Nader voorlopig verslag - Het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tijdelijke regeling van de subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad (Overgangswet verzorgingshuizen)

Dit nader voorlopig verslag i is onder nr. 1 toegevoegd aan wetsvoorstel 24606 - Overgangswet verzorgingshuizen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tijdelijke regeling van de subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad (Overgangswet verzorgingshuizen); Nader voorlopig verslag  
Document date 18-09-1996
Publication date 12-03-2009
Nummer KST16364
Reference 24606, nr. 1
From Staten-Generaal
Original document in PDF

2.

Text

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1996–1997 Nr. 1*

24 606

Het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tijdelijke regeling van de subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad (Overgangswet verzorgingshuizen)

1 Samenstelling:

Van de Zandschulp (PvdA), Heijmans (VVD), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Boorsma (CDA), Tuinstra (D66), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Werner (CDA), Batenburg, Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Hendriks, Ter Veld (PvdA), (voorzitter), Dees (VVD) en De Wit (SP). * De vorige stukken inzake dit wetsvoorstel zijn verschenen onder de nrs. 310 t/m 310b, vergaderjaar 1995–1996.

NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 18 september 1996

De memorie van antwoord gaf aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de CDA-fractie deelden mee zich in dit stadium te willen beperken tot de hoogst noodzakelijke vragen. Andere vragen die in reactie op de memorie van antwoord dienen te worden gesteld, wensten zij bij de plenaire behandeling aan de orde te stellen.

  • 1. 
    Het verschil in financieel kader tussen de circulaires van 21 december 1995 en 17 juli 1996 moet naar de mening van deze leden in twee delen uiteenvallen.
  • a. 
    De jaren1993–1996.Met welk financieel kader dient – bij het niet tijdig in werking treden van de Overgangswet – binnen de WBO-systematiek dan rekening te worden gehouden?
  • b. 
    De jaren 1997–2000. Is het niet volstrekt begrijpelijk, dat de provincies en grote steden geen rekening hebben gehouden met – wat de eigen bijdrage betreft – de door de provincies en grote steden geplande capaciteitsreductie voor de periode 1997–2000 in het licht van het binnen de AWBZ bestaande regiem van verrekening van overschotten/tekorten met de Centrale Kas?
  • c. 
    Is het metterdaad de bedoeling voor de gehele planperiode uit te gaan van een afwijkend regiem?
  • 2. 
    Wat zijn exact de redenen dat thans nog geen definitieve cijfers over aantallen verzorgingshuis- en verpleeghuisplaatsen in 1995 bekend zijn?
  • 3. 
    Welke maatregelen stelt de staatssecretaris zich voor om het ramen op basis van onnauwkeurige aannames zoveel mogelijk te voorkomen?
  • 4. 
    Waarom is er op basis van de eerste signalen van provincies en de feitelijke gegevens die in het voorjaar over de opbrengst van de eigen bijdragen 1994 binnenkwamen niet eerder ingegrepen?
  • 5. 
    Kan de staatssecretaris de garantie geven dat een eventueel tekort niet ten laste van het zorgbudget zal komen?
  • 6. 
    Kan de staatssecretaris aangeven hoe de concept-plannen van de provincies, etc. qua verplichtingenniveau uitwerken voor de drie onderscheiden categorieën (Groningen, enz. Flevoland, enz. en Drenthe, enz.)?
  • 7. 
    Moet uit het feit, dat de staatssecretaris thans een noodwet voorbereidt om de bevoorschotting van instellingen (tijdelijk) veilig te stellen worden afgeleid dat de staatssecretaris ervan uitgaat dat de provincies, enz. niet meer tijdig vó ór 1 januari a.s. hun beleidsplannen kunnen indienen? Hoe stelt de staatssecretaris zich de behandeling van deze noodwet in de tijd voor?
  • 8. 
    Nu het risicoprofiel voor de NWI-sector nog niet voorhanden is, rijst de vraag of en welke afspraken er zijn gemaakt met betrekking tot de dekking van eventuele tekorten?
  • 9. 
    Welke kanttekeningen moeten worden geplaatst bij de gehanteerde aannames in het rapport «Naar geregisseerd scheiden»?
  • 10. 
    Kan de staatssecretaris nog eens exact aangeven hoe de aard en de inhoud van de regio-visie moet worden gezien ook in relatie tot de nieuwe wet Ziekenhuisvoorzieningen, aangezien er sprake is van meerdere interpretaties?
  • 11. 
    De uitleg met betrekking tot de intenties rond het scheiden van wonen en zorg is niet altijd consistent. Gaarne nadere uitleg.
  • 12. 
    Gaarne eveneens nog beantwoording van de eerder gestelde vragen, o.m. met betrekking tot de incidentele inzet van de opbrengst uit de TVK-maatregel «Prijzenwet Geneesmiddelen».
  • 13. 
    Is het mogelijk – met aanvaarding van het wetsvoorstel – de invoeringsdatum later te stellen, bijv. op 1 april of 1 juli a.s.?

Welke bedragen zouden dan kunnen worden ingezet om de problematiek van de noodzakelijke capaciteitsreductie op basis van de circulaire van 17 juli jl. te verlichten?

  • 14. 
    Heeft de staatssecretaris enig inzicht in deze capaciteitsreductie? En wat is hiervan naar schatting de omvang van de mindere opbrengst aan eigen bijdragen?

De leden van de PvdA-fractie wilden – in aanvulling op de vragen van de CDA-fractie – graag antwoord op de navolgende vragen:

  • 1. 
    Is het beeld juist dat door de thans geëxpliciteerde berekeningswijze van het totale budget de overgangswet bejaardenoorden in plaats van substitutiebevorderend juist substitutieremmend zal werken waar iedere substitutiewijze betekent dat de provincies per definitie inkomsten derven?
  • 2. 
    Wordt bij het berekenen van de eigen bijdragen een correctie toegepast voor de werkelijke opbrengst van de eigen bijdragen, m.a.w. wanneer de eigen bijdragen van de bewoners – mede als gevolg van de stijgende inkomenspositie van ouderen – hoger uitvalt is er dan een mogelijkheid dit geld aan de provincies te doen toekomen? Op welke wijze kunnen de provincies controleren dat hier geen weglek plaats vindt?
  • 3. 
    Kan inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze de berekende 280 miljoen aan inkomensderving als gevolg van het wegvallen van de vermogenstoets feitelijk is gedekt? Deze inzichtelijkheid kan de vrees wegnemen dat de keuze de vermogenstoets te doen vervallen in feite gecompenseerd moet worden door de provincies.
  • 4. 
    Kan nader worden toegelicht op welke wijze provincies rekening moeten en kunnen houden met de provinciale situatie, zoals kennelijk aan de provincies is gesuggereerd waar het bij voorbeeld de bezettingsgraad betreft, waar de circulaire uitgaat van een algemeen voor alle provincies geldende berekeningswijze?

De leden van de fractie van D66 wensten gaarne te vernemen hoe de staatssecretaris de rol van de verbindingskantoren in de onderhavige wet ziet in verband met het feit dat dit bij uitstek concurrerende verzekeraars zijn.

Het lid van de fractie van het AOV merkte op dat hij, gezien de memorie van antwoord, waarin o.a. wordt geconcludeerd dat het scheiden van wonen en zorg mogelijk en wenselijk is, er wel van overtuigd is dat zulks mogelijk is. Of die scheiding ook wenselijk is valt te betwijfelen. Als het er bijvoorbeeld om gaat om de kosten van wonen en zorg gescheiden te houden zei dit lid te menen dat de verzorgingshuizen die scheiding met een adequate boekhouding reeds kunnen realiseren en dus kunnen doen waar de overheid om vraagt. Als de geachte bewindsvrouwen om welke redenen dan ook de scheiding terdege wenselijk vinden dan zou dit lid graag de garantie willen hebben dat de bewoners van verzorgingshuizen niet opgezadeld worden met het bijhouden van een administratie zoals het overmaken van de huur voor wonen en het betalen van water- en energierekeningen en de eigen bijdrage voor zorg. Bewoners van verzorgingshuizen jonger dan 80 jaar vindt men in deze huizen niet meer. Daarom mag men van de huidige en toekomstige bewoners een dergelijke belasting niet verlangen. Overigens bestaat nog steeds de eigenlijk ontoelaatbare situatie dat zij voor de betaling van hun eigen luister- en kijkgeld moeten zorgen; aan die situatie zou beslist iets gedaan moeten worden. Tot slot merkte dit lid op dat een verhoging van de kosten voor wonen en zorg die voor rekening van de bewoners van verzorgingshuizen komen (ook voor incidentele gevallen) door de fractie van het AOV onacceptabel wordt gevonden.

De voorzitter van de commissie, Ter Veld

De griffier van de commissie, Nieuwenhuizen

 
 
 

3.

More information

 

4.

Parlementaire Monitor

The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.