Memorie van toelichting - Wijziging van de Huursubsidiewet en enkele andere wetten (introductie van een nieuwe procedure voor huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen) - Main contents
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 28777 - Wijziging van de Huursubsidiewet en enkele andere wetten (introductie van een nieuwe procedure voor huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen) i.
Officiële titel | Wijziging van de Huursubsidiewet en enkele andere wetten (introductie van een nieuwe procedure voor huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen); Memorie van toelichting |
---|---|
Document date | 04-02-2003 |
Publication date | 12-03-2009 |
Nummer | KST66562 |
Reference | 28777, nr. 3 |
From | Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) |
Original document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2002–2003
28 777
Wijziging van de Huursubsidiewet en enkele andere wetten (introductie van een nieuwe procedure voor huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
-
1.Inleiding
Regelmatig is uw Kamer ingelicht over de modernisering van de uitvoering huursubsidie, het programma «Eos». Dit programma heeft drie doelstellingen, te weten: verbetering van de efficiëntie, verhoging van de klantvriendelijkheid en verbetering van de informatievoorziening ten behoeve van de beleidsontwikkeling. Instrumenten om te komen tot de bedoelde modernisering zijn:
-
•het afschaffen van het vervolgaanvraagformulier, waardoor huursubsidie-ontvangers niet meer jaarlijks een aanvraag behoeven in te dienen;
-
•het in principe binnen vier weken reageren op een eerste aanvraag voor huursubsidie;
-
•het instellen van laagdrempelige klantcontactpunten.
In de nieuwe situatie wordt op basis van een directe uitwisseling van gegevens tussen het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: het Ministerie van VROM) en de primaire bronnen, te weten: de Rijksbelastingdienst, de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) en de verhuurders, bij potentiële huursubsidie-ontvangers het recht op en de hoogte van de huursubsidie vastgesteld.
In het huursubsidietijdvak 2000/2001 is een begin gemaakt met de uitvoering van het programma «Eos». Voor een toelichting hierop zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen van het vervolgaanvraagformulier voor bepaalde huurders) (Kamerstukken II 1999/2000, 27 230, nr. 3). In het huursubsidietijdvak 2001/2002 is een tweede fase met het programma «Eos» ingezet. Hierbij is de mogelijkheid gecreëerd om voor een groter aantal huishoudens het vervolg-aanvraagformulier te laten vervallen. Voor een toelichting hierop zij verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet (introductie van het beperkt huursubsidiebericht voor bepaalde huurders) (Kamerstukken II 2000/2001, 27 752, nr. 3).
Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de modernisering afgerond, waarmee het gebruik van het (beperkt) huursubsidiebericht op alle huishoudens van toepassing wordt verklaard. Tevens wordt een nieuwe procedure omtrent de aanvraag om toekenning van huursubsidie geïntroduceerd.
Alle elementen die (op enigerlei wijze) verband houden met het programma «Eos» zullen worden behandeld in paragraaf 2. In paragraaf 3 wordt vervolgens ingegaan op de afschaffing van de kindertoeslagen in de Huursubsidiewet. Verder worden in de Huursubsidiewet nog wijzigingen doorgevoerd van terminologische en wetstechnische aard.
Het wetsvoorstel is voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG), de koepels van verhuurders (Aedes vereniging van woningcorporaties (hierna: Aedes), Institutionele Vastgoedbeleggers Nederland (hierna: IVBN) en Vastgoed Belang, Nederlandse Vereniging van Beleggers en Eigenaren (hierna: Vastgoed Belang)) en de Nederlandse Woonbond. Over het algemeen werd met de voorstellen ingestemd. Enkele kleine aanpassingen zijn aangebracht.
De nieuwe procedure in het kader van het programma «Eos» is door middel van diverse vormen van communicatie (klankbordgroep, voorlichtingsfolders) geïntroduceerd bij overige belanghebbenden. Het gaat hierbij met name om consumentenorganisaties, zoals bijvoorbeeld de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen en de Federatie van Nederlandse Vakverenigingen.
-
2.«Eos»
Achtereenvolgens wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:
-
1.Het vervallen van het vervolgaanvraagformulier en het toezenden van een (beperkt) huursubsidiebericht aan alle huishoudens waarvan de subsidie in beginsel gecontinueerd zal worden (paragraaf 2.1).
-
2.De nieuwe procedure voor de eerste aanvraag (paragraaf 2.2). In deze paragraaf worden voorts nog een aantal onderwerpen besproken die direct samenhangen met de introductie van de nieuwe procedure omtrent de eerste aanvraag.
-
3.Een samenvattend overzicht van de nieuwe procedure met betrekking tot het verstrekken van huursubsidie (paragraaf 2.3).
-
4.Het inrichten van klantcontactpunten (paragraaf 2.4).
-
5.Overige aanpassingen in het kader van de modernisering van de uitvoering huursubsidie (paragraaf 2.5). In deze paragraaf wordt achtereenvolgens ingegaan op de aanpassing van het peildatumbegrip, het digitaal aanleveren van huurprijsgegevens, het vervallen van de huurmatiging en de bevoorschotting, de invoering van nabetaling en het verstrekken van huursubsidiegegevens aan derden.
-
6.Algemene aspecten in het kader van de modernisering van de uitvoering huursubsidie (paragraaf 2.6). In deze paragraaf wordt ingegaan op de controle-aspecten, de kwaliteit van de bronnen, de visie van het College bescherming persoonsgegevens (hierna: het college) en de taakstelling uit het regeerakkoord.
2.1 Vervallen van het vervolgaanvraagformulier
Bij de vorige wijzigingen van de Huursubsidiewet (per 1 juli 2000 en per 1 juli 2001) is bij de toezending van het (beperkt) huursubsidiebericht uitgegaan van een beperkt aantal huursubsidie-ontvangers. Reden hiervoor was het leereffect. Bij de eerste tranche (118 000 huishoudens) is een keus gemaakt voor groepen waarvan de huishoudsamenstelling zich niet snel zou wijzigen en waarvan alle gegevens via de zogenoemde primaire bronnen verzameld konden worden. De betreffende huishoudens hebben in plaats van een vervolgaanvraagformulier een huursubsidiebericht ontvangen. Bij de tweede tranche (470 000 huishoudens) is dit bestand uitgebreid tot alle huishoudens waarvan de brongegevens achterhaald konden worden. Ten behoeve van het leereffect is tevens een beperkte groep huishoudens (40 000 huishoudens) toegevoegd, waarvan de huurprijsgegevens niet bekend waren. Deze huishoudens ontvingen een beperkt huursubsidiebericht.
Bij de onderhavige wetswijziging wordt voorgesteld het mogelijk te maken om voor alle huishoudens het vervolgaanvraagformulier te laten vervallen. De huishoudens ontvangen dan of een huursubsidiebericht (indien alle brongegevens bekend zijn) of een beperkt huursubsidiebericht (indien niet alle brongegevens bekend zijn). Daar waar in eerste instantie alleen huishoudens een beperkt huursubsidiebericht ontvingen, omdat de huurprijsgegevens ontbraken, wordt thans voorgesteld om aan alle huishoudens een beperkt huursubsidiebericht toe te zenden, indien de huurprijsgegevens, de inkomensgegevens, de vermogensgegevens, of een combinatie daarvan ontbreekt. De achterliggende gedachte hiervoor is het feit dat de Rijksbelastingdienst bij het gehanteerde peiljaar (t-1) op het moment van het vaststellen van het (beperkt) huursubsidiebericht nog niet beschikt over alle belastingopgaven, alle relevante loon- en inkomensgegevens van inhoudingsplichtigen en de aangiftes van de belastingplichtigen zelf. Met de Rijksbelastingdienst is afgesproken dat in het kader van de kwaliteitszorg wordt getracht dit aantal zo beperkt mogelijk te houden. Verder wordt de controle op ontbrekende inkomens of vermogens verscherpt (zie ook paragraaf 2.6.1). Over de uitwisseling van gegevens tussen de Rijksbelastingdienst en het Ministerie van VROM is een convenant afgesloten.
Met het van toepassing verklaren van de procedures van het huursubsidiebericht en het beperkt huursubsidiebericht op alle huishoudens kan de procedure van het vervolgaanvraagformulier in zijn geheel vervallen. In het hiernavolgende behoeft de term «eerste aanvraag» dan ook niet meer te worden gebezigd. Er bestaat immers nog maar één soort aanvraag.
2.2 Nieuwe procedure bij een aanvraag
Jaarlijks worden circa 200 000 eerste aanvragen om toekenning van huursubsidie ingediend. Het Ministerie van VROM bevordert geen individuele aanvragen, maar doet wel aan algemene aanvraagbevordering (voorlichting aan groepen potentiële nieuwe huursubsidiegerechtigden). Bij de voorgestelde nieuwe procedure voor de aanvraag wordt aangesloten bij de klantvriendelijke procedure zoals die voor het verstrekken van huursubsidie zonder vervolgaanvraag wordt gehanteerd. Thans wordt voorgesteld om ook aan eerste aanvragers een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht toe te zenden. De voorgestelde procedure ziet er als volgt uit.
De Minister van VROM stelt een aanvraagformulier ter beschikking (het voorgestelde artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet). Op dat aanvraagformulier moet de potentiële huursubsidiegerechtigde de volgende gegevens vermelden: naam, adres, woonplaats, geboortedatum, sociaal-fiscaalnummer, huurhoogte en rekeningnummer van de huurder, naam, geboortedatum en sociaal-fiscaalnummer van eventuele medebewoners en naam, adres en woonplaats van de verhuurder, alsmede de betaalrichting. Indien dit formulier niet of niet volledig is ingevuld, dan wel niet is ondertekend, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld gedurende vier weken de eventuele omissie te verhelpen (het voorgestelde artikel 29, tweede lid, van de Huursubsidiewet). Een huurder dient een aanvraag om toekenning van huursubsidie rechtstreeks in bij het Ministerie van VROM. Uiteraard kunnen verhuurders en gemeenten de huurder hierbij behulpzaam zijn. Dit is een essentiële wijziging ten opzichte van het huidige systeem, waarbij de aanvraag bij het college van burgemeester en wethouders moet worden ingediend. Het initiatief voor het mogelijk verkrijgen van huursubsidie ligt bij de potentiële huursubsidiegerechtigde. Het Ministerie van VROM introduceert hiervoor een laagdrempelige procedure, waardoor de huursubsidiegerechtigde op eenvoudige wijze een aanvraag om toekenning van huursubsidie kan indienen. Hiertoe kan de potentiële huursubsidiegerechtigde gebruik gaan maken van zogenoemde klantcontactpunten (zie verder paragraaf 2.4).
Na ontvangst van de aanvraag gaat het Ministerie van VROM na of de klant zijn bewoningsgegevens tijdig aan de GBA heeft doorgegeven. Conform artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Huursubsidiewet dient de huurder (en dienen zijn medebewoners) binnen 5 dagen na de peildatum bij de GBA te zijn ingeschreven. Is dit niet het geval dan stelt het Ministerie van VROM de klant in staat alsnog aan zijn wettelijke verplichtingen te voldoen. Dit kan dan wel gevolgen hebben voor de ingang van de subsidieverstrekking. Immers op voet van artikel 9, derde lid, van die wet zal de huursubsidie pas worden verstrekt op de eerste dag van de maand volgend op die waarop de juiste inschrijving in het GBA heeft plaatsgevonden. De GBA verzorgt tevens de gegevens omtrent het rechtmatig verblijf.
Zodra het Ministerie van VROM over alle andere benodigde gegevens van de Rijksbelastingdienst alsmede in voorkomende gevallen van de gemeente en de huurcommissie beschikt, wordt aan de aanvrager een huursubsidiebericht toegezonden. Indien subsidiebepalende gegevens (behalve de gegevens omtrent de samenstelling van het huishouden) ontbreken, ontvangt de huurder een beperkt huursubsidiebericht met de hiervoor vastgestelde procedure.
Aan deze procedure zijn voorts in voorkomende gevallen nog een tweetal elementen gekoppeld, te weten de advisering over de passendheid van de woning en de redelijkheid van de huurprijs. Hiervoor wordt in het kader van de modernisering van de uitvoering huursubsidie een aantal aanpassingen voorgesteld.
2.2.1 De passendheidstoets
Indien het Ministerie van VROM aan de hand van een aanvraag onderkent dat een passendheidstoets door de gemeente noodzakelijk is, worden burgemeester en wethouders in de gelegenheid gesteld die toets uit te voeren en hieromtrent een advies uit te brengen.
Binnen de huidige procedure is het mogelijk dat gemeenten ongeacht de hoogte van de rekenhuur van de woning op basis van gemeentelijk beleid adviseren. Lokaal worden dan ook verschillende grenzen voor die toets gehanteerd. In verband met een zo groot mogelijke standaardisatie bij de uitvoering van de aanvraagprocedure is in overleg met de VNG besloten de passendheidstoets slechts te laten uitvoeren indien sprake is van een rekenhuur boven de aftoppingsgrenzen. Overigens is het niet zo dat gemeenten geen toewijzingsbeleid (meer) beneden de aftoppingsgrenzen kunnen voeren. Door een wijziging van het Besluit beheer sociale-huursector en het Huisvestingsbesluit (afstemming op de
Huursubsidiewet) van 5 december 2000 (Stb. 543) is de doelgroepgrens namelijk opgetrokken tot de aftoppingsgrenzen in de Huursubsidiewet. Voor de woonruimteverdeling bestaat thans de mogelijkheid gebruik te maken van het woonruimteverdelingsinstrumentarium in plaats van een in wezen oneigenlijk gebruik van de Huursubsidiewet. Door deze aanpassing is het mogelijk dat de gemeente onder de aftoppingsgrenzen een eigen toewijzingsbeleid vaststelt, dan wel op dit punt prestatie-afspraken met verhuurders maakt.
2.2.2 Advies redelijkheid van de huurprijs
Indien een huurder een eerste aanvraag (oude stijl) om toekenning van huursubsidie indient, moet hij deze aanvraag vergezeld doen gaan van een advies over de redelijkheid van de huurprijs, de zogenoemde «breng-plichtverklaring». Dit behoeft alleen te gebeuren indien de huurder een zelfstandige woonruimte huurt bij een particuliere verhuurder of een onzelfstandige woonruimte huurt in het kader van de zogenoemde «begeleid wonen»-projecten. De voorzitter van de huurcommissie zal in deze gevallen, indien de huurder hierom verzoekt, een verklaring opstellen inzake de redelijkheid van de huurprijs.
In de voorgestelde nieuwe situatie zal het Ministerie van VROM zich tot de (voorzitter van de) huurcommissie wenden om een verklaring te krijgen over de redelijkheid van de huurprijs (de zogenoemde «haalplicht»).
2.2.3 Gelijktijdige advisering redelijkheid huur en passendheid
In de praktijk kan het voorkomen dat sprake is van zowel een adviesaanvraag in het kader van de redelijkheid van de huur en van de passendheid van de woning. Vanwege het snel beschikken op de aanvraag zullen de verzoeken om advies gelijktijdig uitgaan. Indien uit het advies over de redelijkheid van de huur blijkt dat de huur zich feitelijk beneden de aftoppingsgrenzen zou moeten bevinden, is het passendheidsadvies niet meer nodig.
2.3 De nieuwe procedure voor het verstrekken van huursubsidie
In het navolgende wordt in samenvattende zin een overzicht gegeven van het systeem voor het verstrekken van huursubsidie zoals dit er na alle voorgestelde procedurewijzigingen zal gaan uitzien. Aan de orde komen achtereenvolgens de procedure, de beëindiging en de herleving van de relatie tussen de huursubsidiegerechtigde en het Ministerie van VROM.
2.3.1 De procedure
Aan de huurder die een aanvraag om toekenning van huursubsidie heeft ingediend (zie hiervoor) en waarvan de benodigde gegevens bekend zijn als ook aan huursubsidiegerechtigden die reeds eerder een huursubsidie-bericht of beperkt huursubsidiebericht hebben ontvangen (waarna positief is beschikt) wordt een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidie-bericht toegezonden. Wat deze laatste categorie betreft behoeft dus niet ieder volgend tijdvak een nieuwe aanvraag te worden ingediend (het voorgestelde artikel 30a, eerste lid, van de Huursubsidiewet).
Zowel bij een aanvraag als in het geval van het continueren van de huursubsidie betrekt en verzamelt het Ministerie van VROM uit het oogpunt van klantvriendelijkheid de verder benodigde gegevens van de zogenoemde primaire bronnen. De GBA verzorgt de gegevens omtrent de bewoningssituatie en het rechtmatig verblijf, de Rijksbelastingdienst verzorgt de gegevens omtrent inkomen en vermogen en de verhuurder verzorgt de gegevens omtrent de huurprijs (artikel 30b van de Huursubsidiewet).
Indien het Ministerie van VROM alle benodigde gegevens heeft ontvangen, wordt aan de potentiële huursubsidiegerechtigde ter controle een huursubsidiebericht toegezonden (artikel 1, onderdeel g, van de Huursubsidiewet). Op deze kennisgeving staan alle subsidiebepalende gegevens alsmede het subsidiebedrag vermeld. De huursubsidie-gerechtigde die van mening is dat hij op meer of minder huursubsidie aanspraak kan maken, heeft hiertoe gedurende een periode van vier weken de tijd dit kenbaar te maken (artikel 30a, derde en vierde lid, van de Huursubsidiewet). De huursubsidiegerechtigde ontvangt afhankelijk van het moment waarop de peildatum is gelegen binnen acht weken na die peildatum dan wel binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 30a, derde en vierde lid, van de Huursubsidiewet, een beschikking huursubsidie (artikel 30a, achtste lid, van de Huursubsidiewet).
Indien één of meer gegevens met betrekking tot de huurprijs, het inkomen en het vermogen ontbreken – de gegevens omtrent de bewoningssituatie zullen altijd op de aanvraag staan vermeld – ontvangt de potentiële huursubsidiegerechtigde ter controle en aanvulling een beperkt huursubsidiebericht (het voorgestelde artikel 1, onderdeel a, van de Huursubsidiewet). Dit betreft een kennisgeving waarop enkele subsidie-bepalende gegevens alsmede dientengevolge het subsidiebedrag ontbreken. De huursubsidiegerechtigde heeft in eerste instantie gedurende vier weken de tijd de ontbrekende gegevens door te geven (het voorgestelde artikel 30aa, eerste lid, van de Huursubsidiewet). Indien de huursubsidiegerechtigde hieraan niet voldoet, krijgt hij nog een extra termijn van vier weken (artikel 30aa, tweede lid, van de Huursubsidiewet). De huursubsidiegerechtigde ontvangt afhankelijk van het moment waarop de peildatum is gelegen binnen acht weken na die peildatum dan wel binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel 30aa, eerste en tweede lid, van de Huursubsidiewet, een beschikking huursubsidie (artikel 30aa, vierde lid, van de Huursubsidiewet).
De huurder heeft na ontvangst van een huursubsidiebericht te allen tijde de plicht, indien door hemzelf of door de medebewoners wordt beschikt of redelijkerwijs kan worden beschikt over inlichtingen die kunnen inhouden dat hij op minder huursubsidie aanspraak kan maken dan de huursubsidie die is opgenomen op dat bericht, hiervan melding te maken (de artikelen 30a, vierde lid, en 33, eerste lid, van de Huursubsidiewet). De huurder die een beperkt huursubsidiebericht heeft ontvangen, heeft slechts een algemene informatieplicht (artikel 33, eerste lid, van de Huursubsidiewet). Gelet op het feit dat op een beperkt huursubsidie-bericht geen bedrag aan huursubsidie is vermeld, kan hij immers niet beoordelen of hij mogelijk op minder huursubsidie aanspraak kan maken.
2.3.2 De beëindiging
De relatie met de huursubsidiegerechtigde wordt beëindigd zodra geen recht op huursubsidie (meer) bestaat. Tevens kan de huursubsidie-gerechtigde zelf in reactie op het huursubsidiebericht aangeven geen aanspraak meer te willen maken op huursubsidie. Ingeval de aanvraag buiten behandeling is gesteld en de huursubsidie-gerechtigde voor het einde van het subsidietijdvak niet de benodigde aanvullende gegevens heeft aangeleverd, wordt de relatie met de huursubsidiegerechtigde beëindigd, waarna hij voor het daarop volgende subsidietijdvak geen (beperkt) huursubsidiebericht meer ontvangt.
2.3.3 De herleving
De huursubsidiegerechtigde kan op ieder moment door middel van een aanvraag aangeven wederom in aanmerking te willen komen voor huursubsidie. Indien het recht op huursubsidie bestaat, dan zal deze worden toegekend met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen.
2.4 Klantcontactpunten
Zoals hiervoor reeds vermeld, dienen aanvragen om toekenning van huursubsidie te worden ingediend bij het Ministerie van VROM. De huurder kan voor de aanvraag, maar ook voor andere diensten in het kader van de Huursubsidiewet, gebruik maken van op instigatie van het Ministerie van VROM ingerichte klantcontactpunten. Het primaire doel hiervan is het – in het kader van een klantvriendelijke benadering – leveren van een optimale dienstverlening aan de huurder op een gemakkelijk toegankelijke laagdrempelige wijze. Deze klantcontactpunten kunnen vier verschillende vormen aannemen, te weten: het papieren loket, het telefonisch loket, het virtuele loket en het fysieke loket. De loketten dienen te worden beschouwd als «doorgeefluik» van de benodigde gegevens aan het Ministerie van VROM. De huurder blijft verantwoordelijk voor de aan het Ministerie van VROM toegezonden/verstrekte gegevens, hetgeen ook wordt bekrachtigd door de handtekening van de huurder. Een aanvraag om toekenning van huursubsidie wordt dan ook pas als zodanig aangemerkt indien deze ondertekend door het Ministerie van VROM is ontvangen. Er zal dan ook slechts een rechtsverhouding tussen de huurder en het Ministerie van VROM bestaan.
Overigens, het papieren loket zal met de invoering van de nieuwe aanvraagprocedure worden ingevoerd. Met de inrichting van de fysieke loketten wordt eveneens zo spoedig mogelijk gestart. De overige loketten zullen, afhankelijk van de technologische ontwikkelingen en de uitvoering-smogelijkheden, zo snel mogelijk daarna worden gerealiseerd.
2.4.1 Toestemming en gegevensuitwisseling
Voorts wordt ten aanzien van de vereiste toestemming van de betrokkenen en de gegevensuitwisseling tussen met name het fysieke loket en het Ministerie van VROM nog het volgende opgemerkt. De Registratiekamer (thans College bescherming persoonsgegevens) heeft er in haar advies van 20 maart 2000, kenmerk z2000-0081-03, op gewezen, dat in het geval van klantcontactpunten uitdrukkelijk aandacht moet worden besteed aan het gegevensbeheer door de uitvoerende instellingen.
Hiervoor is reeds aangegeven dat (ook) het fysieke loket slechts als doorgeefluik fungeert. Aan de handelingen die aan het loket worden verricht, kunnen dan ook geen rechtsgevolgen worden verbonden. De huurder geeft daarbij, door hiervan gebruik te maken, impliciet toestemming om de door hem aangeleverde gegevens door dat loket naar het Ministerie van VROM te laten zenden. Evenzo is dit het geval indien de huurder de lokettist verzoekt in de administratie van het Ministerie van VROM na te gaan wat de status van zijn aanvraag of achtergrond van de vaststelling van zijn subsidie is. In de werkinstructie voor het baliepersoneel wordt dan ook opgenomen dat de handelingen uitsluitend zijn toegestaan met instemming van de huurder (die derhalve om toestemming gevraagd moet worden). Dit wordt nog eens extra gewaarborgd doordat de huurder hier door middel van een waarschuwingsbord op de balie op gewezen wordt en door op het inlogscherm voor de lokettist een waarschuwing te plaatsen. Als zodanig wordt tegemoet gekomen aan artikel 8, onder a, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) waarin is bepaald dat de betrokkene ondubbelzinnig toestemming moet verlenen. Hiervoor is reeds aangegeven, dat er slechts een relatie tussen de klant en het Ministerie van VROM zal zijn. Het Ministerie van VROM is dan ook verantwoordelijk voor een betrouwbare procesgang tussen haar administratie en die klant. Daartoe wordt een pakket maatregelen ingevoerd om misbruik van gegevens bij het fysieke loket tegen te gaan. Het gaat daarbij om een autorisatiesysteem dat gekoppeld is aan wachtwoorden om de administratie van het Ministerie van VROM te bevragen. Dit zal weer worden gewaarborgd door een verklaring van een gemandateerd functionaris die verantwoordelijk is voor het fysieke loket. Verder zullen de vragen worden vastgelegd, zodat aan de huurder, indien hij dit wenst, een overzicht kan worden toegezonden waaruit blijkt wanneer en door welke locatie het klantdossier is geopend. Daarnaast is er nog de persoonlijke beveiliging van de klant die zich moet identificeren door zijn persoonsgegevens (naam, adres, sociaal-fiscaalnummer) door te geven.
Specifiek voor de virtuele en fysieke loketten geldt dat de huurder toegang kan krijgen tot een beschermd gedeelte van de werkomgeving van de centrale uitvoeringsorganisatie bij het Ministerie van VROM. Daarbij zal de huurder, indien hij bij de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van VROM staat geregistreerd, inzage kunnen krijgen in zijn klantdossier. Uiteraard zal worden gewaarborgd dat een huurder uitsluitend inzage verkrijgt in zijn eigen dossier.
2.4.2 Financiën
In het voorgestelde artikel 30c van de Huursubsidiewet is bepaald dat burgemeester en wethouders bevorderen dat binnen hun gemeente een of meer voorzieningen (fysieke loketten) tot stand komen die de dienstverlening richting huurders verbeteren. De gemeenten worden niet verplicht gesteld één of meer voorzieningen ook daadwerkelijk zelf in te richten. Als zodanig is er geen sprake van kosten in verband met taken van blijvende aard en is artikel 108 van de Gemeentewet niet van toepassing. In artikel 108 van de Gemeentewet gaat het immers om bijvoorbeeld door het Rijk opgelegde gemeentelijke huishoudtaken, waarvan de kosten ten laste van de betrokken gemeente blijven. In casu behoeft het Rijk de kosten die gepaard gaan met het inrichten van voormelde voorzieningen vanwege het onverplichte karakter van dat inrichten dus niet te vergoeden. In principe geschiedt medewerking aan de inrichting van die voorzieningen – vooralsnog bij gemeenten en/of verhuurders – op basis van vrijwilligheid. Onderkend is wel dat hier kosten aan verbonden zijn. Evenwel zijn die thans nog niet kwantificeerbaar. Daarom heeft hierover overleg plaatsgehad met de VNG en de koepels van verhuurders. Afgesproken is, dat bij de implementatie gedurende het eerste jaar (2002/2003) het principe van de gesloten beurs als uitgangspunt geldt. Het Ministerie van VROM zal de investeringen voor zijn rekening nemen, alsmede de facilitering van werkinstructies en communicatie. Gemeenten en verhuurders dragen de exploitatiekosten. De invoering start derhalve zonder vergoedingen van het Ministerie van VROM. Op basis van metingen van de eerste fasen van de implementatie zal vervolgens inzicht worden verkregen in de kosten die gemoeid zijn met een dusdanige voorziening. Op basis hiervan zal met de betrokken partijen overlegd worden hoe eventuele kosten en opbrengsten verdeeld worden. In dit kader worden de tijdsbesparingen bij gemeenten in verband met het wegvallen van taken met betrekking tot de nieuwe procedures als opbrengst gezien.
2.4.3 Het papieren loket
Met de invoering van het papieren loket zal een nieuw eenvoudig formulier in gebruik worden genomen. Het Ministerie van VROM stelt het formulier verkrijgbaar. Het nieuwe formulier bevat veel minder vragen en gegevens dan het huidige formulier. Dit is mogelijk doordat het Ministerie van VROM in de voorgestelde procedure zelf zorgdraagt voor de gegevens over de financiële situatie van het huishouden en de controle op de bewoningssituatie. De huurder vult de volgende gegevens zelf in: naam, adres, woonplaats, geboortedatum, sociaal-fiscaalnummer en rekeningnummer van hemzelf, naam, geboortedatum en sociaal-fiscaalnummer van eventuele medebewoners en naam, adres en woonplaats van de verhuurder, alsmede de hoogte van de huurprijs.
Uit doelmatigheidsoverwegingen wordt de potentieel huursubsidie-gerechtigde gevraagd ook de hoogte van de huurprijs te verstrekken. Het Ministerie van VROM ziet er in dit geval van af dit gegeven bij de bron (verhuurder) op te vragen. Dit heeft te maken met de snelheid van het kunnen beschikken door het Ministerie van VROM. Dit betreft niet alleen het vergaren van informatie bij de wellicht nog bij het Ministerie van VROM onbekende verhuurder, maar ook het in gang kunnen zetten van de procedures passendheidstoets (zie paragraaf 2.2.1) en redelijkheid huurprijs (zie paragraaf 2.2.2). Op het aanvraagformulier kan de klant ervoor kiezen om de huurprijs zelf in te vullen en een onderbouwing (bijvoorbeeld de huuraanzegging) mee te zenden of de huurprijs door de verhuurder te laten invullen.
2.4.4 Het telefonisch loket
De huurder neemt telefonisch contact op met het Ministerie van VROM. In dat geval zullen alle benodigde gegevens via de telefoon worden doorgegeven en in een bestand bij het Ministerie van VROM worden ingevoerd. De huurder ontvangt een met zijn gegevens ingevuld aanvraagformulier thuis, waarna hij het formulier na verificatie ondertekend kan retourneren. Dat is ook het moment waarop de aanvraag officieel is ingediend.
2.4.5 Het virtuele loket
Voorts kan de huurder in de toekomst gebruik maken van het zogenoemde virtuele loket (internet). De huurder kan dan op de internetsite van het Ministerie van VROM zijn basisgegevens invoeren. Deze basisgegevens worden rechtstreeks naar het Ministerie van VROM gezonden. De digitaal toegezonden gegevens kunnen door het Ministerie van VROM gemakkelijker worden verwerkt. Vervolgens print de huurder zijn aanvraagformulier uit en stuurt het ondertekend naar het Ministerie van VROM. Indien de huurder niet beschikt over een printer, kan dit separaat worden aangegeven. In dat geval ontvangt de huurder, evenals bij het telefonisch loket, een ingevuld aanvraagformulier thuis, waarna hij dit ondertekend moet retourneren. Dat is ook het moment waarop de aanvraag officieel is ingediend.
2.4.6 Het fysieke loket
Als vierde mogelijkheid voor het indienen van een aanvraagformulier wordt gestreefd naar het inrichten van zogenoemde fysieke loketten op lokaal niveau. Bij het fysieke loket kan gebruik worden gemaakt van een persoonlijke begeleiding. Op deze wijze kan een aanvraagformulier dat samen met de huurder wordt ingevuld naar het Ministerie van VROM worden toegezonden.
De inrichting van fysieke loketten is een lokale verantwoordelijkheid. Het streven is erop gericht dat binnen iedere gemeente tenminste één loket wordt ingericht. De gemeente heeft dienaangaande een «zorgplicht» en dient het inrichten van een fysiek loket binnen haar gemeentegrenzen te bevorderen. Het fysieke loket behoeft niet per se binnen gemeentelijke gebouwen te worden ingericht. Ook bestaat de mogelijkheid om zo’n loket bij verhuurders in te richten. De klant kan in principe in heel Nederland bij ieder willekeurig fysiek loket terecht. Terzake heeft de toenmalige Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in een convenant d.d. 23 december 2000 met Aedes, IVBN, Vastgoed Belang en VNG afspraken gemaakt.
De implementatie van fysieke loketten zal fasegewijs geschieden. Dit geldt ook voor de dienstverlening die binnen dit loket mogelijk zal worden gemaakt. Het Ministerie van VROM heeft hierbij een faciliterende functie.
Het fysieke loket heeft de potentie een breder scala aan dienstverlening te bieden. Hierbij kan worden gedacht aan combinaties met (nog te ontwikkelen) overheidsloketten in het kader van Overheidsloket 2000, zoals «het loket bouwen en wonen» of «het zorgloket». Het mogelijk leggen van een relatie met andere regelingen is vanuit het perspectief van de klant zeer wenselijk. Zo zou de klant in de toekomst voor meerdere doeleinden kunnen volstaan met de gang naar één loket.
2.4.7 Andere loketdiensten
Specifiek voor huursubsidie kunnen – na de volledige implementatie – de hiervoor genoemde loketten (behoudens het papieren loket) – naast het invullen en indienen van een aanvraagformulier – nog andere diensten aanbieden:
-
•het geven van algemene informatie, het verstrekken van voorlichtingsmateriaal;
-
•het maken van een proefberekening (hieraan kunnen geen rechten worden ontleend);
-
•het behandelen van vragen over bijvoorbeeld de voortgang van de afhandeling, en het doorgeven aan het Ministerie van VROM van wijzigingen voor bestaande klanten;
-
•het behulpzaam zijn bij het indienen van mogelijke bezwaarschriften;
-
•het behulpzaam zijn bij het treffen van een betalingsregeling met het Ministerie van VROM.
Het doorgeven van een wijziging van gegevens en het indienen van een bezwaarschrift dient in ieder geval schriftelijk en ondertekend te geschieden. Een betalingsregeling treffen kan behoudens bijzondere gevallen telefonisch geschieden. Hiervan ontvangt de huurder een aparte bevestiging.
2.5 Overige aanpassingen in het kader van de modernisering huursubsidie
In het kader van de modernisering huursubsidie worden nog de volgende onderwerpen behandeld.
2.5.1 Aanpassing peildatumbegrip en vervallen drie-maanden-termijn
De voorgestelde nieuwe systematiek van de aanvraag stelt ook eisen aan het vaststellen van de peildatum. De wet stelt bij een aanvraag thans, dat de peildatum is bepaald op de eerste dag van de eerstvolgende kalendermaand van het subsidiejaar, als degene die huursubsidie aanvraagt gedurende dat jaar huurder van de desbetreffende woning is geworden. Er ligt thans een relatie met het betrekken van de woning. Dit zou moeten zijn een relatie met de datum van indiening van de aanvraag gekoppeld aan de inschrijving in de GBA. Voorgesteld wordt de wet op dit punt aan te passen.
Met de nieuwe werkwijze wordt een moderne gestroomlijnde procedure ingevoerd. Het maakt het in tegenstelling tot de oude procedure mogelijk, dat huurders die op 1 juli bijvoorbeeld vanwege de huishoudsituatie met het daarbij behorend gezamenlijk inkomen niet in aanmerking kwamen voor huursubsidie op ieder moment alsnog een aanvraag kunnen indienen met een beoordeling naar de huishoudsituatie op dat moment. Hiermee kan de drie-maanden-termijn, inhoudende dat indien een huurder binnen drie maanden na de peildatum een aanvraag om toekenning van huursubsidie indient, hij met terugwerkende kracht huursubsidie ontvangt, komen te vervallen.
Deze voorgestelde wijziging heeft voorts een gunstig effect op het aantal huishoudens dat vanwege een inkomensdaling een beroep op de zogenoemde vangnetregeling huursubsidie kan doen. Bij een wijziging van de huishoudsituatie waarbij het inkomen van het huishouden onder de maximale inkomensgrens komt, behoeft in de voorgestelde procedure geen beroep meer te worden gedaan op een bijzondere bijdrage op grond van die vangnetregeling. Dit heeft naar verwachting een verminderde instroom van aanvragen voor de vangnetregeling tot gevolg. Uit een steekproef onder gemeenten blijkt dat de verminderde instroom naar schatting 10 procent zal bedragen op een totaal van 32 000 vangnettoekenningen. Deze voorgestelde wijziging brengt een gunstig budgettair effect teweeg: een besparing van de uitvoeringskosten met ongeveer € 653 000.
Van belang in de nieuwe procedure is wel dat de huurder bij verhuizing al voor het tijdstip van bewoning een aanvraag huursubsidie indient. Immers de nieuwe aanvraagprocedure voorziet in het toekennen van huursubsidie met ingang van de eerste van de maand volgend op de indiening.
Het ligt voor de hand, dat men bij het tekenen van het huurcontract (dus mogelijk weken eerder!) dan wel met het regelen van de verhuizing (nutsbedrijven, opzegging huur, etc.) tevens de huursubsidie regelt. Circa 20 000 huishoudens die huursubsidie aanvragen, huren de woning bij een particuliere verhuurder. De meeste nieuwe aanvragers huren bij een sociale verhuurder. Deze zal bij de intake zeker aandacht vragen voor de huursubsidie. Daarnaast geldt het volgende.
In de toelichting bij het aanvraagformulier zal op het belang van een spoedige toezending worden gewezen.
Het is bestendig beleid dat een termijnoverschrijding niet aan de huurder kan worden tegengeworpen als de te late indiening de huurder niet verwijtbaar is. In de nieuwe situatie zal de te late indiening, die de huurder niet te verwijten is, evenmin gevolgen hebben voor het vaststellen van de peildatum (en dus de ingangsdatum van de huursubsidie).
In de systematiek van het wetsvoorstel bestaat recht op huursubsidie vanaf de eerste van de maand volgend op de maand waarin de volledige aanvraag is ingediend. Voorgesteld wordt om als overgangs/ gewenningsmaatregel voor het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003 een termijn te introduceren van 5 (werk)dagen waarbinnen een aanvraag nog voor diezelfde kalendermaand gehonoreerd wordt. Omdat niet kan worden gecontroleerd om welke reden een huurder daadwerkelijk later een aanvraag heeft ingediend, betekent dit, dat alle aanvragen welke gedurende de eerste 5 (werk)dagen van de maand op het Ministerie van VROM ontvangen worden in aanmerking kunnen komen voor een toekenning vanaf het begin van die maand. Het betreft een eenmalige exercitie die er uitsluitend toe strekt om huurders nog enig respijt te gunnen bij het indienen van een huursubsidieaanvraag per 1 juli 2002. Uiteindelijk zullen huurders erop gewezen moeten worden dat (per 1 juli 2003) slechts huursubsidie kan worden toegekend per de eerste van de maand volgend op de maand waarin de volledige aanvraag is ingediend. Hiervoor is reeds aangegeven dat zowel de verhuurders als ook het Ministerie van VROM (door middel van een passage hierover in de toelichting op het aanvraagformulier) hierin een rol spelen.
Het is absoluut onwenselijk om het met terugwerkende kracht verstrekken van huursubsidie structureel te maken. Dit zou indruisen tegen de bedoelingen van «Eos», te weten het treffen van maatregelen omtrent een verregaande vereenvoudiging van de uitvoering huursubsidie.
2.5.2 Digitale levering huurgegevens
Bij de procedure van het (beperkt) huursubsidiebericht is het zowel voor de huurder als voor het Ministerie van VROM van eminent belang dat de verhuurders meewerken aan het leveren van de huurprijsgegevens. Voor een snelle verwerking is daarnaast waar mogelijk een levering van deze gegevens langs elektronische weg gewenst. In de subsidietijdvakken 1999–2000 en 2000–2001 hebben het Nederlandse Computer Centrum Woningcorporaties en ook enkele hierbij niet aangesloten grote sociale en particuliere verhuurders vrijwillig meegewerkt aan deze manier van leveren. In het vervolg is het van belang dat zoveel mogelijk verhuurders, die hiertoe in staat zijn, meewerken. Het gaat daarbij vanuit overwegingen van efficiency veelal om digitale aanlevering van verhuurders met een bestand van 100 huursubsidie-ontvangers en meer. Digitale aanlevering van gegevens is voor kleinere verhuurders meestal niet mogelijk. Bezien wordt nog of zij op een andere meer conventionele wijze de gegevens kunnen leveren, dan wel dat de huurder voor een onderbouwing zal moeten blijven zorgen.
2.5.3 Vervallen huurmatiging, gemeentelijke bevoorschotting en kostenvergoeding
Vanaf de invoering van het huursubsidie-instrument zijn gemeenten en verhuurders betrokken bij de aanvraagprocedure en de uitbetaling. Een en ander vindt zijn basis in artikel 31, derde lid, van de Huursubsidiewet en is nader uitgewerkt in de Regeling huurmatiging en gemeentelijke voorschotverstrekking 1997. Het oorspronkelijke doel van bevoorschotting en huurmatiging was om de huursubsidiegerechtigden niet te confronteren met een financieel gat dat zou ontstaan doordat de huur meestal maandelijks vooraf wordt betaald en de huursubsidie achteraf per kwartaal. De nieuwe procedures alsmede de aanpassing van het geautomatiseerde systeem lossen dit probleem op: huursubsidiegerechtigden kunnen thans maandelijks de huursubsidie van het Ministerie van VROM ontvangen. Door de nieuwe betalingswijze wordt de huurder tevens meer bewust gemaakt van de werkelijke huur van de woning en de daarmee verbonden kwaliteit/huurprijs-verhouding. Overigens kan de huursubsidie-gerechtigde op eigen verzoek het huursubsidiebedrag maandelijks laten storten op de (post)bankrekening van de verhuurder. Dit kan alleen als de verhuurder hiermee instemt. Bij de keuze voor het storten van de huursubsidie op de rekening van de verhuurder, dient de verhuurder de huursubsidiegerechtigde wel duidelijk aan te geven hoe hoog de huur is nadat de huursubsidie daarop in mindering is gebracht.
2.5.4 Invoering nabetaling
Bij de procedure omtrent het vervolgaanvraagformulier is altijd als uitgangspunt genomen dat het opgegeven inkomen van de potentiële huursubsidiegerechtigde juist is, tenzij uit controle bij de Rijksbelastingdienst blijkt dat sprake is van een hoger inkomen. Alsdan werd de huursubsidiegerechtigde in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat de Rijksbelastingdienst over onvolledige of onjuiste informatie beschikt. Deze situatie is veranderd met de introductie van het (beperkt) huursubsidie-bericht, waarbij het door de Rijksbelastingdienst opgegeven inkomen als brongegeven leidend is. Als zodanig past in dit systeem een ambtshalve nabetaling indien uit nacontrole van inkomens blijkt dat sprake is van een lager gecorrigeerd verzamelinkomen of een gecorrigeerd belastbaar loon. De aan de huurder verstrekte huursubsidie zal (onder meer) worden teruggevorderd indien sprake is van een hoger gecorrigeerd verzamelinkomen.
2.5.5 Verstrekken huursubsidiegegevens aan derden
Eén van de doelstellingen van de volkshuisvesting is het realiseren van voldoende betaalbare, kwalitatief goede huisvesting. De Huursubsidiewet waarborgt weliswaar, dat landelijk gezien de doelgroep betaalbaar gehuisvest kan worden, maar lokaal kunnen zich situaties voordoen waarin de wet niet voorziet. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat huishoudens onevenredig veel van hun inkomen aan het huren moeten besteden, omdat goedkopere huisvesting niet voorradig is. Ook kan het voorkomen dat een huishouden gelet op de gezinssituatie een kwalitatief betere/ grotere woning nodig heeft en daardoor in een hogere huurklasse belandt. Met landelijke wetgeving kan – anders dan met hoge kosten en niet beoogde effecten – niet op deze lokale omstandigheden worden ingespeeld. De Huursubsidiewet voorziet in een rijksbrede regeling die niet geschikt is voor lokaal maatwerk. De lokale situatie kan een gemeente aanleiding geven tot het nemen van nadere maatregelen in de vorm van een woonlastenfonds. Een dergelijk fonds voorziet in een extra bijdrage in de woonlasten.
In het kader van de privacyregelgeving worden waarborgen over de verstrekking van op subjecten te herleiden gegevens aan derden uit het huursubsidiebestand in de wet verankerd. In artikel 30b, tweede lid, van de Huursubsidiewet wordt om privacyredenen gewaarborgd dat de gegevens uit de primaire bronnen (GBA, Rijksbelastingdienst en verhuurders) uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van het (beperkt) huursubsidie-bericht en uiteindelijk voor het bepalen van het recht op en de hoogte van de huursubsidie (doelbinding). In dit verband wordt overigens wel reeds privacygevoelige informatie aan gemeenten geleverd, indien een passendheidstoets op voet van artikel 12 van de Huursubsidiewet van toepassing is.
De gemeenten maken bij een woonlastenfonds gebruik van de gegevens die in het kader van de uitvoering van de Huursubsidiewet benodigd zijn. In eerste instantie werden deze gegevens verkregen doordat de gemeente over de subsidie-aanvraag moest adviseren (procedure (vervolg)aan-vraagformulier). Door de nieuwe procedures met het (beperkt) huursubsidiebericht is deze advisering komen te vervallen. Aan de Registratiekamer, thans College bescherming persoonsgegevens, is advies gevraagd of desondanks deze gegevens door het Ministerie van VROM aan de betreffende gemeenten geleverd mogen worden. Het college stelt in dit kader, dat:
-
•er bij het ontbreken hiervan uiteindelijk een wettelijke regeling moet komen, die moet voldoen aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) («pressing social need», proportionaliteit en subsidiariteit);
-
•de verenigbaarheid in moet gaan op de in het geding zijnde doelstel- lingen, waardoor de toets op (on)verenigbaarheid ingevolge de criteria genoemd in artikel 9, tweede lid, van de Wbp beter controleerbaar is;
-
•een grondslag van de verwerking gevonden kan worden in artikel 8, onderdeel e, van de Wbp, te weten de gegevensverwerking is noodzakelijk voor de goede vervulling van de publiekrechtelijke taak van het bestuursorgaan waaraan deze gegevens zijn verstrekt;
-
•bij deze wijze van pro-actieve dienstverlening de persoonsgegevens conform artikel 6 van de Wbp op een behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt.
Met de voorgestelde wetswijziging wordt in de Huursubsidiewet verankerd dat aan gemeenten op hun verzoek persoonsgegevens verstrekt worden die zij uitsluitend mogen gebruiken ten behoeve van het doen van uitkeringen uit een bij verordening op basis van artikel 108 van de Gemeentewet ingesteld gemeentelijk woonlastenfonds.
Voor het recht op een aanvullende bijdrage en de bepaling van de hoogte van een uitkering uit het woonlastenfonds dient de gemeente over nagenoeg dezelfde factoren (huur, inkomen, vermogen en gezinssamenstelling) te beschikken als dit bij de Huursubsidiewet het geval is.
Bij de beoordeling van de noodzaak van de betrokken verwerking spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol. Op het punt van de proportionaliteit wordt door het Ministerie van VROM uit het oogpunt van zorgvuldigheid beoogd zo min mogelijk gegevens door te geven aan de gemeenten. Verstrekt worden slechts die gegevens die zijn benodigd voor de beoordeling of een huishouden in aanmerking komt voor een bijdrage uit het woonlastenfonds (bewoningssituatie, huurprijs, inkomen en vermogen). Aangezien niet alle gemeenten over een woonlastenfonds beschikken worden alleen gegevens verstrekt als de gemeente er om vraagt. De automatisering van het Ministerie van VROM zal op termijn dusdanig zijn ingericht dat het mogelijk wordt om per gemeente exact die huishoudens te selecteren die mogelijk voor een aanvullende bijdrage uit het woonlastenfonds in aanmerking komen, hetgeen een nog sterkere rem op het doorgeven van gegevens betekent.
Op het punt van de subsidiariteit heeft tussen de VNG en het Ministerie van VROM een overleg plaatsgevonden op welke wijze de gemeente op de meest zorgvuldige wijze aan de gegevens zou kunnen komen om aan haar publiekrechtelijke taak te kunnen voldoen. Gebleken is dat andere opties (bijvoorbeeld door benadering via de media), dan het ontvangen van gegevens van het Ministerie van VROM, niet klantvriendelijk zijn en niet-gebruik in de hand werken. Daarnaast is door extra bevraging van de primaire bronnen (in verband met controle) door de gemeente sprake van een ondoelmatige verwerking die hoge kosten met zich meebrengt.
Ondanks de in acht genomen zorgvuldigheid kan het voorkomen, dat er personen door de gemeente zullen worden benaderd, die niet in aanmerking willen komen voor deze vorm van (extra) dienstverlening. Hier staat tegenover, dat er vanuit mag worden gegaan dat huishoudens die huursubsidie aanvragen in grote meerderheid ook in aanmerking willen komen voor de aanvullende bijdrage uit het woonlastenfonds. Gelet op de doelgroep (m.n. ouderen en allochtonen) en het tegengaan van niet-gebruik is op dit punt een pro-actieve benadering gewenst. Mede gelet op de kosten rechtvaardigt het aantal huishoudens dat niet in aanmerking wil komen voor deze aanvullende bijdrage niet dat hiervoor andere benaderingen zoals via de media worden opgezet. Ter bescherming van de burger zal wel in het aanvraagformulier dat in het kader van het woonlastenfonds wordt toegezonden een passage worden opgenomen waarin wordt vermeld dat de klant zowel kan aangeven af te zien van deelname als de wens te kennen kan geven dat de gegevens uit de administratie van de gemeente worden verwijderd. Op dit punt wordt aangesloten bij het zogenoemde «verzetsrecht» in artikel 40 van de Wbp en de beginselen van behoorlijk bestuur.
Artikel 9, eerste lid, van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor zij zijn verkregen. Artikel 9, tweede lid, van de Wbp geeft vervolgens aan waarmee de verantwoordelijke bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is in elk geval rekening moet houden. Het gaat om:
-
a.De verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens verkregen zijn. Dat houdt in dat een woonlastenfonds min of meer moet functioneren als een aanvulling op het instrument huursubsidie.
-
b.De aard van de betreffende gegevens. Een woonlastenfonds zal nagenoeg met dezelfde subsidiebepalende gegevens dienen te werken als die benodigd zijn voor het bepalen van het recht op en de hoogte van de huursubsidie.
-
c.De gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene. Het woonlastenfonds dient te voorzien in een aanvullende bijdrage in de woonlasten.
-
d.De wijze waarop de gegevens verkregen zijn. De huurder en zijn/haar medebewoners dienen toestemming te geven voor het vergaren van de persoonsgegevens bij de primaire bronnen (GBA, Rijksbelastingdienst en verhuurder).
-
e.De mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. Indien een huurder van een aanvullende bijdrage uit het woonlastenfonds af wil zien, moet hij/zij dit kenbaar kunnen maken aan de gemeente. De gemeente dient vervolgens de gegevens uit haar administratie te verwijderen en de huurder niet meer hierover te benaderen.
Mede met het oog op de transparantie van het omgaan met op personen herleidbare gegevens wordt voorgesteld dat gemeenten slechts op verzoek de gegevens verstrekt krijgen ten behoeve van een woonlastenfonds. De gemeente zal dit moeten onderbouwen door overlegging van een extract van de gemeentelijke verordening. Zowel het Ministerie van VROM (wat betreft het verstrekken van de gegevens) als de gemeenten (wat betreft het gebruik van de gegevens) zijn onderworpen aan de meldingsplicht krachtens artikel 27 Wbp.
Daarnaast hebben de gemeenten op voet van artikel 34 van de Wbp een informatieplicht jegens de huurders die voor het fonds benaderd worden. In dat kader wordt een uitleg gegeven welke persoonsgegevens worden vastgelegd.
2.6 Algemene aspecten in het kader van de modernisering uitvoering huursubsidie
In het kader van de modernisering uitvoering huursubsidie worden nog de volgende algemene aspecten behandeld.
2.6.1 Controle-aspecten
Voorgesteld wordt dat in de klantvriendelijker opzet het huidige aanvraagformulier zal komen te vervallen. De aanvrager behoeft dan zelf geen subsidiebepalende gegevens meer op te geven. Hierdoor zal de kans op misbruik en oneigenlijk gebruik aanmerkelijk afnemen. Immers, de vaststelling vindt direct zijn basis in informatie die betrokken wordt van de bron (Rijksbelastingdienst, gemeente en verhuurder). Deze bronnen waren voorheen uitgangspunt voor het controlebeleid.
De eventuele reacties van subsidiegerechtigden op mogelijk onjuiste brongegevens door retourzending van het huursubsidiebericht zullen verder leiden tot nader onderzoek. Hierdoor zal uiteindelijk de kwaliteit van de brongegevens verhoogd worden. In overleg met de betrokken leveranciers zal daarnaast op basis van analyse van de kwaliteit van de brongegevens continu gewerkt worden aan het verbeteren hiervan.
Ook in de gemoderniseerde uitvoeringsorganisatie blijven controles achteraf op inkomen en vermogen gehandhaafd en worden deze zelfs geïntensiveerd. Voor het tijdvak 2002/2003 gebeurt dit door nacontroles op drie momenten tot het eind van het tijdvak. Op dat moment wordt het inkomen/vermogen, zoals dat geldt voor de subsidiebepaling, geijkt met de gegevens die op de controlemomenten bij de Rijksbelastingdienst bekend zijn. Eventueel kan dit leiden tot een herziening van het huursubsidiebedrag. De laatste nacontrole heeft plaats na beëindiging van het tijdvak. Op basis van historische cijfers is bekend dat het aantal dan nog ontbrekende inkomens nog slechts circa 1% bedraagt. Deze restgroep waarvan nog geen inkomen door de Rijksbelastingdienst is vastgesteld, zal nader onderzocht worden waarbij gebruik zal worden gemaakt van risicoprofielen. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat nader onderzoek wordt gedaan naar een bepaalde risicovolle populatie in het restbestand. Een integrale nacontrole van deze restgroep in latere jaren is ook mogelijk. Aangezien de vermogenstoets in de huidige vorm komt te vervallen, omdat vermogenscomponenten uit box III nu evenals het inkomen direct vanuit de bron zullen worden betrokken, zal hiervoor nog een apart controlebeleid worden ontwikkeld. Door in te zoomen op de meest risicovolle aspecten zal de voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik, doelmatiger en intensiever dan voorheen mogelijk was, ter hand worden genomen. Hierbij valt te denken aan een selectie op basis van de grootte van het huishouden en de leeftijdopbouw. Deze gevallen zullen achteraf getraceerd en gecorrigeerd worden.
Overigens is meestal niet aan te geven of sprake is van opzettelijk misbruik. In gevallen waarin een sterk vermoeden van fraude bestaat, wordt een nader onderzoek ingesteld. De onderzoeken komen in het algemeen tot stand door de samenwerking met de sociale recherche bij de gemeenten.
Ook in de gemoderniseerde opzet zal als sluitstuk van het controlebeleid veldonderzoek worden uitgevoerd. Het betreft hier «accounts» in het kader van het relatiebeheer zoals deze bij gemeenten en verhuurders worden afgelegd. Op basis van de gegevens uit de administratie van het Ministerie van VROM en de ervaringen van de gemeenten/verhuurders vindt een gesprek plaats waarvan de resultaten bijdragen tot een beter onderling verkeer en het verbeteren van de procedures onder meer in verband met het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik.
2.6.2 Kwaliteit van de bronnen
Uitgangspunt is dat de bronnen (Rijksbelastingdienst, GBA, verhuurdersadministratie) zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de bron-gegevens: de inkomens- en vermogensgegevens, de bewoningsgegevens en de huurprijsgegevens. Zowel de primaire bronnen als het Ministerie van VROM zullen zich inspannen om de kwaliteit van de gegevens waar mogelijk nog te verbeteren. De bronnen kunnen alleen de best mogelijke kwaliteit leveren als de afnemers, in dit geval het Ministerie van VROM, afwijkingen op gestructureerde wijze aanleveren, waarmee de bronnen kunnen komen tot het treffen van maatregelen om het aantal afwijkingen als gevolg van fouten en/of mutaties na verzending van de inkomens-gegevens te beperken.
Met de Rijksbelastingdienst is een traject afgesproken waarin op basis van onderzoek van het huursubsidiebestand zal worden nagegaan op welke wijze de kwaliteit van de gegevens bevorderd kan worden. Tevens voorziet dit in terugmelding van de resultaten van de genomen kwaliteits-maatregelen.
2.6.3 College bescherming persoonsgegevens (voorheen: Registratiekamer)
In het kader van het «Eos»-programma heeft het college de volgende adviezen uitgebracht:
-
-Advies gegevensuitwisseling «Eos»
In een vroeg stadium heeft het college een tweetal adviezen uitgebracht inzake de gegevensuitwisseling bij de nieuwe procedure in het kader van het programma «Eos» (99.V.0472.01 d.d. 31 augustus 1999 en z2000-0081-03 d.d. 20 maart 2000). In de adviezen constateert het college, dat, indien de uiterste zorgvuldigheid in acht wordt genomen en een en ander wettelijk wordt geregeld, geen belemmeringen bestaan om tot invoering van het «Eos»-programma te komen. Wat betreft het advies van het college over het gebruik van het huursubsidiebericht wordt verder verwezen naar de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen vervolg-aanvraagformulier voor bepaalde huurders) (Kamerstukken II 1999/ 2000, 27 230, nr. 3).
-
-Advies inzake aanvraag en klantcontactpunten
Met betrekking tot de invoering van een nieuwe procedure voor de aanvraag en de inrichting van klantcontactpunten heeft het college eveneens een advies uitgebracht (z2001-0518 d.d. 23 juli 2001). In dit advies geeft het college te kennen aan haar eerdere adviezen niets te willen toevoegen.
-
-Advies inzake het verstrekken van beleidsinformatie
Betreffende het door het Ministerie van VROM verstrekken van gegevens aan derden heeft het college eveneens een tweetal adviezen (z2000-0181 d.d. 14 september 2001 en z2000-0181 d.d. 21 december 2001) uitgebracht. In die adviezen geeft het college aan dat voor het verstrekken van gegevens aan derden, in casu aan gemeenten ten behoeve van het zogenoemde woonlastenfonds, een wettelijke regeling is vereist. Deze wettelijke regeling dient te voldoen aan artikel 8 van het EVRM. Criteria die daarbij een rol spelen zijn onder meer «pressing social need», proportionaliteit en subsidiariteit. Zie ook paragraaf 2.5.5.
Het college kon zich uiteindelijk vinden in het onderhavige wetsvoorstel.
2.6.4 Taakstelling Regeerakkoord
De modernisering is mede ingegeven door de taakstelling uit het regeerakkoord van het kabinet-Kok II (Kamerstukken II 1997/98, 26 024, nr. 10, blz. 20, onder a, 11) die uitgaat van een ombuiging op de uitvoeringskosten huursubsidie, waaronder de kostenvergoeding voor matigende verhuurders en bevoorschottende gemeenten, oplopend tot € 22,69 (f 50) miljoen op jaarbasis. Deze taakstelling wordt zoals uit onderstaand staatje blijkt volledig gehaald door de afschaffing van de kostenvergoeding voor matigende verhuurders en gemeentelijke voorschotverstrekking en de besparingen binnen het Ministerie van VROM op personeel en materieel.
Besparingen «Eos» ten opzichte van de taakstelling in € (miljoen)
Tijdvak 2002 2003 2004 2005
Taakstelling 22,7 22,7 22,7 22,7
besparing a.g.v. kostenvergoeding (efficiencykorting
1999) 6,8 6,8 6,8 6,8
besparing a.g.v. kostenvergoeding (automatisch continueren) 16,0 16,0 16,0 16,0
onverwachte doorloop kostenvergoeding (automatisch continueren) -/- 2,9 - -besparing a.g.v. kostenvergoeding (eerste aanvraag) 1,6 3,0 2,9 2,8 besparing op personeel & materieel (automatisch continueren) 2,5 3,4 3,4 3,4
Totaal 1,3 6,5 6,4 6,3
3 Afschaffen kindertoeslagen in de huursubsidie
In de huursubsidie bestaat er momenteel een toeslag voor kinderen. Deze bedraagt voor gezinnen met 1 of 2 kinderen € 14,52 (f 32) per maand en voor gezinnen met 3 of meer kinderen € 19,51 (f 43) per maand. In de motie Hofstra/Duivesteijn/Jeekel (Kamerstukken II 1996/97, 25 090, nr. 59) is het toenmalige kabinet gevraagd, in verband met de ongelijke behandeling van niet-huursubsidiegerechtigden, deze toeslag af te schaffen. In het naar de Tweede Kamer gestuurde «Overzicht van regelingen ten behoeve van kinderen» (de zogenoemde «kindernotitie») heeft dat kabinet uitgesproken dat de kindertoeslagen bij stroomlijning omgezet kunnen worden naar andere meer generieke regelingen zoals de fiscale kinderkortingen. Op deze wijze wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen gezinnen die al dan niet huursubsidie ontvangen.
Hiertoe wordt voorgesteld de kindertoeslagen, die in de maandelijkse huursubsidiebijdrage zijn opgenomen, per 1 juli 2002 af te schaffen.
De compensatie van de inkomenseffecten vindt plaats binnen de fiscaliteit. Vanaf 1 juli 2002 wordt met terugwerkende kracht de aanvullende fiscale kinderkorting op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 met € 117,08 (f 258) verhoogd voor gezinnen met 3 of meer kinderen en met € 87,13 (f 192) voor gezinnen met 1 of 2 kinderen. Deze verhogingen worden beperkt tot de maximale huursubsidie-inkomensgrens voor het tijdvak 2002/2003.
Per 1 januari 2003 vindt vervolgens een verdere verhoging van de aanvullende kinderkorting met € 117,08 (f 258) plaats voor gezinnen met 3 of meer kinderen en € 87,13 (f 192) voor gezinnen met 1 of 2 kinderen.
ARTIKELSGEWIJS
artikelen I, onderdelen A, onder1en 3, I, K, onder 3, L, onder 2, M, O, onder 1, P, Q, R, S, onder 1b en 3, T, U,Xen CC, en II en III
Zoals reeds in het algemeen gedeelte van deze toelichting is vermeld, wordt voorgesteld om de thans geldende procedure voor de aanvraag te vervangen door een klantvriendelijker procedure, waarbij de elementen uit de per 1 juli 2000 en 1 juli 2001 geldende procedure omtrent het toezenden van een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidie-bericht zijn overgenomen.
Uitgangspunt voor deze nieuwe voorgestelde procedure is dat ook aan deze groep huurders een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht wordt toegezonden.
Vervolgens doorloopt de huurder de procedure omtrent het beperkt huursubsidiebericht en het huursubsidiebericht. Voor deze procedures zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen van het vervolgaanvraagformulier voor bepaalde huurders) (Kamerstukken II 1999/2000, 27 230, nr. 3) en het voorstel van wet tot wijziging van de Huursubsidiewet (introductie van het beperkt huursubsidiebericht voor bepaalde huurders) (Kamerstukken II 2000/2001, 27 752, nr. 3).
Aangezien het toezenden van een beperkt huursubsidiebericht een klantvriendelijker werkwijze is, prevaleert deze procedure boven het handhaven van de procedure inzake de vervolgaanvraag, zoals die thans in artikel 30c van de Huursubsidiewet is omschreven. Ten opzichte van de procedures zoals die reeds per 1 juli 2000 en 1 juli 2001 gelden, is er behoudens de wijze van afhandelen van een aanvraag met name een verschil inzake de definitie van het beperkt huursubsidie-bericht. Uit het oogpunt van klantvriendelijkheid wordt in de voorgestelde nieuwe situatie reeds aan huurders een beperkt huursubsidiebericht toegezonden indien de gegevens inzake de bewoningssituatie, die zijn immers al door de huurder zelf opgegeven, bekend zijn, doch een of meer van de gegevens omtrent de huurprijs, het inkomen of het vermogen ontbreken. Het beperkt huursubsidiebericht kan dan ook een drietal pakketten aan gegevens bevatten (het voorgestelde artikel 1, onderdeel a, van de Huursubsidiewet), te weten een pakket met gegevens over de samenstelling van het huishouden, het inkomen en het vermogen (onder 1°), een pakket met gegevens over de samenstelling van het huishouden en de huurprijs (onder 2°), of een pakket met gegevens over de samenstelling van het huishouden (onder 3°) (onderdeel A, onder 1). Voor de goede orde zij hier nog vermeld dat de gegevens betreffende het inkomen en het vermogen altijd gebundeld zijn.
De wijzigingen in de onderdelen A, onder 3, I, K, onder 3, L, onder 2, M, R, S, onder 3, X en CC lopen hierbij mee.
In het algemeen gedeelte van deze toelichting is reeds aangegeven dat er per 1 juli 2002 nog maar één soort aanvraag kan worden ingediend, te weten een eerste aanvraag om toekenning van huursubsidie. De procedure omtrent die aanvraag verschilt voorts nog van de procedure van de eerste aanvraag, zoals die thans nog in de Huursubsidiewet is vastgelegd. De voorgestelde nieuwe procedure omtrent de aanvraag komt tot uiting in de (ver)nieuw(d)e artikelen 28 tot en met 30 van de Huursubsidiewet.
artikel 28
In het voorgestelde artikel 28, eerste lid, van de Huursubsidiewet is bepaald dat een huurder een aanvraag om toekenning van huursubsidie moet indienen bij de Minister van VROM. De Minister van VROM stelt hiervoor een formulier vast en verkrijgbaar.
Indien een huurder een aanvraag om toekenning van huursubsidie wenst in te dienen, dient hij – zoals hiervoor vermeld – gebruik te maken van het door de Minister van VROM vastgestelde (beknopte) aanvraagformulier. Hierop dient de huurder zijn naam, adres, woonplaats, geboortedatum, sociaal-fiscaalnummer en rekeningnummer te vermelden, alsmede de naam, de geboortedatum en het sociaal-fiscaalnummer van eventuele medebewoners. Tot slot dient de huurder hierop de gegevens betreffende zijn verhuurder te vermelden alsmede de hoogte van de huurprijs. In artikel 28, tweede en derde lid, van de Huursubsidiewet zijn – behoudens een technische wijziging in verband met het voorstel om artikel 34 van de Huursubsidiewet te laten vervallen – geen wijzigingen aangebracht (onderdeel O, onder 1).
artikel 29
In het voorgestelde artikel 29 van de Huursubsidiewet zijn de taken en bevoegdheden van de Minister van VROM aangaande het afhandelen van een aanvraag vermeld.
Indien de Minister van VROM een aanvraag ontvangt, worden de hierin opgenomen gegevens gecontroleerd aan de hand van het GBA (het voorgestelde artikel 29, eerste lid, van de Huursubsidiewet). Komen de door de huurder opgenomen gegevens overeen met de gegevens uit het GBA, dan zal de Minister van VROM de Rijksbelastingdienst, als zijnde een zogenoemde primaire bron, benaderen ter verkrijging van de ten behoeve van het opstellen van het huursubsidiebericht of het beperkt huursubsidiebericht benodigde gegevens. Ontvangt de Minister van VROM alle benodigde gegevens, zendt hij aan de huurder een huursubsidiebericht. Ontvangt de Minister van VROM een gedeelte van de gegevens, zendt hij aan de huurder een beperkt huursubsidiebericht. De aanvraag van de huurder doorloopt vervolgens de procedure zoals omschreven in de artikelen 30a, 30aa en 30ab van de Huursubsidiewet.
Indien de gegevens die de huurder in eerste instantie heeft ingevuld, onvolledig zijn, dan wel niet overeenkomen met de gegevens uit het GBA, krijgt hij ambtshalve een termijn van vier weken om de betreffende gegevens te corrigeren dan wel aan te vullen (het voorgestelde artikel 29, tweede lid, van de Huursubsidiewet). Dit geldt eveneens indien de huurder het aanvraagformulier niet heeft ondertekend. Hierop is het bepaalde in artikel 9 van de Huursubsidiewet inzake inschrijving in de GBA van toepassing. Ten aanzien van het aanvullen van de aanvraag zou in het algemeen kunnen worden verwezen naar het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Echter, aangezien het hier om een specifieke termijnbepaling (vier weken) gaat en deze dus gezien kan worden als een speciale bepaling ten opzichte van de algemene bepaling in de Algemene wet bestuursrecht, is er voor gekozen om die termijnbepaling expliciet in het voorgestelde artikel 29, tweede lid, van de Huursubsidiewet op te nemen.
Na een daartoe ingesteld onderzoek beslist de Minister van VROM – mede aan de hand van de inschrijving – over het toezenden van een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht (het voorgestelde artikel 29, derde lid, van de Huursubsidiewet). Ook in dit geval zou kunnen worden verwezen naar het meer algemene artikel 3:2 van de Awb. Echter, ook hier geldt dat het voorgestelde artikel 29, derde lid, van de Huursubsidiewet specifieker bepaalt dat de Minister van VROM beslist, mede aan de hand van de door de huurder overgelegde gegevens. In het voorgestelde artikel 29, vierde lid, van de Huursubsidiewet is bepaald dat het eerste en tweede lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing zijn op een verzoek als bedoeld in de artikelen 26, eerste lid, en 26g, tweede lid, van de Huursubsidiewet.
artikel 30
Voldoet de huurder niet aan het binnen voormelde termijn verstrekken van de betreffende gegevens, ontvangt hij geen huursubsidie over de periode waarover hij in gebreke is gebleven. Indien de huurder de betreffende ontbrekende gegevens alsnog aanlevert, ontvangt hij huursubsidie
– indien uiteraard ook is voldaan aan alle overige voorwaarden voor het verkrijgen van huursubsidie – vanaf de eerste van de maand volgend op de maand waarin hij de in eerste instantie ontbrekende gegevens heeft aangeleverd (het voorgestelde artikel 30 van de Huursubsidiewet) (onderdeel P).
de artikelen 30a en 30b
De artikelen 30a tot en met 30b van de Huursubsidiewet bevatten een aantal bepalingen omtrent de algemene procedure bij het toezenden van een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht. De doelgroep van huurders die een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht krijgt toegezonden, is uitgebreid. In het voorgestelde artikel 30a, eerste lid, van de Huursubsidiewet is bepaald dat aan de huurders die een aanvraag om toekenning van huursubsidie indienen en waarvan de Minister van VROM de gegevens, bedoeld in de artikelen 5, tweede lid, en 12, tweede lid, en 30b van de Huursubsidiewet heeft ontvangen, binnen vier weken na ontvangst van die gegevens, over een subsidietijdvak een door de Minister van VROM vastgesteld huursubsidiebericht of beperkt huursubsidiebericht krijgen toegezonden (onderdeel a).
In het voorgestelde artikel 30a, eerste lid, onderdeel b, van de Huursubsidiewet is bepaald dat aan de huurders die in het subsidietijdvak voorafgaand aan het in de aanhef genoemde subsidietijdvak een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht hebben ontvangen waarna in eerstgenoemd tijdvak positief is beschikt uiterlijk 1 juli van elk jaar wederom een huursubsidiebericht of beperkt huursubsidiebericht zal worden toegezonden (onderdeel Q).
In het voorgestelde artikel 30b, eerste lid, onderdeel c, van de Huursubsidiewet is bepaald dat de verhuurders de huurprijsgegevens van de woning aanleveren (onderdeel S, onder 1b).
artikel 30c
Een aanvraag om toekenning van huursubsidie dient te worden ingediend bij het Ministerie van VROM. Hiertoe worden laagdrempelige voorzieningen ontwikkeld. Eén van die voorzieningen betreft de wens van het Ministerie van VROM in den lande fysieke loketten in te richten c.q. te laten inrichten. Deze loketten dienen als «doorgeefluik» voor het Ministerie van VROM, opdat huurders op een klantvriendelijker wijze kunnen worden bijgestaan bij het onder meer indienen van een aanvraag om toekenning van huursubsidie.
In het voorgestelde artikel 30c, eerste lid, van de Huursubsidiewet wordt bepaald dat burgemeester en wethouders bevorderen dat de dienstverlening, voortvloeiende uit de uitvoering van deze wet, welke ten goede komt aan de huurders, verbetert. Hiertoe dienen door burgemeester en wethouders deugdelijke voorzieningen te worden getroffen. De facto betekent dit dat wordt bevorderd dat in de gemeente ten minste één fysiek loket wordt ingericht. Het betreft hier een «zorgplicht» van de gemeente. Qua formulering is aangesloten bij soortgelijke bepalingen in de Algemene bijstandswet en de considerans bij de Wet voorzieningen gehandicapten. Het ligt in de rede dat burgemeester en wethouders terzake overleg voeren met de in de gemeente werkzame verhuurders. Ook hierbij geldt dat het Ministerie van VROM slechts die gegevens aan het betreffende loket mag doorgeven die van belang zijn voor het bijstaan van die huurder (het voorgestelde artikel 30c, tweede lid, van de Huursubsidiewet). In het voorgestelde artikel 30c, derde lid, van de Huursubsidiewet wordt bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld aangaande de inrichting van voormelde voorzieningen (onderdeel T).
De voorgestelde wijzigingen in artikel 30d van de Huursubsidiewet zijn wetstechnisch van aard (onderdeel U).
artikel II
In het voorgestelde artikel II, eerste lid, is bepaald dat indien de zending van beperkte huursubsidieberichten of huursubsidieberichten, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Huursubsidiewet, het met betrekking tot die zending zenden van de gegevens, bedoeld in artikel 30aa, eerste lid, van die wet, het stellen van een termijn, bedoeld in artikel 30aa, tweede lid, van die wet, de gegevensuitwisseling omtrent de huursubsidieberichten en de beperkte huursubsidieberichten, bedoeld in artikel 30b, eerste lid, van die wet, of de uitbetaling van een voorschot, bedoeld in artikel 31, derde lid, van die wet, plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, die zending van beperkte huursubsidie-berichten of huursubsidieberichten, die zending van gegevens, dat stellen van een termijn, die gegevensuitwisseling en die uitbetaling wordt aangemerkt als te hebben plaatsgevonden ingevolge het betrokken genoemde artikellid van de Huursubsidiewet, zoals dit komt te luiden na de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel.
Dit is geregeld om te voorkomen dat, bij een inwerkingtreding van dit wetsvoorstel na die verzending, het stellen van die termijn, die gegevensuitwisseling en die uitbetaling, een en ander niet rechtsgeldig zou hebben plaatsgevonden. Voorts wordt hiermede bewerkstelligd dat zo snel mogelijk met de nieuwe procedure omtrent de aanvraag kan worden begonnen. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel II van de wet van 21 december 2000 tot wijziging van de Huursubsidiewet en de Huurprijzenwet woonruimte (vervallen van het vervolgaanvraagformulier voor bepaalde huurders) en artikel II, eerste lid, van de wet van 8 november 2001 tot wijziging van de Huursubsidiewet (introductie van het beperkt huursubsidiebericht voor bepaalde huurders). In het voorgestelde artikel II, tweede lid, is tot slot bepaald dat in de gevallen, bedoeld in het eerste lid van genoemd artikel, de artikelen 22a en 28 tot en met 30 van de Huursubsidiewet, zoals die laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet, niet van toepassing zijn. Dit is om te voorkomen dat huurders aan wie een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht wordt toegezonden alsnog een aanvraagformulier (oude stijl) kunnen indienen.
artikel III
In het voorgestelde artikel III zijn enkele overgangsrechtelijke voorzieningen getroffen. In het voorgestelde artikel III, eerste lid, is bepaald dat eventueel nog in te dienen aanvraag/vervolgaanvraagformulieren worden afgedaan volgens de Huursubsidiewet, zoals zij laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van deze wet. Hiermee is bepaald dat oude gevallen oud worden afgedaan. In het voorgestelde artikel III, tweede lid, is bepaald dat de Minister van VROM ten aanzien van voormelde aanvragen binnen vier weken na een positieve beschikking een door hem vastgesteld huursubsidiebericht of beperkt huursubsidiebericht (voor het nieuwe subsidietijdvak) als bedoeld in artikel 1, onderdeel g respectievelijk a, van de Huursubsidiewet aan de betrokken huurders zendt. Hiermee worden de laatste eerste-/vervolgaanvragers toegelaten tot het «Eos»-systeem.
In het voorgestelde artikel III, derde lid, is bepaald dat een aanvraag die betrekking heeft op het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot en met 1 juli 2003 wordt afgehandeld overeenkomstig de Huursubsidiewet, zoals zij komt te luiden na inwerkingtreding van de wet. Indien op die aanvraag positief is beschikt, zal aan die aanvragers vervolgens per 1 juli 2003 een huursubsidiebericht of een beperkt huursubsidiebericht als bedoeld in artikel 1, onderdeel g respectievelijk a, van de Huursubsidiewet worden toegezonden. Hiermee worden de aanvragers in het «Eos»-systeem gebracht en gehouden (het voorgestelde artikel III, vierde lid).
artikelen I, onderdelen A, onder 2, H, J, en K, onder 2, en IV
Voor de huidige procedure van het (vervolg)aanvraagformulier geldt een indieningstermijn van 3 maanden. De 3-maandentermijn is destijds in het leven geroepen vanwege de trage werking van de procedure via de verhuurder/gemeente, alsmede de lange beslistijd van het Ministerie van VROM. Als de aanvraag rechtstreeks bij de Minister van VROM wordt ingediend, zal de procedure aanmerkelijk sneller verlopen. Bij de procedure van het (beperkt) huursubsidiebericht – ter vervanging van de vervolgaanvragen oude stijl – is de 3-maandentermijn reeds komen te vervallen. Hieraan bestond ook geen behoefte meer omdat in principe de huursubsidie op 1 juli van enig tijdvak ingaat. Analoog aan deze procedures wordt nu voorgesteld om de 3-maandentermijn ook voor de aanvraag te laten vervallen (artikel I, onderdeel H). Handhaving hiervan verhoudt zich niet met de gewijzigde systematiek die uitgaat van het verstrekken van subsidie met ingang van de maand volgend op het indienen van een volledige aanvraag. In het voorgestelde artikel 1, onderdeel k, van de Huursubsidiewet wordt dan ook bepaald dat bij een aanvraag om huursubsidie de peildatum is gesteld op de eerste van de maand volgend op die waarin die aanvraag is ingediend (1°). De voorgestelde bepaling in artikel 1, onderdeel k, onder 2°, is nagenoeg identiek aan het huidige artikel 1, onderdeel k, van de Huursubsidiewet. Het betreft de definiëring van de peildatum indien aan een huurder een (beperkt) huursubsidiebericht wordt toegezonden (artikel I, onderdeel A, onder 2). De wijzigingen in het voorgestelde artikel I, onderdelen J en K, onder 2, lopen hierbij mee.
In het kader van de beoogde klantvriendelijke opstelling wordt in het wetsvoorstel een overgangs/gewenningsmaatregel opgenomen, inhoudende dat indien een huurder gedurende de eerste vijf dagen van een kalendermaand een aanvraag om toekenning van huursubsidie indient, huursubsidie wordt toegekend per de eerste van die maand. Deze maatregel geldt alleen voor het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003 (het voorgestelde artikel IV).
artikel I, onderdeel B
De voorgestelde wijziging in artikel 4, derde lid, van de Huursubsidiewet is wetstechnisch van aard.
artikelen I, onderdeel C, V, VI en VII
Zoals reeds vermeld in het algemeen gedeelte van deze memorie van toelichting, moet de huurder, indien deze een aanvraag om toekenning van huursubsidie indient, deze aanvraag vergezeld doen gaan van een zogenoemde «brengplichtverklaring». Dit behoeft alleen te gebeuren indien de huurder een zelfstandige woonruimte huurt bij een particuliere verhuurder of een onzelfstandige woonruimte huurt van een verhuurder in het kader van de zogenoemde «begeleid wonen»-projecten. De voorzitter van de huurcommissie zal, indien de huurder hierom verzoekt, een verklaring opstellen inzake de redelijkheid van de huurprijs en de juistheid van andere gegevens betreffende de woonruimte (artikel 3a van de Wet op de huurcommissies). Zowel het Ministerie van VROM als ook de betreffende huurder worden in kennis gesteld van de resultaten van het daarbij behorende onderzoek. Ingeval van een huurverlagingsprocedure op voet van artikel 17 van de Huurprijzenwet woonruimte zal tevens de verhuurder op de hoogte worden gesteld. Deze procedure kan echter nog klantvriendelijker worden opgezet.
In verband met een snelle afwikkeling van de aanvraag is het noodzakelijk dat het Ministerie van VROM in een vroegtijdig stadium over de huurprijs beschikt.
Daarom wordt voorgesteld om het Ministerie van VROM het betreffende verzoek te laten doen. De voorzitter van de huurcommissie zal op verzoek van de Minister van VROM binnen vier weken een verklaring afgeven omtrent onder meer de redelijkheid van de huurprijs betreffende de woonruimte ten aanzien waarvan door de huurder een aanvraag om toekenning van huursubsidie is ingediend (het voorgestelde artikel VI, aanhef en eerste lid). Indien voormelde vier weken niet worden gehaald, worden de Minister van VROM en de huurder hiervan in kennis gesteld (het voorgestelde artikel VI, aanhef en tweede lid). Hierbij zal voorts door de voorzitter van de huurcommissie onder meer worden aangegeven binnen welke termijn de verklaring zal worden verstrekt. Ook de betreffende huurder zal in kennis worden gesteld van de resultaten van het onderhavige onderzoek (de voorgestelde wijziging in artikel 5, tweede lid, van de Huursubsidiewet) (artikel I, onderdeel C).
In het voorgestelde artikel V wordt door een wijziging van artikel 17, eerste lid, van de Huurprijzenwet woonruimte gewaarborgd dat de huurder de termijn waarbinnen een (impliciet) verzoek krachtens artikel 17 van de Huurprijzenwet woonruimte moet zijn ingediend zelf in de hand heeft.
Om de koppeling tussen artikel 3a van de Wet op de huurcommissies en artikel 17 van de Huurprijzenwet woonruimte te blijven garanderen, zal op het aanvraagformulier een verklaring worden opgenomen waarmee de huurder aangeeft dat hij in het voorkomende geval akkoord gaat met het in gang zetten van de procedure om de nieuwe huurprijs te laten toetsen. Indien de huurder het aanvraagformulier ondertekent, geeft hij daarmee te kennen in te stemmen met deze procedure.
De wijzigingen in het voorgestelde artikel VII lopen hierbij mee.
Ten aanzien van de voorgestelde artikelen V en VI kan nog worden opgemerkt dat deze gelden voor de periode van 1 juli 2002 tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (aanhef). De noodzaak tot het opnemen van een dusdanige aanhef is gelegen in het feit dat du moment dat dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, waarbij de Huurprijzenwet woonruimte en de Wet op de huurcommissies worden ingetrokken, naar verwachting nog niet in werking zal zijn getreden. Voorts zal het onderhavige wetsvoorstel, zodra het tot wet is verheven en in werking treedt, terugwerken tot en met 1 juli 2002.
artikel I, onderdeel D
Artikel 10, eerste lid, van de Huursubsidiewet bevat een aantal eisen waaraan de huurder alsmede degene die op de peildatum medebewoner van de woning zijn moeten voldoen. Het gaat er hierbij om of de huurder en/of de medebewoner de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld of anderszins rechtmatig in Nederland verblijft. Is hiervan geen sprake, dan wordt geen huursubsidie toegekend.
Als de huurder voldoet aan het bepaalde in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Huursubsidiewet, wordt voor het verkrijgen van huur- subsidie nog een aanvullende eis gesteld. Aan die huurder moet in dat geval huursubsidie zijn of worden toegekend voor het subsidietijdvak waarin hij voor het laatst rechtmatig verblijf hield, indien dat subsidietijdvak eindigt op 30 juni 1999 of eerder, dan wel het subsidietijdvak waarin hij en degenen die op de peildatum medebewoner van de woning zijn voor het laatst rechtmatig verblijf hielden, indien dat tijdvak eindigt na 30 juni 1999 (artikel 10, tweede lid, van de Huursubsidiewet). In onderdeel D wordt voorgesteld om artikel 10, tweede lid, van de Huursubsidiewet te laten vervallen, omdat van een dergelijke situatie geen sprake meer kan zijn. Het is in dat kader voldoende om in het voorgestelde artikel 10, onderdeel a, onder 3°, van de Huursubsidiewet als aanvullend vereiste te bepalen dat de huurder huursubsidie heeft ontvangen over het subsidietijdvak waarin hij voor het laatst rechtmatig verblijf hield. De controle of in dit geval na 30 juni 1999 ook de medebewoner rechtmatig verblijf hield, is daarbij overbodig (geworden). De in die periode toegekende huursubsidie – waarbij als voorwaarde gold dat ook de medebewoner rechtmatig verblijf houdt – geeft immers al aan dat hiervan sprake is geweest.
artikel I, onderdeel E
Op basis van artikel 2, eerste lid, van het Besluit prestatienormering huursubsidie brengen burgemeester en wethouders in elk geval een passend-heidsadvies uit als de rekenhuur van de woning hoger is dan het voor het huishouden van de huurder relevante bedrag, genoemd in artikel 20, tweede lid, van de Huursubsidiewet.
Evenwel is in voormeld besluit ook de mogelijkheid opengelaten dat gemeenten bij een huur van de woning lager dan de aftoppingsgrenzen op basis van gemeentelijk beleid adviseren. Lokaal worden dan ook verschillende grenzen voor de toets gehanteerd. In verband met een zo groot mogelijke standaardisatie bij de uitvoering van de aanvraagprocedure is in overleg met de VNG besloten de passendheidstoets slechts te laten uitvoeren indien sprake is van verhuizingen boven de aftoppings-grenzen. Voorgesteld wordt dan ook om in artikel 12, eerste lid, van de Huursubsidiewet expliciet te bepalen dat geen huursubsidie wordt toegekend als de huurder van een woning met een rekenhuur boven de aftoppingsgrenzen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Huursubsidiewet, naar het oordeel van de Minister van VROM, op het tijdstip dat de huur ingaat, het gebruik had kunnen krijgen of behouden van een andere woning die beter past bij zijn economische en persoonlijke omstandigheden.
Als gevolg hiervan kan de bepaling in het huidige artikel 12, tweede lid, van de Huursubsidiewet betreffende de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nader te bepalen in welke gevallen in ieder geval een passendheidsadvies van de gemeente moet worden aangebracht, ook zonder dat daartoe een verzoek is gedaan, komen te vervallen (zie ook paragraaf 2.2.1).
In het voorgestelde artikel 12, tweede lid, van de Huursubsidiewet is bepaald dat alvorens Onze Minister tot toepassing van het eerste lid overgaat, hij burgemeester en wethouders in de gelegenheid stelt om binnen vier weken een advies daarover uit te brengen. Op verzoek van burgemeester en wethouders wordt die termijn met ten hoogste vier weken verlengd.
In de huidige Huursubsidiewet is aan het leveren van een passend-heidsadvies geen termijn gebonden. Binnen de huidige procedure van het aanvraagformulier is dit ook niet nodig omdat hiervoor indieningster-mijnen zijn vastgelegd. Bij de nieuwe procedure is dit vanwege een snelle afhandeling van de aanvraag wel noodzakelijk. Binnen de termijn van vier weken wordt de gemeente geacht in staat te zijn een advies uit te brengen. Ingeval burgemeester en wethouders niet binnen voormelde termijn (inclusief een eventuele verlenging hiervan) reageren, vloeit uit artikel 3:6, tweede lid, van de Awb voort dat de Minister van VROM mag beslissen. Het enkele ontbreken van een advies staat een beslissing door de Minister van VROM niet in de weg.
artikel I, onderdelen F, N, onder 1, en EE
Per 1 januari 2001 is de Wet inkomstenbelasting 2001 in werking getreden. Deze wet hanteert in 2001 voor meerpersoonshuishoudens een vermogensvrijstelling van € 35 200. De Huursubsidiewet sluit hierop aan door vanaf 1 juli 2002 de maximum-vermogensgrens voor die huishoudens vast te stellen op dat bedrag.
Voormeld bedrag wordt in beginsel jaarlijks aangepast volgens een fiscale aanpassingsmethodiek, zoals opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001. Het zijn slechts fiscale redenen die ten grondslag kunnen liggen aan een eventuele aanpassing van dit bedrag. De reden waarom alleen de vermogensgrens voor meerpersoonshuishoudens wordt afgestemd op de Wet inkomstenbelasting 2001 is gelegen in het navolgende. In het verleden was het vermogensbegrip in de Huursubsidiewet gebaseerd op dat van de Wet op de vermogensbelasting 1964. Met ingang van 1 januari 2001 is die laatste wet ingetrokken zodat er op dat moment een geheel nieuwe situatie ontstaat. Teneinde ook in de toekomst in staat te blijven om vermogenstoetsen tegen aanvaardbare uitvoeringslasten uit te voeren, is in de Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 bepaald dat het vermogensbegrip van de Huursubsidiewet zo goed mogelijk moet worden geënt op de rendementsgrondslag van de Wet inkomstenbelasting 2001 (box III-vermogen). Daarbij is als uitgangspunt gehanteerd dat de bestaande vermogensgrenzen in de Huursubsidiewet zouden worden gehandhaafd. Ten aanzien van de vermogensgrenzen die van toepassing zijn op ouderenhuishoudens en eenpersoonshuishoudens leverde dat geen bezwaar op. De genoemde vermogensgrenzen overschrijden immers het bedrag van het toepasselijke heffingvrije vermogen als bedoeld in artikel 5.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Aldus is een vermogen dat zo’n gestelde grens te boven gaat per definitie bekend bij de Rijksbelastingdienst. Tot zover bestond er dus geen aanleiding om de Huursubsidiewet op dit punt te wijzigen.
Anders was het gesteld met de vermogensgrens die de Huursubsidiewet hanteerde voor meerpersoonshuishoudens. Die vermogensgrens lag beduidend lager dan het heffingvrije vermogen voor meerpersoonshuishoudens in de Wet inkomstenbelasting 2001. Handhaving van die vermogensgrens op het oorspronkelijke niveau zou dan ten aanzien van meerpersoonshuishoudens een efficiënte vermogenstoets onmogelijk hebben gemaakt. Ter oplossing van dit bezwaar is er toen voor gekozen om de vermogensgrens voor meerpersoonshuishoudens in de Huursubsidiewet te verhogen tot een bedrag dat overeenkomt met het heffingvrije vermogen dat op deze huishoudens van toepassing is. Om te verzekeren dat er in de toekomst geen ongewenste discrepantie ontstaat tussen de bedoelde vermogensgrens en het heffingvrije vermogen in de inkomstenbelasting, wordt voorgesteld om de jaarlijkse aanpassing van de vermogensgrens voor meerpersoonshuishoudens in de Huursubsidiewet rechtstreeks te koppelen aan het heffingvrije vermogen dat volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 op die huishoud-categorie van toepassing is.
Een koppeling van de andere vermogensgrenzen in de Huursubsidiewet aan het heffingvrije vermogen in de inkomstenbelasting houdt in dat die vermogensgrenzen zouden moeten worden verlaagd. Dat zou financieel nadeel opleveren voor huursubsidieontvangers die door zo’n verlaging niet meer voor huursubsidie in aanmerking komen. Mede tegen de achtergrond van de substantiële verlaging van de vermogensgrenzen die met de invoering van de Huursubsidiewet in 1997 al is gerealiseerd, is een additionele verlaging ongewenst.
Gelet op het bovenstaande wordt dan ook voorgesteld om ten aanzien van de vermogensgrens bij een meerpersoonshuishouden, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de Huursubsidiewet, te verwijzen naar artikel 5.5, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, alwaar die grens staat vermeld, zoals dit luidt in het peiljaar. Alsdan wordt altijd uitgegaan van het juiste bedrag, zonder dat hiervoor de Huursubsidiewet telkenmale behoeft te worden gewijzigd (onderdeel F, onder 1). De voorgestelde wijzigingen in de onderdelen F, onder 2, en N, onder 1, lopen hierbij mee.
Tot slot wordt om uitvoeringstechnische redenen voorgesteld artikel 56a van de Huursubsidiewet te laten vervallen (onderdeel EE).
artikelen I, onderdelen G, N, onder 2, AA en DD, VIII en IX
Voor de voorgestelde wetswijzigingen die zijn opgenomen in de artikelen I, onderdelen G, N, onder 2, AA en DD, VIII en IX wordt verwezen naar het algemeen gedeelte van deze memorie van toelichting (paragrafen 2.5.5 en 3).
artikel I, onderdeel K, onder 1
De voorgestelde wijziging in artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet is terminologisch van aard.
artikel I, onderdelen L, onder1en 3, O, onder 2, S, onder 1a en 2, en W
De Huursubsidiewet hanteert betrekkelijk lage vermogensgrenzen. Als gevolg van deze lage vermogensgrenzen was het niet mogelijk om bij de toetsing van het vermogensbezit bij huursubsidieontvangers aan te sluiten op de Wet op de vermogensbelasting 1964 die voor de belastingheffing immers een relatief hoge vermogensvrijstelling hanteerde. Wel zijn de in die wet vervatte bepalingen, die aangeven wat tot het vermogen wordt gerekend, van overeenkomstige toepassing verklaard. Tegen deze achtergrond is de verificatie van het zogenoemde reken-vermogen van ontvangers van huursubsidie destijds opgedragen aan de Belastingdienst als bij uitstek deskundige op dit terrein. De vaststelling van het rekenvermogen door de inspecteur van de rijksbelastingen bij voor bezwaar vatbare beschikkingen is tot nog toe geregeld in artikel 34 van de Huursubsidiewet.
In het kader van de belastingherziening 2001 is de Wet op de vermogensbelasting 1964 met ingang van 1 januari 2001 ingetrokken. Vermogen wordt voortaan belast in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001 als belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box III). Heffing geschiedt op basis van de gemiddelde rendementsgrondslag (box III), waarbij een vrijstelling – heffingvrij vermogen – in aanmerking wordt genomen. Aangezien de gemiddelde rendementsgrondslag deel uit maakt van het fiscale inkomensbegrip dat thans verzamelinkomen wordt genoemd, vindt de vermogenstoets in het kader van de huursubsidie op dezelfde wijze plaats als de inkomenstoets; in beide gevallen wordt achteraf getoetst.
Op grond van de Aanpassingswet Wet inkomstenbelasting 2001 is de definitie van vermogen in de Huursubsidiewet aangepast aan de herziene belastingwetgeving en heeft er een zodanige afstemming plaatsgevonden dat de bedragen die in de Wet inkomstenbelasting 2001 als heffingvrij vermogen worden gehanteerd thans gelijk zijn aan of lager zijn dan de vermogensgrenzen in de Huursubsidiewet. De aldus verkregen aansluiting van het vermogensbegrip in de Huursubsidiewet op de heffingsgrondslag in box III van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft tot gevolg dat een separate regeling voor de vaststelling van het rekenvermogen van ontvangers van huursubsidie niet langer noodzakelijk is. Daarmee wordt voorgesteld artikel 34 van de Huursubsidiewet te laten vervallen (onderdeel W). De wijzigingen in de onderdelen L, onder 1 en 3, en O, onder 2, lopen hierbij mee.
In verband met het feit dat het vermogen deel uitmaakt van het inkomensbegrip worden in onderdeel S, onder 1a en 2, nog een aantal technische wijzigingen voorgesteld.
artikel I, onderdeel V
In het kader van modernisering uitvoering huursubsidie en een klantvriendelijker procedure worden voorts nog enkele voorstellen gedaan betreffende het uitbetalen van huursubsidie.
In het voorgestelde artikel 31, eerste lid, van de Huursubsidiewet wordt bepaald dat huursubsidie maandelijks zal worden uitbetaald. Juist om te voorkomen dat huurders op enig moment – door het ontbreken van bepaalde gegevens – huursubsidie later ontvangen, is in het voorgestelde artikel 31, derde lid, van de Huursubsidiewet bepaald, dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de huurder de huursubsidie zo nodig in de vorm van een voorschot kan uitbetalen. Daarmee wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met situaties waarbij het Ministerie van VROM nog niet kan beschikken over alle gegevens, en waarbij het Ministerie van VROM nog niet in de gelegenheid is het recht op en de hoogte van huursubsidie te bepalen. Hiervoor is reeds aangegeven dat de huurder de benodigde handelingen voor het verkrijgen van huursubsidie (uiteraard) zo snel mogelijk moet verrichten. Dit zal de snelheid waarmee de betreffende aanvraag kan worden behandeld, bevorderen. Voorts kan alsdan – indien aan alle vereisten voor het verkrijgen van huursubsidie is voldaan – spoediger worden overgegaan tot het daadwerkelijk verstrekken van huursubsidie. Onder meer in de toelichting bij het aanvraagformulier zal op het belang van een spoedige toezending worden gewezen. Echter, er kunnen zich dus situaties voordoen waarbij het verstrekken van een voorschot in een behoefte voorziet. Het spreekt overigens voor zich dat deze voorschotten op dezelfde wijze als de «gewone» huursubsidie op grond van de artikelen 36 en 37 van de Huursubsidiewet kunnen worden teruggevorderd.
Voorts heeft de huurder de mogelijkheid om te bepalen dat het bedrag aan huursubsidie aan de verhuurder wordt uitgekeerd, mits deze hiermee instemt. De verhuurder fungeert hierbij als doorgeefluik. Het Ministerie van VROM kan uit doelmatigheidsoverwegingen de bedragen van de verscheidene huurders van die verhuurder geclusterd uitbetalen. De huurder geeft op het (beperkt) huursubsidiebericht aan op welke wijze de betaling moet plaatshebben. Bij ministeriële regeling kunnen hieromtrent nog nadere regels worden opgenomen (het voorgestelde artikel 31, vierde lid, van de Huursubsidiewet).
artikel I, onderdelenYen Z
In artikel 19, eerste lid, aanhef, van de Huurprijzenwet woonruimte is bepaald dat tussen het voorstel tot huurprijswijziging en de voorgestelde ingangsdatum ten minste twee maanden moeten liggen. De in het verleden doorgevoerde wetswijziging van één maand naar twee maanden heeft betrekking op de introductie van de «Eos»-procedure. Als gevolg hiervan dient de uitgavennorm niet voor 1 mei van enig jaar maar voor 1
april te worden vastgesteld. Verhuurders kunnen alsdan bij het opstellen van hun huurverhogingsvoorstellen rekening houden met deze uitgavennorm. De voorgestelde wijziging van artikel 41, eerste lid, van de Huursubsidiewet voorziet hierin (onderdeel Y, onder 1). Op dit moment stelt artikel 41, vierde lid, van de Huursubsidiewet de eis dat de bekendmaking van de uit de huursubsidie-uitgavennorm voortvloeiende verplichtingen voor een gemeente door de Minister van VROM uiterlijk op 1 januari van het betreffende subsidiejaar wordt bekendgemaakt. Deze uiterlijke bekendmakingsdatum is in de praktijk om administratief-technische redenen echter niet haalbaar. Dit houdt verband met de beschikbaarheid van de voor de bekendmaking benodigde gegevens. Bij het vaststellen van de uit de huursubsidie-uitgavennorm voortvloeiende verplichtingen moet immers worden uitgegaan van de realisatie van de uitgaven van het voorafgaande subsidiejaar, die pas op 1 januari na afloop van het subsidiejaar wordt vastgesteld. Daarna duurt het nog enkele weken voordat de verplichtingen voor het lopende subsidiejaar aan de gemeenten kunnen worden bekendgemaakt. In het voorgestelde artikel 41, vierde lid, van de Huursubsidiewet wordt derhalve bepaald dat deze bekendmaking dient te geschieden uiterlijk voor 1 februari (onderdeel Y, onder 2).
Artikel 39, derde lid, van de Huursubsidiewet bevat een wettelijke grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur stellen van nadere regels over onder meer de invordering van de verschuldigde financiële bijdrage, indien door een gemeente de verhuisnorm wordt overschreden. In artikel 3, tweede lid, van het Besluit prestatienormering huursubsidie zijn deze nadere regels opgenomen. Een vergelijkbare wettelijke regeling voor invordering van de verschuldigde bijdrage bij overschrijding van de huursubsidie-uitgavennorm door verhuurders ontbreekt. In de toelichting bij voormeld besluit is aangegeven dat de invordering van de financiële bijdrage wegens overschrijding van de uitgavennorm in beide gevallen door de Minister van VROM geschiedt. Aangegeven is, dat als uit de ervaringen in de praktijk met dit besluit zou blijken dat dergelijke regels nodig zijn, daarvoor alsnog een basis zal worden gecreëerd. Het geval doet zich voor, nu blijkt dat in een aantal gevallen verhuurders de bijdrage voor overschrijding van de uitgavennorm niet betalen. Invordering door de deurwaarder kan dan pas plaatsvinden na een rechterlijke uitspraak. Ten aanzien van overschrijding van de verhuisnorm doen zich, zoals gezegd, deze problemen niet voor omdat hiervoor wel een wettelijke grondslag voor invordering bestaat (onderdeel Z).
artikel I, onderdeel BB
De voorgestelde wijziging in artikel 48 van de Huursubsidiewet is terminologisch van aard.
artikel XIIn het voorgestelde artikel XI is bepaald dat deze wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In het besluit kan worden bepaald dat de wet terugwerkt tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip. Beoogd is om de wet te laten terugwerken tot en met 1 juli 2002. Per 1 juli 2002 gaat immers de laatste fase van het programma «Eos» in. Door de wet terug te laten werken tot en met 1 juli 2002 wordt voorts de voortgang van het gehele programma «Eos» gewaarborgd. Hiervoor wordt voorts nog verwezen naar paragraaf 1 van het algemeen gedeelte van deze memorie van toelichting.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, H. G. J. Kamp
The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.