Lijst van vragen en antwoorden - Naar een veiliger samenleving

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 28684 - Naar een veiliger samenleving.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Naar een veiliger samenleving; Lijst van vragen en antwoorden  
Document date 26-11-2002
Publication date 12-03-2009
Nummer KST64985
Reference 28684, nr. 3
From Staten-Generaal (SG)
Commission(s) Koninkrijksrelaties (KR) and Binnenlandse Zaken (BIZA)
Original document in PDF

2.

Text

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2002–2003

28 684

Naar een veiliger samenleving

Nr. 3

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 26 november 2002

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1

heeft de navolgende vragen over het Veiligheidsprogramma «Naar een veiliger samenleving» (28 684, nr. 1) aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 november

2002.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van de Camp

De griffier van de commissie, De Gier

1 Samenstelling:

Leden: Te Veldhuis (VVD), Van de Camp (CDA), voorzitter, Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Th. C. de Graaf (D66), Cornielje (VVD), Luchtenveld (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Rietkerk (CDA), Van der Staaij (SGP), Blok (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Teeven (LN), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Schonewille (LPF), ondervoorzitter, Stuger (LPF), Eerdmans (LPF), Azough (GroenLinks), Zeroual (LPF), Sterk (CDA), Smilde (CDA), Haverkamp (CDA), Vacature (PvdA). Plv. leden: Rijpstra (VVD), Mosterd (CDA), K. G. de Vries (PvdA), Adelmund (PvdA), Van der Ham (D66), De Grave (VVD), Van Beek (VVD), Lazrak (SP), Rosenmöller (GroenLinks), Meijer (CDA), Slob (ChristenUnie), Verbugt (VVD), Rambocus (CDA), Jense (LN), Van Oven (PvdA), Cqörüz (CDA), Janssen van Raaij (LPF), Palm (LPF), Wiersma (LPF), Halsema (GroenLinks), Varela (LPF), Eski (CDA), Bruls (CDA), Verburg (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA).

1, 99

Heeft het kabinet het voornemen met voorstellen te komen met betrekking tot de uitbreiding van (verplichte) DNA-afname bij geweldsdelicten? Aan welke verruimingen van DNA-onderzoek denkt het kabinet?

Ja, het kabinet heeft het voornemen met dergelijke voorstellen te komen. Een verdere verruiming van het gebruik van DNA-onderzoek bij de criminaliteitsbestrijding betreft in de eerste plaats een intensiever gebruik van de mogelijkheden van de DNA-wet die op 1 november 2001 in werking trad. Die wet heeft het mogelijk gemaakt om ook bij minder ernstige misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals woninginbraken, van een verdachte gedwongen celmateriaal af te nemen voor DNA-onderzoek. Voor de uitvoering van die wet ontvangt het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) tussen 2001 en 2004 oplopende budgetten van 3,6 tot 9.1 miljoen per jaar. In 2003 is dat 8,2 miljoen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangt voor de implementatie van deze wet door de politie, over diezelfde jaren bedragen van respectievelijk 2,7 en 1,3 en 1 en 0,4 miljoen.

Naast intensiever gebruik van de wet die 1 november 2001 in werking is getreden, zal het DNA-onderzoek in strafzaken verder worden verruimd door nieuwe wetgeving. In dit verband heeft de Tweede Kamer op 1 oktober 2002 het wetsvoorstel inzake DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte aanvaard. De zojuist genoemde budgetten van het NFI zullen ook voor de uitvoering van dit nieuwe type strafrechtelijk DNA-onderzoek worden aangewend.

Tenslotte impliceert ook het wetsvoorstel DNA-onderzoek bij veroordeelden - dat een dezer dagen bij de Tweede Kamer wordt ingediend -een verruiming van het DNA-onderzoek in strafzaken. Dit wetsvoorstel vult de wet van 1 november 2001 aan en maakt het mogelijk om bij veroordeelden wegens een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, celmateriaal voor DNA-onderzoek af te nemen. Indien dit laatste wetsvoorstel wordt aanvaard en kracht van wet krijgt, zal het aantal DNA-profielen in de DNA-bank die aan personen zijn gekoppeld, fors toenemen. Dat komt een slagvaardige opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten ten goede. Naar verwachting zal het aantal DNA-profielen in de DNA-databank binnen enkele jaren na de inwerkingtreding van de wet met enkele tienduizenden stijgen: 2004: 11 000 plus inhaalslag 5500 DNA-profielen, 2005: 8000 DNA-profielen, 2006: 7000 DNA-profielen en 2007 e.v. 6000 DNA-profielen.

De uitvoering van dit wetsvoorstel legt een groot beslag op de capaciteit van de betrokken partners in de strafrechtsketen en op de financiële middelen. Om deze reden is besloten het wetsvoorstel gefaseerd in te voeren. De eerste fase zal betrekking hebben op veroordeelden wegens gewelds- en zedenmisdrijven (zie bovenstaande aantallen DNA-profielen). In een latere fase zal het wetsvoorstel in werking treden voor veroordeelden wegens andere misdrijven.

2

Heeft het kabinet het voornemen met voorstellen te komen met betrekking tot aanpassing van de ontnemingswetgeving die de bewijslast bij de veroordeelde leggen?

Naar geldend recht is er geen sprake van een bewijslastverdeling tussen het openbaar ministerie enerzijds en de verdediging of veroordeelde anderzijds. De rechter bepaalt zelfstandig aan de hand van het voorgelegde materiaal wat hij aannemelijk of bewijsbaar acht. In het kader van ontnemingsvordering is het aan het openbaar ministerie om voldoende gegevens te verzamelen waaruit kan blijken dat er wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, waaruit dat bestaat en waarop zo mogelijk beslag is gelegd. Het is aan de verdediging om de vordering te betwisten en daarbij aannemelijk te maken dat de aangetroffen gelden of voorwerpen op rechtmatige wijze zijn verworven. Uiteindelijk beslist de rechter over de vraag of de ontnemingsmaatregel wordt opgelegd. Uit de evaluatie van de ontnemingswetgeving die door het WODC is uitgevoerd, is niet gebleken van de noodzaak tot een wijziging als in de vraag bedoeld. Het kabinet overweegt een dergelijke wijziging niet.

3, 22, 25, 42

Waarom is het veiligheidsplan niet medeondertekend door de bewindspersonen van VWS en OCW?

Wanneer zullen de plannen ter voorkoming van schooluitval, jeugdzorg en drugsverslaving nader worden uitgewerkt en operationeel gemaakt? Is een succesvolle uitvoering van het voorliggende Veiligheidsprogramma haalbaar zonder dat «de nadere uitwerking (...) voor de maatregelen ter voorkoming van schooluitval, jeugdzorg en drugsverslaving»? bekend is? Zo ja, waartoe dient die nadere uitwerking dan?

Past bij een integrale benadering niet ook een uitwerking van welzijn, onderwijs, jeugd, gezondheids- en verslavingszorg op hoofdlijnen in het Veiligheidsplan? Wanneer mag de Kamer de uitwerking van de samenhang van welzijn, onderwijs, jeugd-, gezondheids- en verslavingszorg met het veiligheidsplan verwachten?

Het veiligheidsprogramma betreft een kabinetsbreed programma voor de veiligheid en wordt als zodanig ook door het gehele kabinet gesteund. Het programma is ondertekend en aangeboden aan de Tweede Kamer door de voor veiligheid primair verantwoordelijke en coördinerende bewindspersonen van Justitie en BZK. Er is van afgezien om aanbieding en ondertekening mede (ook) te laten geschieden door de bewindspersonen van VWS en OCenW. Dit heeft verder geen betekenis.

Bij een integrale benadering past een verbinding met de genoemde gebieden. Voor deze gebieden zijn echter niet de bewindspersonen van Justitie en BZK eerstverantwoordelijk. Daarom wordt in aanvulling op dit veiligheidsprogramma de genoemde problematiek door de daarvoor primair verantwoordelijke bewindslieden nader uitgewerkt. Over de hoofdlijnen is het kabinet het eens zodat op dit punt de uitvoering van het veiligheidsprogramma niet in het geding is.

Het veiligheidsprogramma biedt een helder kader voor het aanpakken van jeugdigen. Het is niet alleen richtingbepalend voor de aanpak van jeugdcriminaliteit in repressieve en preventieve zin, maar legt ook een duidelijke verbinding naar de landelijke jeugdagenda (beleidsconvergentie jeugd) die onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van VWS wordt vormgegeven. Daarin wordt gewerkt aan een integrale benadering van het jeugdbeleid, waarvan welzijn, onderwijs, gezondheids- en verslavingszorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering nadrukkelijk een onderdeel uit maken. Voor overige maatregelen op het terrein van jeugd vindt uitwerking plaats in het actieplan Jeugdcriminaliteit, dat in december aan de Tweede Kamer wordt verzonden. Daarnaast vormt handhaving van de leerplicht ook één van de thema’s van het actieprogramma van de stuurgroep Handhaven op niveau (commissie Welschen). Nog dit jaar zal het aantal pilots uitgebreid worden en wordt in samenwerking met OCenW bezien of het mogelijk is om tot een model te komen dat gemeenten kan ondersteunen bij een functionele inrichting ten behoeve van de handhaving van de leerplicht.

Voor wat betreft de aanpak om de recidive van volwassen veelplegers terug te dringen is sprake van een vergelijkbare, interdepartementale benadering. Met betrekking tot het justitieel verslavingsbeleid, waar verslavingszorg onderdeel vanuit maakt, is gekozen voor een interdepartementale aanpak, gericht op het toeleiden van verslaafde justitiabelen naar zorg- en vervolgtrajecten.

Daarnaast is in de beantwoording van de vragen 53 en 192 aangegeven dat recent een Interdepartementaal beleidsonderzoek is ingesteld (IBO), gericht op een effectief en efficiënt werkende keten van maatschappelijke opvang. Medio volgend jaar zal een kabinetsstandpunt terzake naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Daarin wordt aangeven welke maatregelen wanneer operationeel worden gemaakt.

4

Kan het kabinet de nieuwe maatregelen in 2003 expliciet noemen?

Het veiligheidsprogramma bevat meer dan 100 maatregelen. Waar mogelijk zullen alle voorgestelde maatregelen in 2003 worden voorbereid en ingezet. Slechts daar waar aspecten van wetgeving of het later ter beschikking komen van financiële middelen zulks vereisen zal effectuering pas op de langere termijn kunnen plaatsvinden. In bijlage 1 van het veiligheidsprogramma wordt van de verschillende maatregelen een tijdpad voorzien. Hiernaar wordt verwezen. Het veiligheidsprogramma maakt voor de goede orde geen principieel verschil tussen de inzet van nieuwe en de uitbouw van reeds bestaande maatregelen. Wel kan worden aangegeven dat enkele in het oog springende nieuwe maatregelen zoals het creëren van een aparte voorziening voor veelplegers, het aanwijzen van urgentiegebieden en de uitbreiding van de afdoening door het OM, wetgeving vereisen en derhalve om deze reden pas later van kracht kunnen worden.

5

Zijn de ARBO-eisen voor de huisvesting van politiemensen nog wel van

deze tijd?

Er is geen reden om aan te nemen dat de arbo-eisen voor de huisvesting van politiemensen niet van deze tijd zouden zijn. De Arbeidsomstandighedenwet 1998 is integraal van toepassing op de sector Politie. Vermeldenswaard is nog dat in het kader van het Arboconvenant sector Politie thans wordt gewerkt aan een methode voor een specifieke risicoinventarisatie en -evaluatie voor de politiepraktijk. Deze methode zal in zijn geheel in de loop van 2004 worden opgeleverd en aan alle korpsen beschikbaar worden gesteld.

6

Hoeveel agenten maken er gebruik van de Tijdelijke Ouderen Regeling

(TOR)? Hoeveel agenten hebben er in 2002 gebruik gemaakt van de TOR?

Hoeveel agenten zullen in 2003 naar verwachting gebruik maken van de

TOR?

De Tijdelijke Ouderen Regeling is in 1999, in het kader van de Politie-CAO 1999–2000, ingesteld. Hierdoor werd het voor FLO-gerechtigde politieambtenaren mogelijk om (op eigen verzoek) eerder dan op 60-jarige leeftijd de actieve dienst te beëindigen (geen ontslag maar non-activiteit). Alleen zij die op 15 maart 1999 de leeftijd van 49 jaar of ouder hadden bereikt kunnen gebruik maken van de TOR. Een aanvraag hiertoe dient uiterlijk één dag voor het bereiken van de 56-jarige leeftijd te worden ingediend.

De regeling loopt zodoende af in het jaar 2010. De lengte van de periode van non-activiteit is afhankelijk van de leeftijd van de politie-ambtenaar, doch beslaat maximaal 21 maanden en duurt tot het moment van FLO-ontslag bij het bereiken van de 60-jarige leeftijd.

De politiesterkte wordt twee keer per jaar (per 31 december en 30 juni) gepeild.

Hierbij wordt ook het aantal deelnemers aan de TOR bepaald. Bij de laatst gehouden peiling op 30 juni 2002 bedroeg het aantal TOR-deelnemers 517 (regionale korpsen + KLPD).

Op basis van de leeftijdsopbouw bij de Nederlandse politie is de verwachting dat dit aantal in 2003 zal stijgen naar ruim 600.

7

Hoe kan het dat het regiokorps Limburg-Zuid in 2003 weer op het sterkte-niveau uitkomt van 1995?

De verdeling van het budget voor de Nederlandse politie vindt plaats via een objectief budgetverdeelsysteem (BVS) dat in 1996 is ingevoerd. De overgang naar een nieuw verdeelsysteem in 1996 bracht wijzigingen met zich mee ten opzichte van de situatie daarvoor. Voor het regionale politiekorps Limburg-Zuid betekende dit een daling van het budget. Het verdeelsysteem geldt voor alle regionale politiekorpsen. Met de herziening van het bekostigingsstelsel van de Nederlandse politie in 2001 zijn met het regionale politiekorps Limburg-Zuid afspraken gemaakt over de wijze waarop het regiokorps Limburg-Zuid zich met ingang van 2004 voegt in het bekostigingsstelsel.

8

Welke plaats krijgt de vrijwillige politie van de minister van BZK? Kunnen BOA’s ook onder de rechtspositie van vrijwillige politie gaan vallen in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Kan het LSOP ook voldoende differentiatie aanbieden voor de vrijwillige politie? Financiert het ministerie van BZK dit dan ook? Kan de vrijwillige politie na scholing ook pepperspray gaangebruiken?

De minister van BZK heeft een werkgroep ingesteld om de toekomst van de vrijwillige politie te onderzoeken. Over enkele weken zal de werkgroep een nota uitbrengen. Daarin zullen voorstellen staan die tot doel hebben de rol van de vrijwillige politie in de korpsen te versterken. Naar verwachting zal daarin ook worden ingegaan op elementen als differentiatie van functies en uitrusting van de vrijwillige politie met pepperspray. Aan de hand van de rapportage zal worden beoordeeld in hoeverre de daarin geformuleerde aanbevelingen uitgevoerd kunnen worden en of hieraan financiële consequenties zijn verbonden.

Het brengen van de boa’s onder het rechtspositie van de vrijwillige politie brengt veel complicaties met zich mee. Met name speelt hier de relatie met de werkgever en de politie en daarmee samenhangende onduidelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Ook vanuit het systeem van de Politiewet 1993 wordt deze optie onwenselijk geacht. De figuur van vrijwillige politieambtenaar is uitsluitend bedoeld voor kortdurende, incidentele inzet, bij bijvoorbeeld evenementen, in aanvulling op de overige politieambtenaren, waarbij betrokkene immer zijn hoofdwerkzaamheid (als particulier) behoudt. De betrokken status is door de wetgever nimmer bedoeld om via die weg andere vermeende noodzakelijke bevoegdheden te creëren.

9, 13, 228

Leidt de invoering van het actieprogramma tot een wijziging in de verdeling van de politie-inzet tussen de justitiële taken enerzijds en de openbare orde en hulpverleningstaken anderzijds? Zo ja, kan dit worden gekwantificeerd? Wat is het standpunt van het kabinet op de kerntaken van de politie?

Aan welke taken met betrekking tot hulpverlening door de politie wordt gedacht als het gaat om het beperken van de hulpverleningstaak door de politie?

Het is niet de intentie van het veiligheidsprogramma om te komen tot een wijziging in de verdeling van de politie-inzet tussen de justitiële taken enerzijds en de openbare orde en hulpverleningstaken anderzijds. Het beleid ten aanzien van de kerntaken van de politie zoals verwoord in het veiligheidsprogramma gaat uit van het toespitsen van de taakuitvoering van de politie op het verlenen van noodhulp, het houden van toezicht en het consequenter handhaven van de norm met name op risicovolle plaatsen en tijdstippen, en een intensivering van de opsporing.

Wat betreft de hulpverlening wordt een verschuiving ingezet van het verlenen van algemene hulpverlening naar noodhulp. De politie zal hulp verlenen in levensbedreigende situaties, in heterdaadsituaties en in bepaalde situaties in het verkeer, bijvoorbeeld wanneer drank in het spel is of wanneer slachtoffers zijn gevallen. De hulpvragen die buiten deze categorieën vallen worden in principe doorverwezen naar andere instanties. Vaak wordt wel voorzien in de eerste opvang. Voorbeelden zijn verkeersincidenten met louter materiële schade, het helpen oplossen van files, de opvang van personen met een geestelijke gezondheidsproblematiek en ontheemden alsmede de begeleiding van slachtoffers, anders dan de eerste opvang. Deze voorbeelden hebben betrekking op hulpvragen die buiten de kerntaken van de politie vallen en waarvoor andere hulpdiensten meer geëquipeerd zijn dan de politie. De gemeente is verantwoordelijk voor het organiseren van een antwoord op deze hulpvragen door andere hulpverleners.

10, 18, 188

Tot hoeveel (minder) toezichthouders in de publieke ruimte leiden de

aangekondigde bezuinigingen op de ID-banen?

Welke vermindering van stadswachten voor de komende jaren wordt

voorzien? Hoe wordt deze vermindering opgevuld?

Hebben gemeenten in Nederland, met name de G30, de financiële ruimte

om met de hun ter beschikking staande financiële middelen stadswachten

aan te stellen?

Per 1 januari 2002 zijn 60 000 ID-banen aan gemeenten toegekend. Daarvan zijn ongeveer 53 000 banen bezet. Eind 2001 waren er in de sector openbare veiligheid 8409 stadswachten werkzaam. De in het Strategisch Akkoord aangekondigde bezuinigingen op ID banen houden in dat in 2003 het volume ID banen van 60 000 naar 45 500 wordt gereduceerd. Dat wordt ingevuld door 6500 openstaande vacatures niet in te vullen, niet over te gaan tot herbezetting van vrijgekomen vacatures en een gemiddelde natuurlijke uitstroom te realiseren van 15 procent per jaar. Vanaf 2004 krijgen gemeenten en de sectoren (onder andere openbare veiligheid) volledige vrijheid en financiële verantwoordelijkheid om de vrijgekomen ID-banen te herbezetten. Het kabinet gaat er vanuit dat gemeenten, inclusief de G30, binnen de daarvoor beschikbare financiële kaders, voldoende in staat zijn de juiste prioriteiten voor veiligheid te stellen en stadswachten aan te stellen.

11

Hoe definieert het kabinet de veiligheidsketen en hoe de strafrechtketen?

Tussen veiligheidsketen en strafrechtsketen zit een institutioneel verschil. De strafrechtsketen betreft de schakels opsporing, vervolging, veroordeling en executie. De verantwoordelijke instanties zijn politie (recherche),

openbaar ministerie en zittende magistratuur. Kinderbescherming en reclassering hebben een voorlichtende en executerende rol. Veiligheid is een breder begrip dat zowel objectieve als subjectieve kanten heeft. Om die reden zijn meer partijen betrokken in de veiligheidsketen, waarbij met name de koppeling van gemeentelijk veiligheidsbeleid en strafrechtelijke beleid dient te worden gerealiseerd. Concreet gaat het om samenwerking tussen gemeentelijke instellingen (bijvoorbeeld opbouwwerk), politie (inclusief openbare orde), jeugdzorg (provincies) en Justitie. Verantwoordelijkheden, bevoegdheden en producten van de veiligheidsketen zijn hierdoor diffuser dan in de strafrechtelijke keten.

12

Klopt het dat in sommige plaatsen, zoals in Oldenzaal en Nijverdal, politiecellen structureel leeg staan? Zo ja, kunnen hierover afspraken met Justitie worden gemaakt? Wat zijn de financiële consequenties bij gebruik van deze cellen?

Uit navraag bij het regionale politiekorps Twente is het volgende gebleken. In de regio Twente is kort geleden een onderzoek naar de arrestantenzorg afgerond waarbij onder andere de beschikbare celcapaciteit aan de orde kwam. Het onderzoek wees uit dat gemiddeld 33 cellen in gebruik zijn bij de politie Twente. De beschikbare celcapaciteit bedraagt 62. De celcapaciteit voorziet derhalve ruim in de regionale behoefte. Met betrekking tot het cellenblok in Oldenzaal is uitgerekend dat het openstellen hiervan aan extra personeelskosten 307 000 zou bedragen. Om deze reden is besloten het cellencomplex in Oldenzaal en ook het complex in Nijverdal niet meer voor politiedoeleinden te gebruiken. De politie Twente staat open voor mogelijke andere doeleinden voor deze cellencomplexen. De korpsbeheerder heeft één en ander na bespreking in het regionale driehoeksoverleg per brief aan het College van B&W van de gemeente Oldenzaal medegedeeld.

13

zie vraag 9

14, 19, 210 en 239

Hoeveel van de bij het Strategisch Akkoord gereserveerde intensiveringen voor veiligheid zullen direct ten goede komen aan de preventie van criminaliteit?

Hoeveel extra geld en mankracht wordt er volgens het Veiligheidsprogramma besteed aan preventieprojecten? Wat gaat het kabinet doen aan de versnippering van huidige projecten, zoals 64 onsamenhangende projecten in Amsterdam-West alleen?

Hoeveel geld wordt er besteed aan preventieprogramma’s, inclusief de programma’s genoemd in het Veiligheidsprogramma? Welk deel hiervan betreft een intensivering van bestaand beleid? Welke preventieprogramma’s voor volwassen potentieel criminelen gaat het kabinet uitbreiden dan wel opzetten?

Welke onderwerpen en bedragen vermeld in de tabel op bladzijde 101 hebben direct betrekking op criminaliteitspreventie?

Preventie wordt in dit verband opgevat als de inspanningen van of gericht op de lokale en andere overheden, hulpverlening, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven, ten behoeve van het voorkomen van criminaliteit en onveiligheid.

De intensiveringen in het Veiligheidsprogramma zijn primair bestemd voor het politie- en justitieapparaat ter versterking van hun taken op het terrein van toezicht, opsporing, handhaving en sanctietoepassing. In het algemeen kan hier onder meer door vergroting van de pakkans een preventieve werking op de criminaliteit en onveiligheid van uitgaan.

1 De vermelde bedragen zijn op jaarbasis en afkomstig uit de begroting 2003.                             krijgen?

Versnippering van projecten op lokaal niveau is een probleem dat niet alleen in Amsterdam voorkomt. Ook in andere gemeenten doet zich dit voor. Het is van belang de samenhang van maatregelen en projecten op lokaal niveau te bevorderen. Het rijk draagt daaraan bij door bundeling van rijksregelingen en daarmee samenhangende subsidiestromen. Onder andere wordt daarbij gewezen op de regeling Sociale integratie en veiligheid G25, waarin reeds een aantal afzonderlijke regelingen en geldstromen is gebundeld tot één doeluitkering aan 25 GSB-steden. Dat betreft de gelden voor het project «Onze Buurt aan Zet», de Van Mont-fransgelden (projecten jeugd en veiligheid), de regeling Tegengaan voortijdig schoolverlaten in vo en sbo, het Leefbaarheidsfonds en de regelingen Inburgering oudkomers en 24- uursstructuur. Het kabinet zal zich inzetten voor verdere afstemming c.q. bundeling van regelingen en geldstromen, waardoor een integrale aanpak op lokaal niveau bij de preventie van criminaliteit en preventie wordt bevorderd, bijvoorbeeld in het kader van de in het Veiligheidsprogramma genoemde Landelijke Jeugdagenda. Daarnaast wordt met de oprichting van een Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid beoogd een integrale aanpak bij de preventie van criminaliteit en onveiligheid te bevorderen. In het antwoord op de vragen 198 en 199 wordt nader op het CCV ingegaan.

De vraag hoeveel geld er besteed wordt aan preventieprogramma’s is niet eenduidig en alleen indicatief te beantwoorden. In het Veiligheidsprogramma wordt een aantal programma’s en maatregelen genoemd die daaronder worden begrepen, zoals het eerder genoemde project Onze buurt aan zet ( 13,6 miljoen) en de programma’s, Communities that Care ( 1,5 miljoen) en Tegengaan van voortijdig schoolverlaten (ca 114 miljoen). Voor stimuleringsmaatregelen op het terrein van de preventie van criminaliteit en onveiligheid als de bevordering van publiek-private samenwerking (Nationaal Platform voor Criminaliteitsbeheersing), de ontwikkeling en implementatie van veiligheidskeurmerken (Politiekeurmerk Veilig Wonen, Keurmerk Veilig Ondernemen en dergelijke), het tegengaan van huiselijk geweld en geweld op straat is op de begrotingen van de ministeries van BZK en Justitie een bedrag beschikbaar van in totaal circa 11 miljoen.1 Het betreft hier de aanwending van staande middelen. Rijksbreed bezien wordt overigens nog wel meer ingezet op preventieprogramma’s.

15,  153

Wat zijn de gevolgen van de voorgestelde bezuiniging op gesubsidieerde arbeid voor de uitvoering van het Veiligheidsprogramma. Hoe is het streven om de inzet van onder andere stadswachten, toezichthouders en handhavers te verruimen, te rijmen met de voorgestelde bezuiniging op gesubsidieerde arbeid?

De gevolgen van de door het kabinet voorgestelde bezuiniging op gesubsidieerde arbeid voor de uitvoering van het veiligheidsprogramma zijn niet op voorhand aan te geven. De gevolgen zullen in belangrijke mate afhangen van de prioriteiten die gemeenten, binnen de daarvoor aan hen ter beschikking gestelde financiële kaders, stellen voor veiligheid en het inhuren van stadswachten. Voor het jaar 2003 is door SZW een financiële overgangsregeling aangekondigd waarmee de financiële problematiek voor gemeenten als gevolg van de bezuiniging op I/D banen deels kan worden opgevangen. Vanaf 2004 krijgen gemeenten op grond van het nieuwe Besluit I/D banen meer beleidsvrijheid en financiële verantwoordelijkheid bij het herbezetten van stadswachtfuncties.

16,  101, 108, 110, 155

Wat moet worden verstaan onder preventief toezicht op onrechtmatig verblijf van vreemdelingen? Op welke manier zal dit in de praktijk vorm

Welke maatregelen heeft het kabinet op het oog als het spreekt over het,

ter voorkoming van illegale immigratie, «meer preventief» werken in het

kader van het operationele vreemdelingentoezicht? Wordt hierbij gedacht

aan herinvoering van grenscontroles?

Hoe gaat het vreemdelingentoezicht preventiever werken?

Hoe ziet het preventieve operationele vreemdelingentoezicht eruit?

Wat moet worden verstaan onder preventief toezicht op onrechtmatig

verblijf van vreemdelingen?

In het algemeen geldt dat met intensivering van het vreemdelingentoezicht wordt bereikt dat – meer dan thans – de vreemdeling er op kan rekenen dat op een structurele en consistente wijze op de naleving van de vreemdelingenregelgeving wordt toegezien. Hiervan zal op zichzelf een preventieve werking uitgaan.

Daarnaast zal extra aandacht worden besteed aan vormen van toezicht die naar hun aard beogen onrechtmatig verblijf te voorkomen. Hierbij valt te denken aan het uitvoeren van bedrijfs-, hotel-, camping- en campuscontroles, het toezicht op de daadwerkelijke uitreis na het verstrijken van een toegestane verblijfsperiode, het tegenhouden en bestrijden van mensensmokkel en -handel, het tegenhouden en bestrijden van (strafbare) uitbuiting van vreemdelingen en het tegenhouden en bestrijden van de (bedrijfsmatige) vervalsing van identiteitsdocumenten. De controle aan de grens moet in dit verband los worden gezien van het toezicht op vreemdelingen. Als gevolg van het actieplan terrorisme is al extra inzet gepleegd op de grenscontrole.

Herinvoering van de grenscontrole aan de Schengenbinnengrenzen kan alleen voor een beperkte periode en in bijzondere omstandigheden. Er wordt dan ook niet gedacht aan herinvoering van grenscontrole.

17

Is de stelling van Kievit van het bureau Halt (Rotterdams Dagblad 22-10-2002.) waar dat de politie door interne reorganisatie of andere prioriteiten, minder aandacht geeft aan Halt-«gevallen»? Welke mogelijkheden zijn er om dit te voorkomen?

Het aantal Haltverwijzingen in 2001 is landelijk gezien iets teruggelopen. Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport «Preventie en bestrijding jeugdcriminaliteit» (TK 2001–2002, 28 282, nrs. 1–2) daarop gewezen. Er zijn diverse verklaringen mogelijk voor deze afname, zoals bijvoorbeeld een veranderde prioriteitstelling binnen korpsen of een vernieuwde werkwijze bij politie en gemeenten, die in toenemende mate preventief is. Zonder een nadere analyse is het echter niet mogelijk harde uitspraken te doen over de oorzaken.

In haar rapport heeft de Algemene Rekenkamer aanbevolen dat tussen politie en Halt afspraken gemaakt zouden moeten worden. De voormalig staatssecretaris van Justitie heeft in reactie hierop aangegeven de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer over te nemen, door te stellen dat de prioriteitsstelling van de politie en het aantal verwijzingen naar Halt vast onderwerp moeten zijn in het periodiek overleg tussen politie en OM. De verwijzing naar Halt vindt immers plaats onder verantwoordelijkheid van het OM. Aangezien van de politie op het gebied van opsporing een grotere prioriteit worden verwacht, juist ook ten aanzien van jeugdigen is het niet te verwachten dat het aantal verwijzingen naar Halt zal teruglopen.

18

zie vraag 10

19

zie vraag 14

20, 46, 47

Met hoeveel–uitgedrukt in absolute en relatieve getallen voorzien van een tijdschema–wil het kabinet in 2003, 2004,2005 en 2006 de criminaliteit reduceren?

Hoe denkt het kabinet de prestatiedoelstelling van een vermindering van criminaliteit en overlast in de publieke ruimte met–indicatief–circa 20% tot 25% vanaf 2006 te kunnen «meten»?

Wordt met »een vermindering van criminaliteit en overlast in de publieke ruimte met–indicatief–circa 20% tot 25% vanaf 2006» bedoeld dat de effecten van het ingezette beleid pas na 2006 merkbaar worden?

Het kabinet beoogt met het veiligheidsprogramma onder meer een forse reductie van de criminaliteit en overlast in de openbare ruimte. Het veiligheidsprogramma bevat terzake een breed scala aan maatregelen waarvan de implementatie zich uitstrekt over de periode 2003 tot en met 2006. De mate van criminaliteitsreductie is sterk afhankelijk van (het moment van) de daadwerkelijke effectuering van de verschillende maatregelen. Sommige maatregelen worden vanaf 2003 in gang gezet. Andere maatregelen vergen een langere voorbereiding en worden op een later moment geëffectueerd. Het is dan ook niet mogelijk om in een tijdschema, de criminaliteitsreductie zowel in absolute als in relatieve zin weer te geven. Veeleer is sprake van een groeipad: een vermindering van criminaliteit en overlast in de publieke ruimte met – indicatief – circa 20% tot 25% in 2006 ten opzichte van dit moment (2002) moet aldus in het vizier komen.

Voor de goede orde: het verminderen van criminaliteit en overlast betreft een doelstelling ten aanzien van het maatschappelijke effect (outcome) en geen prestatiedoelstelling (output van een van de actoren in het veiligheidsveld). De operationalisering van de outcome middels een concrete indicator, een basiswaarde voor het jaar 2002 en een streefwaarde voor het jaar 2006 zal vóór het einde van dit jaar gereed zijn, zoals ook is aangegeven in het veiligheidsprogramma.

21, 68

Hoe kunnen de doelstellingen van het kabinet concreter worden gemaakt dan in het Veiligheidsprogramma is gepresenteerd? Wanneer zal «de verdere precisering en concretisering van de maatregelen in het veiligheidsprogramma» plaatsvinden? In hoeverre zal daarbij worden aangesloten bij de systematiek zoals die in het kader van VBTB is uitgewerkt?

In het veiligheidsprogramma zijn de beoogde prestaties waar mogelijk zo concreet en kwantitatief mogelijk aangegeven. Op onderdelen is een zeker abstractieniveau aangehouden. Op die onderdelen zal nog een nadere precisering en concretisering van de maatregelen in het veiligheidsprogramma per sector moeten plaatsvinden. In dit verband zijn de resultaatsafspraken met de afzonderlijke ketenpartners van belang. Op uitvoeringsniveau zullen de maatregelen het meest concreet worden. Op dat niveau moet immers worden bepaald welke inzet in de praktijk nodig is om gelet op de plaatselijke situatie, de afgesproken resultaten te boeken. Bovengenoemde afspraken zullen hun plaats krijgen in het landelijk convenant, dat volgens planning voor einde 2002 worden gesloten, en in de regionale convenanten, die volgens planning voor medio 2003 worden afgesloten. In deze convenanten worden heldere afspraken gemaakt over te leveren inspanningen en prestaties om de gestelde doelen te bereiken. Ook zal worden ingegaan op de middelen die daarvoor benodigd zijn.

22

zie vraag 3

23

Geeft de rangorde waarin de vier genoemde speerpunten staan, een rangorde in prioriteit aan?

Neen.

24, 65

Welke voorzieningen worden bedoeld met «voorzieningen te creëren die moeten leiden tot vermindering van recidive»?

Op welke wijze brengt het kabinet een ommekeer in de aanpak van stelselmatige daders?

Om een ommekeer te brengen in de aanpak van stelselmatige daders is allereerst een effectief gebruik van reeds bestaande mogelijkheden om deze groep van daders aan te pakken van belang. Daarnaast zal aanvullende wetgeving nodig zijn om te bewerkstelligen dat deze daders in voorlopige hechtenis worden genomen en te bevorderen dat zij gedurende langere tijd dan thans het geval is van hun vrijheid worden beroofd. De tenuitvoerlegging van deze vrijheidsbeneming kan plaatsvinden in een algemene voorziening voor stelselmatige daders. Verwezen wordt hiervoor naar de antwoorden op de vragen 78, 79, 81 en 148. Daarnaast biedt ook het beleidsprogramma Terugdringen Recidive een bijdrage aan de oplossing voor de problematiek rond de veelplegers. Deze aanpak voorziet onder andere in een stelselmatige screening van gedetineerden op factoren die van invloed zijn op herhaald delictgedrag, en in een uitbreiding van effectieve gedragsinterventies die op deze factoren zijn gericht.

25

zie vraag 3

26

Hoe verhouden de prioriteiten in dit plan wat betreft aan te pakken misdrijven, tot staand beleid van het OM en de prioriteitenlijst die de politie hanteert?

Het veiligheidsprogramma bevat de landelijke kaders voor wat betreft de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Binnen deze beleidskaders is er ruimte voor nadere prioriteitstelling op regionaal of lokaal niveau. Hiertoe zullen in iedere regio afspraken tussen het openbaar ministerie en de politie worden gemaakt. Dit betekent dat in alle regio’s, zij het in verschillende varianten, prioriteitenlijsten worden gehanteerd. Deze dienen te passen binnen de op landelijk niveau vastgestelde beleidskaders.

In het verlengde van het veiligheidsprogramma wordt een landelijk convenant gemaakt. Daarin staan alleen op hoofdlijnen van de politietaak afspraken, zoals het door de politie extra aan opsporingonderzoek te onderwerpen strafbare feiten. Géén afspraken worden daarin gemaakt omtrent de aard van de aan te pakken misdrijven: dat is een onderwerp van criminaliteitsbeleid van het OM zowel op landelijk als regionaal niveau, uiteraard in overeenstemming met de minister van Justitie.

27

Hoe worden de administratieve lasten van de politie verminderd? Kan het

kabinet een concreet voorbeeld geven?

Een concreet voorbeeld van het verminderen van de administratieve lasten van de politie is gegeven in het veiligheidsprogramma. Eén van de maatregelen is om de administratieve taken van de politie met betrekking tot vreemdelingen over te hevelen naar de IND. Hiernaast wordt een interdepartementaal beleidsonderzoek uitgevoerd waarbij wet- en regelgeving wordt getoetst op administratieve lasten wat kan leiden tot aanpassingen. Het beleidsonderzoek zal worden gevoerd aan de hand van onder meer een inventarisatie van de voor de politie relevante weten regelgeving en, niet in de laatste plaats, de uit de politiepraktijk aangeleverde knelpunten (door middel van expertmeetings). De leidraad bij de vraag of tot aanpassing van wet- en regelgeving zal worden overgegaan zal zijn of, met in achtneming van onder meer internationaal-rechtelijke eisen, administratieve lasten disproportioneel zijn.

28, 29, 238

Waar kan de reservering voor het begrotingsjaar 2003 die in het Strategisch Akkoord is gemaakt voor het thema Veiligheid in de Rijksbegroting worden teruggevonden?

Hoe wordt het budget dat door de motie-Zalm extra beschikbaar is gekomen voor het begrotingsjaar 2003 in de Rijksbegroting verwerkt? Hoe en wanneer zullen de bedragen genoemd in de tabel zijn weerslag vinden in de begroting(en)?

De reservering voor het begrotingsjaar 2003, oplopend tot 2006, is verhoogd met een bedrag ad 130 miljoen in 2003 en 20 vanaf 2004 dat door de motie Zalm beschikbaar is gekomen. Het bedrag van de envelop veiligheid bedraagt mede hierdoor 820 miljoen vanaf 2006. Hiervan is 100 miljoen bestemd voor onvermijdelijke tegenvallers. Het restant ad 720 miljoen is beschikbaar voor intensiveringen. Met uitzondering van een bedrag ad 60 miljoen, dit bedrag is verwerkt in de OW 2003 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn de intensiveringen verwerkt in de 3e nota van wijziging voor het begrotingsjaar 2003 en volgende jaren van de betrokken departementen. Ten aanzien van de totale kosten en de dekking van de af te sluiten convenanten met de politiekorpsen wordt verwezen naar de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 november 2002, kenmerk EA2002/95 149.

30

Waarom wordt de belofte van 8000 extra agenten in 8 jaar van het vorige

kabinet niet ingelost en verruild voor 4000 extra agenten in de komende 8

jaar, waardoor in het kader van de gestelde ambities een onvermijdelijke

verschuiving zal optreden van publieke naar particuliere veiligheidsar-

rangementen?

Medio 2001 heeft het toenmalige kabinet de «Nota Criminaliteitsbeheersing, investeren in een zichtbare overheid» aan de uw Kamer aangeboden. In deze nota werden de beleidsvoornemens geschetst voor een krachtige aanpak en kwaliteitsverbetering van de criminaliteitsbeheersing. Onderdeel van deze aanpak vormde onder meer de aanbeveling de sterkte van de Nederlandse politie met indicatief 7000 fte (full-time equivalenten) uit te breiden, alsmede 1000 functionarissen voor de gemeenten voor versterking van het toezicht.

Het betrof een plan waarvoor nog geen dekking bestond. Deze aanbeveling richtte zich op de volgende kabinetsperiode en zou derhalve een plaats moeten krijgen in het volgende Regeerakkoord.

In genoemde nota van het kabinet is reeds aangegeven dat bij de beoogde sterkte-uitbreiding van de politie wordt betrokken de capaciteitsuitbreiding die voort vloeit uit de werktijdverlening bij de politie van 36

naar 38 uur per week, zoals overeengekomen bij de laatste CAO voor de politie. In de brief van de minister van BZK aan uw Kamer van 16 oktober 2002 (EA2002/83 873), betreffende de vaststelling (berekeningswijze) feitelijke sterkte politie, is gemeld dat het effect van de werktijdverlenging bij de korpsen per 31 december 2001 1444 fte bedroeg en per 30 juni 2002 1493 fte. Kortom deze maatregel leidt tot een substantiële capaciteitsuitbreiding voor de politie.

Sinds het vorige kabinet haar ambities op het terrein van de criminaliteitsbeheersing heeft kenbaar gemaakt, zijn de financieel-economische omstandigheden in ons land sterk gewijzigd. Desondanks is dit kabinet in staat extra middelen vrij te maken voor een ambitieus veiligheidsprogramma, oplopend tot structureel 720 miljoen. Onderdeel hiervan vormt een sterkte-uitbreiding van 4000 fte.

31, 32, 44

Kan het kabinet garanderen dat het OM, de rechtsprekende macht, de reclassering en het gevangeniswezen de afspraken die gemaakt zijn tussen het kabinet en de korpsbeheerders werkelijk kunnen effectueren? Zou het niet beter zijn om met de korpsbeheerders, het OM, de rechtsprekende macht, de reclassering en het gevangeniswezen gelijktijdig resultaatafspraken te maken, zodat de kans niet bestaat dat een of meer ketens uit de schakel reeds gemaakte afspraken niet kan (kunnen) effectueren?

Is het kabinet er zich van bewust dat, nu gekozen is voor afspraken met de afzonderlijke ketenpartners, de ene partner mogelijke tekortkomingen verwijt aan de inspanning dan wel resultaten van de andere ketenpartner?

De ambitieuze doelstellingen die in «Naar een veiliger samenleving» worden geformuleerd, zijn alleen te realiseren als de partners in de keten nauw met elkaar samenwerken, zodat de ervaren onveiligheid integraal wordt bestreden. De partners in de veiligheidsketen dienen daarom op de hoogte te zijn van elkanders inspanningen en deze inspanningen dienen vanzelfsprekend op elkaar aan te sluiten. Om de exacte inspanningen die dienen te worden gepleegd precies te kunnen adresseren aan elk van de partners is gekozen voor het maken van afzonderlijke afspraken met de ketenpartners. Hierdoor is duidelijk welke inspanningen en resultaten van welke partner worden verwacht, zodat het voor de afzonderlijke ketenpartners niet mogelijk is om de eigen verantwoordelijkheid te ontlopen. De afspraken worden conform de bestaande formele lijnen gemaakt tussen het Ministerie van BZK en de gemeenten, het Ministerie van BZK en de politiekorpsen en het Ministerie van Justitie en het OM, de rechterlijke macht, DJI en de reclassering.

De ministers van BZK en Justitie zullen de samenhang in de afspraken bewaken. Zoals wij in het veiligheidsprogramma hebben aangegeven zijn wij op centraal niveau verantwoordelijk voor de coördinatie en uitvoering van het veiligheidsprogramma.

33

Hoe wil het kabinet de «gevoelstemperatuur» van de burger meten?

Bij de «gevoelstemperatuur» gaat het om het veiligheidsgevoel van de burger. Op dit moment wordt door de Ministeries van BZK en Justitie gezamenlijk gewerkt aan het operationaliseren van de effecten («outcome») van het veiligheidsprogramma. Het gaat daarbij om het operationaliseren van de volgende doelstellingen: het verbeteren van het veiligheidsgevoel en het terugdringen van overlast en criminaliteit in de publieke ruimte. De operationalisatie van deze doelstellingen en de streefwaardes zullen voor het eind van 2002 gereed zijn.

Voor het meten van de «gevoelstemperatuur» door het jaar heen zal in ieder geval gebruik worden gemaakt van de rijksbrede Belevingsmonitor van het Ministerie van Algemene Zaken die begin 2003 van start gaat. Ook de Politiemonitor Bevolking en de Monitor Bedrijven en Instellingen bevatten informatie over de «gevoelstemperatuur».

34

In hoeverre veroorzaken vormen van criminaliteit die de burger minder

rechtstreeks raken, zoals grootschaligedrugshandel en -productie, via een

omweg niet toch misdrijven en overlast die de burger wel rechtstreeks

raken?

Een deel van de veel voorkomende criminaliteit, waar de burger direct last van heeft, is drugsgerelateerd. Zoals reeds in het veiligheidsprogramma is aangegeven, kan ruim driekwart van de verdachten die drugs- en/of alcohol gebruikt worden aangemerkt als veelplegers. Daarmee zijn deze daders verantwoordelijk voor juist die vormen van criminaliteit en overlast waar de burger de laatste jaren in toenemende mate mee wordt geconfronteerd. Het kabinet geeft dan ook prioriteit aan het aanpakken van deze categorie delinquenten. Dit betekent overigens niet dat grootschalige drugshandel en -productie niet meer aangepakt zouden worden.

35, 53, 192

Wat is het plan van het kabinet met de drangvariant van de Strafrechtelijke opvang van verslaafden (SOV) Rotterdam?

Betekent het teruggaan naar de kerntaken van de politie en het verantwoordelijkheden neerleggen waar zij thuishoren dat dit kabinet de effectieve sociale en 24-uurs opvang van de overlastplegers, drugsverslaafden en psychisch gestoorden door de daarvoor aangewezen welzijnsin-stellingen kan garanderen? Hoe wordt dit de komende jaren gefinancierd, en hoe verhoudt zich dat tot bijvoorbeeld de aangekondigde bezuinigingen op de SOV?

Wat is de reactie van het kabinet op het CDA-plan «Sluitende sociale aanpak»(oktober 2002), dat samen met Aedes, het Leger des Heils en de G-4/G-30 is gepresenteerd?

De SOV-drang is een niet-justitiële voorziening in Rotterdam/Ossendrecht. Justitie heeft de voorziening sinds het najaar 1996 medegefinancierd, primair als «proeftuin» voor de wettelijke dwang-SOV. Dit om de methodiek voor deze laatste voorziening te ontwikkelen, en om vooruitlopend op de behandeling van het wetsvoorstel voor de dwang-SOV, de overlast in Rotterdam alvast te kunnen aanpakken.

De afspraak daarbij was dat de drang-SOV zou opgaan in de dwang-variant, zodra deze kracht van wet zou hebben. Dit was per 1 april 2001 het geval. Tijdens de Tweede-Kamerbehandeling van het wetsvoorstel SOV (april 2000) is de motie Apostolou/Niederer aangenomen, waarin werd aangedrongen op het voortbestaan van de drangvariant. Toegezegd werd dat het Rijk (in casu de Ministeries van Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport) gedurende drie jaar tweederde van de kosten voor zijn rekening zou nemen; een derde zou de gemeente Rotterdam zelf bekostigen. Daarmee zou de SOV-drang nog drie jaar (tot 1 januari 2004) mede door het Rijk worden gefinancierd. Uitdrukkelijke voorwaarde hierbij was dat de voorziening per die datum zou zijn opgenomen in de door Rotterdam voorgestane brede, gedifferentieerde keten van voorzieningen voor alle groepen van verslaafden. Financiering daarvan zou worden gerealiseerd door middel van reallocatie van bestaande middelen, zo werd de Tweede Kamer verzekerd door het toenmalige gemeentebestuur van Rotterdam.

Gelet op de Rijksbrede bezuinigingen was aan de SOV-drang meegedeeld dat de subsidie voor 2002 zou worden bevroren. Naar aanleiding van bezwaren van de SOV is uiteindelijk in plaats van de gevraagde 8%, nog 4% toegekend ten behoeve van de loonen prijsbijstelling. Dit komt erop neer dat voor 2003 een subsidie is toegezegd van ruim 2,2 miljoen.

Voor het kunnen realiseren van het inzetten van de politie op haar kerntaken is het inderdaad van groot belang dat overlastgevenden die zorg behoeven, worden opgevangen door de instellingen die dat als primaire taak hebben. Ook de rol van gemeenten is in dit verband van belang. In die zin begrijp wij ook het CDA-plan «Sluitende sociale aanpak» van oktober 2002. Uit het veiligheidsprogramma blijkt, dat het kabinet ernst is met de aanpak van overlast. Betrokken instellingen en de gemeenten moeten dan wel voldoende geëquipeerd zijn om terzake oplossingen te organiseren.

Recent is een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) ingesteld, gericht op een effectief en efficiënt werkende keten van maatschappelijke opvang. Medio volgend jaar zal een kabinetsstandpunt terzake naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

36

Wie bepaalt de zwaarte van een delict en de opsporingsindicatie die daaraan wordt gegeven om de opsporingsinspanning per aangifte van een misdrijf aan te geven?

Deze weging zal door het openbaar ministerie worden gemaakt. De algemene aanwijzing opsporing van het openbaar ministerie, die begin 2003 gereed zal zijn, zal richtlijnen bevatten voor een adequate politiële reactie op aangiften van strafbare feiten. De (intensiteit van de) reactie zal, met inachtneming van de in het veiligheidsprogramma uitgezette lijnen, afhankelijk zijn van twee criteria, te weten de ernst van het delict en de aanwezige opsporingsindicaties.

37,  196

Hoeveel wordt bedoeld met «een substantiële verhoging van het aantal uit staande houdingen voorkomende boetes en transacties»? Wat wordt - gekwantificeerd en voorzien van een tijdschema - bedoeld met een «substantiële» stijging van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en publieksgerichtheid van de politie in 2006? Wat zijn de prestatieindicatoren?

Op dit moment wordt gewerkt aan de operationalisatie van de beoogde resultaten uit het veiligheidsprogramma en het opstellen van de basis- en streefwaardes. Het verhogen van het aantal uit staande houdingen voorkomende boetes en transacties, van zichtbaarheid, bereikbaarheid en publieksgerichtheid behoort tot de beoogde resultaten die momenteel uitgewerkt worden. De prestatie-indicatoren die volgen uit deze operationalisatie en de bijbehorende streefwaardes zullen voor eind 2002 bekend worden gemaakt en worden opgenomen in het landelijk convenant.

38, 39, 40, 41, 43, 70, 72, 231

Aan welke mogelijkheden denkt het kabinet om stimulerend en corrigerend op te treden teneinde de naleving van gemaakte afspraken te bevorderen?

Wat zijn de «nieuwe mogelijkheden» van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om «stimulerend en corrigerend» op te treden?

Hoe zal de korpsbeheerder worden aangesproken over het beheer van het korps? Welke sancties zijn voorzien in geval afspraken niet worden nagekomen?

Welke mogelijkheden volgen uit de aanwijzingsbevoegdheid van de minister van BZK ten aanzien van de korpsen en de korpsbeheerders?

Wanneer de resultaten van afzonderlijke ketenpartners achterblijven in de tussentijdse rapportage, wat is dan de sanctie van het kabinet? Maakt het kabinet afspraken met zowel het OM als met de korpsbeheerders? Wat voor sancties heeft het kabinet als een PG/Hoofdofficier of een korpsbeheerder de afspraken niet haalt?

Hoe kan vooraf worden vastgesteld of prestatie-afspraken haalbaar en realistisch zijn? Welke maatregelen worden getroffen indien resultaten niet worden verwezelijkt? Wie kan het kabinet aanspreken op het Veiligheidsprogramma: is dit de Kamer of worden bepaalde resultaatsverplichtingen ook gewaarborgd?

Welke sancties bestaan er voor de diverse partners in het Veiligheidsprogramma als ondanks de resultaatafspraken en convenanten met de partners die betrokken zijn bij de uitvoering van het veiligheidsprogramma, niet de beoogde resultaten (op tijd) worden behaald?

In het veiligheidsprogramma heeft het kabinet zijn ambities voor de aanpak van criminaliteit en overlast verwoord. Om die ambities waar te maken is in de komende jaren een verhoogde inspanning van alle keten-partners van belang. Wij kunnen dit programma alleen uitvoeren in samenwerking met de politiekorpsen, OM, medeoverheden en andere betrokken partijen. Wij zullen met de ketenpartners concrete en consistente afspraken maken met een aanduiding van termijnen waarbinnen die afspraken dienen te zijn gerealiseerd. Zoals wij in het veiligheidsprogramma hebben aangegeven zijn wij op centraal niveau verantwoordelijk voor de coördinatie en uitvoering van het veiligheidsprogramma. Binnen de lijnen van onze onderscheiden verantwoordelijkheden, kunnen wij erop worden aangesproken dat het veiligheidsprogramma wordt uitgevoerd en – in het verlengde daarvan – op de mogelijkheden die wij hebben benut om het realiseren van de afgesproken resultaten door de verschillende ketenpartners te bevorderen.

Op basis van het veiligheidsprogramma wordt een landelijk convenant gesloten tussen de ministers van BZK en van Justitie en de korpsbeheerders van de regionale politiekorpsen. Dit landelijk convenant biedt de basis voor afzonderlijke convenanten per regionaal korps, waarin de ministers van BZK en van Justitie en de betrokken korpsbeheerder concrete resultaatsafspraken maken. Daarmee is iedere korpsbeheerder «contractspartner» van de ministers en verantwoordelijk voor de realisatie van de afgesproken prestaties. De voortgang met betrekking tot de resultaten wordt «gemonitord» door de Ministeries van BZK en Justitie. Over de bereikte resultaten en zonodig over specifieke beheersonderwerpen zal regulier overleg plaatsvinden tussen de afzonderlijke korpsbeheerders en de ministers. In dit overleg zullen de korpsbeheerders worden aangesproken op de stand van zaken. Voorts zal het instrument benchmarking worden gebruikt om de prestaties van de politiekorpsen te meten aan de hand van een aantal indicatoren welke jaarlijks openbaar worden gemaakt.

Het instrument prestatiebekostiging zal gericht worden ingezet met het oog op de naleving van de resultaatsafspraken.

De uit het veiligheidsprogramma voortvloeiende afspraken met het openbaar ministerie zullen worden opgenomen in «Perspectief op 2006», het meerjarenbeleidsplan van het openbaar ministerie. Verantwoording over de behaalde resultaten loopt via de bestaande planning en control-cyclus.

Indien genoemde maatregelen onvoldoende effect sorteren en nadere bijsturing de naleving van de resultaatsafspraken kan bevorderen, zal zonodig gebruik worden gemaakt van wettelijke bevoegdheden, zoals de aanwijzingsbevoegdheid die de minister van BZK richting de korps- beheerder heeft en de minister van Justitie richting het openbaar ministerie. Ook wijzen wij op het wetsvoorstel Bestel in balans (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 560, nrs. 1–2) dat door de Tweede Kamer controversieel is verklaard. Met de figuur van de benoemde korpsbeheerder scherpt dit wetsvoorstel de verantwoordingsrelatie tussen de minister van BZK en de korpsbeheerder verder aan. Overigens zal ook door aanscherping en aanvulling van bestaande sturingsmogelijkheden op basis van lagere regelgeving versterking van de verantwoordelijkheid van de minister van BZK plaatsvinden.

Met de grote steden worden in eerste instantie aanvullende afspraken gemaakt op het gebied van veiligheid voor het jaar 2004 (binnen de huidige convenantsperiode). In de nieuwe convenantsperiode (vanaf 2005) wordt expliciet aandacht besteed aan veiligheid. Er vindt eenmaal per jaar een voortgangsgesprek plaats met elke stad waarbij zal worden bezien of – en zoja, hoe – de stad haar aanpak kan verbeteren. De verantwoording en afrekening over doelbereiking op de op output gerichte resultaatafspraken vinden eenmalig plaats na afloop van de convenantsperiode.

Daarnaast is het Rijk voornemens met de VNG (namens de gemeenten) en het IPO (namens de provincies) afspraken te maken op het terrein van veiligheid op lokaal niveau in het kader van het vervolg bestuursakkoord. De voortgang van deze afspraken zal worden bewaakt. Om de stand van zaken te volgen is het van belang dat gemeenten eenduidig gedefinieerde begrippen hanteren t.b.v. een lokale veiligheidsmonitor. Op basis hiervan vindt landelijke benchmarking van gemeenten plaats.

Met het bedrijfsleven vindt regulier overleg plaats in het kader van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. In dat verband kunnen partners elkaar aanspreken op het niet (tijdig) nakomen van gemaakte afspraken.

39

zie vraag 38

40

zie vraag 38

41

zie vraag 38

42

zie vraag 3

43

zie vraag 38

44

zie vraag 31

45

Kan het kabinet toelichten wat in dezen «de wortel» en «het probleem» is?

De desbetreffende passage in het veiligheidsprogramma verwijst naar de onveilige samenleving: de door veel mensen ervaren onveiligheid als gevolg van criminaliteit, overlast en verloedering in de publieke ruimte is ontoelaatbaar (het probleem).

Naar de mening van het kabinet wordt dit probleem veroorzaakt door twee specifieke groepen die in de publieke ruimte veel criminaliteit en overlast veroorzaken in casu de stelselmatige daders en de risicojongeren (de wortel).

46

zie vraag 20

47

zie vraag 20

48

Kan de voorziene nulmeting over de huidige stand met betrekking tot veiligheid nog voor de behandeling van het Veiligheidsprogramma in de TweedeKamer tegemoetwordengezien?

Neen, deze nulmeting zal zoals aangegeven wel vòòr eind 2002 gereed zijn.

49

Kan het kabinet voorbeelden geven van kortsluiting tussen betrokken

partners op het gebied van veiligheid?

Enkele voorbeelden:

– Er gaat nog te veel tijd verloren doordat activiteiten die gelijktijdig uitgevoerd zouden kunnen worden, na elkaar worden uitgevoerd (parallel versus serieel uitvoeren van activiteiten).

– De verschillende opsporingsdiensten kunnen door verschillende informatiesystemen, zonder het van elkaar te weten, met een onderzoek tegen dezelfde verdachte(n), al dan niet ter zake van hetzelfde feit of feitencomplex, bezig zijn.

– Er bestaat een lacune in de verantwoordelijkheden, werkwijzen en aanpak van de jeugdreclassering en van de «volwassenen-reclassering» waardoor jongeren in de leeftijdscategorie 16–17 jaar niet altijd de juiste interventies krijgen.

50

Hoe is de opmerking dat het kabinet de betrokken veiligheidspartners financieel en instrumenteel zal ondersteunen te rijmen met de zinsnede dat een intensivering van de aanpak allereerst met de huidige mensen en middelen zal moeten geschieden?

Beide zinsneden berusten op dezelfde ervaring, namelijk dat de bestrijding van de criminaliteit en overlast in eerste instantie een zaak is van de lokale partners in de veiligheid. Het is kort gezegd niet het kabinet dat op lokaal niveau «aan de knoppen zit». In eerste instantie zullen de lokale partners het met de hen ter beschikking staande mensen en middelen moeten doen. Het kabinet doet om deze reden een beroep op de lokale ketenpartners om waar mogelijk méér te doen. Daarnaast wil het kabinet hen van zijn kant hierbij ondersteunen: financieel met de middelen die in de veiligheidsenveloppe voor politie en Justitie ter beschikking zijn gesteld; instrumenteel met onder andere de maatregelen die zien op verruiming van bevoegdheden, aanvullende wet- en regelgeving, en op vergroting van de detentiecapaciteit.

51

Kan worden aangegeven waar in het veiligheidsprogramma in de «uitgekiende mix van repressieve en preventieve maatregelen» de preventieve maatregelen terug te vinden zijn?

De preventieve maatregelen zijn grotendeels weergegeven in paragraaf 5 van het veiligheidsprogramma. Bij het verbeteren van de veiligheids- situatie in de woon- en leefomgeving hebben burgers, bedrijfsleven en lokale overheden een eigen verantwoordelijkheid. Voor meer veiligheid moet ieder vanuit die eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheid een preventieve bijdrage leveren. De bereidheid tot het nemen van verantwoordelijkheid is er, het daadwerkelijke gedrag is bij velen echter nog aarzelend en afwachtend. Een versnelling van initiatief moet gerealiseerd worden door een match van publieke en private inspanningen. Het voortzetten van «Onze Buurt aan Zet», de aanpak van urgentiegebieden, het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid zijn concrete kansen daarvoor.

52

Wat wordt precies bedoeld met de «zichtbare aanwezigheid van burgers en bedrijfsleven» in de publieke ruimte in het kader van een veiliger samenleving? Is er momenteel dan sprake van een zichtbare afwezigheid? Welke rol wordt burgers en bedrijfsleven toebedeeld en hoe wil het kabinet dat bereiken?

Met een zichtbare aanwezigheid van burgers en bedrijfsleven wordt een actieve bijdrage van burgers en bedrijfsleven aan veiligheid bedoeld. In de eerste plaats wordt van burgers en bedrijfsleven verwacht dat zij hun eigen veiligheid organiseren door preventieve maatregelen te treffen. Van het bedrijfsleven wordt tevens verwacht dat men bij de ontwikkeling van producten en diensten sterker rekening houdt met veiligheid. Dat vraagt om bereidheid en creativiteit van het bedrijfsleven om veiligheid te vertalen in concrete producteisen. De burger heeft invloed op de bereidheid door nadrukkelijk te vragen om veilige producten. Consumentenorganisaties hebben de rol om burgers te ondersteunen bij de vraag naar veiligheid. De overheid kan deze ontwikkeling stimuleren door over de productie van veiligheid afspraken te maken met het bedrijfsleven. Een stap verder is de bewustwording dat veiligheid sneller vergroot kan worden door de samenwerking met anderen op te zoeken. Het maatschappelijk verantwoord ondernemen en de initiatieven van burgers die her en der in het land opbloeien zijn daar goede voorbeelden van (bijv. de Marokkaanse vaders, het Opzoomeren en het OOG-project (OOG = Observatie Onveilig Gedrag), initiatieven waarbij burgers investeren in de sociale samenhang en met elkaar werken aan een leefbare woonomgeving).

Het kabinet kan het eigen initiatief van burgers en bedrijfsleven niet afdwingen maar wel stimuleren. In de eerste plaats is een sterkere bewustwording van en zicht op de eigen invloed op veiligheid nodig. Deze bewustwording zal versterkt moeten worden in het maatschappelijke debat over waarden en normen.

In de tweede plaats zal het kabinet het eigen initiatief stimuleren door te sturen op een zinvolle match van publieke en private inspanningen.

53

zie vraag 35

54

Hoeveel extra capaciteit moet intensivering van de aanpak met het

huidige aantal mensen en middelen opleveren?

Aldus gesteld, miskent deze vraag de kern van het betoog in het veiligheidsprogramma. Het gaat in het veiligheidsprogramma niet om hoeveel extra capaciteit de aanpak zou moeten opleveren. Het gaat om het bereiken van de in het programma gestelde doelen: bijvoorbeeld het aantal opgespoorde en afgedane zaken extra (80 000 zaken met opsporingsindicatie in 2006), en het in het vizier komen van de 20 tot 25% reductie van criminaliteit en overlast in de publieke ruimte. Deze doelen moeten worden verwezenlijkt door een samenhangende mix van repressieve en preventieve maatregelen. Met het huidige aantal mensen en middelen moet hiervoor méér en gerichter werk worden gedaan. Om dit vervolgens met onorthodoxe aanpakken, financiële (capaciteitsuitbreidingen) en instrumentele (wetgeving) intensiveringen nog verder te versterken.

55

Wat kan de Koninklijke Marechaussee betekenen voor de uitvoering van veiligheidstaken in de publieke ruimte? Welke wetgeving dient dan aangepast te worden?

De Koninklijke marechaussee (Kmar) voert momenteel op grond van artikel 6 van de Politiewet 1993 een limitatief aantal politietaken uit waaronder de politietaak op de luchthaven Schiphol, grensbewaking, mobiel toezicht vreemdelingen en de bijstandsverlening aan de politie. Om samenwerking als bedoeld in dit artikel te bevorderen en te structureren hebben de ministers van Justitie en BZK in overeenstemming met de minister van Defensie in april 2001 de Samenwerkingsregeling politie-Koninklijke marechaussee vastgesteld. Van deze regeling wordt in toenemende mate gebruik gemaakt. Hierbij kan gedacht worden aan samenwerking tussen aanhoudings- en ondersteuningseenheden van zowel de Kmar als de politie alsmede aan samenwerking tussen mobiele eenheden van beide organisaties.

Momenteel wordt door een interdepartementale werkgroep geïnventariseerd of, en zo ja welke problemen met betrekking tot de bevoegdheden de Kmar ondervindt bij de uitoefening van haar taken in de samenwerking met de politiekorpsen. Tevens is een andere interdepartementale werkgroep belast met een onderzoek van de rol van de Kmar in de bijstandsverlening conform artikel 58 Politiewet. In beide werkgroepen wordt nader onderzocht wat de Kmar kan betekenen voor de uitvoering van de veiligheidstaken in de publieke ruimte. Hierbij gaat het niet zo zeer om een uitbreiding van de huidige taken, als wel om het oplossen van gesignaleerde knelpunten binnen de taakuitoefening van de Kmar. Vooralsnog biedt de Politiewet 1993 in samenhang met de Samenwerkingregeling voldoende mogelijkheid om samenwerking te intensiveren.

56

Welke beleidsmaatregelen zijn te verwachten voor de aanpak van «first

offenders»?

Beleidsmaatregelen voor de aanpak van «first offenders» worden nader uitgewerkt in het actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit, dat voor het einde van dit jaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. In de voorgestelde acties in het actieprogramma wordt rekening gehouden met de verschillende doelgroepen. Naast licht-criminele jongeren, veelplegers en harde kern jongeren, zijn de first-offenders een te onderscheiden groep. Uitgangspunt bij de aanpak van first-offenders is dat zodanig wordt ingegrepen dat verder afglijden wordt voorkomen.

57

Is het kabinet bereid om de problematiek met betrekking tot jeugdige allochtone verdachten inzichtelijk te maken door politie en justitie de mogelijkheid te geven om allochtonen van de tweede generatie te registreren?

Het kabinet hecht er belang aan dat de oververtegenwoordiging van bepaalde etnische minderheden in de criminaliteit inzichtelijker wordt gemaakt.

Op dit moment beziet het kabinet de mogelijkheden om te komen tot een beter inzicht in de etnische achtergrond van (jeugdige) verdachten van de tweede generatie. Zodra hierover meer bekend is, zal uw Kamer geïnformeerd worden.

58

Onderkent het kabinet ook de sociaal-maatschappelijke achtergronden van de oververtegenwoordiging van allochtonen in de criminaliteit-(statistieken) en in detentie, en op welke wijze wil het ook de oorzaken daarvan wegnemen naast de uitbreiding van het repressieve apparaat?

Het kabinet onderkent de relatie tussen sociaal-maatschappelijke achtergronden en criminaliteit en de oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de criminaliteitsstatistieken. Reden waarom onder het vorige Kabinet in het kader van het integratiebeleid het «Preventiebeleid 2001– 2004» in gang is gezet.

Gemeenten voeren de regie bij het bestrijden van oorzaken die leiden tot marginalisering en criminaliteit onder (allochtone) jongeren. Zij doen dit door op lokaal niveau de keten van jeugdvoorzieningen en -instellingen sluitend te maken, dusdanig dat jongeren die dreigen te ontsporen de weg terug vinden naar (vervolg-)scholing en een plaats op de arbeidsmarkt.

Dit resulteert in een sluitende aanpak van onder meer voor- en vroeg-schoolse educatie, voorkoming van voortijdige schooluitval, bijzondere aandacht voor leerlingen op Vmbo-niveau door bijvoorbeeld mentoring, jeugdzorg, het bieden van internaatachtige voorzieningen, bevordering van het behalen van een arbeidsmarktkwalificatie en bemiddeling naar een arbeidsplaats.

59

Hoe stelt het kabinet zich de sluitende aanpak van jeugdigen voor?

Maatregelen om te komen tot een sluitende aanpak zijn opgenomen in het actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit, dat voor het einde van het jaar wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Voor een sluitende aanpak is de inspanning van vele partijen noodzakelijk. Het algemene beleidskader jeugd zal worden benut om de relatie tussen het terugdringen van jeugdcriminaliteit en het beleid rond «het vergroten van kansen en het tegengaan van uitval» te realiseren.

60

Wordt het actieplan Jeugdcriminaliteit, waarin onder andere de motie Van Nieuwenhoven wordt uitgewerkt, nog voor de behandeling van het Veiligheidsprogramma naar de Tweede Kamer gezonden?

Het actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit wordt niet voor de behandeling van het veiligheidsprogramma aan de Tweede Kamer aangeboden. De procedure via Onderraad en Ministerraad is er op gericht het actieprogramma half december as. aan de Tweede Kamer aan te bieden.

61

Wanneer wordt de beoogde samenhang in het jeugdbeleid bewaarheid?

De vraagstelling gaat ervan uit dat in het huidige jeugdbeleid samenhang ontbreekt. Dat is niet juist. Ook nu is er op tal van vlakken reeds goede samenwerking tussen de departementen. Dit neemt niet weg dat de samenhang vergroot kan worden. De regering streeft een dergelijke verbetering ook na. Op sommige punten kunnen op relatief korte termijn resultaten worden geboekt; bij andere punten zal dit meer tijd vergen.

62

Wat wordt bedoeld met de «langere termijn» in «een reductie [van criminaliteit die de burger direct raakt] van 15% tot 20% op de langere termijn»?

De cijfers die in dit verband genoemd worden zijn een reductie van 15 tot 20% op de langere termijn. Genoemde percentages hebben betrekking op de verwachte criminaliteitsreductie bij het cumulatief uitschakelen van één specifieke groep, te weten de veelplegers. Het KLPD spreekt – op basis van een uitgevoerde rekenkundige exercitie – van een reductie van de criminaliteit met circa 15% die zich op een termijn van drie à vier jaar lijkt te stabiliseren rond de 20% (het percentage antecedenten dat de veelplegers bij benadering in elk jaar voor hun rekening nemen).

63

In hoeverre bouwt de gewenste succesvolle preventieve aanpak voort op het concept van tegenhouden, dat Kuiper en Cohen in Amsterdam voorstaan?

De voorgestane aanpak om vroegtijdig in te grijpen bij jongeren die mogelijk aan het begin staan van een criminele carrière sluit geheel aan bij het concept van tegenhouden, zoals Kuiper en Cohen dat voorstaan en zoals dat is verwoord in het rapport «Misdaad laat zich tegenhouden». In genoemd rapport wordt er immers voor gepleit om – behalve in repressie-ook te investeren in het voorkomen, het in de kiem smoren of het voortijdig doen beëindigen van criminele activiteiten.

64

Kan een overzicht gegeven worden van de vertegenwoordigers en deskundigen uit het veld aan wie de keuze voor de aanpak van stelselmatige daders en risicojongeren is voorgelegd? Kunnen eventuele adviezen en rapporten aan de Kamer worden gezonden?

De keuze voor de aanpak van stelselmatige daders en risicojongeren is in een drietal bijeenkomsten voorgelegd aan bestuurders, wetenschappers met een strafrechtelijke discipline en praktijkdeskundigen uit het veld (ZM, OM, Jeugdinrichting, Raad voor de Kinderbescherming, Stichting Reclassering, Stichting Verslavingszorg GGZ, Halt, politie).

Daarnaast is de beoogde aanpak voorgelegd aan een vertegenwoordiging van de Raad van Hoofdcommissarissen, het Korpsbeheerdersberaad, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Stichting Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, het College van procureurs-generaal en de Raad voor de Rechtspraak. De bevindingen vinden hun weerslag in het veiligheidsprogramma.

65

zie vraag 24

66

In hoeverre is de Rotterdamse Veiligheidsprogramma vergelijkbaar met het Veiligheidsprogramma van het kabinet als het gaat om het stellen van doelen en het daarbij beschikbaar stellen van middelen?

Zoals in het veiligheidsprogramma is aangegeven staat het kabinet de Rotterdamse aanpak voor ogen, waar het gaat om lokale initiatieven om overlast en criminaliteit te reduceren. Evenals het Rotterdamse programma, gaat het veiligheidsprogramma uit van een integrale benadering van het veiligheidsbeleid. In vergelijking met het veiligheidsprogramma is het Rotterdamse «Collegeprogramma 2002–2006» meer concreet en gedetailleerd waar het de aanpak van (soorten) criminaliteit en overlast betreft. In het veiligheidsprogramma is op onderdelen een zeker abstractieniveau aangehouden en moet nog een nadere precisering en concretisering van de maatregelen per sector plaatsvinden, onder meer via resultaatsafpraken. Vergelijkbaar met de aanpak in Rotterdam, kan en wil het kabinet ook zelf op de gemaakte concrete afspraken, de financiële en instrumentele ondersteuning daarvan en de uiteindelijke resultaten van het beleid in landelijk perspectief worden aangesproken en afgerekend.

67

De implementatie en uitvoering van de maatregelen gebeuren door de

direct betrokken partners op het lokale niveau«. Op welke wijze wil het

kabinet verwezenlijken dat gemeentebesturen in het kader van dit

Veiligheidsplan hun verantwoordelijkheid ook werkelijk kunnen en willen

nemen?

Gemeentebesturen zijn verantwoordelijk voor de veiligheid op lokaal niveau. Het Rijk is voornemens met de VNG (namens de gemeenten) en het IPO (namens de provincies) afspraken te maken over het vergroten van de veiligheid op lokaal niveau (zie ook antwoord op vraag 195). Daarnaast is het voornemen om in het bestuursakkoord de verantwoordelijkheden van de partners helder aan te geven. De voortgang van deze afspraken wordt zal worden bewaakt.

Met de grote steden worden afspraken gemaakt op het terrein van veiligheid in het kader van het GSB beleid. Om te komen tot een versnelling en verbetering van de uitvoering van het veiligheidsbeleid in de grote steden worden aanvullende afspraken gemaakt voor het jaar 2004 (binnen de huidige convenantsperiode) en nieuwe resultaatsafspraken voor de nieuwe convenantsperiode vanaf 2005. Steden en Rijk stellen gezamenlijk een Expert-team Uitvoering GSB in, dat de steden op afroep met raad en daad bijstaat bij het oplossen van knelpunten in de uitvoering. Het Expert-team zal hierbij op het gebied van veiligheid nauw samenwerken met het op te richten Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (zie ook antwoorden op de vragen 198 en 199).

68

Zie vraag 21

69

Waarom kan het kabinet geen gedifferentieerde na te streven

ophelderingspercentagesgeven?

Het beleid van het kabinet is niet gericht op het verhogen van het ophelderingspercentage als doel op zich. Als enkele maatstaf om de in het veiligheidsprogramma geformuleerde doelen (minder misdrijven, adequate reacties op aangiftes van misdrijven,en opheldering van misdrijven met opsporingsindicaties), te beoordelen is het ophelderingspercentage te weinig doorslaggevend. Het kabinet laat het nut van het ophelderingspercentage als maatstaf voor het meten van de prestaties van de politie thans door het WODC onderzoeken. Tevens wordt in dit onderzoek gekeken in hoeverre er alternatieve of aanvullende maatstaven zijn om een uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit van de opsporing. Op voorhand kan echter worden gesteld dat het algemene ophelderingspercentage, hoe zorgwekkend laag ook, als enkele maatstaf te weinig zegt over de inspanningen van de politie en de veiligheid van de burger. Differentiatie naar delictsoort is op zijn minst geboden. Het kabinet wil een verhoging van het ophelderingspercentage voor de delicten die de burger rechtstreeks raken (geweldsmisdrijven, vermogensmisdrijven en vernielingen en misdrijven tegen openbare orde en gezag). Gelet op de nuanceringen ten aanzien van de waarde en het gebruik van het ophelderingspercentage lijkt het niet zinvol om concrete streefwaardes te gaan hanteren maar vooralsnog in te zetten op het realiseren van een verhoging van naar delict gedifferentieerde ophelderingspercentages.

70

zie vraag 38

71

Aan hoeveel jaren moet worden gedacht bij de «kortere termijn» en bij de

«langere termijn»?

De voorgestelde maatregelen uit het veiligheidsprogramma zullen zo spoedig mogelijk worden voorbereid en ingezet. Effectuering heeft in de praktijk echter tijd nodig. Bovendien vergt het vaak de nodige tijd voordat de effecten van het beleid dan in de praktijk ook echt zichtbaar en meetbaar worden. De allereerste resultaten voor de veiligheid zullen dan ook vanaf medio 2003 en in 2004 zichtbaar kunnen worden. Dit betreft de hierboven genoemde korte(re) termijn. Op de lange(re) termijn, vanaf 2005, zullen de effecten zichtbaar worden van de maatregelen die meer tijd vergen. Onder de laatstgenoemde maatregelen zullen zich zeker de maatregelen bevinden waaraan aspecten van wetgeving of het later ter beschikking komen van financiële middelen zijn verbonden.

72

zie vraag 38

73

Zit de capaciteit die met de realisatie van een algemene voorziening voor stelselmatige daders beschikbaar komt, reeds verdisconteerd in het voornemen van het kabinet om 5000 extra detentieplaatsen te realiseren?

Neen.

74

Wat is de huidige capaciteit van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden?

De totale capaciteit van de SOV-dwang bedraagt 241 intramurale plaatsen, waarvan er op peildatum 31 oktober 2002 reeds 141 bezet waren.

75, 146

Met hoeveel zal de capaciteit van de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden

uitgebreid worden

Met hoeveel plaatsen wordt de SOV uitgebreid?

Op dit moment wordt er gewerkt aan een pakket aan maatregelen en voorzieningen gericht op zowel de verslaafde als niet-verslaafde veelplegers. Dit tegen de achtergrond van de daarvoor beschikbare middelen uit de veiligheidsenveloppe. Uitbreiding van de SOV-dwang maakt daar deel van uit.

76

Wordt er bij de detentie van verslaafden ook gezorgd voor een reïntegratieprogramma om ex-gedetineerden een toekomst in de maatschappij te bieden? Hoe wordt dit ingevuld?

Het toeleiden naar een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan van verslaafde gedetineerden is de hoofddoelstelling van het programma Justitiële verslavingszorg. Een succesvolle maatschappelijke reïntegratie staat hierbij voorop. De beleidsgroep Justitiële Verslavingszorg beoogt het drieluik van strafrechtelijk interventies, te weten: voorwaardelijke drangtrajecten, penitentiaire verslavingszorg en de Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV), zo te doen functioneren dat voor elke verslaafde justitiabele de beste interventie en het meest effectieve traject wordt gerealiseerd. Hieraan werken de justitiële ketenpartners - gevangeniswezen, OM, politie, reclassering - samen met de verslavingszorg. Deze inspanning is door de vorige minister van Justitie aan de Kamer toegezegd In het kader van de behandeling van het wetsvoorstel SOV. De Kamer wordt jaarlijks over de voortgang geïnformeerd in het kader van de voortgangsrapportage over het drugsbeleid van de minister van VWS.

77

Wordt het opsporingsregister zodanig aangepast dat raadplegende instanties, zoals politie en justitie, direct kunnen zien of zij te maken hebben met een meerpleger of een veelpleger?

Om te zien of men te maken heeft met een meerpleger of een veelpleger kan de politie het Herkenningsdienstensysteem (HKS) raadplegen. Vooralsnog is er geen reden om HKS of enig ander opsporingsregister op dit punt aan te passen.

78, 79, 81,148

Wanneer zal de inrichting van een algemene voorziening voor stelselmatige daders (18 000 tot 19 000 personen) worden gerealiseerd; waarin verschilt deze voorziening met de huidige voorzieningen? Hoe zijn de passages «(de zwaarste groep onder de stelselmatige daders, de veelplegers, betreft zo’n 18 000 tot 19 000 personen) (...) Het is daarbij naar huidig inzicht de verwachting dat het zal gaan om een omvang die enkele malen groter zal zijn dan de huidige SOV-voorziening (capaciteit voor ca. 300 personen)» met elkaar te rijmen?

Hoe ziet een algemene voorziening voor stelselmatige daders die in voorlopige hechtenis worden genomen, er in concreto uit? Garandeert het kabinet dat beperkingen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk? Wanneer wordt bepaald wat de omvang wordt van de landelijke voorziening voor stelselmatige daders?

De aanvullende wetgeving die nodig is om stelselmatige daders effectief aan te pakken, zal worden neergelegd in een wetsvoorstel bestraffing veelplegers, dat op 1 mei 2003 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend en waarvan de inwerkingtreding is voorzien per 1 januari 2005. Ten behoeve van de vrijheidsbeneming van stelselmatige daders zal een algemene voorziening in het leven worden geroepen. De precieze opzet van deze voorziening moet nog worden uitgewerkt. De gedachten gaan uit naar een vrijheidsbenemende straf van een tot twee jaar, waarvan het intramurale gedeelte tenminste een halfjaar is, gecombineerd met een programma van gedragsbeïnvloeding dat meteen bij aanvang van de detentie start en dat extramuraal doorloopt, onder straffe begeleiding door de reclassering en eventueel gecombineerd met elektronisch toezicht. Het unieke van deze voorziening ligt in het sluitende systeem van detentie en toezicht.

Een deel van de veelplegers zal niet in staat of bereid zijn tot de gewenste gedragsbeïnvloeding. Onderdeel van de nieuwe voorziening zal zijn een langdurige en sobere vrijheidsbeneming voor deze categorie.

Onder de groep van 18 000 tot 19 000 veelplegers bevinden zich naar schatting 6000 verslaafden. Ten behoeve van deze groep zal de bestaande SOV worden uitgebreid. De overige 12 000 tot 13 000 komen in aanmerking voor de te creëren nieuwe voorziening. Gelet op de beschikbare middelen (€70 miljoen op eindbasis in 2008) kunnen naar verwachting totaal 1000 plaatsen worden gerealiseerd. Besluiten hierover zullen in de loop van 2003 worden genomen. De exacte omvang van de voorziening hangt af van nadere berekeningen.

De maatregelen worden primair gericht op de meest extreme groep van veelplegers. Bij het concreet invullen van de algemene voorziening zal nauwlettend in het oog worden gehouden dat beperkingen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk.

80, 87

Hoe oordeelt het kabinet over de strafrechtelijke opvang van verslaafden onder drang?

Betekent de waarde die het kabinet hecht aan drangtrajecten die onder andere in plaats van detentie komen, dat ook hier extra middelen beschikbaar komen? Zo ja, hoeveel en wanneer? Zo nee, waarom niet?

In het kader van de terugdringing recidive en overlast en de reïntegratie van verslaafde delinquenten zijn drangtrajecten van groot belang. Bij drangtrajecten wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande voorzieningen, die hun eigen bekostigingssystematiek kennen. Door een veelheid aan problematiek zijn verslaafde justitiabelen meer dan geïndiceerd voor zorg en behandeling. Die indicatie was er al vóór tussenkomst van de rechter. Rechterlijk ingrijpen kan er dan toe bijdragen dat de toeleiding naar zorg plaatsvindt en soms zelfs wordt bespoedigd. Mochten daarvoor extra middelen nodig zijn dan dienen die gevonden te worden binnen de daarvoor geldende begrotingen en bekostigingssystematiek.

Bij de stichting opvang verslaafden in Rotterdam ontbreekt de strafrechtelijk titel zoals deze wel geldt voor de SOV-dwang. In zoverre is geen sprake van een strafrechtelijke opvang verslaafden onder drang. Net als aan alle andere drangtrajecten die op grote schaal in verschillende steden zijn ontwikkeld, hecht het kabinet er veel waarde aan. Zo kent Utrecht het GAVO project en wordt in Arnhem/Nijmegen een project ketenzorg «Het Kompas» doorgevoerd, beide gericht op reïntegratie in de maatschappij van verslaafde justitiabelen. De drangtrajecten zijn een waardevolle aanvulling op het beleid dat Justitie in samenwerking met VWS voert en nog verder ontwikkelt ten aanzien van verslaafde justitiabelen. Daarbij financiert Justitie uitsluitend de justitiële taken en programmaonderdelen, en niet de vrijwillige.

81

zie vraag 78

82

Welke privacyregels staan het terugdringen van recidive via vroegtijdige

signalering/ screening in de weg?

De screening door de reclassering is bedoeld om vast te stellen of er sprake is van een zodanig recidiverisico dat een intensieve gedragsinterventie aangewezen is. Verder wordt in dat verband onderzocht welke factoren aan het herhaalde delictgedrag ten grondslag liggen. Daarvoor zijn gegevens benodigd uit informatiesystemen van verschillende uitvoeringsorganisaties, zoals onder andere de reclassering, het gevangeniswezen, de organisaties die zijn belast met de toepassing van het jeugdstrafrecht en zorginstellingen.

Conform de Wet Bescherming Persoonsgegevens dient de uitwisseling van gegevens uit deze systemen aan voorschiften te voldoen. Om de beoogde informatie-uitwisseling in het kader van het terugdringen van recidive te verbeteren, zullen de privacyregelingen van de betreffende informatiesystemen waar nodig worden aangepast.

83

Welke rol zouden particuliere organisaties, zoals stichtingen Exodus en de Ontmoeting, kunnen vervullen bij de reïntegratie van ex-gedetineerden in een verplicht justitieel kader?

Reïntegratietrajecten in verplicht justitieel kader, bijvoorbeeld als bijzondere voorwaarde door de rechter bij vonnis opgelegd of in het kader van een penitentiair programma, worden door justitie gefinancierd. In die hoedanigheid kunnen ook de genoemde organisaties een rol vervullen. Reïntegratie-activiteiten in vrijwillig kader echter worden niet door Justitie gefinancierd. De minister van Justitie heeft beide organisaties dan ook laten weten dat de financiering per 1 januari 2003 voor activiteiten in vrijwillig kader wordt stopgezet. Dit conform de uitgangspunten die zijn neergelegd in de brief van 25 juli 2002 (TK 27 834, nr. 20). Beoordeling en financiering van reïntegratie-activiteiten in vrijwillig kader behoren in principe tot de competentie van het lokaal bestuur.

84

Wat is het standpunt van het kabinet met betrekking tot de opname van psychiatrisch gestoorde criminelen in psychiatrische ziekenhuizen en het eventueel starten van een behandeling tijdens de detentie?

Het beleid sinds de voorgaande kabinetten is dat psychiatrisch ernstig zieke gedetineerden in beginsel op medische indicatie worden overgeplaatst naar een psychiatrisch ziekenhuis. De minder ernstig psychiatrisch gestoorden worden in het gevangeniswezen zelf verzorgd, respectievelijk behandeld (brief ministers van VWS en van Justitie d.d. 5 november 1997, TK 1997–1998, 25 715, nr. 1). Ten aanzien van gevaarlijke criminelen, zoals pedosexuelen en ernstige geweldsdelinquenten, geldt dat dezen dienen te worden behandeld in verplicht kader om het recidiverisico te verminderen. Bij hen staat niet de zorg op de voorgrond, maar hun gevaarlijkheid.

Er verblijft in het gevangeniswezen een groep chronisch psychiatrische patiënten bij wie overplaatsing naar een psychiatrisch ziekenhuis niet (tijdig) kan worden gerealiseerd, en die derhalve is aangewezen op de zorgstructuur van het gevangeniswezen. Er wordt op verschillende manieren gepoogd hierin verandering te brengen. Om er toe bij te dragen dat de aansluiting bij het behandelaanbod van de geestelijke gezondheidszorg in de regio verbetert, worden begin 2003 drie forensische schakelunits geopend. Daarnaast wordt geëxperimenteerd met een instrument voor de indicatiestelling voor een overplaatsing naar de geestelijke gezondheidszorg. De capaciteit van de geestelijke gezondheidszorg voor deze doelgroep wordt uitgebreid.

Ten behoeve van de groep gedetineerden met lichtere psychiatrische problemen en de groep die een hoog recidiverisico met zich meebrengt, wordt het zorgaanbod in detentie uitgebreid met een behandelaanbod uit de geestelijke gezondheidszorg. Behandelen in detentie zal een belangrijke plaats innemen in het veiligheidsbeleid.

De Tweede Kamer heeft op 16 december 1999 de motie Halsema, Dittrich en Kalsbeek aangenomen over het behandelen van delinquenten met een psychische stoornis (TK 1999–2000, 26 800 VI, nr. 38). De motie is aanleiding geweest om een aantal activiteiten te ontwikkelen om de psychische hulpverlening voor deze categorie gedetineerden te verbeteren. In april 2001 zijn zeven voorbeeldprojecten van start gegaan met behandeling in detentie. Inmiddels zijn de eerste resultaten van deze projecten bekend. Mede op basis van deze resultaten wordt momenteel een beleidskader «behandelen in detentie» opgesteld. In het algemeen gaat het om het versterken van de psychische ondersteuning in het gevangeniswezen, het realiseren van een goede door- en uitstroom na detentie naar de geeste- lijke gezondheidszorg, een adequate samenwerking met de reclassering en het tot stand brengen van een goede nazorg.

In het programma «Terugdringen recidive», een van de programma’s in het veiligheidsprogramma, wordt een belangrijke plaats ingeruimd voor de aansluiting op nazorg.

85

Vormt de huidige situatie bij de strafsectoren van de rechtsprekende

macht geen ernstige bedreiging voor de gehele keten?

In het veiligheidsprogramma worden tal van maatregelen aangekondigd die er gezamenlijk toe moeten leiden dat veel van de huidige knelpunten worden weggenomen die mede de bestaande capaciteitstekorten veroorzaken (zoals bijvoorbeeld aanhoudingen) en dat druk op de zittingscapaciteit vermindert (meer buitengerechtelijke afdoeningen). In de hoofdlijnennotitie van de Raad voor de rechtspraak, waarmee hij alvast een doorkijkje geeft naar het eind dit jaar te verschijnen jaarplan, wordt aangegeven dat op grond van het huidige budgettaire kader capacitaire uitbreidingen worden gerealiseerd (twaalf extra kamers ten behoeve van de strafsector die in 2003 operationeel zullen zijn). Niet ontkend wordt dat de rechtsprekende macht thans een kritische schakel vormt in de strafketen.

86

Staat privacywetgeving screening en indicatiestelling van (verslaafde)

verdachten in de weg?

Ten behoeve van de uitwisseling van privacygegevens tussen verslavingszorg en de verslavingsreclassering zijn afspraken vastgelegd in de Reclasseringsregeling 1995.

Deze regeling voorziet in uitwisseling van gegevens indien er sprake is van een wettelijk voorschrift. Dit biedt de verslavingsreclassering de mogelijkheid zorggegevens in te zien en te betrekken bij hun oordeel. De screening en indicatiestelling van verdachte verslaafden behoort tot het takenpakket van de verslavingsreclassering.

Ik zie hier dan ook geen belemmering voor de screening en indicatiestelling van verslaafden. Zie ook het antwoord op vraag 82.

87

zie vraag 80

88, 129

Onder welke voorwaarden acht het kabinet publiek-private samenwerking bij de tenuitvoerlegging van taakstraffen toelaatbaar? Wat zal de publiek-private samenwerking in een deel van het gevangeniswezen precies behelzen?

Het kabinet acht het voorbarig om vooruit te lopen op het onderzoek dat hiernaar nog moet worden uitgevoerd, en nu al aan te geven in welke gevallen publiek-private samenwerking toelaatbaar is. Wel zal in ieder geval voldaan moeten worden aan een aantal (wettelijke) vereisten. Er zal voldoende toezicht moeten zijn van een overheidsorgaan of orgaan met een wettelijke taak om de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor de tenuitvoerlegging tot uitdrukking te laten komen. Het moet om onbetaalde arbeid gaan en de tot taakstraf veroordeelde zal adequaat moeten worden begeleid. Bij de uitvoering van het werk gelden de regels van ARBO onverkort.

De toepassing van publiek private samenwerking binnen het gevangeniswezen zal nog nader worden uitgewerkt. Daarbij zal worden voortgebouwd op de onderzoeksresultaten en aanbevelingen uit het rapport «Een zekere zelfstandigheid» van de commissie Besturingsvormen en verzelfstandiging DJI (commissie Hendrikx). Meer concreet is het voornemen om bij een of een aantal nieuw te bouwen penitentiaire inrichtingen het ontwerp, de bouw en de financiering, alsmede de exploitatie over te laten aan een private partij. Dit kan tevens impliceren dat de opdracht naar een andere partij gaat dan de Rijks Gebouwen Dienst (RGD). Dit onder strikte condities ten aanzien van de te leveren kwaliteit, de prijs en welke besluiten in het kader van de tenuitvoerlegging zijn voorbehouden om door of namens de minister te worden genomen. Hiermee zal de ministeriële verantwoordelijkheid worden gewaarborgd, als ook een adequate regeling omtrent het toezicht.

89

Komt er meer reclasseringscapaciteit voor gedetineerden?

Over de taken ten aanzien van reclassering in de inrichting bestond onduidelijkheid tussen het gevangeniswezen en de reclassering. Dit komt doordat beide op reïntegratie gerichte activiteiten uitvoeren. Gevangeniswezen en de reclassering werken nu aan een nieuw samenwerkingsmode. In hoofdlijnen komt dit model erop neer dat de reclassering aan het begin van de detentie (onderzoek/assessment) en vlak voor het einde van de detentie (voorbereiding reïntegratie in de samenleving) verantwoordelijk is en activiteiten verricht. In de tussenliggende periode ligt de verantwoordelijkheid voor activiteiten gericht op reïntegratie bij het gevangeniswezen. Waarbij zij overigens derden, waaronder de reclassering kan inschakelen.

Het doel is door deze efficiëntere werkwijze en de noodzakelijke aanvullende middelen meer gedetineerden te bereiken voor reïntegratie.

90

Waarom is casusbewaking tussen onderwijs, maatschappelijk werk en

politie niet al mogelijk?

In 2003 zal landelijk het justitieel casusoverleg worden ingevoerd met het OM, de politie en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) minimaal als deelnemer. De procesregie ligt bij het OM, de casusbewaking bij de RvdK. Daarnaast bestaan ook op een groot aantal plekken in het land diverse vormen van casusbewaking vanuit eigen initiatief. Er bestaan zorgteams, opgezet vanuit scholen, en buurtnetwerken waarbinnen sprake is van risicosignalering en casusbewaking. De koppeling tussen de zorgen de strafrechtsketen kan en moet beter. Aan de wijze waarop de casusbewaking ook in financieel opzicht gerealiseerd kan worden en de koppeling tussen de zorg- en strafrechtsketen wordt gelegd, zal worden ingegaan in het plan van aanpak jeugdcriminaliteit, dat in december aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

91

Houdt ruimere toepassing van voorlopige hechtenis in dat de

rechtmatigheidstoets vande rechter-commissaris wordt beperkt?

Door in meer gevallen dan reeds gebruikelijk is voorlopige hechtenis te vorderen en toe te wijzen, wordt geen wijziging gebracht in de bestaande criteria voor beoordeling van de vordering. De rechter-commissaris beoordeelt in het kader van de regeling van de inverzekeringstelling of deze rechtmatig is geschied, nadat de verdachte aan hem is voorgeleid (artikel 59a, vijfde lid Sv). Bij de beoordeling van de vordering tot bewaring door de rechter-commissaris gelden de bepalingen van artikel 67 en 67a Sv

(gevallen van en gronden voor voorlopige hechtenis). De vordering tot gevangenhouding en verlenging daarvan wordt door de raadkamer van de rechtbank op diezelfde grondslag beoordeeld. Alleen bij de beoordeling van het bevel tot inverzekeringstelling komt aan de rechtmatigheids-toets een zelfstandige betekenis toe.

92

Wordt de Tweede Kamer nog voor de behandeling van het Veiligheidsprogramma ingelicht over de beoogde maatregelen om de mogelijkheden van het doen van aangifte te verruimen?

Neen. Medio december 2002 zullen wij u ons standpunt kenbaar maken over het gewenste voorzieningenniveau op het gebied van het doen van aangifte. De politieberaden zijn dan in de gelegenheid gesteld te reageren op de resultaten van een onderzoek naar de stand van zaken ten aanzien van de aangiftevoorzieningen bij de korpsen. Met name willen wij van de beraden weten wat zij een geschikt basisvoorzieningenpakket vinden en hoe dat kan worden geïmplementeerd.

De toenmalige ministers hebben de Regieraad ICT Politie verzocht de mogelijkheden voor het landelijk invoeren van elektronische aangifte te onderzoeken en een plan van aanpak op te stellen. De Regieraad heeft de Coöperatie Informatiemanagement Politie (CIP) verzocht de benodigde activiteiten uit te voeren. De CIP heeft het onderzoek inmiddels afgerond en een plan van aanpak opgesteld. Inmiddels is de besluitvorming over het plan van aanpak in een vergevorderd stadium. Na de ontvangst van het plan van aanpak zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden.

93

Hoe gaat de politie de prioriteitenlijsten voor opsporing van het OM ombuigen naar een opsporing waarbij een aangifte een «passende reactie» krijgt? Hoe reageert het OM daarop?

Het OM zal begin 2003 komen met een formele aanwijzing waarin staat wat de passende reactie is die door de politie moet worden gegeven op aangiften. Dat kan er toe leiden dat momenteel bestaande methodieken om te prioriteren zullen moeten worden aangepast.

94, 95

Wanneer begint de pilot waarin de toepasbaarheid van burgernet in

Nederland zal worden getest en wanneer zou dit project, wanneer dit

positief is geëvalueerd, landelijk ingevoerd kunnen worden?

Welke pilots lopen rond burgernet en wat zijn de voorlopige resultaten?

Bestaat het burgernet uit een aparte en vaste (betrouwbare geachte)

groep burgers of wordt ervoor geadverteerd (bel 1-1-2)?

Het project burgernet zal nog dit jaar van start gaan met de voorbereidingen van de pilot. De voorbereidingen zullen circa 11 maanden in beslag nemen. In de voorbereidingsperiode zal onder andere aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van de benodigde techniek, het testen van deze techniek, de opleiding van meldkamerpersoneel, communicatie en evaluatie en de burgers die gaan participeren in burgernet. Wat betreft dit laatste aspect kan opgemerkt worden dat in principe iedereen mag meedoen. De pilot zal naar verwachting in het najaar van 2003 van start gaan en duurt een jaar. Na afloop van de pilot zal op basis van de evaluatie besluitvorming plaatsvinden over de mogelijkheid en wenselijkheid om burgernet landelijk in te voeren.

96

Voorziet dit Veiligheidsprogramma ook op professionalisering van

agenten op straat?

Het politieonderwijs ondergaat deze jaren ingrijpende wijzigingen. Dit komt onder andere tot uitdrukking in een volledig geactualiseerd onderwijsaanbod en een praktijkgerichte werkwijze in het programma. Voor wat betreft de opsporing zijn veranderingen aangebracht enerzijds het initieel onderwijs voor de «agent op straat» en anderzijds het post-initieel onderwijs voor specialisten en management. In tegenstelling tot het oude onderwijs legt nu elke aspirant in een nieuwe initiële opleiding ook proeven van bekwaamheid af met betrekking tot de basis recherche werkzaamheden. Zo is de oude «Cursus Algemene Recherche» ingebed in de nieuwe initiële opleidingen. Daarnaast wordt de aspirant, in de proeven van bekwaamheid die niet specifiek over recherchewerkzaamheden gaan en waar dat relevant is, geleerd een zodanige standaard werkwijze te volgen dat de mogelijkheden voor opsporing worden vergroot. Het spreekt voor zich dat het totale onderwijsaanbod periodiek geactualiseerd zal worden op de eisen die de praktijk aan de politieorganisatie en de -functionaris daarbinnen stelt.

97

Op welke wijze wil het kabinet gestalte geven aan de koppeling van de vreemdelingenketen en de strafrechtketen en in hoeverre is het daarbij van plan de voorstellen van de ACVZ over te nemen?

Op basis van de aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van het project Vreemdelingen in de Strafrechtketen (VRIS) zijn inmiddels door alle betrokken organisaties (OM, DJI, politie, IND) afspraken gemaakt die na implementatie een waarborg vormen voor een goede informatieuitwisseling met betrekking tot criminele vreemdelingen. Hierdoor wordt het mogelijk al tijdens de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling met de voorbereiding van de uitzetting te beginnen. De werkwijze VRIS zal in alle regiokorpsen worden geïmplementeerd en gehanteerd teneinde de terugkeer van criminele vreemdelingen zo veel mogelijk te waarborgen. In haar rapport «Vreemdelingen in Bewaring» heeft de ACVZ het belang van deze maatregelen onderschreven. Binnenkort kunt u een kabinetsreactie op het rapport van de ACVZ verwachten.

98

Op welke schaal zal de invoering van specialismen bij de politie terugkeren?

Het organiseren van specialismen bij de politie zal – blijven – gebeuren op de schaal die voor dat specifieke onderwerp c.q. aandachtsgebied noodzakelijk is. Daarbij is het noodzakelijk dat er steeds gezocht blijft worden naar een juiste balans tussen generalisme – met een bepaalde basiskennis bij iedere politieambtenaar – en specialisme ter ondersteuning. Afhankelijk van de vraag naar specialisten en het aanbod daarvan zal dit specialisme georganiseerd worden op districtelijk, regionaal, bovenregionaal of landelijk niveau. Bijvoorbeeld is het denkbaar dat bepaalde specialisme in verband met de kosten en/of het rendabel houden van dat specialismen door twee of meer regio’s gezamenlijk worden beheerd.

99

zie vraag 1

100, 135, 137

Welke gevolgen zal de intensivering van het operationele vreemdelingentoezicht hebben op de beschikbare celcapaciteit?

Houdt intensivering van vreemdelingentoezicht in dat vreemdelingen in eenreguliere detentieinrichtinggeplaatst kunnen worden? Hoe denkt het kabinet het gat tussen de feitelijk beschikbare en de beno-

digde celcapaciteit op te vullen als het vreemdelingentoezicht wordt geïntensiveerd?

De intensivering van het vreemdelingentoezicht zal leiden tot een extra behoefte aan celcapaciteit voor het in bewaring stellen van vreemdelingen. Voor de jaren 2003 en 2004 is mede daarom voorzien in de inrichting van twee centra voor de inbewaringstelling van specifieke groepen verwijderbare vreemdelingen. Voor de latere jaren zal worden bezien of de celcapaciteit nog verder dient te worden uitgebreid. Intussen zal, zoals thans, de uitoefening van het vreemdelingentoezicht nauwlettend worden afgestemd op de beschikbare celcapaciteit. Dit houdt in dat bij de intensivering van het vreemdelingentoezicht ook toezichts-vormen worden toegepast die niet leiden tot een extra beslag op celcapaciteit, zoals toezicht dat zich richt op het voorkomen van illegaal verblijf van vreemdelingen. Waar vreemdelingen wegens het plegen van het strafbaar feit in strafrechtelijke detentie verblijven, zal toezichts-capaciteit worden ingezet om te waarborgen dat deze vreemdelingen – in voorkomende gevallen – aansluitend aan de strafrechtelijke detentie uit Nederland worden verwijderd, zonder dat eerst vreemdelingenbewaring noodzakelijk is. Weer een ander deel van het toezicht zal worden gericht op het verbeteren van de effectiviteit en de doorlooptijd van de vreemdelingenbewaring, door meer in te zetten op onderzoek naar de identiteit en de nationaliteit van in bewaring gestelde vreemdelingen. Hierdoor kan de beschikbare celcapaciteit worden benut voor meer gevallen van vreemdelingenbewaring.

De Vreemdelingenwet staat tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw. in een regulier huis van bewaring toe. Het beleid is er echter op gericht om vreemdelingenbewaring ten uitvoer te leggen in speciaal daarvoor bestemde capaciteit. Het kabinet sluit op voorhand niet uit, dat het op enig moment gewenst is reguliere detentiecapaciteit tijdelijk te bestemmen voor vreemdelingenbewaring.

101

zie vraag 16

102, 104, 107

Welke strafmaat heeft het kabinet op het oog bij de strafbaarstelling van illegaal verblijf in Nederland?

Kan het kabinet inzicht verschaffen in de uit de strafbaarstelling van illegaal verblijf voor de strafrechtsketen voortvloeiende consequenties wat betreft handhaving, financiering en capaciteit?

Wanneer wordt duidelijk hoe de strafbaarstelling van illegaal verblijf wordt ingevuld? Welke resultaten voorziet het kabinet–uitgedrukt in reductie van aantal illegaal verblijvenden–bij het strafbaarstellen van illegaal verblijf ?

Strafbaarstelling van illegaal verblijf vergt wijziging van de Vreemdelingenwet 2000. De uitwerking van de strafbaarstelling en een plan van aanpak om die te operationaliseren zijn in voorbereiding. Een voorstel en een bijbehorende plan van aanpak zijn voorzien in 2003.

103

Wordt bij de strafbaarstelling van illegaal verblijf eveneens de mogelijkheid overwogen om, als in het Franse recht, het illegaal verblijf met een ongewenstverklaring te sanctioneren?

Ja.

104 zie 102

105

Welke verhouding is er tussen het voorgestelde politiële toezicht op vertrek en terugkeer van illegale vreemdelingen en de uitzettingstaak waarvoor de verantwoordelijkheid berust bij de Koninklijke marechaussee?

Er worden ketenbreed maatregelen genomen om het binnenlands vreemdelingentoezicht te intensiveren. Dit zal onder andere leiden tot een toename van het aantal te verwijderen vreemdelingen. In verband hiermee zijn met de Koninklijke marechaussee afspraken gemaakt over de realisatie van 18 000 verwijderingen via Schiphol in 2003 (ten opzichte van ruim 13 000 in 2002) en wordt voor 2004 het streefcijfer van 24 000 gehanteerd.

106

Op welke locaties in Nederland zal het «mobiel toezicht» worden

geïntensiveerd/toegepast?

Op dit moment wordt bezien hoe het mobiel toezicht vreemdelingen kan worden geïntensiveerd. Mobiel toezicht vreemdelingen wordt op dit moment toegepast langs de grenzen met België en Duitsland. Intensivering zal dan ook alleen langs deze grenzen plaats vinden.

107

zie vraag 102

108

zie vraag 16

109

Welke Europese landen kennen een strafbaarstelling van illegaal verblijf?

Ten behoeve van haar rapport «Vreemdelingen in bewaring» heeft de ACVZ de situatie in de ons omringende landen onderzocht. Hieruit blijkt dat illegale binnenkomst of illegaal verblijf België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk strafbaar is. Illegaal verblijf is als zodanig in Denemarken niet strafbaar gesteld.

110

zie vraag 16

111

Ziet deze Veiligheidsrapportage op de afdoening van 1F-onderzoeken?

Neen.

112

In welke gevallen komt er meer ruimte voor het OM om zaken buiten

geding af te doen? Geldt dit tevens voor geweldsdelicten?

Er komt meer ruimte voor OM-afdoeningen in eenvoudige gevallen waarin over (de ernst en omvang van) het feit en de sanctie geen onduidelijkheid bestaat. Vooral door verruiming van de sanctiemodaliteiten die het OM kan hanteren, wordt het aantal gevallen dat zonder rechterlijke tussenkomst kan worden afgedaan, vergroot. Bijvoorbeeld: door – in dergelijke eenvoudige en niet betwiste gevallen – ontzegging van de rijbevoegdheid buiten de rechter om mogelijk te maken, kunnen meer verkeersdelicten dan thans zonder inschakeling van de rechter worden afgedaan. Verruiming vindt voorts plaats door de vraag of de rechter moet worden geadiëerd, te binden aan het initiatief van de verdachte. Nu is het zo dat de verdachte die niet reageert op het transactievoorstel, voor de politierechter wordt gedagvaard, en dat voor tenuitvoerlegging een rechterlijke uitspraak noodzakelijk is.

Voor zover op geweldsdelicten niet een hogere straf dan vrijheidsstraf van zes jaar is gesteld, is thans ook voor deze misdrijven binnen het daarvoor geldende kader een transactie mogelijk. Aan een verruiming van de zes-jaarsgrens wordt nu niet gedacht.

113

Hoe verhoudt OM-afdoening zich tot het streven om het aantal sepots en

transacties terug te dringen?

Het OM streeft er niet naar het aantal transacties terug te dringen maar juist omhoog te brengen. Het aangekondigde wetsvoorstel inzake buitengerechtelijke afdoeningen staat in het teken van hetzelfde streven. Wel streeft het OM ernaar het aantal «kale sepots» terug te dringen, dat wil zeggen het aantal zaken waarin om wat voor reden dan ook geen strafrechtelijke interventie aangewezen is; het is gewenst dat zo weinig mogelijk van die zaken instromen bij het OM.

114

Wat wordt er met de3typen justitiabelen gedaan?

De effectiviteit van de justitiële reactie wordt bevorderd doordat zo vroeg mogelijk wordt bepaald welke reactie passend is bij welke dader. Hierbij wordt op dit moment gedacht aan een drietal categorieën daders:

  • 1. 
    degenen die gevoelig worden geacht voor een «kleine korte klap»: voor deze groep ligt een OM-afdoening plus taakstraf in de rede;
  • 2. 
    een middencategorie van veelplegers, die meer of minder beïnvloedbaar worden geacht; de eersten komen in aanmerking voor maatwerk met behulp van detentiefasering en programma’s gericht op het terugdringen van recidive, terwijl de niet-beïnvloedbaren (moeten) worden opgesloten;
  • 3. 
    ten slotte is er een zware categorie die moet worden opgesloten en aan wie binnen de langere detentie «gewerkt» kan worden, gericht op gedragsverandering en het verminderen van de recidive.

115

Wat houdt het OM-toezicht op afdoeningen precies in?

Er is reeds enige tijd sprake van een algemene ontwikkeling naar meer vrijheidsgraden in de fase van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties. Uit oogpunt van rechtszekerheid en legitimiteit dient dit te worden gecompenseerd door een versterkte toezichthoudende rol van het OM voor zover juridische beslissingen in de tenuitvoerlegging aan de orde zijn. Aldus wordt een versterking van de gehele regionale strafrechtsketen onder coördinatie van het OM beoogd. Het OM zal in ieder geval vanzelfsprekend betrokken zijn bij een tijdige omzetting van mislukte taakstraf en de tenuitvoerlegging bij overtreding van voorwaarden bij voorwaardelijke straffen en maatregelen. Dit zal meer gaan vergen als de voorlopige invrijheidsstelling veranderd zal worden in een voorwaardelijke. Het OM heeft voorts, niet uitsluitend maar zeker ook bij jeugdigen, een coördinerende rol opdat de diverse justitiële instanties die betrokken zijn in het strafproces, dus ook bij de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, goed samenwerken. Daarmee wordt beoogd dat de sanctie zowel tijdig als zorgvuldig tot stand komt.

116

Hoeveel fte’s bij de rechterlijke macht zouden vrijgemaakt kunnen worden

als het procesinitiatief bij OM-afdoeningen bij de burger wordt gelegd?

De mate waarin de rechterlijke macht kan worden ontlast door het procesinitiatief bij OM-afdoeningen bij de burger te leggen, is van een aantal factoren afhankelijk. Van belang is, onder meer, de reikwijdte die een dergelijke vorm van OM-afdoening krijgt, de mate waarin de burger daadwerkelijk het initiatief tot een strafproces neemt, en de mate waarin de opgelegde OM-sanctie ten uitvoer kan worden gelegd. Een exacte becijfering kan in dit stadium niet worden gegeven.

117

Op welke termijn heeft het kabinet de voorstellen ontwikkeld voor meer

enexecutabele OM-afdoeningen?

Het kabinet is voornemens het wetsvoorstel OM-afdoening voor het eind van het jaar in consultatie te geven. Er wordt naar gestreefd, het wetsvoorstel voor 1 oktober 2003 bij de Tweede Kamer in te dienen.

118, 166, 176, 179, 181

Overweegt het kabinet bij de uitbreiding van administratiefrechtelijke afdoeningen de rechtspositie van burgers te versterken? Wanneer kan een wetsvoorstel tot invoering van de bestuurlijke boete ter ondersteuningvan het gemeentelijke handhavingsbeleid tegemoet worden gezien?

Vraagt de versterking van de bestuurlijke boete, naast parkeer-overtredingen, geen beter geselecteerde en hoger opgeleide toezichthouders?

Voor welke overtredingen precies wil het kabinet de bestuurlijke boete mogelijk maken? Valt daaronder bijvoorbeeld ook de handhaving van het coffeeshopbeleid?

Waar blijft de toegezegde brief van de minister van BZK over de invoering van de bestuurlijke boetes door gemeenten?

Zoals in het veiligheidsprogramma is aangegeven, bereikt de Tweede Kamer in het eerste trimester 2003 een voorstel over uitbreiding van bestuurlijke handhaving. Het voorstel zal ingaan op de mogelijkheden van onder meer bestuurlijke boete voor kleine ergernissen in het publieke domein. Bezien wordt welke feiten voor bestuurlijke boete in aanmerking komen, waarbij ook nadrukkelijk wordt onderzocht in hoeverre dit instrument kan worden toegepast bij de handhaving van (onderdelen van) het coffeeshopbeleid. Tevens zal worden ingegaan op het verdere traject van wet – en regelgeving, inclusief de rechtspositie van de burgers alsmede op de selectie en opleiding van bedoelde toezichthouders.

119, 120, 123, 124

Wanneer verwacht het kabinet voorstellen tot wetswijziging van de Commissie Verbetervoorstellen?

Wanneer worden de resultaten van het sectorprogramma voor de straf-sectorgeëvalueerd?

Wanneer zullen de uitkomsten van het onderzoek naar de verruiming van de bedrijfstijden van gerechten bekend zijn?

In welke mate zal er meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om meteen berechting te laten plaatsvinden door de politierechter in plaats van eerst voorgeleiding aan de rechter-commissaris?

Deze vragen zijn voorgelegd aan de Raad voor de Rechtspraak. Deze zal zo spoedig mogelijk antwoorden.

121

Welke regels voor relatieve competentie wil het kabinet wijzigen en welke andere maatregelen voor het «beter benutten van zittingscapaciteit» wil het kabinet toepassen?

Wat de relatieve competentie betreft, zij gewezen op het volgende (zie ook het antwoord op de desbetreffende vraag bij de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie).

Aan de regeling van de relatieve competentie zoals die voor strafzaken is neergelegd in artikel 2 van het Wetboek van Strafvordering liggen verschillende uitgangspunten ten grondslag. Zo biedt zij rechtszekerheid aan verdachten. Verder strekt zij ertoe de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de gerechten voor de burger te garanderen door onder andere aan te knopen bij de pleegplaats en bij de woon- of verblijfplaats van de verdachte. In dit verband is het gegeven van belang dat de meeste strafbare feiten nog steeds lokaal van aard zijn, dat wil zeggen gepleegd worden in de omgeving van de woonplaats van de pleger. Het is zowel voor de bij een strafzaak betrokken personen (verdachte, getuigen, slachtoffers) als voor een goede berechting een voordeel als het betrokken strafbare feit wordt berecht door een gerecht «in de buurt». Tot slot strekt de regeling ertoe een doelmatige en evenredige verdeling van zaken mogelijk te maken over de verschillende gerechten.

Momenteel is er overleg gaande tussen de Raad voor de Rechtspraak, het College van procureurs-generaal en de minister van Justitie over de vraag of de regeling van de relatieve competentie nog voldoende ruimte laat voor een efficiënte inzet van de capaciteit van het OM en de zittende magistratuur. Een belangrijke vraag daarbij is of met het oog op de zogenoemde piekbelasting die zich soms bij een bepaald gerecht voordoet, voorzieningen moeten worden getroffen die bijvoorbeeld tijdelijk de overdracht van zaken naar een ander gerecht mogelijk maken. Bij het onderzoek naar deze vraag worden de bovengeschetste uitgangspunten van de relatieve competentie en de mogelijkheden voor een efficiënte inzet van OM en ZM in samenhang bezien. Afhankelijk van de uitkomsten van dit overleg zal wetswijziging worden overwogen. (Gelet op de in het geding zijnde belangen is het niet gewenst hier een noodvoorziening te treffen en eerdere indiening te bevorderen dan is genoemd in de wetgevingskalender in de bijlage bij het veiligheidsprogramma (1 oktober 2003).

Bij andere maatregelen voor het «beter benutten van zittingscapaciteit» moet in het bijzonder worden gedacht aan maatregelen die het aantal aanhoudingen bij strafzaken moeten terugdringen. In het veiligheidsprogramma, paragraaf 3.4 «Fase bij de rechtsprekende macht» worden onder het kopje «Verbeteringen in het strafproces» een aantal van dergelijke maatregelen genoemd, onder andere met betrekking tot verbetering van de betekeningsregeling, verbeteringen in het transport van gedetineerden naar de zitting en het tijdig oproepen van getuigen voor de zitting.

122

Wat is het standpunt van het kabinet met betrekking tot de toepassing van

een «rijdende rechter» in het kader van het snelrecht?

Binnen het kader van het geldend recht kunnen rechters meewerken aan zogenaamde snelrechtzittingen. Het gaat dan om berechting van verdachten die op dezelfde dag zijn aangehouden. Als voorbeeld is te noemen de snelrechtzittingen die zijn gehouden in de directe omgeving van voetbalstadions in 2000, toen Nederland en België het EK-toernooi voetbal organiseerden.

123

zie vraag 119

124

zie vraag 119

125

Wordt bij de plannen ter voorkoming van vertragingen van en naar rechtbanken rekening gehouden met de oorspronkelijke verblijfplaats van gedetineerden met het oog op hun sociale omgeving?

In beginsel wordt bij de eerste plaatsing van gedetineerden zoveel mogelijk getracht in bewaring gestelden in het arrondissement te plaatsen waar het politiebureau van verblijf is gelegen. Hiermee wordt beoogd de transportlijnen kort te houden en de gedetineerden te plaatsen in hun sociale omgeving. Het aantal te plaatsen personen en de beschikbare capaciteit sluiten in de praktijk echter niet altijd op elkaar aan. Hierdoor moeten personen ook buiten het arrondissement van aanhouding worden ingesloten.

In het veiligheidsprogramma, paragraaf 3.4 «Fase van de detentie» wordt onder het kopje «Vergroting van de detentiecapaciteit» een aantal maatregelen genoemd om de capaciteitsfricties aan te pakken. Verder worden maatregelen gezocht om het transport van gedetineerden naar de voorgeleiding en de zitting te verbeteren en de fileproblematiek te omzeilen. Op langere termijn wordt onder meer de invoering van telehoren voorzien.

126

Hoe groot is de verwachte vermindering van het aantal aanhoudingen van strafzaken door het verlengen van de termijn voor het indienen van verzoeken tot het horen van getuigen?

Een kwantitatieve inschatting van de vermindering van het aantal aanhoudingen van strafzaken door het verlengen van de termijn voor het indienen van verzoeken tot het horen van getuigen kan uit de beschikbare gegevens niet worden afgeleid.

127

Acht het kabinet het mogelijk om bij het oproepen van getuigen meer

drang en dwangmaatregelen toe te passen om hen te laten verschijnen?

Artikel 444 Sr bedreigt straf tegen hem die, wettelijk als getuige opgeroepen, wederrechtelijk wegblijft. Deze strafbaarstelling vormt in de meeste gevallen een adequate ondersteuning van de rechtsplicht om te getuigen. Zowel de rechter-commissaris als de zittingsrechter hebben daarbij de mogelijkheid om, indien de getuige niet verschijnt, een bevel tot medebrenging te geven (artikelen 213, 287 Sv). Weigert de getuige, na verschenen te zijn, zonder wettige grond op gestelde vragen te antwoorden, dan kan hij als dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, verder in gijzeling worden gesteld (artikelen 221, 294 Sv). Een specifieke regeling is opgenomen voor bedreigde getuigen. De wet biedt daarmee een toereikend kader; het is aan zittingsrechter en rechtercommissaris om, aan de hand van de omstandigheden van de concrete strafzaak, te beoordelen of het wenselijk dan wel noodzakelijk is, een bevel tot medebrenging of gijzeling tegen een getuige te geven.

128

Wat is de relatie tussen de extra plaatsen voor het Centraal Justitieel

Incasso Bureau (CJIB) en het aantal strafonderbrekingen?

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau heeft onder meer tot taak om namens het OM op basis van afspraken met de politie landelijk de aanbieding van arrestanten aan het gevangeniswezen logistiek te faciliteren. In die positie heeft het CJIB het meest complete en meest actuele inzicht in de aantallen arrestanten die op enig moment geplaatst moeten worden, en de beschikbare capaciteit. Indien niet binnen een vastgestelde termijn een plaats vrijkomt worden sommige categorieën met een «beschikking ambtshalve strafonderbreking» naar huis gestuurd om later opnieuw te worden gearresteerd of opgeroepen. Reservering van cellen voor het CJIB zal dus een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan een vermindering van het aantal, immers ongewenste, strafonderbrekingen.

129

zie vraag 88

130

Wat is het verschil tussen meermanscellen (beter: meerpersoonscellen) en

meervoudigcelgebruik?

Een meermans- of meerpersoonscel is een cel geschikt voor meerdere personen. Twee of meer gedetineerden delen een cel of verblijfsruimte. Meervoudig celgebruik betekent dat een cel voor meerdere doelgroepen en doeleinden wordt gebruikt; bijvoorbeeld een standaardcel die wordt bezet door meerdere personen. In de context van meerpersoons gebruik van cellen c.q. verblijfsruimtes is de term strikt genomen niet op zijn plaats. In het dagelijks spraakgebruik echter worden de termen nogal eens door elkaar gehanteerd.

131

Wat is hier de definitie van «de overlastcategorie»?

Onder «de overlastcategorie» wordt verstaan de groep personen, al of niet verslaafd, die frequent lichtere vormen van (met name vermogens-) criminaliteit plegen en als gevolg daarvan veel overlast bezorgen.

132

Welk deel van de behoefte aan meer sanctiecapaciteit zal naar verwachting worden ingevuld door het gebruik maken van meermanscellen? Voor welke groepen gedetineerden acht het kabinet meervoudig celgebruik geschikt?

Het veiligheidsprogramma voorziet in 6000 extra plaatsen, inclusief de algemene voorziening voor veelplegers (zie het antwoord op vraag 73). Een kleine 5000 hiervan wordt gerealiseerd door middel van uitbreiding van capaciteit, en ruim 1000 plaatsen door middel van vraagvermindering als gevolg van nieuw beleid. Van de genoemde 5000 extra plaatsen zullen naar verwachting zo’n 2000 worden ingevuld door gebruik te maken van meerpersoonscellen, waarvan de eerste tranche zo’n 1000 plaatsen betreft. Dit betekent dat in dat geval 4000 respectievelijk 2000 personen op een meermanscel zitten.

Het kabinet acht meerpersoonscellen in principe geschikt voor personen die een korte vrijheidsstraf opgelegd krijgen – inclusief subsidiair gehechten, de overlast-categorie en de zogenoemde Mulder-gijzelingen – en die geen veiligheids- en beheersrisico’s opleveren. Minderjarigen, psychisch gestoorden en gemeenschapsongeschikten zullen niet met meer personen op een cel worden ondergebracht.

133

Hoeveel meer zal er gebruik worden gemaakt van elektronisch toezicht?

Een van de maatregelen om de sanctietoepassing consequenter en doelgerichter te maken en de celcapaciteit beter te benutten, is het meer toepassen van elektronisch toezicht (ET). De minister van Justitie heeft dit aan de Kamer laten weten in zijn brief van 16 oktober 2002 over de Modernisering van de sanctietoepassing.

De exacte aantallen zijn thans nog niet te geven. Gedacht wordt aan: – De invoering van penitentiaire programma’s met ET nu ook bij straffen korter dan 12 maanden; – Het vaker opleggen van de combinatie taakstraf + ET in plaats van vrijheidsstraffen van 6 tot 12 maanden. De verwachting is dat 25% van de thans gestraften tussen 6 en 12 maanden hiervoor in aanmerking zou kunnen komen; en – De toepassing van ET bij de tenuitvoerlegging van korte vrijheidsstraffen. De minister van Justitie is voornemens om hiervoor geselecteerde «zelfmelders» voor een deel van hun straftijd onder elektronisch huisarrest te plaatsen. Vervolgens zal worden bezien of de maatregel toepasbaar is bij andere categorieën kortgestraften. Voor een adequate juridische titel is wetwijziging noodzakelijk.

134

Overweegt het kabinet inkrimping van het aantal EBI-plaatsen?

Nee. Het feit dat de Extra Beveiligde Inrichting niet steeds voor 100% bezet is, is hiervoor geen aanleiding. Eerder nog is voor de beveiliging van de samenleving enige overcapaciteit van de EBI positief, om zodra de noodzaak zich voordoet adequaat te kunnen reageren op plaatsing van hiervoor in aanmerking komende gedetineerden.

135

zie vraag 100

136

Bestaat bij het vervroegd afbreken van een taakstraf meer kans op recidive? Welke gegevens heeft het kabinet hierover?

Er zijn vele factoren die van invloed zijn op de kans dat een veroordeelde al dan niet recidiveert. Voorbeelden hiervan zijn de vraag of de tenuitvoerlegging fysieke belemmeringen met zich meebrengt, en of deze ongestoord verloopt. Aangezien het hier gaat om een maatregel die wordt toegepast bij taakgestraften die zich voorbeeldig hebben gedragen, is er geen reden te veronderstellen dat de vervroegde beëindiging de kans op recidive vergroot.

137

zie vraag 100

138

Wat bedoelt het kabinet met «versterking van de criminaliteit»?

Dit betreft een kennelijke schrijffout. Er had moeten staan «versterking van de criminaliteitsbestrijding».

139

Wat wil het kabinet doen aan de vaak slechte «informatievoorzienings-cultuur» tussen de ketenpartners onderling en intern?

Het kabinet is van mening dat een verbetering van de informatie-voorzieningscultuur in eerste instantie een opgave is voor het verantwoordelijk bestuur en management van de betrokken diensten. Het kabinet blijft benadrukken dat het van het grootste belang is relevante informatie

(binnen de wettelijke kaders) te delen met die diensten, organisaties en bedrijven die daar bij hun taakuitoefening belang bij hebben. Het kabinet verwacht dat de informatievoorzieningscultuur een positieve impuls krijgt als nieuwe praktische en gebruiksvriendelijke mogelijkheden tot wederzijdse informatie-uitwisseling worden aangeboden in de vorm van gezamenlijke en op elkaar afgestemde systemen.

140

Welke bedragen hebben de regiokorpsen de afgelopen zes jaar geïnvesteerd in ICT?

Met welke systemen werken de 25 regiokorpsen en de KLPD? Kan ieder korps snel en effectief communiceren via een landelijk ICT-systeem?

Het totaal van de investeringen over de jaren is als volgt.

Jaren                                                                                                                                                   €

1996                                                                43 553 047

1997                                                                37 217 765

1998                                                                44 067 608

1999                                                                40 193 129

2000                                                                38 150 210

2001                                                                46 281 283 gemiddeld                                                                                                                                 41 577 174

De landelijke inventarisatie ten tijde van de milleniumproblematiek bracht aan het licht dat er op dat moment meer dan 130 verschillende systemen in gebruik waren bij de regiokorpsen en het KLPD, ter ondersteuning van de basisprocessen, de bedrijfsvoering, de opsporing, salaris- en personeelsadministratie en financiële administraties. De inspanningen zijn erop gericht daar een eind aan te maken en te komen tot een landelijk ICT-systeem.

Overigens kan ieder korps via PolitieNet snel en effectief communiceren met de andere korpsen.

141

Hoeveel hebben de regiokorpsen geïnvesteerd in C2000? Hoeveel hebben de regiokorpsen geïnvesteerd in LICTIV? Hoeveel moeten de regiokorpsen nog investeren in C2000 en LICTIV in de komende jaren?

Op dit moment is door de korpsen nog niet geïnvesteerd in LICTIV. LICTIV zal worden samengesteld uit verschillende onderdelen. Het eerste onderdeel zal zijn de NUTSVOORZIENING voor de politie. De NUTSVOORZIENING is bedoeld als vervanger van het huidige PolitieNet. De investeringen zullen via tarieven aan de korpsen worden doorberekend. Hoe hoog deze tarieven zijn wordt uitgerekend door de aanbodcoöperatie ISC. Op dit moment zijn deze tarieven nog niet bekend. Het is de bedoeling dat deze tarieven niet in grote mate afwijken van de tarieven zoals die nu voor het PolitieNet bij de korpsen in rekening worden gebracht. Dit geldt overigens alleen bij ongeveer gelijke functionaliteiten. Voor de verdere investeringen voor LICTIV in de komende jaren is nog geen uitspraak te doen. Dat zal afhangen van hoe LICTIV er uit komt te zien. Hoe LICTIV eruit komt te zien zal mede in overleg met de gebruikende instanties worden bepaald.

Het investeringsniveau van de regiokorpsen met betrekking tot C2000 wordt conform de huidige inzichten (C2000 Eindrapport Werkgroep Kosten en Baten versie 1.0) gesteld op 164 miljoen. Uit dit bedrag dienen de kosten voor de aanschaf van de randapparatuur en de projectorganisaties te worden bekostigd.

Overigens dienen de regiokorpsen rekening te houden met extra investeringen als hun ambitieniveau ten aanzien van bijvoorbeeld de aantallen aan te schaffen randapparatuur hoger zijn dan waarmee in het Eindrapport rekening wordt gehouden. Ook als extra eisen worden gesteld met betrekking tot de radiobediensystemen (bijvoorbeeld extra functionaliteiten ten opzichte van de standaard functionaliteiten behorend bij het door BZK aangeschafte standaard radiobediensystemen), dienen de korpsen rekening te houden met extra investeringen. Op dit moment is geen inschatting te maken van deze extra investeringen omdat de regiokorpsen bezig zijn om te inventariseren of men extra eisen en/of wensen heeft en welk bedrag hiermee gemoeid is. Conform planning zullen de regiokorpsen aan het eind van 2002 de eerste inzichten met betrekking tot dit punt, presenteren.

142

Wanneer gaan de verschillende korpsen werken met een bedrijfsprocessensysteem gegeven het feit dat er nog drie systemen (GenesYs, Xpol en BPS) in omloop zijn?

Totale vervanging en uitfasering van de oude systemen gaat enige jaren duren. Tot dat moment komen al wel stapsgewijs elementen van het uiteindelijke gemeenschappelijke systeem beschikbaar voor gezamenlijk gebruik.

143

Hoe vult het kabinet de genoemde elektronische en ICT-toepassingen in, dat wil zeggen welke vorm van elektronische aangifte, welke vorm van het elektronisch pvb, welke ICT-hulpmiddelen voor de agent op straat? Hoeveel gaan bedoelde toepassingen kosten en welke termijn kunnen ze worden ingevoerd?

Elektronisch proces-verbaal

In het afgelopen jaar is in twee pilots de uitwisseling van een elektronisch Proces Verbaal (ePV) inzake artikel 8 van de Wegenverkeerswet («rijden onder invloed») tussen de politie, het OM en de ZM beproefd. Hoewel de pilots nog niet zijn afgerond laat het zich aanzien dat in 2003 het ePVten behoeve van artikel 8 bij een groot aantal korpsen kan worden ingevoerd.

Op dit moment wordt in opdracht van de Coöperatie Informatiemanagement (CIP) een projectenprogramma voor 2003 opgesteld. Hierbij wordt de samenhang met de landeliike invoering van het Geïntegreerd Processysteem Strafrecht (GPS) bij de parketten van het OM bewaakt. De onderwerpen van het projectenprogramma zijn:

de aanpak en planning voor de ontwikkeling van ePV’s voor andere (bulk)zaken;

de landelijke invoering van deze ePV’s;

de invulling van de randvoorwaarden inzake standaardisatie, beveiliging, beheer en onderhoud van de ePV’s in de strafrechtketen.

In 2003 wordt door middel van beheersbare ontwikkelactiviteiten het pad geëffend voor grotere vervolgstappen in de periode tot en met 2006. Voor de ontwikkeling en landelijke invoering van het ePV in de strafrechtketen is op jaarbasis 6.8 miljoen beschikbaar.

Agent op straat

De korpsen Amsterdam-Amstelland enerzijds en Gelderland-Midden, Groningen en Utrecht anderzijds ontwikkelen ICT-voorzieningen voor het «werken op straat». Hierbij wordt gebruik gemaakt van koppelingen met de landelijke registers (via het PolitieNet) die in opdracht van mijn departement door het agentschap ITO zijn ontwikkeld. Het project van de drie korpsen Gelderland-Midden, Groningen en Utrecht, P-info, zal aan het einde van het eerste kwartaal van 2003 worden afgerond. Vanaf dan neemt de Coöperatie Informatiemanagement Politie (CIP) de besturing van de ontwikkeling en invoering op zich. Met de invoering in andere korpsen, in de vorm van enkele pilots, is al gestart. De kosten van de ontwikkeling inclusief de koppeling met het PolitieNet bedragen 6 miljoen. De regio’s zijn verantwoordelijk voor de regionale invoering en de financiering hiervan. De kosten zijn afhankelijk van de regionale aanpak en nog niet bekend.

Voor elektronische aangifte wordt verwezen naar het antwoord op vraag 92.

144

Is er de mogelijkheid om niet te realiseren maatregelen te schrappen?

In het veiligheidsprogramma staat de samenhang in het veiligheidsbeleid centraal. Een sluitende aanpak van de maatregelen die in het programma zijn genoemd, is noodzakelijk. Het kabinet heeft een groot vertrouwen in de slagkracht van de ketenpartners om de maatregelen uit onverkort uit te voeren. Alleen indien iedere partner zijn verantwoordelijkheid neemt voor de uitvoering van de maatregelen op zijn terrein, kunnen goede resultaten worden geboekt. Het kabinet heeft bij de uitvoering van het veiligheidsprogramma een dynamisch en samenhangend proces van beleidsinzet en beleidsmonitoring voor ogen, waarbij zo nodig tussentijds kan worden bijgestuurd. Het veiligheidsprogramma weerspiegelt naar huidig inzicht en kennis van zaken, de opvatting van het kabinet over hoe de veiligheid in deze kabinetsperiode vergroot kan en moet worden. Wij sluiten niet uit dat het naar verloop van tijd wenselijk kan blijken om, in goed onderling overleg en met een scherp oog voor het behoud van de samenhang in het veiligheidsbeleid, de inzet op de uitvoering van bepaalde maatregelen opnieuw te formuleren.

145

Wanneer wordt de SOV ook voor vrouwen toegankelijk?

Op dit moment wordt de SOV nog uitgevoerd in het kader van een zes jarig experiment.

Dit experiment wordt wetenschappelijk begeleid en zal ons over drie jaar meer doen weten over de inhoud en de resultaten van het programma.

Het huidige experiment is afgestemd op mannen.

Verslaafde vrouwen kennen een andere problematiek, die vraagt om een andere benadering. Bovendien zijn verslaafde vrouwen minder crimineel dan mannen, zij prostitueren zich vaker en vallen daardoor veelal buiten de wettelijke criteria zoals die zijn vastgesteld in het kader van de bestaande SOV.

De SOV nu al openstellen voor vrouwen zou de voorzieningen die zich nu nog volop in een ontwikkeltraject bevinden, extra onder druk zetten. Dit zou ten koste gaan van de kwaliteit. Daarmee is naar de mening van het kabinet noch de aanpak van het probleem gebaat, noch de verslaafde mannen en vrouwen.

146

zie vraag 75

147

Heeft het kabinet het voornemen wetgeving of beleid te ontwikkelen om

het «afpoeieren» (weigeren opnemen van aangifte, adviseren er van af te

zien) van burgers die aangifte doen, door politieambtenaren terug te dringen? Hoe vaak komt «afpoeieren» voor en bij welke misdrijven?

Van «afpoeieren» van burgers die aangifte willen doen van een misdrijf is ons niets bekend. Indien dit incidenteel mocht voorkomen, betreuren wij dit en keuren dit af. De korpsen zijn naar onze overtuiging diep doordrongen van het belang van het doen van aangifte door de burgers. Het is overigens wettelijk geregeld dat opsporingsambtenaren verplicht zijn tot het ontvangen van aangiften. Nieuwe wetgeving of nieuw beleid achten wij daarom niet nodig.

148

zie vraag 78

149, 150, 156, 158

Hoe gaat de politie het combineren om én meer plankzaken weg te

werken en meer op straat te zijn als uit onderzoek nu al blijkt dat de

gemiddelde politieman nog geen 20 minuten op straat is, waarvan 15

minuten in de auto?

Hoeveel capaciteit is nodig om de extra zaken af te handelen? Hoeveel

mensen zullen hierdoor niet op straat hun functie als politieagent kunnen

uitoefenen?

Zullen er meer wijkagenten worden aangesteld volgens het plan?

Wordt er structureel meer politie ingezet om probleemwijken waarin nu

preventief wordt gefouilleerd, te patrouilleren? Zo ja, hoeveel? Waarom

wordt niets over deze uitbreiding gezegd in de «wijkgerichte aanpak»?

De komende jaren wordt op verschillende manieren capaciteit vrij-gespeeld om extra inspanningen te verrichten. Zo wordt de algemene hulpverlening geleidelijk teruggebracht naar noodhulp, wordt het toezicht in de publieke ruimte ook uitgeoefend door andere toezichthouders dan de politie, gaan de korpsen efficiënter werken en worden de administratieve lasten teruggebracht. Hiernaast zal een capaciteitsuitbreiding plaats vinden met 4000 fte’s.

Het is de verantwoordelijkheid van de korpsen om keuzes te maken in de mate van inzet van capaciteit op bepaalde taken. Hoeveel capaciteit op de extra zaken dan wel in (probleem)wijken, wordt ingezet zal dus per regiokorps verschillen.

De functie van politieagent bestaat niet alleen uit het functioneren op straat maar de opsporing en de noodhulpverlening maken hier ook een wezenlijk onderdeel van uit.

Voor wat betreft de 20 minuten die een gemiddelde politieagent op straat zou doorbrengen aldus de vraag, zij verwezen naar de antwoorden op de kamervragen van kamerlid Nicolaï (VVD) over de hoeveelheid tijd die agenten op straat doorbrengen (ingezonden 13 juni 2002).

150

zie vraag 149

151

Welke streefcijfers bestaan voor het minimum van heenzendingen en het overgrote deel van zaken dat binnen zes maanden wordt afgehandeld? Welke zaken worden met voorrang behandeld?

Het streefcijfer voor heenzendingen, dat wil zeggen «aan de voordeur» is en blijft praktisch nul. Dit is ook door de ambtsvoorganger van de minister van Justitie aan de Kamer gecommuniceerd.

De streefcijfers voor de Incidentele Versnelde Ontslagen (IVO’s) uit detentie en voor de ambtshalve strafonderbrekingen (SOB’s) zijn bij de behandeling van het begrotingsonderzoek van justitie schriftelijk aan de

Kamer gegeven. Met als streefcijfer een jaarlijkse vermindering met 10%

en gebaseerd op de verwachte aantallen over het hele jaar 2002, zijn deze aantallen:

– 4400 IVO’s in 2002 tot 2800 in 2006; en

– 3900 SOB’s in 2002 tot 2500 in 2006.

De maatregelen in het kader van de Modernisering sanctietoepassing zijn er onder meer op gericht om de aantallen IVO’s en SOB’s fors terug te dringen. Over deze plannen heeft de minister van Justitie de Kamer bij brief van 16 oktober 2002 geïnformeerd.

Een daling van de IVO/SOB kan alleen dan plaatsvinden indien sprake is van voldoende capaciteit.

Een streefcijfer voor het aantal zaken dat in 2006 binnen zes maanden wordt afgehandeld, kan op dit moment nog niet worden gegeven. In het overleg met het College van procureurs-generaal en de Raad voor de Rechtspraak, waarover de minister van Justitie de Kamer heeft bericht in zijn brief van 5 november 2002, zal dit concreet worden ingevuld. De vraag welke zaken met voorrang worden behandeld is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden.

152

De politie heeft de operationele regie op de inzet van de verschillende toezichthouders en handhavers; wie is uiteindelijk verantwoordelijk en heeft zeggenschap?

De bestuurlijke regie over de gemeentelijke handhavers ligt bij de gemeente. De gemeente is verantwoordelijk voor en heeft zeggenschap over het toezichts- en handhavingsbeleid in de desbetreffende gemeente. De operationele regie, de dagelijkse aansturing, wordt, vanuit haar wettelijke taak van handhaving van de rechtsorde, aan de politie overgelaten, conform de wijze waarop met stadswachten wordt gewerkt.

153

zie vraag 15

154

Overweegt het kabinet verruimde inzet van particuliere beveiligingsorganisaties gepaard te laten gaan met verruimde bevoegdheden? Wie betaalt de inzet van private beveiligingsorganisaties?

Nee, particuliere beveiligers die worden ingezet voor het houden van toezicht in het publieke domein hebben geen opsporings- of gewelds-bevoegdheden en zij dragen geen wapens. Andere bevoegdheden dan die aan elke burger toekomen worden niet wenselijk geacht. Zij verrichten hun werkzaamheden onder regie van de politie.

De kosten voor de inzet van particuliere beveiligingsorganisaties komen in de regel voor rekening van de organisatie die deze organisatie inhuurt.

155

zie vraag 16

156

zie vraag 149

157

Hoeveel kost het om de stadswachten bij de politie op te nemen? Welk

rang zouden zij kunnen bekleden?

In het veiligheidsprogramma is niet bepaald dat stadswachten bij de politie in dienst treden. Vanuit de gedachte van het integraal veiligheids- beleid is het van belang dat gemeenten kunnen bepalen waar de stadswachten moeten worden ingezet. Deze visie wordt ook in het actieprogramma veiligheid uitgedragen.

158

zie vraag 149

159

Aan welke uitbreiding van bevoegdheden van de Buitengewoon Opsporingsambtenaar (BOA) wordt gedacht? Met welke andere geweldsmiddelen dan de handboeien wil het kabinet de buitengewone opsporings-ambtenarenuitrusten?

De functielijst, waarin is vastgesteld welke specifieke opsporingsbevoegd-heid/-heden per soort buitengewoon opsporingsambtenaar zijn toegekend wordt herzien. Bezien zal worden of de per functie toegedeelde opsporingsbevoegdheid (de feiten die door de desbetreffende boa’s gehandhaafd kunnen worden) voldoende is. Daarbij zal leidend zijn de vraag op welke overtredingen de desbetreffende boa’s nu stuiten waar zij noodgedwongen de politie voor moeten inroepen. Bezien zal worden of deze feiten ook door boa’s te handhaven zijn, zodat efficiënter gewerkt kan worden en er minder snel een beroep op de politie gedaan hoeft te worden. Daarnaast wordt de territoriale bevoegdheid van groene boa’s uitgebreid, indien de functievervulling daartoe noodzaakt. Daarbij kan met name worden gedacht aan de openbare weg die door een natuurgebied loopt.

Terughoudendheid bij de toekenning van geweldsmiddelen blijft van kracht. Slechts wanneer de noodzaak bij de uitoefening van de functie van een betreffende boa tot de beschikking over geweldsmiddelen wordt aangetoond dan kunnen in bepaalde gevallen geweldsmiddelen worden toegekend.

160, 161

Acht het kabinet het wenselijk dat er meer uniformiteit komt in de werkwijze en publieksfunctie van de Justitie in de Buurt (JIB’s)? Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom wel en hoe wil het dit bevorderen? Hoeveel JIB’s worden extra opgericht en in welke wijken precies?

Met betrekking tot het toekomstig beleid rondom Justitie in de buurt zij verwezen naar de brief van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer van 30 oktober 2002, kenmerk 5 194 053/02/DJC. Deze brief bevat tevens het standpunt van de minister van Justitie naar aanleiding van het evaluatierapport Met recht lokaal; een evaluatie van Justitie in de buurt. Het beleid rond Justitie in de buurt zal worden toegespitst op wijken en stadsdelen met een grote mate van criminaliteit. Op voorhand is niet te zeggen hoeveel Justitie in de buurtkantoren extra zullen worden opgericht. Besluitvorming over de vestigingsplaatsen van Justitie in de buurt zal bij voorkeur plaatsvinden op basis van een veiligheidsanalyse van buurten en stadsdelen. Bekeken zal worden of een dergelijk instrument op korte termijn en op adequate wijze kan worden ontwikkeld.

162, 163, 168

Aan welke specifieke aanvullende bevoegdheden voor urgentiegebieden

moet worden gedacht? Wanneer kan een wetsvoorstel tegemoet worden

gezien?

Kan het kabinet toelichten wat de verhouding is tot het «overigens

normale wettelijke regime»? Komt hiermee niet de gewenste regie van de

ministeries onder druk te staan, omdat gemeenten nu hun eigen prioriteit

en inzet zullen kunnen bepalen? Hoe gaat het kabinet hiermee om?

Aan welke nieuwe maatregelen en bevoegdheden denkt het kabinet bij de uitbreidingvan gemeentelijke dwangmaatregelen respectievelijk doorzettingsmacht?

Op dit moment wordt bezien hoe de invulling van de voorgestelde maatregel met betrekking tot de aanwijzing van urgentiegebieden vorm kan krijgen. Ook het aantal urgentiegebieden zal nog nader worden bepaald. Daarvoor is onder meer overleg met de VNG vereist, ook voor wat betreft de wijze waarop extra instrumenten aan de gemeenten kunnen worden verschaft om hun doorzettingsmacht te vergroten.

Over de precieze invulling en nadere uitwerking van deze maatregel wordt uw Kamer begin 2003 nader geïnformeerd.

Omdat het kan gaan om het creëren van (tijdelijke) aanvullende bevoegdheden, is hiervoor een wettelijke grondslag vereist. Als er sprake is van beperking van grondrechten, zal deze in ieder geval moeten blijven binnen de grenzen die de Grondwet en internationale verdragen daaraan stellen. Het streven is erop gericht het wetsvoorstel voor 1 juni 2003 bij de Tweede Kamer in te dienen.

Overigens hoeft in de praktijk een urgentiegebied niet per se een wijk of straat te zijn, maar kan het ook een specifiek probleem in de regio zijn dat moet worden aangepakt. Zo is bijvoorbeeld de aanpak van de problematiek van de illegale coffeeshops en drugspanden in de ene gemeente effectiever dan in de andere gemeente. Onbekendheid met de mogelijkheden kan daarbij een rol spelen. Een dergelijke regio kan wellicht geholpen worden met voorlichting en goede adviezen. Als er dan nog belemmeringen overblijven, kan het Rijk aan zet zijn om bijvoorbeeld door middel van formele aanwijzing als urgentiegebied aanvullende bevoegdheden aan de gemeente te bieden om een bepaald probleem voortvarend te kunnen aanpakken. Dit blijft echter een ultimum remedium.

164

Zijn er voornemens van het kabinet om met een «Voetbalwet» te komen in

het kader van de aanpak van voetbalvandalisme?

Het kabinet heeft niet het voornemen om met een voetbalwet te komen. Er zijn thans voldoende bevoegdheden beschikbaar om het voetbalvandalisme te bestrijden, zij het verspreid over verschillende wetgeving. Het opstellen van een voetbalwet waarin de verschillende bevoegdheden bij elkaar worden gezet leidt niet tot een effectievere bestrijding van het voetbalvandalisme. Het betreft hier naar de mening van het kabinet symboolwetgeving.

165

Wat zijn volgens dit kabinet aanvaardbare risico’s bij het doorgaan van voetbalwedstrijden waarbij politie moet worden ingezet voor ordehandhaving? Wordt het al of niet doorgaan van (risico)wedstrijden vooral bepaald door de kosten en geweldsrisico’s die verbonden zijn aan de inzet van politie?

De inschatting van aanvaardbare risico’s bij het doorgaan van voetbalwedstrijden dient te geschieden op basis van de lokale omstandigheden. De afweging terzake dient te geschieden door de burgemeester. In het algemeen kan echter gesteld worden dat zolang de openbare orde en veiligheid met de beschikbare politiecapaciteit voldoende gewaarborgd kan worden, een voetbalwedstrijd normaal moet kunnen plaatsvinden. Hierbij dient de inzet van politie wel in redelijke verhouding te staan tot de (problematiek betreffende de) omvang van de voetbalwedstrijd. Het kabinet is in dit kader ten algemene van mening dat de politie-inzet ten behoeve van voetbalwedstrijden omlaag moet. In het vernieuwde beleidskader waaraan thans wordt gewerkt, wordt hiertoe een aantal voorstellen gedaan. De Tweede Kamer zal hierover begin 2003 geïnformeerd worden. Het streven is het vernieuwde beleidskader na de winterstop van het huidige voetbalseizoen in te laten gaan.

166

zie vraag 118

167

Wordt de aangekondigde bevoegdheid tot fouillering van personen en doorzoeken van voertuigen buiten veiligheidsrisicogebiedenonderworpen aan de systematiek van de wet-Van de Camp of streeft het kabinet naar twee soorten bevoegdheden, een waarbij het primaat bij gemeenten conform de wet-Van de Camp en een waarbij het primaat bij de justitiële kolom ligt?

In het veiligheidsprogramma wordt aangekondigd dat de Ministeries van Justitie en BZK zullen onderzoeken welke aanvullende bevoegdheden voor de politie en de justitie kunnen worden gecreëerd teneinde het voorhanden hebben van en de handel in wapens verder te beteugelen, alsmede de opsporing en vervolging van verdachten te vergemakkelijken. De op 15 september 2002 van kracht geworden initiatiefwet-Van de Camp betekent reeds een belangrijke uitbreiding van de mogelijkheden van de politie om, in door de burgemeester aangewezen veiligheidsrisico-gebieden, personen (preventief) te fouilleren en voertuigen, verpakkingen en bagage op wapens te onderzoeken. De resultaten en effecten van die nieuwe wettelijke bevoegdheden moeten worden afgewacht. De initiatiefwet-Van de Camp hoeft er evenwel niet aan in de weg te staan dat, mede op basis van de effecten en resultaten van die wet, verder wordt gezocht naar mogelijkheden om de illegale wapenhandel, het illegale wapenbezit en de daaraan gerelateerde criminaliteit ook buiten de veiligheidsrisicogebieden effectiever aan te pakken. Dit betekent echter nog niet dat de mogelijkheden die genoemde wet heeft gecreëerd voor de veiligheidsrisicogebieden, ook onverkort buiten die gebieden zullen worden ingevoerd.

168

zie vraag 162

169

Wat is het verschil tussen een veiligheidsrisicogebied en een urgentiegebied?

Een veiligheidsrisicogebied is een door de burgemeester aangewezen gebied als bedoeld in artikel 151b van de Gemeentewet (initiatiefwet-Van de Camp). In een veiligheidsrisicogebied kan op last van de officier van justitie gedurende ten hoogste twaalf uren iedereen preventief worden gefouilleerd op de aanwezigheid van wapens of munitie. Ook bagage en voertuigen mogen worden onderzocht.

Urgentiegebieden zijn de in het veiligheidsprogramma genoemde gebieden waar de lokale overheid, in het kader van een integrale en effectieve aanpak van onveiligheid, zo nodig ruimere bevoegdheden kan krijgen om de verloedering tegen te gaan en het gezag te herstellen. Urgentiegebieden zullen van rijkswege worden aangewezen op verzoek van de desbetreffende gemeente. Gedacht kan worden aan bepaalde wijken, maar ook aan winkelcentra, uitgaansgebieden of recreatiegebieden waar veel geconcentreerde overlast aanwezig is. Voor aanwijzing als veiligheidsrisicogebied komen uitsluitend gebieden in aanmerking waar sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, of ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. De mogelijkheid van aanwijzing als urgentiegebied zal, naar het zich thans laat aanzien, niet beperkt zijn tot een specifieke vorm van overlast (er dient uiteraard wel sprake te zijn van ernstige en structurele overlast). Dit neemt niet weg dat in de praktijk een urgentiegebied geheel of gedeeltelijk zal kunnen samenvallen met een veiligheidsrisicogebied.

170, 172, 174

Is het de bedoeling van het kabinet om het niet dragen van een identiteitsbewijs strafbaar te stellen? Zo ja, hoe zal deze sanctie eruit zien? Wanneer een persoon, in gevallen die van tevoren zijn bepaald, zijn identiteitsbewijs niet kan tonen, is er dan sprake van een strafbaar feit met sanctie?

Welke indicaties heeft het kabinet dat een algemene draagplicht van identiteitspapieren bijdraagt tot een veiligere samenleving?

Het kabinet streeft ernaar voor 1 maart 2003 een wetsvoorstel inzake de uitbreiding van de identificatieplicht voor advies aan de Raad van State aan te bieden. Vooralsnog gaan de gedachten uit naar een afzonderlijke strafbaarstelling van het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs, met dien verstande dat een justitiële reactie niet in alle gevallen wenselijk en proportioneel zal zijn. Zo wordt het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs door jeugdigen in de gevallen bepaald bij de Drank en Horecawet nu al passend gesanctioneerd door het weigeren van de alcoholische drank. In aanvulling daarop is een strafrechtelijke reactie niet nodig. Datzelfde geldt voor verschillende uitkeringen en voorzieningen die niet mogen worden toegekend zonder dat de aanvrager een geldig identiteitsbewijs heeft getoond.

Het kabinet zet de gedachtewisseling met uw Kamer, mede over het nut van de invoering van een algemene identificatieplicht voor een veiliger samenleving, graag in het kader van de behandeling van het hiervoor genoemde wetsvoorstel voort.

171, 175

Leidt de voorgenomen bepaling dat de lokale overheid mag bepalen in welke gevallen identiteitspapieren moeten worden getoond, niet tot ongelijkheid en verwarring bij de dragers?

Aan welke voorbeelden (landen of steden waar legitimatieplicht geldt) denkt het kabinet bij de opmerking over «zorgvuldige toepassing van die toonplicht ter voorkoming van willekeur»? Waaruit zal het genoemde kader dienen te bestaan?

De voorgenomen wettelijke voorzieningen van het kabinet met betrekking tot de uitbreiding van de identificatieplicht zullen erop zijn gericht misbruik te voorkomen en voor burgers helderheid te geven omtrent de reikwijdte van deze overheidsbevoegdheid. Procedurele en materiële waarborgen waarmee de toepassing van de identificatieplicht zal worden omkleed, zullen hieraan bijdragen. In het kader van het beoogde wetsvoorstel zal dit nader worden geëxpliciteerd.

172

zie vraag 170

173

Heeft het Kabinet het voornemen meer onderzoek te laten doen naar wapenhandel en -bezit zodat er kan worden overgegaan tot een meer gerichte aanpak van dadergroepen? Hoe staat het met de opsporing en vervolging van (vuur)wapenhandelaars en -bezitters.

Het kabinet is van mening dat er, met de informatie uit de drie recente rapporten, voorlopig voldoende materiaal voorhanden is om in operationele zin aan de slag te kunnen gaan.

Er zal begonnen worden aan een verkennend onderzoek naar wapenhandel vanuit Oost -Europa door het kernteam Noord Oost Nederland. Het College van procureurs-generaal heeft daarnaast besloten om de regiokorpsen nader onderzoek te laten verrichten naar de specifiek in de vuurwapenrapporten genoemde groeperingen. Te verwachten valt dat dit de opsporing en vervolging van illegale (vuur)wapenhandelaars en bezitters van illegale wapens tot gevolg zal hebben.

In de brief van de minister van Justitie van 1 november 2002 (laatste alinea), inzake de vuurwapenrapporten is aangegeven het voornemen om het onderzoek naar vuurwapens, illegaal gebruik van vuurwapens en de illegale handel in vuurwapens tweejaarlijks te herhalen.

174

zie vraag 170

175

zie vraag 171

176

zie vraag 118

177

Wie dient volgens het kabinet de intensivering van het cameratoezicht te financieren; bestaan hierover afspraken? Welke randvoorwaarden moeten er gelden voor de inzet van cameratoezicht?

Het gemeentebestuur is eerstverantwoordelijke voor het veiligheidsbeleid en toezicht in de publieke ruimte. De besluitvorming over het plaatsen van camera’s ten behoeve van het toezicht op openbare plaatsen dient dan ook plaats te vinden door het bestuur van de betrokken gemeente. Indien van die zijde het initiatief genomen wordt tot plaatsing van camera’s op openbare plaatsen, ligt het voor de hand dat de gemeente, die ook baat heeft bij het cameratoezicht, de kosten zal dragen. Het binnenkort aan de Raad van State aan te bieden wetsvoorstel heeft betrekking op cameratoezicht op openbare plaatsen. Er mogen slechts camera’s worden geplaatst, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is. Dit betekent dat er sprake moet zijn van een gebied waarin zich onveilige situaties of met enige regelmaat wanordelijkheden voordoen. Met de camera’s mogen uitsluitend beelden worden gemaakt van plaatsen die krachtens bestemming of vast gebruik openstaan voor het publiek. Daarbij zal de aanwezigheid van camera’s duidelijk voor de burgers kenbaar moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld door het aanbrengen van borden. Op de met de camera’s vastgelegde beelden zal het regime van de Wet politieregisters van toepassing zijn, waarmee de bescherming van de persoonlijk levenssfeer is gewaarborgd. De beelden mogen onder strikte voorwaarden worden gebruikt voor de opsporing van strafbare feiten.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen bovendien regels worden gegeven ter waarborging van de betrouwbaarheid van de apparatuur en daarmee van de vastgelegde beelden, alsmede van de deskundigheid en integriteit van de personen die betrokken zijn bij het maken en vastleggen van de beelden.

178

Zal het kabinet waar het in dit programma spreek over «coffeeshops» ook aandacht besteden aan cafés en andere horecagelegenheden die de facto als «coffeeshop» fungeren en ook als zodanig bij een breed (jongeren)-publiek en de politie bekend staan?

Ja, het kabinet zal in het kader van het veiligheidsprogramma ook aandacht besteden aan illegale verkooppunten.Dit is staand beleid. Het onder voorwaarden (de AHOJG-criteria) niet strafrechtelijk optreden tegen coffeeshops, geldt vanuit een oogpunt van beheersbaarheid en controleerbaarheid nadrukkelijk niet voor de verkoop van softdrugs in niet-gedoogde verkooppunten. Gezien het mogelijk verplaatsingseffect van softdrugshandel kan aanscherping van het coffeeshopbeleid niet los worden gezien van meer handhavingsinspanningen ten aanzien van niet-gedoogde verkooppunten. Daar deze illegale verkooppunten echter moeilijk te traceren zijn, wordt een verkennend onderzoek uitgevoerd om te bezien of deze illegale verkooppunten in beeld kunnen worden gebracht. Overigens staan lokale autoriteiten nu reeds de nodige bestuurlijke instrumenten ter beschikking om niet alleen strafrechtelijk maar ook bestuurlijk tegen niet-gedoogde verkooppunten op te treden, zoals Damocles op basis van artikel 13b Opiumwet (voor openbare panden) en de overlast-regeling Victoria/Victor (voor niet openbare panden als woningen) op basis van 174a Gemeentewet.

179

zie vraag 118

180

Welke zijn de gevolgen van de kabinetsvoornemens ten aanzien van de aanscherping van het coffeeshopbeleid voor de gemeentelijke beleidsvrijheid? Beschikt het kabinet over een landelijke evaluatie van het functioneren van de gemeentelijke handhavingsarrangementen?

Het coffeeshopbeleid is, binnen de door de rijksoverheid gestelde algemene kaders, een taak van het lokaal bestuur. De verantwoordelijkheid van de gemeente zal in algemene zin één van de uitgangspunten zijn bij de aanscherping van het coffeeshopbeleid. Het kabinet is voornemens in 2003 uitgewerkte voorstellen te presenteren.

Er is geen landelijke evaluatie beschikbaar specifiek over het functioneren van de gemeentelijke handhavingsarrangementen. Sinds 1999 wordt echter jaarlijks een onderzoek uitgevoerd naar het aantal gedoogde coffeeshops en naar het gemeentelijk beleid inzake coffeeshops. Komend jaar zal voor het eerst in dit onderzoek worden meegenomen hoe de AHOJG-criteria worden gehandhaafd. Het gaat om de volgende criteria: Alcohol schenken verboden, geen verkoop van Harddrugs, geen Overlast, geen verkoop aan Jongeren (<18) en geen verkoop van Grote hoeveelheden (niet meer dan 5 gram per persoon per dag en niet meer dan 500 gram als voorraad). Het rapport van het onderzoek wordt naar verwachting medio 2003 naar de Kamer gestuurd. De uitkomst van dit onderzoek kan relevant zijn voor zowel gemeenten als voor het kabinet bij de verdere ontwikkeling van het beleid ten aanzien van coffeeshops.

181

zie vraag 118

182

Wat wordt bedoeld met de zinsnede dat de geweldstoepassing blijft voorbehouden aan daartoe door de overheid aangewezen ambtsdragers?

Het kabinet is voornemens de inzet van particuliere beveiliging in de publieke ruimte uit te breiden, zulks in aanvulling op het politiële toezicht. Dit betekent echter niet dat particuliere beveiligers, in het bijzonder met betrekking tot opsporingsbevoegdheden en het gebruik van geweld, meer of andere bevoegdheden moeten krijgen dan gewone burgers. In concreto betekent dit dat particuliere beveiligers, zoals elke burger, bevoegd zijn tot aanhouding in geval van ontdekking op heterdaad, en dat gebruik van –

proportioneel – geweld alleen aan de orde kan zijn in noodweersituaties. Het toekennen van geweldsbevoegdheden is en blijft een taak van de overheid. Naast de politie en de Koninklijke marechaussee gaat het daarbij om daartoe aangewezen ambtsdragers, te weten buitengewoon opsporingsambtenaren, indien hun functievervulling daartoe noodzaakt.

183

Wie financiert de uitbreiding van particuliere beveiliging, buitengewone

opsporingsambtenaren en stadswachten?

In het veiligheidsprogramma wordt aangegeven dat de bevoegdheden van een aantal groepen boa’s en de mogelijkheden voor gemeenten om particuliere beveiligers en particuliere boa’s in te zetten, worden verruimd. Door deze verruiming wordt aan gemeenten de mogelijkheid geboden om op flexibele wijze aan extra toezichts- en opsporingscapaciteit te komen. Het is aan de gemeenten om van de geboden mogelijkheden gebruik te maken en hiermee zo nodig hun capaciteit uit te breiden. In het kader van het veiligheidsprogramma zal een gemeente, in de gemeentelijke veiligheidsanalyse prioriteiten moeten stellen daar er op rijksniveau geen middelen hiervoor beschikbaar worden gesteld.

Op de financiële situatie met betrekking tot de stadswachten is bij het antwoord op de vragen 15 en 153 al ingegaan.

184

Overweegt het kabinet maatregelen om, in het kader van het gezag van

«de sterke arm», de toenemende uniforminflatie een halt toe te roepen?

Het politie-uniform is voorbehouden aan de Nederlandse politie en gericht op de herkenbaarheid van de politie voor de burger. Als exclusief uiterlijk kenmerk hanteert de Nederlandse politie ondermeer het politielogo dat zichtbaar wordt gedragen op de mouwen van het uniform en op de politiepet alsmede het korpsbrevet dat zichtbaar op de jas wordt gedragen. Thans vindt een herzieningstraject voor het huidige politie-uniform plaats, gericht op het bevorderen van de herkenbaarheid en representativiteit van de Nederlandse politie.

Specifiek voor particuliere beveiligingsorganisaties, die ook in het publieke domein veiligheid-gerelateerde taken vervullen, geldt overigens dat zij krachtens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus een door de minister van Justitie goedgekeurd uniform dienen te dragen. Bij het verlenen van de goedkeuring wordt erop toegezien dat dit uniform niet meer dan noodzakelijke overeenkomsten vertoont met het politie-uniform. Daarbij worden uniformen van beveiligingsorganisaties voorzien van een voorgeschreven embleem (zilverkleurige «V» gecombineerd met het woord «beveiliging») opdat het voor de burger duidelijk is dat zij met een beveiligingsorganisatie te maken hebben.

185, 186

Welke argumenten heeft het kabinet om af te wijken van het onlangs na zorgvuldig en langdurig beraad met de Kamer totstandgekomen beleid ten aanzien van de inzet van particuliere beveiligers in het semi-publieke domein? Hoe krijgt het optreden onder operationele regie van de politie in de praktijk vorm? Welke vormen van publiek optreden dienen vooraf te worden getoetst door de politie?

Welke zijn de kosten als in plaats van het inzetten van particuliere beveiliging, meer politie in dienst wordt genomen? Zal de overheid moeten bijdragen aan de «oog en oorfunctie» van de particulieren of is dat gratis? Kan het kabinet de kostenverschillen naast elkaar zetten, zowel totaal als uitgesplitst naar kostenpost?

Dit kabinet wil de doelmatigheid en doeltreffendheid van de rechtshandhaving vergroten en komen tot een versterking en aanscherping van efficiënte toezicht en controle – uitoefening. Naast uitbreiding van inzet van boa’s en stadswachten zal de inzet van particuliere beveiligers in het publieke domein, onder strikte voorwaarden en onder operationele regie van de politie, zorgen voor meer armslag om politiecapaciteit in te zetten daar waar de inzet van de sterke arm noodzakelijk is. De maatschappij vraagt hier nu om. In de praktijk zullen samenwerkingsafspraken met de politie gemaakt worden over wie zich waar meer bezig houdt en met welke bevoegdheden. Over de inzet van particuliere beveiligers is instemming van de lokale driehoeksoverleg vereist. De kosten voor de inzet van particuliere beveiligingsorganisaties komen voor rekening van de opdrachtgever (bijvoorbeeld gemeente). Een vergelijk in kosten tussen inzet van particuliere beveiliging en het in dienst nemen van meer politie is gezien de verschillende taken, functies en functie-eisen niet goed mogelijk.

187

Als een particuliere beveiliger bij de politie werkt zal deze moeten worden beëdigd; als de beveiliger weg is zal de beëdiging niet van kracht zijn. Hoe gaat het kabinet om met het feit dat deze medewerker desondanks kennis heeft van wat er in politiebestanden staat?

In artikel 5, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus is een verbod opgenomen voor opsporingsambtenaren om werkzaamheden te verrichten voor een particuliere beveiligingsorganisatie of een recherchebureau of een dergelijke organisatie in stand te houden. Op basis van dit verbod is het niet toegestaan dat een particuliere beveiliger opsporingsbevoegdheid krijgt. Alleen ambtenaren met opsporingsbevoegdheid kunnen toegang krijgen tot politiebestanden. Een particuliere beveiliger heeft derhalve geen kennis van wat er in politiebestanden staat.

In bijzondere gevallen kan van het verbod ontheffing worden verleend. Daarbij speelt echter de mogelijke toegang tot politiebestanden een belangrijke rol in de afweging.

188

zie vraag 10

189

Zullen stadswachtenen andere ID-baantoezichthouders–indien wegbezuinigd–ook een opleidingstraject krijgen met als doel BOA of BOA-OV te kunnen worden?

Gemeenten beslissen hierover. Het veiligheidsprogramma stelt dat de doorstroom van stadswacht naar boa zal worden gestimuleerd. De financiële middelen hiervoor bevinden zich bij de gemeenten. Het Ministerie van SZW onderzoekt momenteel of het mogelijk is om personen die een I/D baan hebben een reguliere baan aan te bieden. In dat licht zal in overleg met de VNG en het Ministerie van SZW worden bezien of het mogelijk is stadswachten en andere I/D baan-toezichthouders, indien in voldoende mate geschikt, een opleidingstraject tot boa aan te bieden. Vervolgens dient te worden bezien voor welk type boa-functie deze doorstromers in aanmerking kunnen komen.

190

Wat hebben gemeenten nodig om een veiligheidsanalyse op te stellen? Is het kabinet voornemens de totstandkoming van lokale veiligheidsanalyses te faciliteren en zo ja, met hoeveel geld?

Om een goed lokaal veiligheidsbeleid te voeren is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de lokale veiligheidsproblematiek. Een veiligheids-analyse geeft inzicht in de lokale problematiek en behoort op te worden gesteld door de gemeente zelf of in ieder geval onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor de totstandkoming van de lokale veiligheidsanalyse stelt het Rijk geen additionele financiële middelen beschikbaar.

Om de stand van zaken te volgen is het van belang dat gemeenten eenduidig gedefinieerde begrippen hanteren op basis waarvan landelijke benchmarking plaats kan vinden. Aan het eind van dit jaar worden deze indicatoren aan de gemeenten kenbaar gemaakt. Het Rijk maakt hierover vervolgens afspraken in het kader van het bestuursakkoord dat het Rijk voornemens is af te sluiten met VNG en IPO.

191

Kan de gemeente de particuliere beveiligers en de BOA’s op dezelfde manier opdracht geven als de politie? Ziet het kabinet niet een mogelijk conflict met de private sector omdat deze niet de beveiliging maar winst als oogmerk heeft?

De relatie van de gemeente met particuliere beveiligers en boa’s is een geheel andere dan de relatie met de politie. De politie is niet in dienst van de gemeente, noch is er sprake van een contract, waar daar bij particuliere beveiligers en boa’s wel sprake van is. De politie vervult taken ter handhaving van de openbare orde en verleent hulp aan hen die deze behoeven en valt daarvoor onder het gezag van de burgemeester. Daarnaast heeft de politie tot taak de opsporing van strafbare feiten en valt daarvoor onder het openbaar ministerie. Deze gezagsrelaties veronderstellen echter geen werkgever-werknemer of opdrachtgever-opdrachtnemer-relaties. Gemeenten beschikken over een groot aantal gemeenteambtenaren met een boa-status. Het gaat daarbij om eigen werknemers die voor opsporingstaken ingezet (kunnen) worden. Daarnaast krijgen gemeenten de mogelijkheid functionarissen van particuliere bedrijven in te huren voor het uitvoeren van bepaalde toezicht-, respectievelijk een beperkt aantal opsporingstaken. Gemeenten kunnen daartoe als opdrachtgever contracten afsluiten met derden waarin afspraken staan over de voorwaarden waaronder deze taken moeten worden uitgevoerd. Aan deze voorwaarden zijn de in te huren bureaus contractueel gebonden.

192

zie vraag 35

193

Hoe kunnen gemeenteraden door middel van het inbrengrecht kaders stellen of sturen op lokale veiligheidsprioriteiten respectievelijk politietaken, gezien de regionale politieorganisatie, de beperkte communicatiemogelijkheden van de korpsen met de afzonderlijke gemeenten en het wettelijk gezag van burgemeester en OvJ?

Op basis van de Politiewet 1993 stelt het regionale college regels vast over de wijze waarop de gemeenteraden in de regio worden betrokken bij de vaststelling van de beleidsstukken.

Ingevolge de huidige Politiewet 1993 worden besluiten van het regionale college en de verslagen van de vergaderingen van het regionale college aan de gemeenteraad ter kennis gebracht (art. 34 Politiewet 1993). Daarnaast is de burgemeester jegens zijn gemeenteraad verantwoording verschuldigd over zijn inbreng in het regionale college. Aldus is de gemeenteraad op de hoogte van de discussies binnen en de besluitvorming door het regionale college. Uitwisseling van informatie tussen de gemeente, het regionale politiekorps en het OM vindt plaats in het regu- liere driehoeksoverleg (art. 14 Politiewet 1993). Daarbij komen ook – door tussenkomst van de burgemeester – de door de gemeenteraad van belang geachte prioriteiten op het gebied van de openbare orde en veiligheid aan de orde.

Gelet op de grotere rol van de gemeenteraden bij het opstellen van het veiligheidsbeleid wordt het gewenst geacht de positie van de gemeenteraden bij het opstellen van de beleidsstukken van de regionale politiekorpsen te vergroten. In dat verband wordt in het inmiddels controversieel verklaarde wetsvoorstel «Bestel in balans» (Kamerstukken II, 2000–2001, 27 560) voorgesteld een wettelijk inbrengrecht aan de gemeenteraden toe te kennen, zodat duidelijk wordt vastgelegd dat gemeenteraden in een vroeg stadium in de beleidscyclus de gelegenheid krijgen om hun prioriteiten ter zake van de openbare orde en veiligheid in hun gemeenten kenbaar te maken, zodat daarmee rekening kan worden gehouden bij het opstellen en vaststellen van de beleidsstukken voor het regionale politiekorps. Het wettelijke inbrengrecht biedt daarmee een basis voor het lokale bestuur om op basis van een inhoudelijke visie op veiligheid in de gemeente de werkwijze en de inzet van de politie in de gemeente te beïnvloeden en te sturen.

De invloed van de gemeenteraden wordt extra versterkt door gemeenteraden het recht toe te kennen -in overeenstemming met de zienswijze van de burgemeester- administratief beroep bij de minister van BZK in te stellen tegen de door het regionale college vastgestelde beleidsstukken.

194

Welk nieuw beleid wordt ondergebracht in de vierde pijler van het GSB?

Wat is het doel van een vierde pijler?

Met de instelling van de vierde pijler «veiligheid» wil het kabinet benadrukken dat veiligheid topprioriteit heeft binnen het grote steden beleid. Het is het streven om de functionele politie en justitie kolommen meer af te stemmen op en te betrekken bij het grote steden beleid. Om dit optimaal te bereiken is een aparte positionering van de pijler veiligheid nodig. In de vierde pijler worden afspraken gemaakt over het bevorderen van de veiligheid, de verbetering van de leefomgeving en de aanpak van overlast.

195

Hoe ver is het overleg met de VNG en het IPO over het af te sluiten

bestuursakkoord reeds gevorderd?

Tijdens het Overhedenoverleg van 24 april 2002 hebben het vorige kabinet, IPO en VNG zich uitgesproken voor voortzetting van de inter-bestuurlijke samenwerking via een bestuursakkoord. De drie partijen hebben aanbevelingen gedaan richting het nieuwe kabinet over het karakter en de inhoud van voortzetting van de samenwerking. Gegeven de, met name financiële, consequenties van het strategische akkoord voor de decentrale overheden beraden VNG en IPO zich op de vraag onder welke voorwaarden zij nieuwe afspraken via een bestuursakkoord met het Rijk willen maken. Er bestaat overeenstemming over opname van afspraken over veiligheid in een eventueel af te sluiten bestuursakkoord. In verband met de demissionaire staat van het kabinet vinden verkennende gesprekken plaats met VNG en IPO.

196

zie vraag 37

197

Hoe ziet het kabinet de afhandeling van de (verwachte) stijgende aantallen aangiften door elektronische en telefonische aangiftemogelijkheden en de (nagestreefde) verhoging van de uit staandehouden voorkomende boetes en transacties?

Het is nog onduidelijk in welke mate het aantal aangiften zal toenemen door de elektronische en telefonische aangiftemogelijkheden. Van deze typen aangiftemodaliteiten wordt overigens juist verwacht dat deze enerzijds het de burger makkelijker maken om aangifte te doen en anderzijds dat deze een efficiëntere bedrijfsvoering van de politie mogelijk maakt. Daarom verwachten wij niet dat de mogelijkheid om elektronisch of telefonisch aangifte te doen ten koste gaat van andere taken van de politie.

198, 199

Wat voegt een nieuw op te richten Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) toe aan reeds bestaande initiatieven en instituten? Welke informatie zal CVV coördineren? Zullen ook afzonderlijke hulpprogramma’sgecoördineerd worden? Krijgen de verschillende programma’s ook beschikking over (privacygevoelige) informatie? Waarom wordt hiervoor een aparte organisatie opgericht? Is het niet handiger om organisaties meer te laten samenwerken zonder een extra tussenpersoon?

Het CCV brengt samenhang in veel afzonderlijke preventieve initiatieven die op landelijk niveau bestaan. Het CCV wordt geen extra tussenpersoon, maar moet losse initiatieven organisatorisch bundelen. Voor preventie zijn veel best practices en beproefde instrumenten beschikbaar. De ontwikkelde instrumenten worden nu nog onvoldoende benut in de dagelijkse praktijk; soms wordt veel energie verspild omdat men op zoek gaat naar oplossingen die al bestaan. Pilotprojecten en experimenten moeten gevolgd worden door brede implementatie. Het CCV moet beproefde preventiestrategieën verzamelen en uitdragen en de toepassing daarvan stimuleren en aanjagen.

Een enkel voorbeeld ter verduidelijking. De activiteiten van het opgeheven Landelijk platform tegen geweld op straat zijn nog niet adequaat geborgd, dat kan binnen het CCV gebeuren. Ook wordt ernaar gestreefd te komen tot bundeling in het CCV van de verschillende steunpunten ten behoeve van gemeenten, zoals het Informatiepunt lokale veiligheid (ILV). De detailhandel vraagt -terecht- meer aandacht voor winkelcriminaliteit. Ook daarin kan het CCV voorzien. Het alternatief om voor elk probleem een aparte – tijdelijke – organisatie te creëren is noch financieel, noch organisatorisch verstandig en al helemaal niet efficiënt en effectief. Het CCV moet overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven actief benaderen om preventieve maatregelen te nemen en signalen uit de praktijk te vertalen naar praktisch toepasbare methoden van criminaliteitspreventie en van intergraal veiligheidsbeleid. Het is niet de verwachting dat het centrum de beschikking krijgt over privacygevoelige informatie.

200

In hoeverre staat de prestatiebekostiging van de Nederlandse politie het wijkgerichte- en gebiedgebonden werken in de weg? Welke indicatoren gebruikt het kabinet voor het meten van de preventieve prestaties?

Prestatiebekostiging zal gekoppeld worden aan de resultaatsafspraken die vastgelegd zullen worden in het landelijke convenant en de regionale convenanten. Deze resultaatsafspraken vloeien voort uit de beoogde resultaten van het veiligheidsprogramma. Eén van die beoogde resultaten is het verbeteren van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en publieks- gerichtheid van de politie. Er is dus geen sprake van dat de prestatie-bekostiging het wijkgerichte- en gebiedgebonden werken in de weg staat. Op dit moment wordt gewerkt aan de operationalisatie van de beoogde resultaten uit het veiligheidsprogramma en het opstellen van de basis- en streefwaardes. De prestatie-indicatoren die volgen uit deze operationali-satie en de bijbehorende streefwaardes zullen voor eind 2002 bekend worden gemaakt en worden opgenomen in het landelijk convenant.

201

Welke instanties gaan hun preventieve taken beter verrichten? Worden

deze instanties doorgelicht op effectiviteit?

Door een betere aansluiting van preventieve maatregelen op repressieve instrumenten, zullen de preventieve taken van instanties zoals gemeenten, onderwijs- en zorginstellingen meer effect sorteren. Ook burgers en bedrijfsleven, al dan niet in georganiseerd verband, voeren preventieve taken uit.

Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid zal hierin een ondersteunende rol spelen.

De instanties, andere dan het Centrum, worden niet specifiek op de effectiviteit van de uitvoering van hun preventieve taken doorgelicht. Betrokken instanties kunnen elkaar aanspreken op die beoogde samenhang.

202

Welke aandachtspunten van het SCP-onderzoek over veiligheid en sociale cohesie zal het kabinet overnemen en hoe gaat het kabinet deze implementeren? Welke termijnen staan er voor de implementatie?

Uit het SCP-rapport «Zekere banden» komt naar voren dat de Nederlandse bevolking criminaliteitsbestrijding een hoge prioriteit geeft. Tevens wordt geconstateerd dat een grote meerderheid van de bevolking (85%) criminaliteit als een groot maatschappelijk probleem ervaart en dat 7 op de 10 Nederlanders vindt dat de overheid te weinig doet aan de bestrijding daarvan. Verder wordt geconstateerd dat fysieke verloedering en een geringe mate van sociale cohesie zich vooral voordoen in dichtbebouwde stadswijken en in mindere mate in naoorlogse (nieuwbouw)wijken die zich kenmerken door relatief veel alleenstaanden, veel verhuizingen en een groot aandeel allochtonen. Een hoge mate van sociale cohesie in een buurt verkleint de kans dat men slachtoffer wordt van een vorm van criminaliteit aanzienlijk.

Met het veiligheidsprogramma pakt het kabinet deze handschoen nadrukkelijk op. Het bevorderen van een veiliger samenleving is dan ook één van de centrale doelstellingen in het kabinetsbeleid. De aandachtspunten van het SCP-onderzoek zijn doorvertaald in het veiligheidsprogramma en wel in de volgende maatregelen: – versterking wijkgerichte aanpak – uitbreiding Justitie in de buurt – de zichtbaarheid, bereikbaarheid en publieksgerichtheid van de politie moeten in 2006 substantieel worden vergroot – veiligheid als 4e pijler binnen GSB – uitbreiding van inzet van particuliere beveiliging, buitengewone opsporingsambtenaren en stadswachten – daling slachtofferschap – verbetering aangiftebereidheid – alle aangiften van misdrijven worden in behandeling genomen en verkrijgen een adequate opsporingsinspanning

In bijlage 1 van het veiligheidsprogramma zijn de termijnen te vinden die staan voor de implementatie.

203

Wie voert de signaleringsgesprekken met jongeren en hun ouders na een

eerste politiecontact ?

De bedoeling is om in 2003 te starten met pilots «signalerings-gesprekken», waarin verschillende werkwijzen kunnen worden beproefd waarin, zo snel mogelijk na het politiecontact, een gesprek plaats vindt met ouders en jongere. Doel van dit gesprek is te achterhalen of sprake is van achterliggende problematiek en of een «zorgtraject» aangewezen is. Dit eventuele zorgtraject zal vervolgens nauwlettend moeten worden gevolgd.

Het is nadrukkelijk niet de bedoeling de politie in het kader van de pilot te belasten met de uitvoering van deze gesprekken. Weliswaar wordt het moment van politiecontact aangegrepen voor het gesprek, dat betekent echter niet dat de politie ook zelf deze gesprekken voert. Op lokaal niveau hebben zich reeds initiatieven ontwikkeld waarin, in samenwerking met politie, Jeugdzorg-instanties deze taak op zich nemen. Bijvoorbeeld binnen het Jeugd Preventie Team (JPT) in Dordrecht en het Jongeren Opvang Team (JOT) in Amsterdam. Behalve de Bureaus Jeugdzorg als mogelijke uitvoerders van signaleringsgesprekken wordt gedacht aan de Raad voor de Kinderbescherming en de Halt-bureaus. De pilots moeten uitwijzen welke werkwijze, door welke uitvoerders het meest efficiënt en effectief is.

204

Is er inmiddels dekking voor de voornemens op het gebied van seksespecifiek geweld? Zo ja, hoeveel?

Op het terrein van seksespecifiek geweld financiert het Ministerie van VWS al langer een aantal organisaties en activiteiten, zoals Transact, het landelijk expertisecentrum voor seksespecifieke zorg en seksueel geweld, de stichting Pharos voor activiteiten op het terrein van vrouwenbesnijdenis, de stichting Tegen Vrouwenhandel en de opvang van seksueel mishandelde vrouwen in de vrouwenopvang. Voor wat betreft de bestrijding van huiselijk geweld is daarnaast een beperkt budget voorhanden waarmee een aanvang gemaakt kan worden met de uitvoering van de voornemens uit de nota «Prive Geweld-Publieke Zaak».

205

Kan een ouder of kunnen ouders opvoedingsbegeleiding weigeren en zo

ja, wat zijn dan de consequenties?

De vraag wordt gesteld in het kader van wijkprogramma’s CtC/O&O, waarop in de beantwoording van vraag 209 uitgebreid is ingegaan. Opvoedingsondersteuning in het kader van Opvoedingsondersteuning & Ontwikkelingsstimulering (O&O) of Communities that Care (CtC) is op vrijwillige basis en er staat geen consequentie op het weigeren van opvoedingsbegeleiding. In het kader van het project Justitieketen en opvoedingsondersteuning kunnen ouders wel met enige drang worden aangezet tot het accepteren van opvoedingsondersteuning naar aanleiding van politiecontact met hun kinderen.

206

Wanneer wordt de Communities that Care (CtC)-methodiek exact uitgebreid? Met hoeveel zal dit worden uitgebreid? Welke financiële middelen zijn daarvoor beschikbaar?

Communities that Care zal in 2003 geleidelijk worden uitgebreid. Het gaat hierbij in beginsel om vier nieuwe wijken. Voor een deel is dit mogelijk op basis van het huidige budget van Justitie en VWS, omdat de afronding van de eerste vier pilots in 2003 minder kost dan de vorige fasen. Op deze wijze kunnen in 2003 in elk geval CtC-projecten in twee nieuwe wijken van start. Daarnaast zijn enkele gemeenten bezig te onderzoeken in hoeverre de middelen in het kader van «Onze Buurt aan Zet» zullen worden ingezet voor CtC.

207

Hoe is het streven om meer aandacht te schenken aan integraal taalbeleid voor vooral allochtone jongeren te rijmen met de voorgestelde bezuinigingen op Onderwijs in Allochtone Levende Talen (OALT)?

In veel vormen van integratiebeleid vormt de vergroting van de taalbeheersing een meer of minder centraal element. Ik noem de inburgering voor nieuwkomers en oudkomers, de voorschoolse educatie voor allochtone kinderen, het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid en de educatie in het onderwijs voor volwassenen.

Sinds 1998 hebben de gemeenten een centrale regierol gekregen in het onderwijsachterstandsbeleid. Mede daardoor heeft dit beleid nu operationele doelen voor het vergroten van de deelname van allochtone peuters en kleuters aan voorschoolse educatie, het verminderen van de prestatieachterstand in het basisonderwijs en het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten.

Dankzij dit beleid kunnen steeds meer allochtone kinderen al voordat zij naar school gaan een deel van hun taalachterstand wegwerken, krijgen ze op de basisschool extra taalles en nemen scholen en welzijnsinstellingen maatregelen om spijbelen en voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Voor een uitwerking van het voornemen om het onderwijs in allochtone levende talen af te schaffen, zoals opgenomen in het Strategisch Akkoord, zij verwezen naar de behandeling van de onderwijsbegroting.

208

Wat zijn de absolute criminaliteitscijfers per bevolkingsgroep of etniciteit?

Uit verschillende bronnen blijkt dat er sprake is van een oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de criminaliteitscijfers. Voor de laatste cijfermatige inzichten verwijzen wij naar paragraaf 3.3.4 van de Integrale Veiligheidsrapportage 2002 (IVR 2002), die tezamen met het veiligheidsprogramma op 16 oktober 2002 aan de Tweede Kamer is aangeboden.

209

Hoe effectief zijn de Opvoedingsondersteuning&Ontwikkelings-stimulering (O&O) alsmede de CtC programma’s?

Onderzoeksbureau Van Dijk, Van Soomeren en Partners (DSP) heeft op 19 april 2002 een tussenrapportage uitgebracht over Communities that Care (CTC.) Onder andere op basis hiervan heeft de Adviescommissie Opstelten in april 2002 een advies uitgebracht over CTC en O&O. De commissie is ervan overtuigd dat de intrinsieke waarde van CtC groot is. CtC zet als strategie veel in gang ten aanzien van samenwerking en preventieve acties. Omdat de binnen de CtC-strategie ingezette programma’s effectief of veelbelovend zijn, is het volgens de Commissie Opstelten «zeer aannemelijk dat CtC zal bijdragen aan het verminderen respectievelijk versterken van de risicofactoren en beschermende facto-ren.»(p.13) en daarmee op het terugdringen van probleemgedrag. CtC draagt volgens de Commissie in het algemeen bij aan «de rationalisering van het lokale jeugdbeleid».

Ten aanzien van de pilotprojecten O&O op wijkniveau stelt de commissie Opstelten dat nog geen uitspraken gedaan kunnen worden over de effecten ten aanzien van preventie van probleemgedrag, verbetering van de beleidsontwikkeling en samenhang van het O&O aanbod. Daartoe dienen de huidige pilotprojecten eerst te worden afgerond en de kernelementen van het project te zijn uitgekristalliseerd. De lopende pilotpro-jecten worden in december 2002 afgerond en eveneens geëvalueerd.

210

zie vraag 14

211

Wat is het standpunt van het kabinet op de mogelijkheid dat toezichthouders werkelijk controleren (door middel van een tagscan) of (brom)fietsen bijvoorbeeld van diefstal afkomstig zijn?

De mogelijkheden om toezichthouders fietstags te laten controleren in het kader van de aanpak van gestolen fietsen worden meegenomen bij de uitwerking van de in het veiligheidsprogramma aangekondigde maatregelen ter versterking van efficiënte toezicht- en controle-uitoefening.

212

Werkt de openbaarheid van het gestolen goederen register geen heling

dan wel helingsmentaliteit in de hand?

De burger en het bedrijfsleven krijgen door het openbaar maken van goederen met een duidelijke identiteit (elektronisch door middel van een chip of door unieke fabrikagenummers) de mogelijkheid te controleren of te koop aangeboden goederen van diefstal afkomstig zijn. Dit sluit aan bij de aanpak van diefstal van gekentekende voertuigen, waar nu al door handelaren via het kentekenregister de status van het voertuig kan worden vastgesteld. Ook bij de aanpak van fietsdiefstal (door middel van het aanbrengen van onder meer tags) worden de mogelijkheden van een dergelijk register onderzocht.

Daarnaast beperkt het openbaar maken van deze gegevens de mogelijkheid van het vaak geuite excuus dat men niet kon weten dat het goed van diefstal afkomstig was. Hierdoor kan de integriteit van de handel in tweede handsgoederen worden verbeterd en de malafide handel ook beter worden aangepakt.

Een bijkomend voordeel is dat de aangifte van diefstal zal worden gestimuleerd. Immers het slachtoffer dat aangifte heeft gedaan ziet, nadat hij bericht van de politie heeft gekregen dat niet meer actief wordt opgespoord, zijn gestolen goed terug in het register. Tevens wordt in het kader van de interdepartementale stimuleringsregeling Technologie en Samenleving «criminaliteitspreventie» eind dit jaar een studie afgerond naar de technologische en organisatorische mogelijkheden van identificatiesystemen.

213

Waarom is de eis dat in 2005 10% van de bestaande winkelgebieden en bedrijfsterreinen moet voldoen aan de eisen van het Keurmerk Veilig Ondernemen niet hoger gesteld?

Het Keurmerk Veilig Ondernemen is een instrument waarvan het bedrijfsleven en lokale overheid op basis van vrijwilligheid gebruik kunnen maken. Het kabinet kan de toepassing van dit instrument niet verplichten. De toepassing wordt in de komende periode gestimuleerd middels een subsidieregeling van het Ministerie van Justitie. Tevens zal het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid de toepassing stimuleren door de voordelen en de winst van het Keurmerk zichtbaar te maken en de benodigde kennis uit te dragen. Het gestelde doel van 10% is gebaseerd op een reëel haalbaar aantal, uiteraard wordt daarbij wel gestreefd naar een hoger percentage.

214

Hoe worden verzekeringsbedrijven gestimuleerd preventieve maatregelen in hun polis als verplichting op te nemen en mogelijke premiedifferentiatie toe te passen? Wat is de taak van de overheid hierin? Welke middelen zijnhiervoor beschikbaar?

Verzekeraars hebben belang bij het terugdringen van onveiligheid en criminaliteit en vervullen meer dan andere bedrijven een maatschappelijke rol in de veiligheid. In onderhandeling met de verzekeraars zal verkend worden hoe de overheid en verzekeraars elkaar kunnen versterken bij het realiseren van meer veiligheid. Het stimuleren van preventieve maatregelen door verplichting en/of premiedifferentiatie zijn daarbij onderdeel van de onderhandeling. Hiervoor zijn geen middelen beschikbaar, wel is een betere onderlinge afstemming van beleid en maatregelen mogelijk. Zo worden momenteel voorbereidingen getroffen om met het Verbond van Verzekeraars tot afspraken te komen.

215

Wat is de reactie van korpsbeheerders op het plan om de beheersrol van

de minister van BZK uit te breiden?

Van de zijde van de korpsbeheerders is thans nog geen formele reactie vernomen op het beleidsvoornemen, zoals verwoord in het Strategisch Akkoord, om de versterking van de verantwoordelijkheid voor het beheer van de regionale politiekorpsen te beleggen bij de minister van BZK.

216, 232, 236

Op welke wijze zal de (verdere) overbelasting van de politie door het administratief overvragen van BZK worden tegengegaan, nu de uniformiteit van de informatievoorziening aan BZK gereguleerd zal worden? Kan de beleids- en beheerscyclus ontbureaucratiseerd worden? Zo ja, op welke wijze? Is het stelsel prestatiebekostigingssysteem niet te bureaucratisch?

Begin 2002 is een evaluatie van de beleids- en beheerscyclus afgerond die de minister van BZK medio 2001 heeft geïnitieerd. De aanbevelingen die op grond van deze evaluatie zijn geformuleerd over het terugbrengen van de administratieve last die de cyclus voor de korpsen met zich meebrengt en het rituele karakter van de cyclus zijn ter harte genomen. De evaluatie is leidraad geweest voor de inrichting van de beleidsvoornemens op dit terrein. Uiteindelijk heeft in het veiligheidsprogramma «Naar een veiliger samenleving», het kabinetsstandpunt zijn concrete neerslag gekregen. Een van de aanbevelingen richt zich op het terugbrengen van het aantal onderwerpen en indicatoren waarop het Rijk wil sturen en verantwoording vraagt aan de korpsen. Het kabinet zal concrete resultaatsafspraken maken met de korpsbeheerders van de politiekorpsen, waarbij de onderwerpen beperkt blijven tot hoofdlijnen van politiewerk. Ook het aantal resultaatsindicatoren zal beperkt blijven tot tien tot twaalf. Met deze keuze beperkt het Rijk zich in de onderwerpen en de vraag om verantwoordingsinformatie en gegevens aan de korpsen.

Gelet op de verantwoording die de ministers van BZK en Justitie aan de Tweede Kamer afleggen is uitwisseling van informatie tussen de korpsen en het Rijk en het opstellen van verantwoordingsinformatie door de korpsen noodzakelijk.

Ook de beheersverantwoordelijkheid van de minister van BZK brengt de noodzaak van verantwoordingsinformatie met zich mee, die veelal in wet en regelgeving is vastgelegd. Ook op dit punt zullen afspraken gemaakt worden met de korpsen. Het bovenstaande brengt onvermijdelijk een zekere administratieve belasting voor de korpsen met zich mee. Het is de bedoeling om die last tot het hoogst noodzakelijke te beperken.

Het stelsel van prestatiebekostiging zal aangepast worden aan de resultaatsafspraken en de aan deze afspraken gekoppelde, beperkte set aan indicatoren. Het systeem van prestatiebekostiging zal op deze wijze een positieve stimulans vormen voor het realiseren van de gemaakte afspraken en vormt daarmee geen extra belasting die het stempel «bureaucratisch» verdient.

217

Komt er een verschuiving van verantwoordelijkheid naar de ministeries van BZK en van Justitie wat betreft de prioriteiten en bemanning van de politiekorpsen? Hoe worden prioriteiten vastgesteld? Wie is er verantwoordelijk voor het behalen van de gestelde doelen?

De wettelijke basis waarin de verantwoordelijkheid van de ministers ten aanzien van de korpsen is vastgelegd, is niet gewijzigd. Van een verschuiving van verantwoordelijkheid is derhalve geen sprake. Wel is in het veiligheidsprogramma opgenomen dat de minister van BZK nadrukkelijker verantwoordelijkheid neemt voor het beheer van de politiekorpsen door gerichte inzet van bestaande bevoegdheden en het opnemen van enkele nieuwe bevoegdheden in wet- en regelgeving. In het landelijk convenant maken de ministers van BZK en Justitie met de korpsbeheerders afspraken over de prioriteiten. In de regionale convenanten vindt een vertaling hiervan plaats. De ministers van BZK en Justitie sluiten het regionale convenant af met de betreffende korpsbeheerder. Deze korpsbeheerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van het regionale convenant en de daarin regionaal vastgelegde doelen en wordt daarop ook aangesproken door de beide ministers. De beide ministers zijn verantwoordelijk voor het landelijk convenant en de daarin vastgelegde doelen en leggen daarover verantwoording af aan de Tweede Kamer.

218

Welke sturings- eninterventiemogelijkheden hebben respectievelijk krijgen de ministers van BZK en van Justitie ten aanzien van de samenwerking tussen korpsen? Hoe wordt de autonome beslissingsbevoegdheid van de regiokorpsen in de gedecentraliseerde eenheidsstaat gewaarborgd?

Op dit moment hebben de ministers de mogelijkheid bij ministeriële regeling regels te geven over de samenwerking tussen regionale politiekorpsen en tussen de regionale politiekorpsen en het KLPD (artikelen 46 en 48 Politiewet 1993). Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt indien het wenselijk is inhoudelijke regels te stellen over de samenwerking inzake een concreet onderwerp. Zo zijn op grond van artikel 48 randvoorwaarden vastgesteld voor de samenwerking tussen de politie en de Koninklijke Marechaussee en voor infiltratieteams. De huidige kernteams zijn op basis van artikel 46 ingericht, waarbij een aantal korpsen is aangewezen als beheerskorps.

In bijzondere gevallen kunnen de ministers van BZK en Justitie gezamenlijk ook een aanwijzing geven over de samenwerking tussen politiekorpsen ten aanzien van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of de vervulling van taken ten dienste van de justitie (artikel 53, tweede lid, Politiewet 1993).

In sommige situaties, zoals bij ICT-politie, is het wenselijk en praktisch een zelfstandige juridische organisatie op te richten in plaats van een beheerskorps. Daarvoor bieden de huidige samenwerkingsartikelen geen basis. Evenmin voorzien deze artikelen in de mogelijkheid voor korpsen om voldoende maatwerk in de samenwerking aan te brengen. Dit heeft de afgelopen jaren geresulteerd in een veelheid aan samenwerkings-afspraken, convenanten en privaatrechtelijke organisatievormen hetgeen kan leiden tot ondoorzichtige sturingsrelaties. Wij achten helderheid in die relaties van groot belang en hechten er daarom aan meer sturing aan te brengen in de samenwerking die door de korpsen zelf wordt georganiseerd. Om die reden zal in de Politiewet 1993 een wettelijke basis worden opgenomen op grond waarvan regio’s, al dan niet samen met het Rijk, op eigen initiatief samenwerkingsvoorzieningen kunnen treffen. De samenwerkingsvoorziening benadrukt zo juist de zelfstandigheid van de regionale korpsen. Tevens zal worden geregeld dat bij zo’n voorziening een publiekrechtelijke rechtspersoon kan worden opgericht en zullen in de wettelijke regeling sturingsmogelijkheden voor de ministers worden opgenomen.

219

Voor welke nieuwe doelstellingen zullen aanvullende prestatieafspraken met de korpsen worden gemaakt? Hoe wordt een concurrentiestrijd tussen de korpsen om geld voorkomen?

Op dit moment wordt gewerkt aan de vertaling van de doelstellingen van het veiligheidsprogramma naar concrete prestatieafspraken die opgenomen worden in het landelijk convenant en de regionale convenanten. Zoals aangegeven in het veiligheidsprogramma zal voor eind 2002 bekend worden gemaakt welke prestatieafspraken gemaakt zullen worden. Het systeem van prestatiebekostiging zal gekoppeld worden aan deze prestatieafspraken. Bedoeling van de prestatiebekostiging is de korpsen te stimuleren tot het realiseren van de prestaties waarover afspraken zijn gemaakt. De nadruk ligt daarbij op het daadwerkelijk verbeteren van de eigen prestatie. Prestatiebekostiging vormt slechts een klein deel van de totale bekostiging van de Nederlandse politie. De overige voor de politie beschikbare financiële middelen zullen volgens het huidige budget-verdeelsysteem van de Nederlandse politie (BVS) over de korpsen worden verdeeld. Er zal dan ook zeker geen sprake zijn van een «concurrentiestrijd» tussen de korpsen om geld.

220

Waarin zijn de vermogens van de regiokorpsen afgelopen vier jaar geïnvesteerd met als voorbeeld het regiokorps Amsterdam, dat enkele jaren geleden nog belegde met zijn vermogens?

De regiokorpsen hebben in de afgelopen vier jaar hun gehele eigen vermogen aangewend voor de bekostiging van de materiele vaste activa, hetgeen blijkt uit onderstaande tabel. Tachtig procent van de vaste activa bestaat uit huisvesting. Naast de eigen vermogens zijn meer een meer andere vreemde vermogenscomponenten nodig om de vaste activa te kunnen financieren. Duidelijk wordt uit onderstaande tabel dat de eigen vermogens afnemen en dat leningen noodzakelijk zijn. Daarnaast worden ook de voorzieningen als financieringsbron gebruikt voor de vaste activa. In 2001 is zelfs een beroep gedaan op de kortlopende schulden om de vaste activa te financieren. Deze situatie is slechts tijdelijk en voor een beperkt aandeel aanvaardbaar. Het is uiteraard aan te bevelen om langlopende investeringen te financieren met langlopend eigen en vreemd vermogen.

 

Besteding vermogens regiokorpsen

1998

1999

2000

2001

in miljoenen euro’s

       

Vaste activa

1 382

1 403

1 456

1 516

Waarvan huisvesting

1 150

1 129

1 202

1 251

in procenten

83%

80%

83%

83%

gefinancierd met:

       

Eigen vermogen

1 233

1 218

1 150

1 121

Langlopende schulden

141

171

169

136

 

1 374

1 389

1 319

1 257

Aanvullend te financieren met:

       

Voorzieningen

9

14

137

161

Kortlopende schulden

     

98

 

1 382

1 403

1 456

1 516

Liquide middelen kunnen renderend worden uitgezet mits er, conform de bepalingen van de Wet Financiering decentrale overheden [FIDO], sprake is van een hoofdsomgarantie op de uitgezette gelden.

221

Zal met alle nieuw te benoemen korpschefs een prestatiecontract (kunnen) worden gesloten, zoals onlangs werd afgesloten met de nieuwe korpschef van Lelystad? Zullen dergelijke prestatiecontracten ook (kunnen) worden afgesloten met de door de Kroon benoemde korpsbeheerder?

Met alle nieuw te benoemen korpschefs zal niet zonder meer een prestatiecontract kunnen worden afgesloten zoals dat is afgesloten tussen de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Flevoland, als het desbetreffende bevoegde gezag, en de nieuwe korpschef. Voor deze aan de aanstelling gekoppelde prestatievoorwaarden biedt de politierechtspositie slechts ruimte in het geval van een tijdelijke aanstelling van een van buiten de politie afkomstige kandidaat-politieambtenaar. Wel is het in alle gevallen mogelijk dat in het kader van de normale functievervulling de aandacht wordt gericht op te behalen resultaten. Dergelijke prestatiecontracten zoals die met de korpschef van Flevoland zijn afgesloten, zullen niet worden afgesloten met de korpsbeheerders. Er is geen directe relatie tussen enerzijds de prestatievoorwaarden die door het desbetreffende bevoegde gezag in overleg met de kandidaat-korpschef worden verbonden aan de aanstelling en anderzijds de conven-anten die in het kader van het veiligheidsprogramma met de korpsen c.q. de korpsbeheerders zullen worden afgesloten.

222

Wanneer wordt de Wet politieregisters aangepast?

Een concept-nota over de Wet politieregisters zal binnenkort besproken worden met de politie. De aanpassingen van de Wet politieregisters worden in 2003 in een wetsvoorstel uitgewerkt.

223

Heroverweegt het kabinet de administratieve en bureaucratische maatregelen, die voortvloeien uit de Wet BOB?

Bij de inwerkingtreding van de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden is de Kamer een evaluatie van deze wet toegezegd. In 2003 zal die evaluatie worden afgerond. In die evaluatie komt ook de schriftelijke verantwoording aan de orde.

224

Waartoe dient het voorstel voor reguliere verstrekking van gegevens uit de politieregisters aan de particuliere beveiligingsorganisaties? Hoe wordt voorkomen dat deze gegevensverstrekking zal leiden tot uitholling van de waarde van die gegevens, en aantasting van de privacy van personen? Met welke wettelijke regels en voorschriften wordt tegen gegaan dat particuliere beveiligingsorganisaties misbruik van gegevens uit de politieregisters maken? Krijgen de verstrekte politiegegevens ook een code, waarmee eventueel misbruik kan worden getraceerd dan wel bewezen?

In de concept-nota over de Wet politieregisters die binnenkort wordt besproken met de politie wordt overwogen in de wet de grondslag op te nemen om bij algemene maatregel van bestuur personen of instanties aan te kunnen wijzen zonder publieke taak aan wie in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen gegevens uit een politieregister mogen worden of dienen te worden verstrekt. Bij algemene maatregel van bestuur zouden daarbij nadere regels omtrent de verstrekking kunnen worden gesteld. Hierbij is gedacht aan particuliere beveiligingsorganisaties. In bepaalde gevallen werkt de politie samen met particuliere beveiligingsorganisaties ten behoeve van de beveiliging van terreinen en evenementen. Voor de uitvoering van deze werkzaamheden door particuliere beveiligingsorganisaties kan het nodig zijn dat de politie gegevens aan deze organisaties verstrekt. Indien bij de politie bijvoorbeeld kentekennummers bekend zijn van auto’s van personen die op bepaalde te beveiligen terreinen vaak voor onrust zorgen, kan het voor de beveiliging nodig zijn deze kentekennummers aan de particuliere beveiligingsorganisatie te verstrekken. De particuliere beveiligingsorganisatie dient de gegevens uitsluitend te gebruiken voor het doel waarvoor deze zijn versterkt. Op de particuliere beveiligingsorganisaties is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Daarnaast kunnen bij algemene maatregel van bestuur op basis van de Wet politieregisters voorwaarden worden gesteld. In de algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet politieregisters zullen ook de gevallen worden genoemd waarin gegevens verstrekt kunnen worden, alsmede de gegevens die verstrekt kunnen worden. Door deze regelingen worden waarborgen geschapen in het belang van de zorgvuldige omgang met gegevens en in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen. Op welke wijze dit precies vorm zal krijgen dient nader te worden uitgewerkt bij de voorbereiding van de aanpassingen van de Wet politieregisters.

225

Welke redenen heeft het kabinet om aan een legeronderdeel een reguliere

politie-opleiding aan te bieden? Draagt het ministerie van Defensie bij aan

de kosten die verbonden zijn aan het LSOP, zijn huisvesting respectievelijk

docenten?

Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze het opleidingscentrum van de Kmar en het LSOP kunnen samenwerken op het gebied van zowel infrastructurele capaciteit als opleidingscapaciteit ten behoeve van initiële en functiegerichte opleidingen (specialistische cursussen). Aanleiding hiervan is de behoefte aan meer opleidingscapaciteit bij de Kmar enerzijds en het niet volledig benutten van de opleidingscapaciteit van het LSOP. Voor wat betreft de opleidingen wordt thans bezien of bepaalde modules uit het specialistisch politieonderwijs ook door de Kmar kunnen worden afgenomen. Daarnaast wordt bezien of instructeurs van het LSOP mede ten behoeve van de Kmar kunnen worden ingezet.

De Kmar draagt niet in algemene zin bij aan de kosten voor het LSOP, maar zal wel een financiële bijdrage leveren indien concreet invulling wordt gegeven aan een vorm van samenwerking zoals hiervoor beschreven.

226

Hoe groot is de onderbenutting van opleidingscapaciteit van het LSOP voor het jaar 2003 op dit moment? Kan de teruglopende instroom bij het LSOP niet effectiever worden tegengegaan door de regiokorpsen te financieren voor de door hen aangedragen aspiranten? Is het kabinet daartoe alsnog bereid met het oog op de wens van de Kamer om meer politie-blauw op straat te brengen?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de brief d.d. 7 november 2002 over de opleiding van politieagenten en op de brief d.d. 21 november 2002 over het beschikbaar stellen van 200 miljoen voor de uitbreiding van de Nederlandse politie ter financiering van materiële kosten van deze uitbreiding.

227

Kan het LSOP ook worden ingezet bij de scholing van allerlei vormen van

toezichthoudende functies in het publieke domein?

Het LSOP richt zich primair op de scholing van politiepersoneel en niet van toezichthouders. Wel heeft het LSOP de wettelijke mogelijkheid om voor andere partijen in de veiligheidsketen, zoals gemeentelijke toezichthouders, opleidingen te verzorgen in de vorm van contractonderwijs. Een en ander is dan afhankelijk van de concrete opleidingsbehoefte voor toezichthouders. Het reguliere opleidingsaanbod voor de politie dient hierbij gegarandeerd te blijven.

228

zie vraag 9

229

Vallen onder evenementen die geen doorgang vinden, ook voetbalwedstrijden? Kan het kabinet bereiken dat de gemeenteraad medezeggenschap krijgt over de vraag welk evenement (geen) doorgang kan vinden, indien de capaciteit dat niet toelaat?

In gevallen waarbij evenementen worden afgelast omdat de veiligheid in het geding is, zal dit, zeker bij voetbalwedstrijden, veelal pas in een laat stadium gebeuren. De burgemeester - die hiertoe het bevoegd gezag is -kan hiertoe de vergunning intrekken of weigeren te verstrekken. De gemeenteraad kan weliswaar de burgemeester ter verantwoording roepen maar heeft geen eigen bevoegdheden bij het verlenen van individuele vergunningen. Indien een gemeente jaarlijks een evenementenkalender opstelt - waarbij ook een afweging dient te worden gemaakt over de inzet van politie - kan de gemeenteraad de burgemeester vragen zijn beleid terzake toe te lichten en gebruik maken van haar recht moties in te dienen om wijzigingen in dit beleid te bewerkstelligen.

230, 235, 242

Welke korpsen gaan er in mankracht op achteruit, omdat het Budget-verdeelsysteem (BVS) niet voor alle politieregio’s hetzelfde werkt? Wat wordt bedoeld met aanpassen BVS?

Betekent het feit dat in de capaciteitsgroei van 4000 fte bij de politie ook de «doorstart» van 1000 fte in 2002 is begrepen, dat de capaciteitsgroei ten gevolge van nieuw kabinetsbeleid slechts 3000 zal zijn?

Deze vragen zijn beantwoord bij brief d.d. 14 november 2002, kenmerk EA2002/95 149 van de minister van BZK aan de Tweede Kamer.

231

zie vraag 38

232

zie vraag 216

233

Wordt het integraal overzicht waarin «alle activiteiten en maatregelen in het kader van dit [Veiligheids]programma» inclusief de actoren, maatregelen, acties, financiële middelen en termijnen, nog voor de behandeling van het veiligheidsprogramma in de Tweede Kamer naar de Kamer gezonden? Zo ja, wanneer? Zo nee, in hoeverre is de behandeling van het Veiligheidsprogramma dan mogelijk?

Het veiligheidsprogramma bevat in bijlage 1 een integraal overzicht van de meer dan honderd voorgenomen maatregelen met tijdpaden en actoren. Dit overzicht vormt de basis voor de implementatie en uitvoering van het programma als geheel. Met dit overzicht kan uw Kamer zich een goed beeld vormen van het programma als geheel (inclusief tijdpaden en actoren) op basis waarvan ook de parlementaire behandeling in de Kamer kan plaatsvinden. Een nader integraal overzicht voor de parlementaire behandeling van het programma op 2 december aanstaande, is derhalve niet nodig, en daarnaast ook niet goed mogelijk. Verschillende maatregelen moeten nog in concrete plannen van aanpak worden uitgewerkt. Dit moet op korte termijn gebeuren. Momenteel wordt hieraan hard gewerkt. Over de uitwerking van de verschillende maatregelen afzonderlijk zal de Kamer in veel gevallen overigens nog nader worden bericht.

234

Waarom wordt het ziekteverzuim pas in 2004 teruggebracht naar 8%?

Als onderdeel van de CAO 2001 – 2003 is tussen de ministers van BZK en SZW, de politiekorpsen en de politievakorganisaties een arboconvenant afgesloten. Dit convenant, dat in 2004 afloopt, bevat de doelstelling dat het ziekteverzuim in 2004 met 10% is afgenomen ten opzichte van het jaar 2000. Over het jaar 2000 was het ziekteverzuim 9,4%. Het kabinet wil ook na 2004 een verdere reductie van het ziekteverzuim in de sector realiseren. Dit betekent dat in lijn met de inspanningen die onder het huidige Arboconvenant worden verricht, het streven gericht is op het terugbrengen van het ziekteverzuimpercentage in het jaar 2006 tot 8%.

235

zie vraag 230

236

zie vraag 216

237

Waarom is de wijziging van de Gemeentewet voor de invoering van

cameratoezicht op openbare plaatsen niet begin 2002 naar de Tweede

Kamergezonden?

De ten aanzien van het concept-wetsvoorstel verkregen adviezen van het College van procureurs-generaal, de VNG, het Korpsbeheerdersberaad, de Raad van Hoofdcommissarissen en het College bescherming persoonsgegevens, maakten nader interdepartementaal overleg noodzakelijk over de reikwijdte van het cameratoezicht, in het bijzonder omtrent de vraag hoe moet worden omgegaan met (de verstrekking van) vastgelegde beelden aan justitie. Dit overleg is thans afgerond en heeft ertoe geleid dat onder voorwaarden verstrekking mogelijk wordt gemaakt. De noodzaak om op dit complexe terrein van de wetgeving, ook in het licht van de vereisten van de Grondwet en het EVRM, zorgvuldigheid te betrachten en tegelijkertijd een effectief en inhoudsvol gebruik van cameratoezicht mogelijk te maken, heeft geleid tot enige vertraging. Na ommekomst van het advies van de Raad van State, zal het voorstel nu op korte termijn aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden.

238

zie vraag 28

239

zie vraag 14

240

Hoeveel geld is er begroot voor het verbouwen van cellen tot meermanscellen?

In deze fase is hiervoor nog geen exact bedrag vastgesteld. Uit de veiligheidsenveloppe is in totaal ten behoeve van de capaciteitsuitbreidingen en de voorziening voor veelplegers een bedrag van 292 miljoen beschikbaar. Een deel daarvan zal worden besteed aan het verbouwen van cellen tot meermanscellen. In het antwoord op vraag 132 is aangegeven dat in totaal naar verwachting zo’n 2000 extra plaatsen zullen worden ingevuld door gebruikte maken van meermanscellen. Welk deel daarvan een verbouwing is, is echter nu nog niet bekend.

241

In hoeverre wordt er met de intensiveringen voor de rechterlijke macht tegemoet gekomen aan het door de Raad voor de Rechtspraak voor 2003 gevraagde budget?

De Raad vraagt voor 2003 13 miljoen voor keteneffecten en 15 miljoen voor verkorting van de doorlooptijden. De claim is niet totaal gehonoreerd vanwege de budgettaire krapte in 2003. Wel is inmiddels uit de veiligheidsenveloppe voor het jaar 2003 17 miljoen toegevoegd aan het budget van de Raad voor de Rechtspraak. De Raad heeft maatregelen kunnen nemen om twaalf extra kamers ten behoeve van de strafsector in te richten die in 2003 operationeel zullen zijn. Door alle gerechten gezamenlijk zullen als gevolg van een en ander naar verwachting 30 000 strafzaken meer worden behandeld dan vorig jaar (exclusief beleidsintensiveringen vanwege het veiligheidsprogramma).

De vraag is in hoeverre de doelstelling om doorlooptijden terug te dringen en extra zaken af te doen kan worden gerealiseerd. Voorlopig zullen eerst bestaande achterstanden in zittingscapaciteit moeten worden weggewerkt.

242

Zie vraag 230

243, 244

Betekent het gestelde dat een deel van de financiële ruimte ten behoeve van de sterktegroei van de politie voor een deel binnen de BZK-begroting zelf wordt gevonden, dat dit deel geen onderdeel vormt van de intensiveringen zoals voorzien in het Strategisch Akkoord? Waarom kan er binnen de BZK-begroting zelf geld worden vrijgemaakt voor de sterktegroei van de politie? Gaat het kabinet daarbij uit van een dalende behoefte aan politiezorg? Zo ja, waarom wordt die daling verwacht en waaruit zal die daling bestaan? Zo nee, waarom wordt er dan toch geld onttrokken aan politiezorg?

De omvang van het BZK aandeel in de veiligheidsenveloppe is verhoogd met aanvullende dekking uit de BZK begroting. Het betreft hier middelen die bedoeld zijn voor de intensivering van politiezorg als gevolg van ondermeer demografische ontwikkelingen. Het doel van deze intensivering sluit naadloos aan bij de doelstelling van het veiligheidsprogramma. Mede door middel van deze verhoging kan ondermeer gekomen worden tot de bekostiging van een substantiële sterkte-uitbreiding. De aanvullende dekking is centraal beschikbaar op de begroting van BZK en wordt niet onttrokken aan de bijdrage die korpsen ontvangen voor politiezorg. Ten aanzien van de totale kosten en de dekking van de af te sluiten convenanten met de politiekorpsen wordt verwezen naar de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 november 2002, kenmerk EA2002/95 149.

245

Waarom wordt er voor het beleidsonderdeel Rampenbeheersing en

brandweer in 2003 en 2004 geen geld vrijgemaakt?

In het kader van het Strategisch Akkoord is veiligheid door het kabinet aangewezen als topprioriteit. Na afweging van de verschillende speerpunten op het terrein van de veiligheid is het niet mogelijk gebleken in de eerste jaren voor alle speerpunten extra geld beschikbaar te stellen. In het Strategisch Akkoord is voor 2005 en 2006 een aanzienlijk hoger budget voor veiligheid beschikbaar gesteld en is extra geld uitgetrokken voor het beleidsonderdeel Rampenbeheersing en brandweer.

 
 
 

3.

More information

 

4.

Parlementaire Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.