Memorie van toelichting - Het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tijdelijke regeling van de subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad (Overgangswet verzorgingshuizen) - Main contents
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 24606 - Overgangswet verzorgingshuizen i.
Officiële titel | Het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tijdelijke regeling van de subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad (Overgangswet verzorgingshuizen); Memorie van toelichting |
---|---|
Document date | 10-02-1996 |
Publication date | 12-03-2009 |
Nummer | KST13042 |
Reference | 24606, nr. 3 |
From | Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
Original document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1995–1996
24 606
Het onderbrengen van de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, in de aanspraken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en tijdelijke regeling van de subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad (Overgangswet bejaardenoorden)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
A. ALGEMEEN DEEL 1. Inleiding
Op 16 mei 1994 publiceerde de door de vorige regering ingestelde commissie Modernisering Ouderenzorg onder leiding van de Eindhovense burgemeester Welschen zijn advies «Ouderenzorg met toekomst». Deze commissie had als belangrijkste taak te adviseren over modernisering van het stelsel van ouderenzorg als onderdeel van het zorgsysteem.
De commissie constateerde een groot aantal knelpunten. De belangrijkste waren:
-
*verschillende financieringsstromen in de ouderenzorg welke een doelmatige zorgverlening in de weg staan;
-
*Het grote aantal instellingen en de veelheid van regelingen brengen gebruikers van voorzieningen in de war;
-
*Het stelsel van zorgvoorzieningen prikkelt de aanbieders lang niet altijd tot samenwerking en vernieuwing van het zorgaanbod;
-
*De gebruikers van zorg krijgen soms verkeerde prikkels. De commissie lardeert deze knelpunten met een aantal treffende,
concrete voorbeelden. Centraal in het advies van de commissie staat het onderbrengen van de ouderenzorg als aanspraak in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De commissie adviseerde ook tot harmonisatie van de eigen betalingen, tot integratie van de indicatiestelling en deed voorstellen tot regionale samenwerking en zorgvernieuwing.
In het regeerakkoord is opgenomen, dat naar verhouding meer ouderen zelfstandig moeten kunnen blijven wonen. Bij de uitwerking van deze gedachte dient het rapport Modernisering ouderenzorg van de Commissie Welschen als leidraad. In het verlengde hiervan hebben de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VRoM) op 1 september 1995 hun voorstellen tot vernieuwing van de ouderenzorg toegezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal (Kamerstukken II 1994/1995, 24 333, nr. 1). Geconstateerd wordt dat het verpleeghuis, het bejaardenoord, de gezinsverzorging en het kruiswerk een eigen planningssysteem, financieringswijze en indicatiesysteem kennen. Daarnaast divergeren de eigen bijdragen systemen. Ook doen zich op lokaal niveau knelpunten voor in de afstemming tussen de huisvestings-, zorg- en sociale functies. In deze aspecten ziet het kabinet aanleiding de thans geldende wet- en regelgeving te bezien en zoveel mogelijk te stroomlijnen. Dit wetsvoorstel is een eerste aanzet daartoe.
Voorgesteld wordt de bejaardenoorden te financieren uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ), een kader te scheppen voor onafhankelijke en objectieve indicatiestelling en de eigen bijdrage te harmoniseren.
De voorstellen ten aanzien van de modernisering van de ouderenzorg hangen ten nauwste samen met de voorstellen ten aanzien van de inrichting van het zorgstelsel. Daarover heeft de regering de Tweede Kamer per brief van 20 maart 1995 geïnformeerd (Kamerstukken II 1994/95, 24 124, nrs. 1 en 2). In die brief is nader ingegaan op de inrichting van het zorgstelsel in drie compartimenten. De bejaardenoorden, verpleeghuizen en de langdurige thuiszorg worden ondergebracht in het eerste compartiment waar aanbodregulering via de Wet ziekenhuisvoorzieningen (Wzv) en toepassing van de Wet tarieven gezondheidszorg (Wtg) centrale elementen vormen.
-
2.Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel voorziet in een tijdelijke regeling waarbij tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de Ziekenfondsraad tot taak heeft bejaardenoorden te subsidiëren. Op basis van een aantal overwegingen is gekozen voor deze overgangsperiode. In de eerste plaats dienen de jegens bejaardenoorden aangegane verplichtingen zoveel mogelijk te worden gehonoreerd. Dit is mogelijk door het in de Wet op de bejaardenoorden (Wbo) neergelegde vereveningstraject te voltooien. In de tweede plaats bestaan op dit moment aanzienlijke verschillen tussen de door provincies, grote steden en Minister van VWS opgestelde subsidieregelingen op grond van de Wbo. Deze verschillen zitten met name in de bekostigingsgrondslag en de wijze van berekening van de subsidie. Hierdoor is het niet goed mogelijk op korte termijn een uniforme financiering van bejaardenoorden te hanteren. De overgangsperiode kan worden benut om hiernaar toe te werken. In de derde plaats kan een overgangsperiode worden gebruikt om te komen tot een adequate kennisoverdracht van de provincies, grote steden en het Ministerie van VWS naar de Ziekenfondsraad en andere betrokken instanties. De beoogde ingangsdatum van het onderdeel van het wetsvoorstel dat betrekking heeft op de tijdelijke subsidiëring door de Ziekenfondsraad is 1 januari 1997. Verwachte einddatum van deze overgangsperiode is 31 december van het jaar 2000. Voor het geval dat in de loop van de overgangsperiode mocht blijken dat de hiervoor bedoelde overgangsproblemen eerder opgelost of verminderd kunnen worden, en, indien de benodigde uitvoeringsmaatregelen tijdig getroffen zijn, wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid gecreë erd de overgangsperiode te bekorten.
Uitgangspunt bij de tijdelijke subsidieregeling is dat de Ziekenfondsraad in 1996 vast te stellen plannen voor bejaardenoorden uitvoert. Deze plannen zijn onder de werking van de Wbo door provincies, grote steden en de Minister van VWS voor de periode 1997 tot en met 2000 vastgesteld. Bejaardenoorden worden door de Ziekenfondsraad slechts gesubsidieerd in overeenstemming met de vastgestelde plannen. Daarmee bepalen in feite provincies, grote steden en de Minister van VWS in belangrijke mate het beleidskader voor subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad in de overgangsperiode. Slechts in uitzonderlijke gevallen zal het voor de Ziekenfondsraad mogelijk zijn –
mits een dergelijk besluit door de Minister van VWS wordt goedgekeurd – om andere bejaardenoorden te subsidiëren.
Daarnaast kunnen bejaardenoorden slechts door de Ziekenfondsraad gesubsidieerd worden, indien dit past binnen de door de Minister van VWS beschikbaar gestelde financiële middelen. Voor de kosten van exploitatie van bejaardenoorden zal verder slechts subsidie verleend worden voor zover een bejaardenoord duurzaam verblijf en verzorging verstrekt aan personen die hiervoor geïndiceerd zijn en hun partners. Deze personen zullen een eigen bijdrage verschuldigd zijn aan de Ziekenfondsraad, die mede afhankelijk gesteld kan worden van het inkomen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van de bijdrage bepaald. De bijdrage zal geharmoniseerd worden met de eigen bijdrage die ingevolge de AWBZ van toepassing is.
Aan de Ziekenfondsraad is in dit wetsvoorstel de taak opgedragen bejaardenoorden te subsidië ren. Naar analogie van artikel 16 van de AWBZ, biedt het wetsvoorstel evenwel de mogelijkheid, dat het Centraal Administratiekantoor (CAK) of verbindingskantoren gemandateert worden om namens de Ziekenfondsraad de inning van de bijdrage, respectievelijk de subsidieverstrekking aan bejaardenoorden, feitelijk uit te voeren.
In de Wbo is aan burgemeester en wethouders opgedragen indicatiecommissies in te stellen. Het bestaan van dergelijke indicerende instanties zal ook in de toekomst wenselijk zijn. Intrekking van de Wbo per beoogde datum van 1 januari 1997 leidt er evenwel toe dat de wettelijke grondslag voor indicerende instanties in een andere wet neergelegd moet worden. Aangezien de huidige indicatiecommissies ook thans beoordelen of iemand is aangewezen op de zorg, verleend in een verpleeghuis, en bovendien in de plannen van de regering in de toekomst ook met betrekking tot andere aanspraken op zorg op grond van de AWBZ zullen gaan beoordelen of iemand op die zorg is aangewezen, is er voor gekozen de wettelijke grondslag voor de werkzaamheden van dergelijke instanties in de AWBZ op te nemen.
In de Wbo is aan provinciale inspecties het toezicht op de kwaliteit van de bejaardenoorden opgedragen. Door intrekking van de Wbo komt ook deze provinciale taak te vervallen. Het toezicht op de kwaliteit van bejaardenoorden zal bij de inwerkingtreding van deze wet een zaak van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn. Daartoe zijn in de Kwaliteitswet zorginstellingen een aantal bepalingen gewijzigd.
Na de overgangsperiode zal de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, ondergebracht zijn in de aanspraken op zorg op grond van de AWBZ. Hiertoe zal te zijner tijd de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de AWBZ, het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering, aangepast worden. Indien verzekerden duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord wensen, zullen zij zich vanaf dat tijdstip moeten wenden tot het ziekenfonds, de ziektekostenverzekeraar of het uitvoerend orgaan waarbij zij zijn ingeschreven als verzekerde ingevolge de AWBZ.
Niet alleen de AWBZ zal van toepassing zijn op de bejaardenoorden in de eindsituatie waarbij duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord is ingebracht in de aanspraken op zorg op grond van de AWBZ. Ook de Wzv en de Wtg zullen vanaf dit tijdstip van toepassing zijn op de bejaardenoorden. Uitgaande van de Wzv, zoals deze thans luidt, zou dit betekenen dat er voor de bejaardenoorden een verbodssysteem van toepassing zou zijn voor het bouwen en exploiteren van een bejaardenoord. Dit verbodssysteem houdt in dat het bouwen en exploiteren van een bejaardenoord verboden is, tenzij het bejaardenoord over een vergunning op grond van de Wzv beschikt. Deze vergunning wordt eerst afgegeven, nadat een verklaring is afgegeven, waaruit blijkt dat de beoogde bouw past in het door provincies opgestelde en door Onze Minister vastgestelde plan voor ziekenhuisvoorzieningen. Voor zover geen plan voor ziekenhuisvoorzieningen is vastgesteld, wordt getoetst aan de hand van door de Minister van VWS vastgestelde richtlijnen of aan de beoogde bouw behoefte is.
Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van 20 maart 1995 (Kamerstukken II 1994/95, 24 124, nrs. 1 en 2) is aangegeven, bestaat het voornemen om de Wzv fundamenteel te wijzigen. In dat kader wordt overheidsinvloed met betrekking tot bouw slechts overwogen ten aanzien van ziekenhuisvoorzieningen waarvan de overheid vindt dat de verwezenlijking daarvan wenselijk is. Voor de bouw van andere ziekenhuisvoorzieningen zal alsdan niet langer het bovengenoemde verbodssysteem gelden. De bouw van een ziekenhuisvoorziening wordt evenwel niet in een bouwprogramma opgenomen en niet in het kader van de wettelijke ziektekostenverzekeringen gefinancierd, zolang de overheid de bouw hiervan niet als wenselijk heeft aangemerkt.
Toepassing van de Wtg brengt met zich, dat er geen jaarlijkse subsidiestroom meer naar de bejaardenoorden gaat, maar dat de nadruk zal komen te liggen op regelmatig terugkerende onderhandelingen met verzekeraars resulterend in overeenkomsten over de door een bejaardenoord te verrichten prestatie en het door een bejaardenoord in rekening te brengen tarief. Dat tarief moet aan het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg (Cotg) ter goedkeuring worden voorgelegd, c.q. door het Cotg worden vastgesteld.
Er is voor gekozen de taak aan de Ziekenfondsraad om bejaardenoorden te subsidiëren in een afzonderlijke wet onder te brengen. Overwogen is om de tijdelijke subsidiëring van de Ziekenfondsraad op te nemen in de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) of de AWBZ. Juist vanwege het tijdelijke karakter van de regeling leek het evenwel niet wenselijk bestaande wetten te wijzigen en deze wijzigingen enige jaren later weer ongedaan te maken. Met betrekking tot de Wfv geldt daarnaast nog dat het opnemen van een aantal hoofdstukken omtrent de subsidiëring van bejaardenoorden in de Wfv moeilijk verenigbaar lijkt met het karakter en de reikwijdte van de Wfv.
-
3.Planning
Op basis van de Wbo worden er in 1996 door de provincies, de vier grote steden en de Minister van VWS plannen opgesteld voor de bejaardenoorden voor de periode 1997–2000. In de overgangsperiode is uitgangspunt dat deze plannen worden uitgevoerd. Daarom is in het wetsvoorstel bepaald dat alleen de bejaardenoorden die in een plan zijn opgenomen, in aanmerking komen voor subsidiëring door de Ziekenfondsraad. In dit geheel spelen de in het plan opgenomen capaciteit, de voorgenomen gehele of gedeeltelijke sluiting of verlaging van de capaciteit een rol.
Op basis van het voorgaande kan de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Ziekenfondsraad en provincies, grote steden en Minister van VWS in de overgangsperiode als volgt worden geschetst. Binnen het door de minister aan te geven financiële kader, welk kader op grond van de Wbo feitelijk per provincie bestaat uit de som van de beschikbare collectieve middelen en de geraamde eigen bijdragen, stellen de provincies en grote steden in 1996 een plan voor de jaren 1997 tot en met 2000 op en stellen dat vast. Hen is daarbij verzocht bij de voorbereiding hiervan de Ziekenfondsraad of de door de Ziekenfondsraad aan te wijzen instanties nauw te betrekken. De plannen worden door de minister getoetst. Deze toets heeft betrekking op naleving van de financiële randvoorwaarde bij de planvorming. Immers, de Wbo – het wettelijk kader waarbinnen de plannen voor de periode 1997 tot en met 2000 moeten worden opgesteld – geeft aan, dat de plannen moeten passen binnen de meerjarencijfers op de rijksbegroting. De uitvoering van het plan geschiedt onder verantwoordelijkheid van de Ziekenfondsraad, doch de provincies en grote steden behouden een rol ten aanzien van de beoordeling van de begrotingen en de jaarrekeningen van de bejaardenoorden.
Op zijn laatst per 1 januari 2001 zal de Wzv ook voor de bejaardenoorden gelden. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven bestaan er voornemens om de Wzv te wijzigen. De rol van de provincies verandert. Ten aanzien van de regiovisie is met de provincies afgesproken, dat zij worden uitgenodigd de totstandkoming van regiovisies te coö rdineren. Hiertoe zal de Wzv worden gewijzigd. De vereenvoudiging van de Wzv is voorzien per 1 januari 1998.
-
4.Financiering van bejaardenoorden
In de overgangsperiode is de Ziekenfondsraad belast met de subsidiëring van de bejaardenoorden. In het plan wordt aangegeven welke bejaardenoorden voor subsidie in aanmerking komen. Gelet op de door de provincies en vier grote steden opgebouwde expertise, is bepaald dat provincies en grote steden over het verlenen en het beëindigen van subsidie door de Ziekenfondsraad hun oordeel geven. De subsidiëring van bejaardenoorden komt ten laste van het AFBZ.
In de overgangsperiode zal er naar gestreefd worden tot een meer uniforme bekostiging te komen. In het kader van de Wbo worden de begrotingen van de bejaardenoorden elk jaar door de subsidiërende overheid (provincies, grote steden en de Minister van VWS) vastgesteld. De subsidieregeling van de Ziekenfondsraad kan het perspectief bieden om gedurende de overgangsperiode tot uniforme regels te komen en zoveel mogelijk reeds toe te werken naar de systematiek die door het Cotg zal worden gehanteerd.
Anders dan in de Wbo het geval is, zijn er geen afzonderlijke bepalingen inzake de sluiting van bejaardenoorden opgenomen. De Ziekenfondsraad heeft de bevoegdheid tot sluiting niet nodig, omdat zij de verstrekking van subsidies kan staken. De bevoegdheid tot sluiting was daarnaast in de Wbo opgenomen vanuit kwaliteitsoverwegingen. Kwaliteitsaspecten zullen evenwel bestreken worden door Kwaliteitswet zorginstellingen.
Na de overgangsperiode zal de Wtg ook voor de bejaardenoorden gelden. Met dit instrumentarium worden de prijzen gereguleerd.
Uitgangspunten bij de Wtg zijn de afspraken die het bejaardenoord maakt met de verzekeraars of de verbindingskantoren, optredend namens de verzekeraars, over de produktie en over de daarbij behorende aanvaardbare kosten, alsmede de realisatie van die afspraken. Het daarbij behorende tarief krijgt de instelling vergoed van de verzekeraars. De verzekeraar krijgt voor de zorgkosten op zijn beurt weer een kostendekkende uitkering uit het AFBZ.
-
5.Indicatiestelling
In het regeerakkoord is aangegeven dat indicatiestelling onafhankelijk en objectief dient plaats te vinden. Onder indicatiestelling wordt verstaan het inventariseren van de zorgbehoefte en het objectief bepalen welke zorg naar inhoud, omvang en kwaliteit nodig is. Hierbij zal geabstraheerd moeten worden van eventuele beperkingen van bijvoorbeeld financiële en organisatorische aard bij de instelling die de geïndiceerde zorg zal verlenen. Objectief zal ook in kunnen houden dat de indicatiestelling ten minste moet voldoen aan door de wetgever vastgestelde indicatievereisten.
Voor een aantal aanspraken op grond van de AWBZ en voor duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord is er voor gekozen de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de indicatiestelling op te dragen aan de gemeenten. Daarbij wordt aangesloten bij de gegroeide praktijk onder de Wbo. In het wetsvoorstel is daartoe een wijziging van de AWBZ opgenomen. In een nieuw artikel 9a is bepaald dat burgemeester en wethouders er in voorzien dat ten behoeve van de bewoners van hun gemeente een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is. Een persoon die een beoordeling van het indicatieorgaan nodig heeft, zal zijn verzoek tot een dergelijke beoordeling in de gemeente waar hij woont moeten kunnen doen.
Een beoordeling door het indicatieorgaan wordt alleen voorgeschreven voor AWBZ-aanspraken die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. Het staat het indicatieorgaan vrij – en dit ligt ook voor de hand – bij de indicatiestelling ook andere voorzieningen dan AWBZ-aanspraken te betrekken, bijvoorbeeld in de sfeer van huisvesting.
Voor een aantal andere zorgaanspraken op grond van de AWBZ zal op een andere wijze in een objectieve en onafhankelijke indicatiestelling worden voorzien. Het voornemen bestaat om de objectieve en onafhankelijke indicatiestelling op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg op te dragen aan instanties die daar in het verleden de nodige deskundigheid over opgebouwd hebben.
Verdere uitwerking van de indicatiestelling zal bij algemene maatregel van bestuur plaats vinden.
-
6.Eigen bijdragen
Uitgangspunt voor de bepaling van het door bewoners van bejaardenoorden te betalen bedrag op basis van de Wbo zijn de kosten van verblijf, verpleging en verzorging van het desbetreffende bejaardenoord. De eigen bijdragen in de bejaardenoorden zullen worden geharmoniseerd met de regeling die geldt voor de verpleeghuizen. Dit betekent het afschaffen van de vermogenstoets in de bejaardenoorden en het hanteren van identieke maximale inkomensafhankelijke eigen bijdragen voor de bejaardenoorden en de verpleeghuizen. Harmonisatie met de Bijdrageregeling intramurale zorg AWBZ zal inhouden dat de inkomensafhankelijke eigen bijdrage nooit meer dan 90% van de kosten kan bedragen. Bovendien zal aan bewoners van bejaardenoorden een kwaliteitstoeslag in rekening kunnen worden gebracht. Het wetsvoorstel biedt daartoe de mogelijkheid.
De bijdrageregeling zal nader uitgewerkt worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
-
7.Partneropname
Het wetsvoorstel sluit voor bejaardenoorden de mogelijkheid niet uit om naast de geïndiceerde ook diens partner (die zelf niet over een indicatie tot opname beschikt) op te nemen. Hiervan zal over het algemeen pas sprake zijn, wanneer zelfstandig wonen gecombineerd met de noodzakelijke zorg thuis voor beide partners geen reële mogelijkheid meer is. De bijdrage van partners zal in de overgangsperiode worden vastgesteld op basis van de eigen bijdrage regeling die voor geïndi-ceerden geldt. Dit betekent dat de partner naar vermogen zelf zorgdraagt voor de kosten van verblijf.
-
8.Bejaardenoorden met een bijzondere functie
Bij wijziging van de Wbo in 1984 werd de Minister van WVC verantwoordelijk voor de bejaardenoorden met een bijzondere functie. Volgens de memorie van toelichting bij de wet was «..(een) apart beleidsregime (...) gewenst vanwege de omvang van het werkingsgebied van deze tehuizen dat in ieder geval meerdere provincies omvat en soms zelfs landelijk is, of anders vanwege specifieke kenmerken daarvan.» Voorbeelden zijn de bejaardenoorden voor oudere religieuzen, oorden voor Indische Nederlanders en die voor blinden en slechtzienden.
Ten aanzien van het werkingsgebied van de bejaardenoorden met een bijzondere functie kan worden opgemerkt dat de overschrijding van de provinciale grenzen als argument voor het handhaven van een apart regime, vervalt met de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Immers, de subsidieregeling van de Ziekenfondsraad is een landelijke regeling. Het maakt niet uit of subsidie wordt verstrekt aan een regulier bejaardenoord dan wel een bejaardenoord met een bijzondere functie. Dat geldt uiteraard ook na de overgangsperiode waarin zorg, verleend in bejaardenoorden, als aanspraak op grond van de AWBZ is geregeld.
Ten aanzien van de levensbeschouwelijke grondslag kan het volgende worden opgemerkt. Onder het huidige regime zijn er zeer veel provinciale bejaardenoorden met een levensbeschouwelijke grondslag. De levensbeschouwelijke grondslag is tot op heden geen reden om dergelijke oorden als een bijzonder oord te kenmerken. Naar het oordeel van het kabinet is er dan ook geen reden om voor voorzieningen op levensbeschouwelijke grondslag een apart planningsregime te handhaven.
Anders dan bij de provincies en grote steden het geval is, is er van afgezien in het wetsvoorstel vast te leggen dat de Minister van VWS gevraagd en ongevraagd een oordeel geeft over de voornemens van de Ziekenfondsraad met betrekking tot de subsidiëring van de bejaardenoorden met een bijzondere functie. Overweging hierbij is dat de provincies en grote steden in een andere verhouding tot de Ziekenfondsraad staan dan de Minister van VWS. Het is echter gewenst gedurende de overgangsperiode de bij het ministerie opgebouwde kennis van deze bejaardenoorden ten dienste te stellen van de Ziekenfondsraad en dit zal in het kader van een zorgvuldige overdracht van taken aan de Ziekenfondsraad dan ook plaatsvinden.
-
9.Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Met de aanvaarding van het «plan van aanpak voorgenomen regelgeving» in de Ministerraad heeft de regering aangegeven behoefte te hebben aan een scherpere toetsing van voorgenomen regelgeving. Voor het onderhavige wetsvoorstel is de uitvoerbaarheid van belang.
De doelgroepen waarop het onderhavige wetsvoorstel zich richt zijn de Ziekenfondsraad, de houders van de bejaardenoorden en hun bewoners. Andere betrokkenen zijn de provincies, grote steden en de gemeenten. Hierna zal voor deze groepen in hoofdlijnen worden aangegeven wat de betekenis is van dit wetsvoorstel.
Er zijn circa 125 000 bewoners van bejaardenoorden. Deze worden geconfronteerd met een andere eigen bijdragesystematiek en een andere organisatie die de bijdragen vaststelt en int. De eigen bijdragen worden in het kader van de Wbo vastgesteld en geïnd door de gemeenten. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal de vaststelling en inning geschieden door de Ziekenfondsraad of namens de Ziekenfondsraad door het CAK. Na de overgangsperiode als de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, een aanspraak op grond van de AWBZ is, zal de vaststelling en inning van de bijdrage door verzekeraars plaats vinden of namens verzekeraars, door het CAK. Daar – net als nu het geval is – zoveel mogelijk zal worden geïnd op basis van inhouding aan de bron, zal er voor de meeste bewoners in administratieve zin niets veranderen. Zij die het verzorgingstarief geheel zelf betalen of die de betaling zelf regelen, krijgen wel met een ander betaaladres van doen. Dat duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord een aanspraak op grond van de AWBZ is, heeft voor diegenen die zijn of willen worden opgenomen in een bejaardenoord als consequentie dat zij met een extra partij te maken krijgen, namelijk het ziekenfonds, de ziektekostenverzekeraar dan wel het uitvoerend orgaan, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen b, c en e, van de AWBZ.
Op de andere eigen bijdragesystematiek is reeds ingegaan in paragraaf 6.
Er zijn circa 1550 bejaardenoorden. Zij krijgen met een andere financier van doen. In de overgangsperiode is dit de Ziekenfondsraad of namens de Ziekenfondsraad, de verbindingskantoren. Na de overgangsperiode is de financier formeel de verzekeraar. Feitelijk zal de financier op grond van artikel 16 van de AWBZ het verbindingskantoor zijn, optredende namens de verzekeraars. Gedurende de overgangsperiode zal de subsidiegrondslag en de wijze waarop de subsidie berekend wordt geleidelijk veranderen. De jegens de bejaardenoorden in het kader van de Wbo aangegane verplichtingen zullen worden nagekomen door de Ziekenfondsraad. In de overgangsperiode geldt op grond van artikel 15 van dit wetsvoorstel dat bejaardenoorden – evenals onder de werking van de Wbo het geval is – verplicht zijn met het oog op de door bewoners van bejaardenoorden te betalen bijdrage de benodigde gegevens en inlichtingen te verschaffen. Na de overgangsperiode is de Wtg en de Wzv van toepassing. Op de consequenties hiervan voor de bejaardenoorden is in de paragrafen 2 en 3 ingegaan. Zowel in als na de overgangsperiode geldt dat bejaardenoorden niet meer worden geconfronteerd met de opbrengst uit eigen bijdragen en de financiële afwikkeling daarvan. Dit laatste betekent een administratieve verlichting van werkzaamheden voor bejaardenoorden.
Voor de provincies en grote steden zijn de veranderingen substantieel. Het toezicht op de kwaliteit van de bejaardenoorden zal niet langer een provinciale of grootstedelijke taak zijn. Nadat een plan door de provincie of grote stad is opgesteld, bestaat hun taak uit het geven van hun oordeel aan de Ziekenfondsraad over de subsidiëring van bejaardenoorden. Aangezien zij in essentie in het kader van de Wbo ook belast zijn met dit type werkzaamheden, zal deze verandering in de sfeer van de uitvoerbaarheid geen problemen op behoeven te roepen.
Voor de gemeenten geldt dat zij hun taken op het vlak van de vaststelling, inning en afdracht van de eigen bijdragen kwijt raken. De gemeenten blijven verantwoordelijk voor een deel van de organisatie van de indicatiestelling.
Voor de Ziekenfondsraad of optredende namens de Ziekenfondsraad, de verbindingskantoren en het Centraal Administratiekantoor, betekent dit wetsvoorstel in de overgangsperiode een taakverzwaring. Zo wordt de Ziekenfondsraad verantwoordelijk voor de uitvoering van vastgestelde plannen op grond van de Wbo en voor de financiering van de instellingen. Na de overgangsperiode zal dit wetsvoorstel ten opzichte van de situatie onder de Wbo een taakverzwaring inhouden voor ziekenfondsen, ziektekostenverzekeraars en uitvoerende organen op grond van de AWBZ.
Feitelijk zal deze taakverzwaring, gelet op artikel 16 van de AWBZ, voor een groot deel bij het CAK en de verbindingskantoren neerslaan.
De Ziekenfondsraad is gevraagd een oordeel te geven over de uitvoerbaarheid van de in de beleidsbrief Modernisering Ouderenzorg neergelegde beleidsvoornemens.
Op het vlak van de handhaafbaarheid worden er ten opzichte van de situatie onder de werking van de Wbo ten gevolge van dit wetsvoorstel geen relevante wijzigingen verwacht. In de overgangsperiode zijn de financieel-administratieve procedures niet noemenswaard anders dan hetgeen men altijd gewend is geweest. Feitelijk is er «slechts» sprake van betrokkenheid van andere organisaties en een herziene betrokkenheid van provincies en grote steden ten aanzien van de bejaardenoorden. Na de overgangsperiode zal de zorg, verleend in bejaardenoorden, onderdeel gaan uitmaken van de aanspraken op grond van de AWBZ.
In bepaalde opzichten zal er sprake zijn van een verbetering van de handhaafbaarheid van de regelgeving en een vermindering van de belasting van de rechterlijke macht. De vermogenstoets bij de bejaardenoorden zal bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel worden afgeschaft. Vaststelling van het aandeel van het vermogen in de te betalen eigen bijdrage is een gecompliceerde aangelegenheid die in principe ook fraudegevoelig is. Bij de werkzaamheden met betrekking tot de vaststelling en inning van de eigen bijdragen behoeft hiermee geen rekening meer te worden gehouden. Bovendien is op grond van dit wetsvoorstel een vereenvoudigde procedure van inning van verschuldigde bijdragen mogelijk. Tenslotte werden op grond van de Wbo een aantal voorschriften strafrechtelijk gehandhaafd en behoeft of wordt in de handhaving van dergelijke voorschriften op grond van dit wetsvoorstel niet te worden voorzien dan wel wordt hierin op andere wijze voorzien.
Uit het voorgaande mag blijken dat geen extra belasting van de rechterlijke macht wordt verwacht ten gevolge van dit wetsvoorstel.
-
10.Financiële gevolgen
Vanaf de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zullen de bejaardenoorden gefinancierd worden uit het AFBZ. Dienovereenkomstig zal vanaf dat moment op de rijksbegroting geen bedrag meer worden opgenomen voor uitgaven in het kader van de Wbo.
Uit het Gemeentefonds zal gefaseerd 50 miljoen gulden worden genomen. Dit bedrag wordt toegevoegd aan eerder genoemd AFBZ. Het betreft gelden die tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel noodzakelijk waren voor de bestrijding van de uitvoeringskosten van de eigen-bijdrageregeling van de Wbo door de gemeenten. Door de Raad voor de Gemeentefinanciën is advies uitgebracht ten aanzien van de uitname van dit bedrag. De Raad kan in principe instemmen met deze uitname. Wel heeft zij daarbij onder meer aandacht gevraagd voor de financiële gevolgen voor de gemeenten ten gevolge van het wegvallen van de werkzaamheden inzake de vaststelling, inning en afdracht van de eigen bijdragen. Met het oog daarop vindt de Raad dat de uitname uit het Gemeentefonds gefaseerd zou moeten plaatsvinden. De aan het Gemeentefonds toegevoegde middelen voor indicatiestellingsactiviteiten ad 12 miljoen worden niet uit het Gemeentefonds genomen. Immers deze taak blijft bij gemeenten berusten. Het bedrag van 50 miljoen gulden zal onder meer worden aangewend voor de dekking van de uitvoeringskosten door de Ziekenfondsraad en de verbindingskantoren.
Over het algemeen kan gesteld worden dat de door provincies, grote steden en de Minister van VWS aangegane verplichtingen (incidenteel en structureel) door de Ziekenfondsraad zullen worden overgenomen. Dit is echter alleen mogelijk indien bij de overgang van de bejaardenoorden naar de subsidieregeling van de Ziekenfondsraad precies bekend is welke verplichtingen het betreft en hoe de dekking van deze uitgaven er uit ziet. Dat zal moeten blijken uit de door genoemde overheden op te stellen plannen voor 1997 tot en met 2000. Niet alleen het structurele budgettaire kader waarbinnen de provincies en grote steden plannen, is in dit kader van belang, maar ook de door provincies opgebouwde reserves spelen een rol in deze.
Voor uitvoeringskosten door de provincies is destijds een bedrag van 6,5 miljoen gulden aan het Provinciefonds toegevoegd. Dit bedrag zal in ieder geval totdat duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord een aanspraak op grond van de AWBZ is, in dit fonds blijven vanwege de werkzaamheden die voortvloeien uit de beoordeling van de subsidieverstrekking aan bejaardenoorden door de provincies en grote steden.
De overgang van de inspectie voor de bejaardenoorden van de provincies en grote steden naar het Staatstoezicht volksgezondheid heeft repercussies voor de uitkering die deze overheden ontvangen uit het Provinciefonds, respectievelijk het Gemeentefonds. Bezien zal worden in hoeverre de overgang van deze taak naar het Staatstoezicht volksgezondheid gevolgen heeft voor de uitkering uit het Provinciefonds en het Gemeentefonds.
-
11.Personele gevolgen
In de Wbo wordt de vaststelling, inning en afdracht van de eigen bijdragen opgedragen aan de gemeenten. Deze taak zal komen te vervallen bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit zal gevolgen hebben voor het personeel dat bij de gemeenten werkzaam is voor deze taak. In de overgangsperiode zal de Ziekenfondsraad worden belast met de vaststelling, inning en afdracht van de eigen bijdragen. In overleg met Ziekenfondsraad en Vereniging van Nederlandse Gemeenten zal worden bezien of het mogelijk is personeel van gemeenten al dan niet op basis van detachering in te zetten voor deze werkzaamheden. Een en ander kan worden gefinancierd uit het bedrag van 50 mln gulden dat destijds aan het Gemeentefonds is toegevoegd voor dit soort werkzaamheden. Over de uitname uit het Gemeentefonds en de wijze waarop dit dient te geschieden, heeft de Raad voor de Gemeentefinanciën haar opvattingen inmiddels kenbaar gemaakt. Verwezen zij hiervoor naar de vorige paragraaf. Een en ander zal een punt van overleg zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Ziekenfondsraad. Op dit moment is niet te voorzien wat de hieraan verbonden kosten zullen zijn.
Invoering van deze wet heeft ook gevolgen voor het personeel bij de provincies en grote steden dat met de uitvoering van de Wbo is belast. In het kader van de Wbo zijn de provincies en grote steden belast met de financiering van bejaardenoorden en met het beleid ten aanzien van bejaardenoorden. Na de opstelling van de plannen voor de periode 1997 tot 2001 komen deze werkzaamheden te vervallen. De werkzaamheden voor provinciale en grootstedelijke ambtenaren spitsen zich in die periode toe op het geven van beoordelingen aan de Ziekenfondsraad met betrekking tot de begrotingen en jaarrekeningen van de bejaardenoorden. In overleg met de Ziekenfondsraad en het Interprovinciaal Overleg zal worden bezien welke consequenties een en ander heeft voor het betrokken personeel. Financiering van extra arbeidsplaatsen bij de verbindingskantoren of bij de Ziekenfondsraad kan tijdelijk plaats vinden uit de per 1 januari 1997 deels vrijvallende provinciale overschotten.
De provincies beschikken in het kader van de Wbo over een provinciale inspectie. Met ingang van de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal deze inspectie ondergebracht worden bij het Staatstoezicht op de volksgezondheid. Uitgangspunt is dat de provinciale inspecteurs bij het Staatstoezicht op de volksgezondheid worden ondergebracht.
Het hiervoor gestelde geldt ook ten aanzien van ambtenaren van het Ministerie van VWS wat betreft de bejaardenoorden met een bijzondere functie.
B. ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1
De in het eerste lid, onder b, opgenomen omschrijving van bejaardenoord is afgeleid van het begrip bejaardenoord, zoals dit in de Wbo omschreven was.
In het eerste lid, onder d, is het begrip plan gedefinieerd. Plannen zijn de laatste door de provincies, grote steden en Onze Minister van VWS op grond van de Wbo vastgestelde plannen.
Het tweede tot en met het vierde lid komen overeen met artikel 1, tweede tot en met vijfde lid, van de AWBZ. Soortgelijke bepalingen zijn eveneens opgenomen in andere wetgeving op het terrein van de sociale zekerheid.
Artikel 2
De Minister bepaalt jaarlijks de omvang van het bedrag dat beschikbaar is voor de subsidiëring van bejaardenoorden en de hieraan voor de Ziekenfondsraad verbonden uitvoeringskosten. De Ziekenfondsraad dient van dit bedrag uit te gaan bij het opstellen van de begroting, bedoeld in artikel 10.
Artikel 3
Het gaat in het eerste lid van dit artikel om algemene aanwijzingen en niet om aanwijzingen in concrete gevallen.
Op grond van het tweede lid kan de Minister van VWS bepalen, dat administratieve werkzaamheden welke samenhangen met het verstrekken van subsidie, namens de Ziekenfondsraad worden verricht door de op grond van artikel 16 van de AWBZ aangewezen rechtspersonen. Dit zijn de zogenaamde verbindingskantoren. Deze verbindingskantoren verrichten thans op grond van artikel 16 van de AWBZ vergelijkbare werkzaamheden met betrekking tot een aantal vormen van zorg.
Artikel 4
Anders dan in de Wbo het geval was, is vereist dat het bejaardenoord in stand word gehouden door een publiekrechtelijke dan wel privaatrechtelijke rechtspersoon. Op dit moment zijn er geen bejaardenoorden die gesubsidieerd worden op grond van de Wbo en door een natuurlijke persoon in stand worden gehouden.
Artikel 5
In dit artikel zijn twee belangrijke voorwaarden neergelegd voor de subsidieverlening aan bejaardenoorden. Allereerst zullen de uitgaven die de Ziekenfondsraad in het kader van de subsidieverlening doet, moeten passen binnen de hiervoor door Onze Minister van VWS op grond van artikel 2, tweede lid, van dit wetsvoorstel beschikbaar gestelde financië le middelen. Daarnaast wordt subsidie slechts verleend ten behoeve van bejaardenoorden die in een plan zijn opgenomen en dan ook slechts tot de capaciteit die in dat plan is opgenomen. Uitgangspunt is dat het plan, zoals het is vastgesteld, wordt uitgevoerd, indien de beschikbare financiële middelen dit toelaten. Niettemin kunnen zich situaties voordoen waarin het plan niet ongewijzigd uitgevoerd kan worden. Er moet bijvoorbeeld rekening mee worden gehouden dat een rechtspersoon besluit of gehouden is op te houden met de exploitatie van het bejaardenoord en deze exploitatie niet wordt voortgezet of al dan niet in hetzelfde pand wordt voortgezet door een andere rechtspersoon. Overigens zal een rechtspersoon die een bejaardenoord exploiteert – mede gelet op de ter zake bestaande jurisprudentie – niet lichtvaardig kunnen besluiten de exploitatie te stoppen. Daarnaast kunnen zich omstandigheden voordoen, waarin het niet wenselijk is dat het plan ongewijzigd wordt uitgevoerd. Te denken valt bijvoorbeeld aan de situatie dat in 1996, derhalve voor de overdracht aan de Ziekenfondsraad, tegen het plan beroep is ingesteld en de uitspraak met zich brengt dat het bejaardenoord alsnog in het plan moet worden opgenomen.
Uit bovenstaande voorbeelden mag blijken dat in uitzonderlijke situaties de mogelijkheid om af te wijken van plannen, niet gemist kan worden. In het tweede lid van dit artikel is aan de Ziekenfondsraad deze bevoegdheid gegeven. Dergelijke besluiten van de Ziekenfondsraad behoeven overigens de goedkeuring van de Minister van VWS.
Artikel 6
In het kader van de Wbo is het grotendeels aan de provincies en de grote steden overgelaten de inhoud te bepalen van hun subsidieverordeningen met betrekking tot de bejaardenoorden. In de praktijk is er een situatie gegroeid van verschillende en niet-gelijkluidende subsidieverordeningen van provincies en grote steden. Afhankelijk van de provincie of grote stad waar het bejaardenoord zich bevindt, kan de hoogte en de wijze van berekenen van de subsidie derhalve verschillen. In de toekomst wordt een meer uniform subsidie en tarief voorgestaan. Het is echter niet waarschijnlijk dat van de ene op de andere dag uniformering in de subsidiëring of het tarief van bejaardenoorden bereikt kan worden. De bejaardenoorden zal de tijd moeten worden gegund zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Dit kan bereikt worden door de Ziekenfondsraad in de overgangsperiode de mogelijkheid te geven al naar gelang de voordien toepasselijke subsidieregels onderscheid te maken tussen bejaardenoorden onderling voor wat betreft de hoogte van de goedgekeurde begroting en daarmee de hoogte van de subsidie en dit onderscheid in de loop van de overgangsperiode steeds kleiner te laten worden.
Artikel 7
Voor de exploitatie en instandhouding van bejaardenoorden zal slechts subsidie verleend worden voor zover een bejaardenoord duurzaam verblijf en verzorging verstrekt aan personen ten aanzien waarvan een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ besloten heeft dat dit de meest aangewezen weg is om te voorzien in de zorgbehoefte van deze personen. Daarnaast zal subsidie verleend worden ten behoeve van partners van geïndiceerden die opgenomen willen worden in een bejaardenoord.
Artikel 8
Bij beëindiging dan wel vermindering van de subsidie door de Ziekenfondsraad zal door de Ziekenfondsraad subsidie worden verleend in de onvermijdbare kosten. Inzake het begrip onvermijdbare kosten is er de nodige jurisprudentie. Daaruit kan afgeleid worden dat onvermijdbare kosten kosten zijn die niet te voorkomen zijn en waarvan het bejaardenoord niet toegerekend kan worden dat het deze gemaakt heeft. Bovendien zal er een oorzakelijk verband moeten zijn tussen het niet kunnen voorkomen van deze kosten en de subsidiebeëindiging of -vermindering. Kosten zijn niet te voorkomen, indien zij een gevolg zijn van juridisch afdwingbare verplichtingen die doorlopen in de periode na subsidie-beëindiging of -vermindering. Te denken valt bijvoorbeeld aan wachtgeldverplichtingen op grond van geldende arbeidsvoorwaarden en verhuiskosten van bewoners. De kosten zijn niet toerekenbaar aan het bejaardenoord, indien het bejaardenoord – wetende dat de subsidie beëindigd of verminderd wordt – alles doet wat redelijkerwijs mogelijk is om de kosten van beëindiging dan wel vermindering zoveel mogelijk te beperken, door bijvoorbeeld personeel niet meer in vaste dienst te nemen.
Een besluit van de Ziekenfondsraad als bedoeld in het eerste lid kan ingrijpende gevolgen hebben voor het bejaardenoord en de eventuele bewoners. Om deze reden is er voor gekozen om de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht op de voorbereiding van een dergelijk besluit van toepassing te verklaren.
Artikel 9
In de voorgaande artikelen is een aantal voorwaarden en andere voorschriften voor subsidiëring van bejaardenoorden opgenomen, die zich richten tot de Ziekenfondsraad en waaraan de Ziekenfondsraad zal moeten voldoen. In de door de Ziekenfondsraad op te stellen subsidieregeling zullen deze voorwaarden en voorschriften derhalve opgenomen dienen te worden.
Artikel 11
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bijdrage van een bewoner van een bejaardenoord. De hoogte van de bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de bewoner van het bejaardenoord behoort. De bewoner kan bijvoorbeeld een partner hebben die de mogelijkheid moet hebben om zijn zelfstandige huisvesting voort te zetten.
Bovendien kan er sprake zijn van een zogenaamde kwaliteitstoeslag. Dit wordt tot uitdrukking gebracht doordat bepaald is dat de bijdrage kan verschillen naar gelang de voorzieningen die het bejaardenoord aan de bewoner verstrekt. De hogere kwaliteit heeft in zo’n geval geen betrekking op de verleende zorg, maar op huisvestingselementen.
Ook met betrekking tot de bijdragen, kan op grond van het derde lid de Minister van VWS bepalen dat de administratie namens de Ziekenfondsraad wordt verricht door de in artikel 16 van de AWBZ aangewezen rechtspersonen. Het ligt in het voornemen om met deze administratie het CAK te belasten.
Artikel 12
Deze bepaling is opgenomen om een vereenvoudigde procedure van inning van verschuldigde bijdragen mogelijk te maken, en komt grotendeels overeen met artikel 41i van de Wet op de jeugdhulpverlening, welke bepaling op haar beurt weer ontleend is aan de Invorderingswet 1990.
Indien de bijdrage geheel of ten dele niet tijdig is betaald, kan de Ziekenfondsraad van de bijdrageplichtige de verschuldigde bedragen invorderen. De invordering geschiedt met vermeerdering van de daaraan verbonden kosten van aanmaning, betekening en executie. Indien de bijdrageplichtige na aanmaning in gebreke blijft de bijdrage te voldoen, kan invordering bij dwangbevel plaats vinden.
Tegen de ten uitvoerlegging van het dwangbevel kan de bijdrage-plichtige in verzet komen. Dit verzet kan evenwel niet gebaseerd zijn op de stelling dat de mededeling welke bijdrage is verschuldigd en binnen welke termijn het verschuldigde bedrag moet zijn voldaan, niet is ontvangen, of dat de aanmaning niet is ontvangen. Bovendien kan het verzet niet gebaseerd zijn op de stelling dat het bedrag te hoog is vastgesteld. De beslissing tot vaststelling van de bijdrage is immers vatbaar voor bezwaar en beroep krachtens de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 13
De provincies en de grote steden hebben in het kader van de uitvoering van de Wbo de nodige kennis en ervaring opgebouwd over de in hun provincie, respectievelijk stad, gelegen bejaardenoorden. Ten einde een soepele overgang naar de subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad mogelijk te maken, wordt in de overgangsperiode van deze kennis en ervaring gebruik gemaakt door de provincies en grote steden te verplichten inzake de subsidieverlening aan bejaardenoorden hun oordeel te geven.
Op het Ministerie van VWS is een soortgelijke kennis en ervaring opgebouwd met betrekking tot de subsidiëring van bejaardenoorden met een bijzondere functie. Vanuit dit oogpunt bezien, zou wellicht overwogen kunnen worden, naar analogie van de verplichting voor provincies en grote steden, ten aanzien van de bejaardenoorden met een bijzondere functie een soortgelijke verplichting voor de Minister van VWS in het wetsvoorstel op te nemen. Hiervoor is evenwel niet gekozen. Achtergrond hiervan is dat een dergelijke verplichting van de Minister van VWS slecht te rijmen is met de andere bevoegdheden en verplichtingen die de Minister van VWS op grond van dit wetsvoorstel heeft. Te denken valt bijvoorbeeld aan de goedkeuring van de subsidieregeling van de Ziekenfondsraad (artikel 9) en de goedkeuring van de begroting met betrekking tot de subsidiëring van de bejaardenoorden (artikel 10).
Uiteraard zal in het kader van een zorgvuldige overdracht van taken van het Ministerie van VWS naar de Ziekenfondsraad, de Ziekenfondsraad wel door het Ministerie van VWS van de benodigde informatie over de bejaardenoorden met een bijzondere functie worden voorzien.
Artikelen 15 en 16
Uiteraard zal met de verstrekte gegevens en inlichtingen zorgvuldig moeten worden omgegaan. Het is evenwel niet noodzakelijk dit expliciet te bepalen in dit wetsvoorstel. Immers, op grond van artikel 2.5 van de Awb is een ieder die betrokken is bij de uitvoering van een taak van een bestuursorgaan en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden verplicht tot geheimhouding van dergelijke gegevens.
Artikel 17
Deze taakverwaarlozingsbepaling komt overeen met de taakverwaarlozingsbepaling in de Ziekenfondswet.
Artikel 18
De sanctie op overtreding van artikel 15 komt overeen met de sanctie die gesteld was op overtreding van artikel 16f, vierde lid, van de Wbo, welk artikellid de informatieplicht aan burgemeester en wethouders, belast met de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage, regelde.
Artikel 20
Op grond van de huidige tekst van de AWBZ is het strikt gezien niet noodzakelijk bij wet te bepalen dat de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, in de aanspraken op grond van de AWBZ wordt ondergebracht. Immers, artikel 6, eerste lid, van die wet bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de aard, inhoud en omvang van de zorg waarop aanspraak bestaat, wordt geregeld. Op grond van de in het achtste lid van artikel 6 van die wet geregelde voorhangprocedure wordt bovendien de gelegenheid gegeven aan beide kamers der Staten-Generaal hun opvattingen over deze algemene maatregel van bestuur kenbaar te maken.
Het zijn dan ook andere overwegingen die er toe hebben geleid dat een bepaling als de onderhavige is opgenomen in het wetsvoorstel. Ten eerste is dat de overweging dat het opnemen van de niet eerder onder de AWBZ vallende aanspraak op duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord binnen de aanspraken op grond van de AWBZ, van een zodanig gewicht wordt geacht dat expliciete besluitvorming door de wetgever aangewezen is. Daarnaast lijkt het uit elkaar halen van de besluitvorming over de intrekking van de Wbo en het onderbrengen van de zorg, verleend in bejaardenoorden, in de aanspraken op grond van de AWBZ geen wenselijke zaak. Indien een bepaling als de onderhavige niet zou zijn opgenomen in het wetsvoorstel, zou aanvaarding van dit wetsvoorstel leiden tot de onomkeerbare situatie van intrekking van de Wbo zonder dat op hetzelfde moment door de wetgever zou zijn beslist over de wetgeving die in de toekomst op deze zorg van toepassing zou zijn.
Een dergelijke besluitvorming van beide Kamers der Staten-Generaal zou dan mogelijk eerst plaats vinden naar aanleiding van de op grond van artikel 6, achtste lid, van de AWBZ, aan hen voorgelegde wijziging van de algemene maatregel van bestuur.
Artikel 22
De Wbo wordt ingetrokken, maar blijft van toepassing op de subsidies en specifieke uitkeringen die voor de intrekking van de Wbo op grond van die wet zijn verstrekt. In het tweede lid wordt op deze regel één uitzondering gemaakt. De uitzondering betreft de afrekening van de bedragen die de provincies op grond van de Wbo mochten reserveren voor uitgaven in nog komende jaren. Deze overschotten werden op grond van artikel 16b, tweede lid, eerst teruggevorderd, indien een overschot in het derde begrotingsjaar, volgend op het jaar, waarin het overschot was ontstaan, nog niet bestemd was voor de uitvoering van de Wbo. Aangezien de provincies na de intrekking van de Wbo niet langer tot taak hebben bejaardenoorden te subsidiëren, is er ook geen reden meer deze overschotten na de intrekking van die wet nog enkele jaren te handhaven bij de provincies. Om deze reden is bepaald dat deze overschotten bij de vaststelling van de uitkering over het laatste jaar dat de Wbo nog gold, worden teruggevorderd.
Het begrip «bestemd» heeft in het verleden wel eens geleid tot misverstand. Het Ministerie van VWS heeft zich – mede gelet op de wetsgeschiedenis van het desbetreffende artikel – altijd op het standpunt gesteld, dat onder dit begrip verstaan dient te worden: besteed. Ter voorkoming van dergelijke misverstanden is evenwel in artikel 22 het begrip «besteed» opgenomen.
Artikel 23
Dienstverlening als bedoeld in de artikelen 2b en 2c van de Wbo zal niet op grond van deze wet gesubsidieerd worden. Het ligt in de bedoeling deze dienstverlening onder te brengen in een zorgvernieuwingsfonds en deze activiteiten subsidiabel te stellen via een subsidieregeling van de Ziekenfondsraad. De wettelijke basis voor dergelijke subsidieregelingen van de Ziekenfondsraad is thans doorgaans artikel 39, derde lid, onder h, van de Wfv. In de brief van het Ministerie van VWS aan de Tweede Kamer van 12 januari 1996 (Kamerstukken II 1995/96, 24 404, nr. 16) is aangegeven dat voor de toekomst mogelijk aan een andere wettelijke inkadering wordt gedacht voor de financiering van zorgvernieuwingsfondsen.
Ook voor de subsidieverlening met betrekking tot dienstverlening geldt dat provincies, grote steden en het Ministerie van VWS elk hun eigen subsidieregeling hanteerden op basis van de Wbo. Alleen al daarom is niet uitgesloten dat de door de Ziekenfondsraad op te stellen subsidieregeling in het kader van een zorgvernieuwingsfonds niet geheel aansluit bij hetgeen voordien voor dienstverlening gebruikelijk was in een bepaalde provincie of grote stad of voor bejaardenoorden met een bijzondere functie.
Voor diegenen die voor intrekking van de Wbo dienstverlening ontvingen, maar na intrekking van de Wbo daarop geen recht meer hebben, is daarom in dit artikel een overgangsvoorziening getroffen. Voor hen voorziet de Ziekenfondsraad ten hoogste één jaar na intrekking van de Wbo en zolang men op de dienstverlening is aangewezen in voortzetting van subsidie voor dienstverlening. Voortzetting van die subsidie door de Ziekenfondsraad zal wellicht plaatsvinden in het kader van het zorgvernieuwingsfonds. Is dit niet het geval, dan is de basis voor de voortzetting van de subsidie dit artikel en de op grond hiervan door de Ziekenfondsraad getroffen regeling.
Artikel 24
Deze overgangsbepaling bewerkstelligt dat een indicatieorgaan na inwerkingtreding van de tijdelijke subsidieregeling niet opnieuw personen die onder de werking van de Wbo duurzaam verbleven in een bejaardenoord, behoeft te indiceren voor duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord.
Zowel personen die zelf geïndiceerd waren voor duurzaam verblijf en verzorging in het bejaardenoord, als hun partners vallen onder deze overgangsbepaling.
Artikel 25
In artikel 8, eerste lid, wordt de Ziekenfondsraad opgedragen te subsidiëren in de kosten van sluiting en vermindering van de capaciteit van een bejaardenoord, indien de Ziekenfondsraad besluit tot beë indiging dan wel vermindering van de subsidie.
Besluiten tot sluiting dan wel vermindering van de capaciteit zullen – voornamelijk in verband met de in de Wbo neergelegde verevening – vóór 1997 genomen kunnen zijn door provincies, grote steden en de Minister van VWS voor de jaren 1997 en verder. Bij overname door de Ziekenfondsraad van de subsidiëring van bejaardenoorden zal sluiting of vermindering van capaciteit doorgaans nog niet of niet in zijn geheel gerealiseerd zijn. Evenwel, provincies, grote steden en de Minister van VWS beschikken na 1997 niet meer over de financiële middelen om in de onvermijdbare kosten, verbonden aan sluiting of vermindering van capaciteit, te subsidiëren. Om deze reden is in dit artikel bepaald dat besluiten van provincies, grote steden of de Minister van VWS tot sluiting of vermindering van de capaciteit, genomen onder de werking van de Wbo, gelijk worden gesteld aan besluiten van de Ziekenfondsraad tot beëindiging of vermindering van de subsidie. Op deze wijze wordt de Ziekenfondsraad opgedragen te subsidiëren in de onvermijdbare kosten van sluiting of vermindering van de capaciteit van een bejaardenoord, indien de sluiting of vermindering van de capaciteit van een bejaardenoord het gevolg is van een besluit hiertoe van provincies, grote steden of de Minister van VWS, genomen voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Artikel 26, onderdeel B
De artikelen 81 tot en met 96 van de AWBZ zijn overgangsartikelen die zijn uitgewerkt. Voorgesteld wordt die artikelen thans te laten vervallen.
Artikel 27
De Wzv is van toepassing op ziekenhuisvoorzieningen. Geen ziekenhuisvoorziening in het kader van de Wzv was een bejaardenoord in de zin van de Wbo. In de overgangsperiode zal de Wzv niet van toepassing zijn op bejaardenoorden. Vandaar dat in dit artikel de Wzv gewijzigd wordt in die zin dat bepaald wordt dat tot ziekenhuisvoorzieningen niet behoren bejaardenoorden als bedoeld in de Overgangswet bejaardenoorden.
Artikel 28
De subsidiëring van bejaardenoorden zal ten laste komen van het AFBZ. Bijdragen van bewoners van bejaardenoorden, met uitzondering van de niet-geïndiceerde partners, komen ten gunste van het AFBZ. Met het oog hierop is de Wfv aangepast in dit artikel.
Artikel 29
Na intrekking van de Wbo zal de Kwaliteitswet zorginstellingen van toepassing zijn op de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord. De Kwaliteitswet zorginstellingen bevat bepalingen die verwijzen naar de zorg, verleend op grond van de Wbo. In dit artikel zijn die bepalingen vervangen door bepalingen die verwijzen naar de zorg, verleend op grond van de Overgangswet bejaardenoorden. Daarnaast zijn enkele bepalingen uit de Kwaliteitswet zorginstellingen aangepast, die verband houden met bepalingen in de Wbo met betrekking tot het toezicht op de kwaliteit van de bejaardenoorden door de provinciale inspecties. Na intrekking van de Wbo is het toezicht op de kwaliteit van de bejaardenoorden een zaak van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. Bijzondere bepalingen in de Kwaliteitswet zorginstellingen ten aanzien van de taken van de provinciale inspecties in het kader van de Wbo zijn dan niet langer noodzakelijk. Daarom zijn in dit artikel die bepalingen uit de Kwaliteitswet zorginstellingen komen te vervallen.
Artikelen 30 tot en met 32
In de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, het wetsvoorstel medezeggenschap cliënten zorginstellingen en de Welzijnswet 1994 wordt verwezen naar de Wbo. Deze verwijzingen zijn in dit artikel vervangen door verwijzingen naar de Overgangswet bejaardenoorden.
Artikelen 33 tot en met 38
In de wet, houdende technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, is in de sociale verzekeringswetten aan de bedrijfsvereniging dan wel de Sociale Verzekeringsbank de bevoegdheid gegeven zonder machtiging van degene die recht heeft op een uitkering, het bedrag aan bijdragen dat de uitkeringsgerechtigde op grond van de AWBZ verschuldigd is, aan de Ziekenfondsraad af te dragen en in mindering te brengen op de uitkering. De in deze artikelen opgenomen wijzigingen van de sociale verzekeringswetten leiden er toe dat een dergelijke «inhouding bij de bron» ook mogelijk is bij personen die duurzaam opgenomen zijn in een bejaardenoord. Inhouding bij de bron vond ook onder de werking van de Wbo op grote schaal plaats. In zoverre is er sprake van voorzetting van de huidige praktijk.
Artikel 39
Het betreft hier een technische aanpassing.
Artikel 40
Met de balansverkorting sociale huursector zijn ook de uitstaande objectsubsidieverplichtingen ten behoeve van de bejaardenoorden in eigendom van woningcorporaties gebruteerd. Onder woongelegenheid wordt ook verstaan eenheden in bejaardenoorden als bedoeld in de Wbo. De komende jaren worden de subsidiebedragen aan de betrokken corporaties uitbetaald. Om ook na intrekking van de Wbo de formele titel voor uitbetaling te behouden wordt de Wet balansverkorting geldelijke steun volkshuisvesting gewijzigd.
Artikel 43
De artikelen 1 tot en 19 worden ingetrokken op het moment dat de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, een aanspraak op zorg op grond van de AWBZ is, maar blijven van toepassing op de subsidies die op grond van deze wet zijn verstrekt.
Artikel 44
Op zijn laatst per 1 januari 2001 is de aanspraak op duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord als een aanspraak op grond van de AWBZ opgenomen. Op grond van de AWBZ wijzen verzekeraars de zorg waarop aanspraak bestaat toe. Om te voorkomen dat zij dit ook zullen moeten gaan doen met betrekking tot degenen die voor dat tijdstip al opgenomen zijn voor duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, is in dit artikel bepaald dat deze personen jegens hun verzekeraar aanspraak hebben op voortzetting van duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord.
Artikel 45
Voordat de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, een aanspraak op zorg op grond van de AWBZ is, heeft degene die voor duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord wil worden opgenomen, niet van doen met ziekenfondsen, ziektekostenverzekeraars of uitvoerende organen als bedoeld in artikel 1, onderdelen b, c en e, van de AWBZ en de verplichtingen en bevoegdheden die deze verzekeraars op grond van de AWBZ hebben. Denkbaar is dan ook dat hij voor die datum de nodige stappen heeft gezet om zijn voornemen om voor duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord te worden opgenomen, te realiseren en al een overeenkomst met een bejaardenoord heeft gesloten voor een dergelijke opname. In deze situatie gaat het niet aan dat een verzekeraar alsnog zijn toestemming zou kunnen weigeren. Om die reden is bepaald dat deze eis, indien gesteld door de verzekeraar, in dergelijke situaties gedurende hooguit een jaar niet geldt.
Artikel 46
Deze wijziging van de AWBZ leidt er toe dat op het moment dat duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord een aanspraak op grond van de AWBZ is, een basis bestaat voor verschillen in bijdragen van bewoners van bejaardenoorden al naar gelang de door het bejaardenoord geboden kwaliteit van de huisvesting.
Artikel 47
In artikel XIII van de in dit artikel bedoelde wet van 15 december 1988 is bepaald dat artikel 16, eerste lid, van de AWBZ niet van toepassing is op verstrekkingen waarop eerst met ingang van een dag, gelegen op of na 1 januari 1989 ingevolge de AWBZ aanspraak bestaat. Artikel 16 van de AWBZ houdt onder meer in dat van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen verstrekkingen kan worden bepaald dat de administratie geheel of ten dele wordt verricht door het verbindingskantoor. Aangezien bij duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord ook behoefte kan zijn aan de toepassing van artikel 16, wordt voorgesteld artikel XIII, van de eerder genoemde wet van 15 december 1988, niet te laten gelden voor de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord.
Artikel 49
Deze overgangsbepaling is getroffen omdat de Wzv vereist dat bejaardenoorden over een vergunning ingevolge die wet moeten beschikken. Deze overgangsbepaling is eveneens van toepassing, indien het bejaardenoord nog niet gebouwd of verbouwd is, maar de opdracht tot bouw wel gegeven is voor het tijdstip dat zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, een aanspraak op zorg op grond van de AWBZ is.
Artikel 61
Beoogd wordt de overgangsperiode waarin de Ziekenfondsraad bejaardenoorden subsidieert, te laten ingaan op 1 januari 1997 en derhalve de artikelen 1 tot en met 19 en 21 tot en met 41 in werking te laten treden op 1 januari 1997. Verwachte einddatum van deze overgangsperiode is 31 december van het jaar 2000. In het algemene deel van deze toelichting is ingegaan op de omstandigheden die kunnen leiden tot een verkorting van de overgangsperiode. Met ingang van 1 januari 2001 of zoveel eerder als mogelijk zal blijken te zijn, zal de zorg, bestaande uit duurzaam verblijf en verzorging in een bejaardenoord, opgenomen zijn in de aanspraken op zorg op grond van de AWBZ en zullen de artikelen 20 en 42 tot en met 60 in werking treden. De artikelen uit dit wetsvoorstel die betrekking hebben op de subsidiëring van bejaardenoorden door de Ziekenfondsraad in de overgangsperiode – de artikelen 1 tot en met 19 – komen met ingang van dat tijdstip te vervallen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. G. Terpstra
The EU Monitor enables its users to keep track of the European process of lawmaking, focusing on the relevant dossiers. It automatically signals developments in your chosen topics of interest. Apologies to unregistered users, we can no longer add new users.This service will discontinue in the near future.