Nota over kwaliteitsverbetering van de recherche - Landelijke en bovenregionale recherche - Main contents
Deze nota is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 28250 - Landelijke en bovenregionale recherche.
Officiële titel | Landelijke en bovenregionale recherche; Nota over kwaliteitsverbetering van de recherche |
---|---|
Document date | 26-02-2002 |
Publication date | 12-03-2009 |
Nummer | KST59798 |
Reference | 28250, nr. 2 |
From | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) Justitie (JUS) |
Original document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2001–2002
28 250
Landelijke en bovenregionale recherche
Nr. 2
NOTA
INHOUD
1
INLEIDING
2 HUIDIGE SITUATIE: FEITENENANALYSE 4
2.1 Verantwoordelijkheidsverdeling binnen het politiebestel 4
2.2 Totstandkoming bovenregionaal recherchestelsel 5
2.3 Analyse vandehuidige situatie 5
3 VERSTERKEN ORGANISATIE VANDE LANDELIJKEEN 8 BOVENREGIONALE RECHERCHE
3.1 Dekernteams 8
3.2 DeBRT/IFT-combinatie 11
3.3 Deregionale recherche-eenheden 12
3.4 Beoordeling verbeterde organisatie van de recherche 12
4
IMPLEMENTATIE
13
BIJLAGE
Beschrijving van de verschillende opsporingseenheden
2
1 INLEIDING
Veiligheid vormt een speerpunt van het kabinetsbeleid. Politie en justitie zijn de organisaties die primair verantwoordelijk zijn voor het bestrijden van criminaliteit. Een goed functionerend opsporingsapparaat is een noodzakelijke voorwaarde voor een adequaat niveau van veiligheid in het land. Zowel het openbaar ministerie (OM) als de recherche dienen derhalve in staat te zijn zo goed mogelijk te presteren.
Op een aantal punten is verbetering van de recherchefunctie noodzakelijk en mogelijk. In juni 2001 boden wij u de nota Criminaliteitsbeheersing «Investeren in een zichtbare overheid» aan (Kamerstukken II, 2001–2002, 27 834, nr. 2). Kern van de nota is de algemene constatering dat de inspanning die Nederland zich getroost om de criminaliteit te beheersen niet in alle opzichten gelijke tred houdt met nieuwe ontwikkelingen in het patroon van de criminaliteit. De nota constateert duidelijke tekorten in de strafrechtelijke handhaving die ook betrekking hebben op de recherche: – de capaciteit voor opsporing en vervolging is achtergebleven bij de ontwikkeling van de criminaliteit; – de pakkans is gemiddeld genomen te laag en lijkt verder te dalen; – van de aangiften van misdrijven met opsporingsindicatie blijft circa een kwart liggen; – minstens de helft van de criminele groepen en netwerken die voor onderzoek in aanmerking komen, kan niet worden aangepakt; – verdragsverplichtingen in de sfeer van de internationale rechtshulp kunnen niet altijd, dan wel niet altijd tijdig, worden nagekomen.
Met de voorliggende nota «Landelijke en bovenregionale opsporing» geven wij uitvoering aan de maatregelen uit de nota Criminaliteitsbeheersing die zich richten op de organisatie van de recherchediensten binnen de Nederlandse politie. Een adequate organisatie van de opsporing is een noodzakelijke voorwaarde voor het inhoudelijk versterken van de kwaliteit van de recherche en een goede informatiehuishouding. Een goede informatiehuishouding is vervolgens weer een belangrijke voorwaarde voor een effectieve opsporing.
In het verlengde hiervan is recentelijk een project «Kwaliteitsverbetering recherche» gestart. Dit project van beide ministeries en het politieveld stelt zich ten doel het stimuleren van lopende en het initiëren van nieuwe trajecten, die de kwaliteit van de recherche verhogen. Te denken valt aan onderwerpen als loopbaanbeleid, opleidingen, het bevorderen van «ketendenken» binnen de recherche, het verbeteren van de specialistische kennis, het verhogen van de aangiftebereidheid en het gebruik van hoogwaardige technologie bij de opsporing. Om te komen tot een landelijk samenhangende informatiehuishouding wordt gebruik gemaakt van de producten die het ABRIO-programma oplevert, die betrekking hebben op de informatieverwerking, -analyse en -uitwisseling. Ook via de Regieraad ICT wordt meer samenhang gerealiseerd in de informatiehuishouding van de Nederlandse politie.
Met deze nota richten wij ons op de landelijke en bovenregionale recherche. Hieronder dient de volledige bandbreedte te worden verstaan van de opsporing door de politie die het niveau van de afzonderlijke regio overstijgt. Uiteraard zijn wij ons ervan bewust dat er ook buiten de politie landelijke recherchetaken worden verricht. Genoemd kunnen worden de recherchetaken van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de bijzondere opsporingsdiensten (BOD’en). Het is echter onze intentie om zowel bij de implementatie van deze nota als bij het project «Kwaliteitsverbetering recherche» stil te staan bij zowel de KMar als de BOD’en.
Kort historisch overzicht
In het Beleidsplan Nederlandse Politie 1999–2002 hebben wij aangegeven dat er meer eenheid diende te komen in de bovenregionale voorzieningen. Hiertoe is de overleggroep «Bovenregionale organisatie van de Nederlandse politie», onder leiding van mr. drs. L. C. Brinkman, ingesteld. De overleggroep besprak hoe de bovenregionale samenwerking en organisatie van de Nederlandse politie kon worden verbeterd en versterkt. Specifiek richtte de overleggroep zich op de organisatie van de bovenregionale recherche en de informatiehuishouding. Het eindrapport van de overleggroep, voorzien van aanbevelingen, hebben wij aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 345, nr. 28). Voor de huidige discussie is met name van belang dat wij toen hebben aangekondigd in 2002 aan alle bovenregionale politie-eenheden één grondslag te geven met een daartoe op te stellen (kader)regeling (Kamerstukken II, 2000–2001, 26 345, nr. 43).
Ook in het eindrapport «Opsporing in uitvoering» van de Tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden (TCEO/commissie Kalsbeek) werd aandacht gevraagd voor de bovenregionale opsporing. Een van de aanbevelingen had tot strekking te komen tot een fundamentele bezinning op de organisatie van de bovenregionale opsporing, «waarbij bezien moet worden welke taken en zaken volgens welke criteria aan welke opsporingsorganisatie kunnen worden toebedeeld en hoe betere afstemming kan plaatsvinden» (Kamerstukken II, 1998–1999, 26 269, nrs. 4–5).
Op verzoek van de Raad van Hoofdcommissarissen gaf een commissie van recherchedeskundigen onder leiding van commissaris Van Riessen, haar visie op het functioneren van de recherche. De commissie gaf aan hoe de politie door middel van versterking van de opsporing en andere activiteiten beter kan bijdragen aan de veiligheid. Het voorstel van de commissie tot oprichting van een 27e korps heeft geen navolging gevonden. In oktober 2001 hebben wij dit werkdocument aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2001–2002, niet-dossierstuk, BZK0200066).
In het algemeen overleg met de Tweede Kamer op 29 oktober 2001 over de nota Criminaliteitsbeheersing hebben wij drie randvoorwaarden geformuleerd waaraan initiatieven voor verbetering van de landelijke opsporing worden getoetst (Kamerstukken II, 2001–2002, 27 834, nr. 11). Dat zijn:
1 aanpassingen dienen plaats te vinden binnen het huidige bestel, er worden geen nieuwe voorzieningen opgericht;
2 er moet landelijke sturing plaatsvinden op landelijke problemen;
3 een goede integratie tussen het landelijk en het regionaal niveau is noodzakelijk.
Tijdens de strategieconferentie op 14 november 2001, waar wij met de korpsbeheerders, het openbaar ministerie en de korpschefs spraken over de opsporing, is gezamenlijk geconcludeerd dat verbeteringen noodzakelijk en mogelijk waren en dat daartoe snel stappen moesten worden gezet.
De voorliggende nota is tot stand gekomen op basis van de gedeelde wens om binnen het huidige politiebestel meer eenheid en samenhang in de landelijke en bovenregionale recherche te brengen.
De belangrijkste verbeteringen die in deze nota worden voorgesteld laten zich als volgt samenvatten:
Oude situatie Nieuwe situatie
Veel losse landelijke en bovenregionale 7 Kernteams vormen een landelijk georgani- teams seerde recherche
Aansturing verdeeld over diverse gremia Instelling landelijke driehoek onder voorzitter- schap openbaar ministerie, met dwingendheid naar de regio’s
Geen vaste capaciteit voor de bestrijding van Instelling 6 vaste eenheden ter bestrijding van bovenregionale criminaliteit bovenregionale middencriminaliteit
Geen samenhang tussen de verantwoorde- Landelijke samenhangende aansturing op lijkheid voor de aanpak van diverse bestrijding van zware georganiseerde criminaliteitsvormen criminaliteit en de bovenregionale midden- criminaliteit
Verdeelde verantwoordelijkheid voor de Eénduidige aansturing op de afhandeling van afhandeling van internationale rechtshulp- internationale rechtshulpverzoeken verzoeken
Diffuser beheer 1Kernteamregeling
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt kort de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het politiebestel beschreven, alsmede hoe het huidige palet van de opsporing in Nederland tot stand is gekomen, welke knelpunten zich daarin voordoen en langs welke lijnen daarin verbetering wordt aangebracht. Hoofdstuk 3 beschrijft de uitgangspunten voor de versterking van de organisatie van de landelijke en bovenregionale recherche en geeft vervolgens aan hoe gezag en beheer van deze organisatie vorm krijgen. Hoofdstuk 4 beschrijft de implementatie.
2 HUIDIGE SITUATIE: FEITEN EN ANALYSE
2.1 Verantwoordelijkheidsverdeling binnen het politiebestel
De totstandkoming van een samenhangende en eenduidige organisatie van de landelijke en bovenregionale opsporing vindt plaats binnen de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling in het politiebestel. De begrippen «gezag over de politie» en «beheer van het korps» staan hierin centraal.
De politie staat onder gezagvan de burgemeester dan wel de officier van justitie, naar gelang de politie optreedt ter handhaving van de openbare orde dan wel ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Er bestaat een nauwe samenhang tussen gezag en beheer, waarbij geldt dat beheer volgend is aan gezag. Het is aan de korpsbeheerder zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat de gezagsdragers optimaal inhoud kunnen geven aan hun verantwoordelijkheid. Zo kan de korpsbeheerder erop worden aangesproken dat het korps kwantitatief en kwalitatief voldoende is bemand, doelmatig is georganiseerd en behoorlijk is uitgerust (zie ook onder meer Kamerstukken II, 2000–2001, 27 560, nr. 3, p. 2). De ministers van BZK en van Justitie zijn op centraal niveau verantwoordelijk voor de (kwaliteit) van de Nederlandse politie(zorg). De minister van BZK is verantwoordelijk voor het centraal beheer van de Nederlandse politie. De minister van Justitie is verantwoordelijk voor de strafrechtshandhaving en kan daartoe het openbaar ministerie algemene en bijzondere aanwijzingen geven betreffende de uitoefening van diens taken en bevoegdheden. Het openbaar ministerie oefent het gezag uit over de politie voor wat betreft de opsporing van strafbare feiten.
2.2 Totstandkoming bovenregionaal recherchestelsel
De afgelopen acht jaar heeft de organisatie van de landelijke en bovenregionale opsporing een sterke ontwikkeling doorgemaakt. Om antwoord te geven op diverse ontwikkelingen op het gebied van de criminaliteit die binnen een louter decentraal georiënteerd politiebestel moeilijk te bestrijden bleken, zijn er diverse landelijke en bovenregionale teams opgericht: – de kernteams, die zich richten op de bestrijding van de zware en georganiseerde criminaliteit; – het Landelijk Rechercheteam (LRT), dat als onderdeel van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) tot doel heeft kernteamwaardige onderzoeken te verrichten; – de Unit Synthetische Drugs (USD), die zich richt op de bestrijding van productie en handel in synthetische drugs; – de Unit Mensensmokkel (UMS), ten behoeve van de opsporing van mensensmokkel; – de XTC-teams, die gekoppeld aan vijf kernteams zwaardere onderzoeken zullen verrichten op het gebied van synthetische drugs; – de Interregionale Fraudeteams (IFT’s), die zich richten op de bestrijding van de zogeheten horizontale fraude; – ter bestrijding van de middencriminaliteit kunnen Bovenregionale
Teams (BRT’s) worden opgericht, die als tijdelijke interregionale teams opsporingsonderzoeken verrichten. In de bijlage worden de diverse teams nader beschreven.
De totstandkoming van het landelijke en bovenregionale recherchestelsel heeft deels een incrementeel en ad hoc karakter gehad. Wanneer zich een nieuw probleem of fenomeen voordeed werd vaak door het oprichten van een nieuw team prioriteit gegeven aan het snel bereiken van tastbare resultaten. Een gevolg hiervan was dat minder aandacht werd besteed aan de relatie met het geheel van de reeds bestaande organisaties. Hierdoor is de wijze van aansturing, verantwoording, financiering en organisatie divers vormgegeven.
De onderzoeksactiviteiten van de diverse opsporingseenheden hebben sterke onderlinge raakvlakken, evenals de wijze waarop zij deze uitvoeren. Vanuit hun professionele behoefte werken de teams met elkaar samen op basis van vrijwilligheid. Nu het belang van de landelijke en bovenregionale opsporing en de omvang van de daarbij betrokken diensten sterk is gegroeid wordt het echter noodzakelijk de samenwerking en samenhang structureel vorm te geven. Daarbij dient de wijze van sturing, verantwoording en organisatie van de landelijke en bovenregionale opsporing samenhangend en eenduidig te worden georganiseerd. Tevens is van belang dat een goede relatie tussen de regionale politiekorpsen en de landelijk en bovenregionaal opererende eenheden wordt geborgd en de samenwerking tussen de regionale recherchediensten wordt gestimuleerd.
2.3 Analyse van de huidige situatie
Zoals vermeld in de inleiding hebben wij drie randvoorwaarden geformuleerd waaraan verbeteringen in de landelijke opsporing worden getoetst: – aanpassingen dienen plaats te vinden binnen het huidige bestel, er worden geen nieuwe voorzieningen opgericht; – er moet landelijke sturing plaatsvinden op landelijke problemen; – een goede integratie tussen het landelijk en het regionaal niveau is noodzakelijk.
Deze randvoorwaarden hebben wij uitgewerkt in vijf eisen:
-
1.versterking van de gezagsmatige sturing door het openbaar ministerie op de landelijke en bovenregionale opsporing;
-
2.creëren van vaste capaciteit voor de bestrijding van de bovenregionale middencriminaliteit en versterking van de gezagsmatige sturing door het openbaar ministerie hierop;
-
3.vergroting van de beheersmatige eenheid binnen de landelijke en bovenregionale opsporing;
-
4.intensivering van de internationale rechtshulp;
-
5.versterking van de capaciteit voor de bestrijding van de zware en georganiseerde misdaad.
ad 1. Versterking van de gezagsmatige sturing door het openbaar ministerie op de landelijke en bovenregionale opsporing Op landelijk niveau dient het openbaar ministerie in staat te zijn het gezag over de opsporing uit te oefenen door op basis van een landelijk inzicht prioriteiten te stellen in de keuze van landelijke onderzoeken, deze toe te delen aan teams en sturing te geven aan de daadwerkelijke uitvoering ervan. Nu is dit niet voldoende mogelijk. De feitelijke besluitvorming over het toewijzen van onderzoeken vindt momenteel plaats in verschillende gremia, op grond van adviezen van verschillende adviesorganen. Zo is er op dit moment geen relatie tussen de toewijzing van fraude-, kernteam-, en BRT-onderzoeken. Voorts is het gezag over de diverse opsporingsteams en opsporingsthema’s (zoals bijvoorbeeld mensensmokkel en synthetische drugs) verdeeld over bijvoorbeeld kernteamofficieren en landelijk coördinerende officieren van justitie. Tenslotte is nu niet geborgd dat een door het openbaar ministerie genomen besluit tot toedeling daadwerkelijk wordt uitgevoerd door de korpsen.
Hoewel het afzonderen van capaciteit ten behoeve van het onderzoeken van specifieke typen delicten op het betreffende onderwerp tot goede resultaten kan leiden, zorgt het tevens voor inflexibiliteit. Het is wenselijk dat de mogelijkheid bestaat met capaciteit tussen de verschillende recherche-eenheden te schuiven. Een dergelijke flexibiliteit maakt het mogelijk dat een nieuw crimineel fenomeen kan worden opgepakt, zonder dat additionele capaciteit moet worden toegedeeld of een nieuw team moet worden opgericht.
ad 2. Creëren van vaste capaciteit voor de bestrijding van de bovenregionale middencriminaliteit en versterking van degezagsmatige sturing door het openbaar ministerie hierop
In december 1998 besloten de politieberaden tot het instellen van (niet-permanente) BRT’s. Deze teams zijn bedoeld om de bovenregionale middencriminaliteit te bestrijden. De bestrijding van deze vorm van criminaliteit vond onvoldoende plaats, omdat de regiokorpsen zich veelal richten op criminaliteit die voornamelijk gerelateerd was aan de eigen regio, en kernteams slechts onderzoeken verrichten op het gebied van de zware en georganiseerde misdaad.
De toewijzing van onderzoeken aan BRT’s geschiedt momenteel door de Commissie Bovenregionale Opsporing (CBO). Geconstateerd moet worden dat het aantal teams dat van start is gegaan beperkt is. Regiokorpsen kennen een relatief grote mate van vrijheid met betrekking tot de vorming van een BRT. Daarnaast kan worden gesteld dat, omdat de BRT’s geen vaste teams zijn, de daadwerkelijke oprichting en personele invulling van de teams langer duurt dan wenselijk is. De BRT-systematiek heeft derhalve tot op heden niet de resultaten opgeleverd die ermee werden beoogd.
ad 3. Vergroting van de beheersmatige eenheid binnen de landelijke en
bovenregionale opsporing
De wijze van totstandkoming van de huidige landelijke en bovenregionale teams heeft geleid tot beheersmatige verschillen tussen de teams. Zo zijn er verschillen in rechtsgrond, financiering en verantwoording alsmede de organisatorische inbedding van de teams. De kernteams en het LRT zijn gebaseerd op ministeriële regelingen. De UMS, de USD en de IFT’s ontlenen hun rechtsbasis aan convenanten. De BRT’s worden gevormd op basis van een vrijwillige afspraak tussen de korpsen. Ook in de financiering en verantwoording alsmede de financiële ruimte van de diverse teams zijn verschillen aan te wijzen die niet worden verklaard door verschillen in de aard van de onderzoeken. Voorts zijn de teams elk op een andere wijze ingebed in een regionale of landelijke structuur. Deze verschillen tussen de teams vormen soms een belemmering in de samenwerking.
ad 4. Intensivering van de internationale rechtshulp
Het adequaat uitvoering geven aan internationale rechtshulpverzoeken is van groot belang voor de samenwerkingsrelatie van de Nederlandse politie en justitie met de buitenlandse zusterorganisaties. In de nota Criminaliteitsbeheersing is reeds aangegeven dat ons land op dit punt tekortschiet. Verdragsverplichtingen in de sfeer van de internationale rechtshulp kunnen lang niet altijd, dan wel niet altijd tijdig, worden nagekomen. Dit probleem wordt in de toekomst alleen maar groter omdat een toename van bijvoorbeeld Europol-verzoeken wordt verwacht. Hierbij dient te worden aangetekend dat de complexiteit van rechtshulpverzoeken en de mate van politie-inzet die hiermee gepaard gaat, sterk kan verschillen. Sommige rechtshulpverzoeken vereisen maandenlange recherchecapaciteit, andere vragen relatief minder inspanning maar krijgen door hun aard een lagere prioriteit dan de eigen onderzoeken. De vorming van een structuur met daarin acht ICC’s (internationale coördinatiecentra) en een LICC (landelijk internationaal coördinatiecentrum) heeft gezorgd voor een duidelijk internationaal loket, alsmede voor overzicht over de uitvoering van rechtshulpverzoeken. Nu deze belangrijke stap voorwaarts is gemaakt, dient de daadwerkelijke en kwalitatief goede uitvoering van alle rechtshulpverzoeken met kracht ter hand te worden genomen. Om consequent uitvoering te kunnen geven aan de zwaardere rechtshulpverzoeken is vergroting van de opsporingscapaciteit gewenst, alsmede landelijke aansturing op dit punt. Daarnaast dient de samenhang te worden vergroot door de ICC’s, en de geografische gebieden waarin zij actief zijn, te laten aansluiten op de organisatie en de gebiedsindeling van de kernteams.
ad 5. Versterking van de capaciteit voor de bestrijding van de zware en georganiseerde misdaad
In de nota Criminaliteitsbeheersing is beschreven dat het wenselijk is meer aandacht te besteden aan de zware en georganiseerde misdaad. Dit dient te geschieden door zowel de kernteams, de regionale divisies recherche als de relevante onderdelen van het KLPD kwantitatief en kwalitatief te versterken. Het is van groot belang dat daarbij ook de rechercheondersteunende taken, zoals analysecapaciteit, technische ondersteuning, forensische expertise, etc. worden versterkt.
3 VERSTERKEN ORGANISATIE VAN DE LANDELIJKE EN BOVENREGIONALE RECHERCHE
Zoals eerder is geschetst dient de versterking van de (organisatie van de) recherche plaats te vinden op een wijze die tegemoet komt aan de vijf in hoofdstuk 2 geformuleerde eisen. In dit hoofdstuk wordt eerst de versterking van de landelijke en bovenregionale recherche beschreven. Vervolgens wordt deze structuur getoetst aan de bovenvermelde eisen.
3.1 De kernteams
Organisatie
De 7 kernteams (inclusief het LRT) zullen tezamen de landelijke capaciteit vormen voor de bestrijding van de zware georganiseerde misdaad, die een (inter)nationale aanpak vereist. De teams blijven organisatorisch deel uitmaken van 6 regionale korpsen (de kernkorpsen), respectievelijk het KLPD. De 6 kernteams die deel uitmaken van een kernkorps zijn een samenwerkingsverband van de regiokorpsen in het betreffende gebied. Die samenwerkingsverbanden variëren in omvang van 2 tot 9 regionale politiekorpsen. Meer dan op dit moment het geval is dienen alle kernteams herkenbare eenheden te zijn, met een kernteamchef die hiërarchisch gezien rechtstreeks valt onder de korpsleiding. Aan de kernteams worden de organisatorische eenheden met een speciale taakopdracht opgehangen, die daarmee een onderdeel vormen van het betreffende kernteam. Hierbij dient onder andere te worden gedacht aan de Unit Mensensmokkel (UMS), de Unit Synthetische Drugs (USD) en de 5 XTC-eenheden die in het kader van de nota «Samenspannen tegen XTC» worden geformeerd. De chefs van deze eenheden worden hiërarchisch ondergeschikt aan de kernteamchef. Delen van een kernteam kunnen elders in het samenwerkingsgebied gedeconcentreerd worden gehuisvest.
Conform de aankondiging in de nota Criminaliteitsbeheersing zullen de 7 kernteams in kwantitatief opzicht worden versterkt.
Taakstelling
De kernteams krijgen vier taken:
– Hoofdtaak van de kernteams is onderzoek te verrichten naar die vormen van zware en georganiseerde misdaad die qua groepering of qua aard een landelijk of internationaal karakter hebben. Dit betreft zowel onderzoeken naar zware en georganiseerde misdaad in het hele land op het aandachtsgebied van het betreffende kernteam (zoals financiële facilitatoren, mensensmokkel, Oost-Europese criminaliteit of Zuid-Amerikaanse criminaliteit), als onderzoeken naar zware en georganiseerde misdaad gerelateerd aan het gebied van de binnen het kernteam samenwerkende regionale politiekorpsen. Het kernteam van het KLPD heeft tot taak om specifieke onderzoeken van nationaal belang te verrichten.
– Naast het verrichten van onderzoek hebben de kernteams de taak om de landelijke expertisefunctie te vervullen op de toegewezen aandachtsgebieden. Deze expertisefunctie wordt ingezet om criminaliteitsbeeldanalyses op het betreffende onderwerp te maken en ter ondersteuning van de operationele onderzoeken van het kernteam en andere opsporingseenheden.
– Taak van de kernteams is de aldus verworven kennis in te zetten of over te brengen ten behoeve van (bestuurlijke) preventie van zware en georganiseerde misdaad.
– Tenslotte krijgen de kernteams een belangrijke taak bij de afhandeling van (zwaarwegende) internationale rechtshulpverzoeken. Dit betreft zowel rechtshulpverzoeken op het aandachtsgebied van de kernteams als rechtshulpverzoeken die gerelateerd zijn aan het gebied van de binnen het kernteam samenwerkende regiokorpsen. Het kernteam van het KLPD krijgt tot taak om rechtshulpverzoeken af te handelen die niet tot een aandachtsgebied van de overige kernteams behoren en evenmin te relateren zijn aan een regiokorps. Ook zal dit kernteam capaciteit leveren voor internationale samenwerkingsverbanden, zoals bijvoorbeeld «joint teams» met buitenlandse opsporingsdiensten en onderzoeken op verzoek van Europol en Eurojust, voor zover een en ander niet tot een aandachtsgebied van de overige kernteams behoort.
Aansturing door landelijke driehoek
De grootste wijziging betreft de aansturing. Het juridisch fundament daarvoor zal zijn plaats krijgen in een nieuwe ministeriële regeling. De aansturing van de 7 kernteams gaat geschieden vanuit een nieuw in te stellen landelijke driehoek. Uitgangspunt is dat het gezag, dat zoals gezegd berust bij het openbaar ministerie, aandachtsgebieden en onderzoeken zal prioriteren, waarna in de landelijke driehoek wordt besloten hoe en met welke capaciteit deze worden toegedeeld. De samenstelling van de landelijke driehoek is als volgt. Deze driehoek zal bestaan uit 6 personen, te weten 2 korpschefs, 2 leden van het openbaar ministerie en 2 korpsbeheerders. De landelijke driehoek zal deels een personele unie vormen met de Commissie Bovenregionale Opsporing (CBO, zie hieronder).
Het openbaar ministerie is in de landelijke driehoek vertegenwoordigd door een procureur-generaal en de hoofdofficier van het landelijk parket. Het voorzitterschap is in handen van het openbaar ministerie gelet op het primaat van het gezag over de landelijke opsporing. Het College van procureurs-generaal draagt er zorg voor dat de gestelde prioriteiten worden geëffectueerd. Het geeft daratoe zonodig een aanwijzing aan de hoofdofficier van het landelijk parket en aan de hoofdofficieren die het dagelijks gezag over de kernteams uitoefenen.
Een van de twee korpsbeheerders is de gemandateerd korpsbeheerder van het KLPD, tevens directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De tweede korpsbeheerder is een van de twee (regionale) korpsbeheerders, die zitting hebben in de Commissie Bovenregionale Opsporing. Een van de korpschefs in de driehoek krijgt tot taak zorg te dragen voor de implementatie van de besluiten van de landelijke driehoek in de politielijn. Daarnaast heeft een van de korpschefs, net als een van de korpsbeheerders, zitting in de CBO, en zorgt daarmee voor een verbinding in de politielijn tussen de werkzaamheden van de kernteams en die van de BRT/IFT- combinatie (zie hieronder).
De landelijke driehoek heeft de volgende taken en bevoegdheden:
– het opstellen en vaststellen van een jaarprogramma voor de bestrijding van de zware en georganiseerde misdaad door de kernteams. Onderdeel daarvan is het geven van dwingende richtlijnen over de verdeling van de capaciteit binnen de kernteams over de diverse taakvelden. Zowel met betrekking tot het gezag als het beheer zal sprake zijn van centrale aansturing en zal de inzetbaarheid en beschikbaarheid van de teams niet afhankelijk zijn van decentrale besluitvorming;
– het verschuiven van capaciteit tussen de diverse kernteams, indien dit voor een bepaald onderzoek nodig is;
– het toewijzen van aandachtsgebieden en onderzoeken aan de kernteams;
– beslissingen van de landelijke driehoek op het gebied van toewijzing en capaciteit worden op het niveau van de regionale driehoek uitgevoerd;
– de landelijke driehoek kan de minister van BZK adviseren met betrekking tot door hem op te stellen regels ten aanzien van beheer;
– het bevorderen van de kwaliteit van de producten van de kernteams, als onderdeel van de beheersrol van de landelijke driehoek. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het tot stand (laten) komen van één nationaal criminaliteitsbeeld, het zorg dragen voor de komst van één informatiehuishouding voor de 7 kernteams, het zorg dragen voor een gelijke vormgeving van de werkprocessen binnen de 7 kernteams, etc.;
– afstemming met de CBO over de vraag welke onderzoeken door de kernteams en welke door de BRT/IFT-combinatie worden uitgevoerd.
Dienst Nationale Recherche Informatie (KLPD)
Veel meer dan nu het geval is zal de dienst Nationale Recherche Informatie (NRI) van het KLPD de besluitvorming van de landelijke driehoek gaan faciliteren, waarvoor nadere richtlijnen zullen worden vastgesteld. Hiertoe zullen landelijke criminaliteitsbeeldanalyses worden gemaakt en zaaksvoorstellen worden voorbereid zoals dit nu al gebeurt ten behoeve van de CBO. De door de politiekorpsen en derden aan te leveren informatie wordt onderworpen aan landelijk vastgestelde kwaliteitseisen en veredeld door de NRI. Doordat deze functie zowel voor de landelijke driehoek als voor de CBO zal worden vervuld kan optimale afstemming worden bereikt.
Overleg van kernteamchefs en kernteamofficieren
Het reeds bestaande overleg van de kernteamchefs en kernteamofficieren zal worden versterkt en zal de functie vervullen van operationeel overleg-en afstemmingsorgaan tussen de kernteams. Daarnaast zal het fungeren als adviesorgaan ten behoeve van de landelijke driehoek en geeft het uitvoering aan de besluiten van de landelijke driehoek.
Regionale driehoek kernkorpsen en driehoek KLPD
De regionale driehoeken van de 6 kernkorpsen en de KLPD-driehoek hebben tot taak ervoor te zorgen dat de kernteams de hen door de landelijke driehoek opgedragen taken goed kunnen uitvoeren.
De regionale hoofdofficier van justitie heeft het dagelijkse gezag over het kernteam. Hij kan ten behoeve van de uitvoering van die taak aanwijzingen krijgen van het College van procureurs-generaal. Dit kan bijvoorbeeld geschieden als een lopend onderzoek van een kernteam relaties blijkt te hebben met een elders lopend onderzoek of rechtshulpverzoek. De korpsbeheerders in de regionale driehoeken van de kernkorpsen hebben tot taak ervoor te zorgen dat op beheersmatig vlak de kernteams in staat zijn hun werkzaamheden te verrichten. Gedacht moet worden aan zaken op het gebied van de bedrijfsvoering, zoals huisvesting, mobiliteit, verbindingen, ICT, alsmede arbeidsvoorwaarden en veiligheid van de medewerkers. Ook dienen zij te bewerkstelligen dat er een operationele ondersteuning van de kernteams is, bijvoorbeeld met betrekking tot de inzet van observatie-, infiltratie- en arrestatieteams. Beslissingen van de landelijke driehoek op het gebied van toewijzing en capaciteit worden op het niveau van de regionale driehoek uitgevoerd. Er bestaat op dit punt voor de regionale driehoek geen beslissingsbevoegdheid. Indien nodig kunnen er vanuit de landelijke driehoek op beheersmatig vlak richtlijnen worden gegeven aan een korpsbeheerder van een kernkorps, bijvoorbeeld ten aanzien van ICT, werkprocessen, operationele ondersteuning en secundaire arbeidsvoorwaarden. Zoals vermeld kan landelijke driehoek de minister van BZK adviseren met betrekking tot door hem op te stellen regels ten aanzien van beheer.
3.2 De BRT/IFT-combinatie
Op het gebied van de (boven)regionale recherche-eenheden, zoals de huidige bovenregionale teams (BRT’s) en de interregionale fraudeteams (IFT’s), zullen ook wijzigingen worden doorgevoerd. Momenteel worden BRT’s op ad hoc basis geformeerd en vormen de IFT’s een organisatori- sche eenheid van korpsen die veelal niet tevens het kernkorps voor een kernteam zijn.
Organisatie
In de nieuwe opzet is gekozen voor de oprichting van een zestal vaste teams, de BRT/IFT-combinaties, waardoor permanent capaciteit ter beschikking is voor de bestrijding van de bovenregionale midden-criminaliteit en de beschikbaarheid van financiële expertise is geborgd. De huidige, vrijblijvende en gescheiden, opzet van de BRT’s en IFT’s zal niet worden gecontinueerd. Wel zal de functie en expertise van de huidige IFT’s herkenbaar moeten blijven, waardoor specialistische kennis behouden blijft. Deze BRT/IFT-combinaties zullen organisatorisch deel uitmaken van de 6 kernkorpsen die tevens een kernteam huisvesten. De chef van de BRT/IFT-combinatie zal hiërarchisch rechtstreeks vallen onder de recherchechef uit de korpsleiding van het kernkorps. Het is mogelijk dat de kernteamchef en de BRT/IFT-chef een personele unie vormen. Het is mogelijk dat onderdelen van een BRT/IFT-combinatie elders in het samenwerkingsgebied gedeconcentreerd worden gehuisvest. De grootte van de BRT/IFT combinatie komt overeen met 1% van het totaal van de sterkte van de samenwerkende regiokorpsen, vermeerderd met de thans bestaande IFT-capaciteit.
Taakstelling
De BRT/IFT-combinatie krijgt de volgende taken:
– Het verrichten van opsporingsonderzoeken op het gebied van de horizontale fraude binnen het gebied van de samenwerkende regiokorpsen;
– Het verrichten van opsporingsonderzoeken in het gehele land, indien het openbaar ministerie, op advies van de CBO, daartoe de opdracht verstrekt. Dit kan bijvoorbeeld geschieden indien blijkt dat een bepaalde criminele groepering in het gehele land actief is, zonder dat er aanleiding is dit onderzoek aan een kernteam toe te wijzen;
– Het vervullen van de expertisefunctie op het gebied van horizontale fraude en financieel rechercheren voor het samenwerkingsgebied;
– Het verrichten van opsporingsonderzoeken binnen het gebied van de samenwerkende regionale politiekorpsen. Dit betreft bijvoorbeeld onderzoeken of rechtshulpverzoeken die de regionale recherchedienst van een politiekorps gedurende te lange tijd te zwaar zouden belasten, of criminele groeperingen betreffen die in verschillende regio’s binnen het samenwerkingsgebied actief zijn.
Aansturing door de CBO
De Commissie Bovenregionale Opsporing kan in de huidige vorm en samenstelling (2 hoofdofficieren van justitie, 2 korpsbeheerders en 2 korpschefs) blijven bestaan. Een van beide hoofdofficieren is de voorzitter van de CBO. De hoofdofficier van het landelijk parket, een van de korpsbeheerders en een van de korpschefs hebben tevens zitting in de landelijke driehoek (zie hierboven). Door de personele unie tussen vertegenwoordigers van het openbaar ministerie, de korpsbeheerders en de politie in de landelijke driehoek en de CBO wordt zorg gedragen voor een goede afstemming tussen beide organen.
De CBO heeft de volgende taken en bevoegdheden: – het toewijzen van onderzoeken aan de BRT/IFT-combinaties; – de afstemming met de landelijke driehoek over de vraag welke onderzoeken door de kernteams en welke door de BRT/IFT-combinatie worden uitgevoerd.
De ICC’s
Zoals in hoofdstuk 2 is beschreven zijn er momenteel 8 regionale ICC’s en een landelijk ICC. Doordat deze nog in ontwikkeling zijn en regionaal zijn opgebouwd bestaan er verschillen in taken en taakinvulling tussen de ICC’s. Door het College van procureurs-generaal en de Raad van Hoofdcommissarissen zijn initiatieven genomen om de ICC’s uniform te laten functioneren. De ICC-structuur zal worden aangepast aan de organisatie van de landelijke en (boven)regionale recherche. Het LICC en de ICC’s zullen gezamenlijk functioneren als nationaal loket voor internationale rechtshulpverzoeken. De taken van deze regionale ICC’s zijn: – registratie van rechtshulpverzoeken in LURIS (Landelijk Uniform
Registratiesysteem voor Inkomende rechtshulpverzoeken); – coördinatie (en voortgangsbewaking) op de uitvoering van rechtshulpverzoeken; – toezicht op de kwaliteit van de afdoening van rechtshulpverzoeken.
3.3 De regionale recherche-eenheden
In de nota Criminaliteitsbeheersing is aangegeven dat de regionale divisies recherche moeten worden versterkt, zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht. Hierdoor zullen zij in staat zijn om meer opsporingsonderzoeken te verrichten en meer internationale rechtshulpverzoeken af te handelen. De regionale recherche wordt geacht de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit, die een verankering kent binnen de regio, zelf uit te voeren. Er dient meer te worden samengewerkt tussen de divisies recherche van de regionale politiekorpsen. Dit geldt in het bijzonder voor regio’s waar de zelfstandige uitvoering van alle recherchetaken als gevolg van de beperkte schaalgrootte niet goed mogelijk is. Het ligt voor de hand dat deze samenwerking veelal vorm zal krijgen binnen het samenwerkingsgebied van de 6 kernteams.
3.4 Beoordeling verbeterde organisatie van de recherche
In hoofdstuk 2 is aangegeven aan de hand van welke eisen de versterking van de recherche getoetst zal worden. Hieronder wordt de hierboven geschetste organisatie van de landelijke en (boven)regionale recherche beoordeeld aan de hand van deze eisen.
1. Versterking van de gezagsmatige sturing door het openbaar ministerie op de landelijke opsporing
Eén instantie krijgt de bevoegdheid beslissingen te nemen over het inzetten van de landelijke capaciteit, de landelijke driehoek. Deze driehoek krijgt de verantwoordelijkheid voor de opsporing in het gehele landelijke domein. De landelijke driehoek kan centraal sturen op de landelijke recherchecapaciteit door beter inzicht in de problematiek (landelijke criminaliteitsbeeldanalyse), actuele kennis van de lopende onderzoeken, de mogelijkheid prioriteiten te stellen, door onderzoeken toe te wijzen en met onderzoekscapaciteit te schuiven. De regionale driehoeken voeren de besluiten van de landelijke driehoek uit. Die besluiten zijn afdwingbaar.
2. Creëren van vaste capaciteit voor de bestrijding van de bovenregionale middencriminaliteit en versterking van de gezagsmatige sturing door het openbaar ministerie hierop
BRT’s werden op ad hoc basis samengesteld. Met het permanent maken van IFT en BRT capaciteit, kan er beter worden gestuurd op de inzet ervan. Tevens ontstaat de mogelijkheid, via de afstemming tussen CBO en de landelijke driehoek, dat onderzoeken van het landelijke niveau naar de BRT/IFT’s gaan, en ook omgekeerd. Onderzoeken zullen zo beter aansluiten op het niveau van de teams die ze uitvoeren.
3. Vergroting van de beheersmatige eenheid binnen de landelijke en bovenregionale opsporing
Er komt een nieuwe ministeriële regeling, die de Regeling kernteams, de Regeling landelijke rechercheteam, de convenanten UMS, USD en voor de IFT’s gaat vervangen. Daarmee ontstaan uniforme regels voor financiering, inbedding, beheer en gezag voor alle niet-regionale teams. Deze nieuwe regeling omvat zowel de regelgeving voor de kernteams als voor de BRT-IFT-combinatie.
4. Intensivering van de internationale rechtshulp Onverlet de taken die de regionale recherche-eenheden op dit punt uitvoeren, krijgt de landelijke opsporingscapaciteit de taak zware rechtshulpverzoeken uit te voeren die verwant zijn aan het territoir van het kernteam, vallen binnen het aandachtsgebied of gerelateerd zijn aan een lopend onderzoek. Het LRT draagt met name bij aan internationale samenwerkingsverbanden in de opsporing, zoals «joint teams». Met de ICC/LICC structuur die zal aansluiten bij de organisatie van de landelijke opsporing wordt informatie-uitwisseling eenvoudiger.
5. Versterking capaciteit bestrijding zware en georganiseerde misdaad Door de landelijke prioriteitstelling wordt de landelijke capaciteit beter ingezet. Die capaciteit wordt ook beter ingezet vanwege de mogelijkheid onderzoeken tussen het landelijke niveau en de BRT/IFT’s te verplaatsen. Conform de aankondiging in de nota Criminaliteitsbeheersing ligt het in de bedoeling naast een versterking van de regionale recherche verder nog te voorzien in een getalsmatige versterking van de bestrijding van de georganiseerde misdaad, alsmede van een versterking van een aantal overige recherchetaken die bij het KLPD zijn ondergebracht.
4 IMPLEMENTATIE
Om tot spoedige implementatie over te kunnen gaan zullen de volgende stappen worden gezet:
– Op korte termijn zal door de ministers van BZK en van Justitie een stuurgroep worden ingesteld die tot taak heeft te zorgen voor een spoedige implementatie van de in deze nota beschreven organisatiestructuur. Daarnaast heeft deze stuurgroep tot taak initiatieven die leiden tot kwaliteitsverbetering in de opsporingsketen, waaronder het project «Kwaliteitsverbetering recherche» te stimuleren, en de samenhang tussen de verschillende trajecten te bewaken. De stuurgroep wordt gevormd door de leden van de landelijke driehoek (zie hoofdstuk 3), aangevuld met de directeur-generaal Rechtshandhaving van het ministerie van Justitie. De stuurgroep stelt hiertoe voor 1 mei 2002 een plan van aanpak op.
– De ministers van BZK en van Justitie stellen een ministeriële regeling op, waarin onder meer regels worden gegeven met betrekking tot vormgeving van de landelijke recherchestructuur, de samenstelling en bevoegdheden van de landelijke driehoek, de Commissie Bovenregionale Opsporing en andere betrokken organen, de taken, sterkte, samenstelling en financiering van de te onderscheiden eenheden, alsmede aan deze eenheden te stellen kwaliteitseisen. Deze regeling zal met ingang van 1 januari 2003 in werking treden.
– Voor de periode van 1 mei 2002 tot 1 januari 2003 zal één van de korpschefs uit de landelijke driehoek volledig kunnen worden ingezet om, onder verantwoordelijkheid van de stuurgroep, leiding te geven aan de projectuitvoering.
BIJLAGE Beschrijving van de verschillende opsporingseenheden
1. De kernteams
In de periode 1993–1995 zijn zes kernteams ingericht, met als doel een bijzondere organisatorische voorziening te treffen ter bestrijding van de (bovenregionale) georganiseerde criminaliteit. Deze kernteams zijn samenwerkingsverbanden van regionale politiekorpsen. Het zijn relatief kleine eenheden, ongeveer 55 tot 100 personen per team. Elk kernteam is beheersmatig ondergebracht bij een van de deelnemende regio’s, het beheerkorps. Sinds 1 januari 2000 vindt de financiering rechtstreeks plaats door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hiervoor is 1% van de algemene maatstaf van de algemene bijdrage (zo’n 35 miljoen EURO) gereserveerd.
De kernteams hebben vier taken: – een opsporingstaak; – een informatieverzamelingstaak;
– de daadwerkelijke voorkoming van strafbare feiten (preventie); – het verlenen van ondersteuning aan de regionale politiekorpsen op het gebied van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Ten behoeve van deze taken heeft elk van de kernteams een aantal aandachtsgebieden. Deze aandachtsgebieden zijn te onderscheiden naar geografisch gebied (Zuid-Amerika, Oost-Europa), infrastructurele werken (Schiphol en haven Rotterdam), delictsoort of type criminaliteit (mensensmokkel, synthetische drugs) en de etniciteit/nationaliteit van dadergroepen (Turken, Hollandse netwerken). Elk kernteam richt zich op een aantal of een combinatie van deze aandachtsgebieden. De gezags- en beheersmatige aansturing van de kernteams geschiedt door de driehoek van het kernkorps. De toewijzing van aandachtsgebieden en van onderzoeken aan de kernteams geschiedt door het College van Procureurs-generaal. Het College bedient zich hierbij van een zogenaamde «weegploeg», die onderdeel uit maakt van het Landelijk Parket, die bekijkt of het betreffende onderzoek al dan niet kernteamwaardig is. Vervolgens gaat het onderzoeksvoorstel naar de Coördinatiecommissie Zware Criminaliteit (CCZwacri), die het College dienaangaande adviseert. De CCZwacri wordt voorgezeten door de PG die het onderwerp zware, georganiseerde misdaad in zijn portefeuille heeft. De omvang van de CCZwacri is omstreeks vijftien personen. Zitting hierin hebben de korpschefs en hoofdofficieren van de kernteamdriehoeken, aangevuld met een vertegenwoordiger van de BOD’en en van de departementen van BZK en Justitie. De regionale korpsbeheerders hebben geen zitting in de CCZwacri.
2. Het Landelijk Recherche Team (LRT)
In 1995 is het Landelijk Recherche team, als onderdeel van het KLPD, opgericht. Het LRT wordt veelal gezien als het zevende kernteam, maar heeft een andere rechtsbasis, een andere financieringsstructuur en deels ook andere taken. De huidige taken van het LRT zijn: – het ontwikkelen van expertise op het terrein van financieel rechercheren, middels onderzoeken; – fraude; – internationale rechtshulpverzoeken die niet elders kunnen worden geplaatst; – onderzoeken van nationaal belang.
De aansturing van het LRT geschiedt identiek aan die van de kernteams.
3. De Unit Synthetische Drugs (USD)
In 1997 is de USD opgericht. De USD richt zich op de bestrijding van de productie van en handel in synthetische drugs. Hierbij kan gedacht worden aan XTC, amfetaminen en varianten hierop. Naast het verrichten van operationele onderzoeken, heeft de eenheid tot taak om een expertisecentrum te vormen voor de opsporing in Nederland en in het buitenland. De eenheid heeft een taak bij de uitvoering van internationale rechtshulpverzoeken en de USD krijgt met ingang van 1 april 2002 een coördinerende taak met betrekking tot de werkzaamheden van de XTC-eenheden bij de kernteams (zie punt 5).
De USD maakt in formele zin deel uit van het kernteam Zuid-Nederland, maar kent een eigen financierings- en verantwoordingsstructuur en heeft een andere rechtsbasis. Voorts is er geen hiërarchische relatie tussen de chef van het kernteam en de chef van de USD. Ook de gezagslijn is niet gelijk, aangezien de kernteamofficier een andere is dan de landelijk coördinerend officier voor Synthetische drugs (tevens de officier van de USD). Beide eenheden dienen daarom in materiële zin als nevengeschikt aan elkaar te worden beschouwd. De USD bestaat naast politiemedewerkers ook uit medewerkers van de Economische Controle Dienst (ECD), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), de Koninklijke Marechaussee en de NRI.
De aansturing van de USD geschiedt door de driehoek van het regiokorps Brabant Zuid-Oost. De hoofdofficier van justitie in Den Bosch maakt hierbij gebruik van de Landelijk coördinerend officier van justitie voor synthetische drugs, die deel uitmaakt van het arrondissementsparket van Den Bosch. De USD zal de komende jaren nagenoeg worden verdubbeld.
4. De Unit Mensensmokkel (UMS)
Om mensensmokkel op te sporen is sinds november 1998 de UMS operationeel. Deze eenheid maakt deel uit van het kernteam Noord en OostNederland, maar kent evenals de USD een eigen financierings- en verantwoordingsstructuur. Anders dan bij de USD het geval is kan de UMS zowel formeel als materieel volledig als onderdeel van het kernteam worden gezien. Naast politiemensen werken er ook medewerkers van de Kmar en de FIOD/ECD bij de UMS. Het team wordt als gevolg van het Actieplan terrorisme aanzienlijk uitgebreid.
De dagelijkse aansturing van de UMS is in handen van de driehoek van het regionale politiekorps IJsselland. De toewijzing van onderzoeken geschiedt conform de toewijzing van kernteamonderzoeken. De UMS en de bij het KLPD gevestigde Informatie en Analysecentrum Mensensmokkel (IAM) worden de komende jaren fors uitgebreid. De totale bedragen voor 2005 bedragen circa 5,7 miljoen EURO.
5. De XTC-teams
In het kader van de implementatie van de kabinetsnotitie «Samenspannen tegen XTC» zullen, naar verwachting per 1 april 2002, een vijftal XTC-units operationeel zijn. Deze eenheden zijn gekoppeld aan vijf van de zes kernteams. Deze XTC-eenheden hebben tot taak om de zwaardere onderzoeken te verrichten op het gebied van synthetische drugs, die nu veelal blijven liggen als gevolg van tijdgebrek bij de regiokorpsen. Dit betreft voor een belangrijk deel ook omvangrijkere onderzoeken die het gevolg zijn van internationale rechtshulpverzoeken.
6. Interregionale Fraudeteams (IFT’s)
Ter bestrijding van de horizontale fraude (fraude in het particuliere gelden goederenverkeer) zijn er in de periode 1998–2000 een zevental Interregionale Fraudeteams opgericht. Het beheer over de IFT’s ligt bij de korpsbeheerder van het regionaal korps waar de IFT is ondergebracht. In het algemeen zijn de dit korpsen waarbij geen kernteam is ondergebracht. Amsterdam en Rotterdam vormen de uitzondering op deze regel. Het gezag met betrekking tot de opsporing ligt, zoals altijd, bij de officier van justitie. Elk van de teams heeft een eigen fraudeofficier. Mogelijke projecten voor onderzoeken worden voor het merendeel aangereikt vanuit de teams aan het Voorbereidend Prioriteiten Overleg (VPO). Het VPO bestaat uit uitvoerende politiechefs van de IFT’s en het geeft advies aan de Coördinatie Commissie Fraude (CC fraude), op basis van het overzicht van opsporingscapaciteit en wegingscriteria welke IFT de zaak moet oppakken. Het VPO wordt voorgezeten door een officier van justitie, die tevens secretaris is van de Coördinatiecommissie fraude. De CC-fraude bestaat uit de fraudeofficieren en wordt voorgezeten door de PG die de portefeuillehouder voor fraude en financieel economische criminaliteit is binnen het College. De CC fraude beslist formeel over de zaakstoewijzing aan de teams. Het landelijk bureau fraude – onderdeel van het KLPD – verleent ondersteuning bij de voorbereiding van het VPO.
7. De Bovenregionale Teams (BRT’s)
De beraden hebben in 1998 als antwoord op het kritische rapport van de Algemene Rekenkamer inzake de informatiehuishouding van de Nederlandse politie aangegeven dat de oprichting van (tijdelijke) bovenregionale teams (BRT’s) een goede manier zou kunnen zijn om het gat te dichten dat zou zijn ontstaan tussen de bestrijding van zware en georganiseerde misdaad (door de kernteams) enerzijds, en de veelvoorkomende criminaliteit (door de regiokorpsen) anderzijds.
De opzet van de structuur van BRT’s is dat, als blijkt dat criminelen in meerdere regio’s actief zijn, de desbetreffende korpsen de handen ineen slaan om gezamenlijk een team op te richten. Nadat een project succesvol is afgerond, dan wel de tevoren gestelde tijdslimiet is bereikt, wordt het team weer opgeheven. Om te weten of criminelen in meerdere regio’s actief zijn is er een informatiesysteem (VROS) in werking gesteld dat dit moet kunnen traceren. Daarnaast kunnen mogelijke projecten ook door politiekorpsen, die het vermoeden hebben dat criminelen in meerdere regio’s actief zijn, worden aangemeld. Inmiddels worden verschillende BRT-onderzoeken uitgevoerd en is een aantal afgerond. De beslissing of er al dan niet een BRT wordt opgericht, is in handen van de Commissie Bovenregionale Opsporing (CBO). Het CBO wordt gevormd door twee korpsbeheerders, twee hoofdofficieren en twee korpschefs, onder voorzitterschap van de een regionaal korpsbeheerder. De voorbereiding van de besluitvorming vindt plaats bij het Informatieknooppunt Nederlandse Politie (IKP), dat onderdeel uit maakt van de dienst Nationale Recherche Informatie (NRI) van het KLPD.
The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.