Marijnissen: Journalistiek steunpilaar democratie - Main contents
Het gaat slecht met de dag- en weekbladen. Daardoor wordt de ruggengraat van de kritische journalistiek in zijn voortbestaan bedreigd. En dat is ernstig. Democratie veronderstelt goed geïnformeerde burgers. Zij kunnen niet zonder de verslaggever, en ook niet zonder de explicateur. En dat geldt in nog hogere mate voor de volksvertegenwoordigers. Toekijken nu kan desastreuze gevolgen hebben op termijn. Daarom moet de patstelling worden opgeheven, en moet het taboe op overheidssteun worden doorbroken.
„Zooho, mijnheer Marijnissen leest het Handelsblad”, zei de burgemeester, toen ik begin jaren tachtig tijdens een raadsdebat in Oss een keer uit NRC Handelsblad citeerde. „Mijnheer Marijnissen, u weet toch wel dat dit een krant voor ondernemers is?”
„Ja, dat weet ik, en daarom lees ik ’m. Ondernemers hebben niks aan flauwekul, die willen weten hoe het écht zit, die willen de feiten kennen. Ik ook.”
Wat is een politicus zonder krant?
Hij is als een journalist zonder telecommunicatie. De krant vormt voor hem een – vaak dé – lifeline naar het echte leven (althans een deel daarvan), in binnen- en buitenland. Meer dan negentig procent van de vragen die door Kamerleden – schriftelijk én mondeling – worden gesteld, zijn naar aanleiding van nieuws, gebracht door een krant of een radio- of tv-uitzending. In mijn fractie wordt veel aandacht besteed aan eigen onderzoek door middel van gesprekken, bezoeken en enquêtes, maar de interesse in wat de nieuwsmedia brengen is er niet minder om. Tijdens de vaak lange voorbereiding op een belangrijk Kamerdebat worden door medewerkers alle relevante krantenberichten in een map opgeslagen: nieuws, achtergrondverhalen, commentaren, opiniestukken. Het Kamerlid bestudeert de inhoud van de map en de bijgeleverde briefing. Ik kan u verzekeren: dat neemt vele malen meer tijd in beslag dan het doorworstelen van de, meestal in onverbeterlijke kromtaal gestelde, beleidsnotities van het kabinet.
Er zijn 150 Tweede Kamerleden en 75 senatoren. Zij hebben tot taak de regering te controleren. Dat kunnen ze natuurlijk niet zonder steun. Daarom hebben ze medewerkers, gemiddeld één, twee per Kamerlid. Verder hebben ze, als het goed is, een partij achter zich staan. Die kan – wederom, als het goed is – vrijwilligers organiseren om zaken te doen of uit te zoeken. Maar dan nog kan een fractie, groot of klein, nooit voldoende menskracht mobiliseren om op te kunnen tegen een ambtelijk apparaat van vele tienduizenden mensen. En de fracties zijn al helemaal niet in staat om zelfstandig overal en op elk terrein permanent een vinger aan de pols te houden in de samenleving. Politici zijn om twee redenen ten zeerste verbonden met de journalistiek. Ze hebben de journalistiek nodig om via de verslaggever de burger kond te doen van hun opvattingen. En ze zijn afhankelijk van goede journalistiek als intermediair tussen de samenleving en henzelf.
Macht leidt tot machtsmisbruik en slecht bestuur als er geen sprake is van een effectieve controle en verantwoording. De controle op de macht is alleen mogelijk als de machtsstructuren en de besluiten die genomen worden doorzichtig zijn. In onze parlementaire democratie kiezen de burgers niet ‘de macht’. Zij kiezen de controleurs van de macht die – al of niet uit hun midden – de mensen kiezen die tijdelijk de macht mogen uitoefenen. De controleurs, de volksvertegenwoordigers zijn voor een goede taakuitoefening in sterke mate afhankelijk van de journalistiek. Ook de geïnteresseerde burger is voor zijn informatie en meningsvorming aangewezen op diezelfde journalistiek.
Een democratie kan niet zonder goed geïnformeerde burgers. Op hun beurt kunnen zij niet zonder kwaliteitsjournalistiek. Want de controle op de macht is niet alleen voorbehouden aan politici in het parlement of de gemeenteraad. Ook de burgers hebben het recht te weten wat er speelt binnen en rond de macht. Bij verkiezingen en tussendoor door middel van demonstraties, handtekeningenacties en het zogeheten ‘burgerinitiatief’ kunnen ze laten weten wat ze ervan vinden. Wat voor politici geldt, geldt dus ook voor de burger: ze zijn voor hun informatievoorziening en standpuntbepaling sterk afhankelijk van goede journalistieke media.
Goede journalistiek is verslag doen. Naar eer en geweten, gebruikmakend van hoor en wederhoor opschrijven wat er is gebeurd. Verslag doen is natuurlijk vooral selecteren. Voor de Nederlandse kwaliteitskranten geldt als norm dat feiten en meningen apart worden gehouden. Goede journalistiek is ook uitleggen, nieuws in een context geven, in tijd en plaats; altijd kritisch zijn; en vooral onderzoek doen. Het is dankzij de kritische journalistiek dat veel aan het licht is gekomen dat machthebbers liever onder het tapijt hadden gelaten. Beroemdste voorbeeld is ongetwijfeld de Watergate-affaire. Maar ook in ons eigen land heeft de onderzoeksjournalistiek een belangrijke staat van dienst: de bouwfraude, de besluitvorming over de oorlog in Irak, de misstanden in onderwijsland, de Ahold-affaire en de faits et gestes bij de belastingdienst om maar een paar voorbeelden te noemen.
Hoe vanzelfsprekend bovenstaande ook mag lijken, het is het niet. Te gast op de School voor Journalistiek in Utrecht had ik een aanvaring met een groot lokaal vol met studenten. Mijn stelling was: een journalist heeft een roeping: waarheidsvinding. Daar waren veel studenten het niet mee eens. Ze vonden dat overdreven. Journalist zijn had niets met waarden en normen te maken. Bovendien, zo zeiden de meeste critici: „wij worden broodschrijver”. Misschien ook maar beter. De vraag is echter of deze houding niet ook doorsijpelt in de journalistieke praktijk. Wordt op redacties openlijk gesproken over de beroepseer en de bijbehorende codes? Wordt er kritisch gekeken naar de eigen verslagen, opinies en andere keuzes? Ook die uit het verdere verleden?
Zoals zo vaak openbaren voor ons relevante ontwikkelingen zich als eerste in de VS en Engeland. We zien daar een kaalslag onder de krantentitels, krantenkolommen die volstaan met niet geverifieerde propaganda (voorbeeld), en lezers die verstoken blijven wezenlijke informatie. Ook in Nederland lopen de oplages van kranten terug. Ook hier zijn de afgelopen jaren tientallen titels verdwenen. En ook hier zijn veel redactielokalen ontruimd en is fors gesneden in de bezetting van menige redactie. In veel steden is tijdens een gemeenteraadsvergadering geen journalist meer te bekennen. Zo krijgt de macht vrij spel. Tot wat dat kan leiden hebben we onlangs weer in Limburg kunnen zien waar wethouders letterlijk voor Sinterklaas konden spelen voor hun bevriende clubs. Redacties klagen steen en been over de werkdruk en de onderbezetting. Steeds meer wordt ontleend aan derden; steeds minder is onderwerp van nader onderzoek en kritische ondervraging. Duiding, uitleg en reflectie leggen het af tegen de hype en de scoop. Onderzoeksjournalistiek verliest het in alle opzichten van het snelle nieuws. Onlangs zag ik het volgende op het avondnieuws van Omroep Brabant-TV. In Vught zit een slijterij die door de Slijterunie is uitgeroepen tot Slijter van het Jaar. Slijter van het Jaar? Een klein onderzoekje leert dat de prijs in het leven is geroepen ter promotie van de branche. Het juryrapport: „Deze slijterij probeert op een originele manier in te spelen op de doelgroep van jong volwassenen van 18 tot 35 jaar. Ze organiseert zogenaamde ‘hypnotic’ proeverijen. Speciaal voor hen is er achter de toonbank een assortiment van speciale, nieuwe trendy drankjes.”
Een van de oorzaken van de teruglopende oplagecijfers is de zogenaamde ‘ontlezing’. Jongeren lezen nu eenmaal geen ‘dode bomen met inkt erop’, wordt vaak gedacht. Dat mag zo zijn, maar dat is zeker niet iets om trots op te zijn. Als jonge mensen vroeger het ouderlijk huis verlieten, namen ze de krant en de tv-gids mee. Die krant nam je uit verantwoordelijkheidsgevoel. Er bestond een algemeen besef dat je je had bezig te houden met het algemeen belang. Dat besef wordt de jeugd niet meer bijgebracht. In het boek Wij amuseren ons kapot van de Amerikaanse socioloog Neil Postman wordt precies aangegeven hoe de westerse cultuur meer en meer ten prooi is gevallen aan leuk, snel en kort. Voor concentratie en verdieping is steeds minder tijd en belangstelling. Natuurlijk, de commercie heeft er alles aan gedaan om dit voor elkaar te krijgen, maar de vraag dringt zich op: waartoe voeden wij eigenlijk op? De ontlezing heeft minder te maken met weerzin tegen lezen of het tot je nemen van kennis, dan met de algemene individualisering en de ieder-voor-zich-mentaliteit die jong én oud in zijn greep heeft gekregen.
Veel journalisten werkzaam bij kwaliteitskranten, hebben het hoofd al in de schoot geworpen. Zij denken dat de nieuwe media de toekomst hebben en dat de kranten zullen afsterven. De toekomst is aan de ‘gratis’ kranten, op papier en elektronisch. Er is geen reden zich zorgen te maken over internet. Integendeel, het is een welkome verrijking van de middelen die ons ten dienste staan. Internet is een medium, net als het papier van de krant, net als de geluidsgolven. Het gaat om de inhoud, om de content, zoals je tegenwoordig schijnt te moeten zeggen.
De centrale vraag is ‘wat is de toekomst van de kritische journalistiek?’ Oftewel, hoe houden we de infrastructuur van de kritische journalistiek in stand? Gratis nieuws bestaat niet. De gratis kranten zijn een speelbal van de adverteerders, of kunnen bestaan bij de gratie van een maecenas. En het nieuws op het gratis internet dan? De nieuwssites en de bloggers parasiteren op wat de schrijvende journalistiek produceert. Valt die laatste weg, dan droogt de eerste op. De meest bezochte gratis nieuwssite is NU.NL. Ik heb op één dag eens nagekeken wat de herkomst is van hun nieuwsberichten: vijftien maal was dat het ANP, er stond één bewerkt persbericht, en één overgenomen bericht uit The Sunday Times. Geen eigen nieuwsgaring, geen achtergronden, geen verdieping. Vormen de bloggers dan de substantiële bedreiging voor de kwaliteitsjournalistiek? Nee, ook zij drijven helemaal op wat de kranten en andere media brengen. Waar dat niet het geval is, gaat het vooral om meningen, heel veel meningen. Ik heb zelf jarenlang een weblog bijgehouden, als middel om de bezoekers (dagelijks gemiddeld zo’n 14.000) te informeren over mijn bezigheden, gedachten en…meningen.
Zoals gezegd, de kwaliteitsjournalistiek is een steunpilaar van de democratie, net zo belangrijk als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging. Verdwijnt die dan verdwijnt ook de democratie en worden we een machteloze prooi voor de macht. We zien de macht van de voorlichters, de marketeers en de reclamejongens onrustbarend snel toenemen. Zij zijn de hulptroepen van de macht en permanent bereid om mensen op het verkeerde been te zetten en burgers pootje te lichten wanneer die op zoek willen naar de waarheid. Terwijl het aantal frontsoldaten van de waarheid steeds verder wordt uitgedund, groeit het leger van slippendragers van de macht. Geen minister, staatssecretaris, wethouder of burgemeester die nog zonder een voorlichter kan. Het gaat wat ver alle voorlichters oplichters te noemen, maar de eufemistische benaming ‘voorlichter’ nodigt daar wel toe uit. Immers, voorlichters lichten niet voor. Ze proberen vooral toe te dekken, om hun baas uit de wind te houden. Naar mate de kritische journalistiek aan kracht en omvang verliest, winnen zij ten behoeve van ‘de macht’ terrein. Daarom is het voor de democratie een drama wanneer de infrastructuur van de journalistiek instort.
En toch is dat wat staat te gebeuren als we niets doen. Hier wreekt zich dat zo iets wezenlijks als de onafhankelijke, kritische journalistiek speelbal is van commerciële belangen. Ook in deze sector winnen de bedrijfsbelangen – meestal verengd tot winstmaximalisatie – het steeds weer van de oorspronkelijke doelstelling van de organisatie, in dit geval kwaliteitsjournalistiek.
In de wereld van de journalistiek wordt vaak met jaloerse blikken gekeken naar de publieke omroep. Die wordt immers (voornamelijk) gefinancierd met publiek geld. In plaats van de publieke omroep en daarmee de luisteraar en kijker die behandeling te misgunnen, is het beter te zoeken naar een gelijksoortige formule voor ‘systeem’kranten.
In oktober van het vorig jaar kwamen in Oudewater een aantal gezaghebbende mensen uit de wereld van de journalistiek bij elkaar. Zij waren daar op uitnodiging van Tony van der Meulen, voormalig hoofdredacteur van het Brabants Dagblad en mij. Het onderwerp was ‘de toekomst van de krant’. Op het eind van de bijeenkomst bleek niemand het ei van Columbus bij zich te hebben.
Er bestaat ook geen eenvoudige oplossing in deze, al staat voor mij inmiddels vast dat het taboe op steun door de gemeenschap doorbroken moet worden. Natuurlijk, onmiddellijk dringen zich vragen op als: welke kranten krijgen steun en welke niet? Komt de neutraliteit tegenover de overheid niet gevaar? Hoe verhoudt steun zich met de commerciële doelen van de onderneming?Allemaal terechte vragen, maar net als bij de publieke omroep moet er een toelatingssysteem bedacht worden, moet er een garantie voor non-interventie en journalistieke onafhankelijkheid afgegeven worden, en moet door middel van het stellen van voorwaarden aan de steunverlening de zekerheid gegeven worden dat de gelden niet weglekken naar het bedrijfsresultaat.
Er is geen keus. Op straffe van het totaal verdwijnen van de controle op de macht en de voorlichting aan de burgers, moet daar steun worden gezocht waar dat tot op heden niet zo voor de hand lag.
Jan Marijnissen
Dit stuk verscheen op zaterdag 28 februari 2009 in de NRC.