Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie - Main contents
Contents
- Artikel 1
- Artikel 2
- Artikel 3
- Artikel 4
- Artikel 5
- Artikel 6
- Artikel 7
- Artikel 8
- Artikel 9
- Artikel 10
- Artikel 11
- Artikel 12
- Artikel 13
- Artikel 14
- Artikel 15
- Artikel 16
- Artikel 17
- Artikel 18
- Artikel 19
- Artikel 20
- Artikel 21
- Artikel 22
- Artikel 23
- Artikel 24
- Artikel 25
- Artikel 26
- Artikel 27
- Artikel 28
- Artikel 29
- Artikel 30
- Artikel 31
- Artikel 32
- Artikel 33
- Artikel 34
- Artikel 35
- Artikel 36
- Artikel 37
- Artikel 38
- Artikel 39
- Artikel 40
- Artikel 41
- Artikel 42
- Artikel 43
- Artikel 44
- Artikel 45
- Artikel 46
- Artikel 47
Artikel 1
Het krachtens artikel 3 van het Verdrag ingestelde Hof van Justitie wordt samengesteld en oefent zijn functies uit overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag en van dit Statuut.
Artikel 2
Alvorens zijn ambt te aanvaarden, moet iedere rechter in openbare zitting de eed afleggen, dat hij zijn functie zal uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten en dat hij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zal maken.
Artikel 3
De rechters zijn vrijgesteld van rechtsvervolging. Met betrekking tot hetgeen zij in hun officiële hoedanigheid hebben gedaan, gezegd of geschreven, blijven zij deze immuniteit genieten ook nadat zij hun ambt hebben neergelegd.
Het Hof kan, in voltallige zitting, de immuniteit opheffen.
Ingeval tegen een rechter wiens immuniteit is opgeheven, een strafvervolging wordt ingesteld, kan hij in elk der Lid-Staten slechts worden berecht door de instantie, welke bevoegd is tot berechting van de leden van het hoogste nationale rechterlijke college.
Artikel 4
De rechters mogen geen politieke functie of bestuursambt uitoefenen.
Zij mogen geen beroepswerkzaamheid al dan niet tegen beloning verrichten, tenzij van deze bepaling door de Raad bij uitzondering afwijking is toegestaan.
Bij hun ambtsaanvaarding verbinden zij zich plechtig om gedurende hun ambtsperiode en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen, in het bijzonder eerlijkheid en kiesheid te betrachten in het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van die ambtsperiode.
In geval van twijfel beslist het Hof.
Artikel 5
Behalve door periodieke vervanging of door overlijden eindigt de ambtsuitoefening van een rechter door ontslag.
Ingeval een rechter ontslag verzoekt, richt hij daartoe tot de president van het Hof een brief, welke aan de voorzitter van de Raad wordt doorgezonden. Door laatstbedoelde kennisgeving ontstaat een vacature.
Behoudens in gevallen, waarin artikel 6 hiernavolgend toepassing vindt, blijft elke rechter zitting hebben totdat zijn opvolger in functie treedt.
Artikel 6
Een rechter kan slechts van zijn ambt worden ontheven of van zijn recht op pensioen of van andere als zodanig geldende gunsten vervallen worden verklaard, wanneer hij, naar het eenstemmig oordeel van de rechters van en de advocatengeneraal bij het Hof, heeft opgehouden aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen te voldoen.
De betrokkene neemt niet aan die beraadslagingen deel.
De griffier deelt de beslissing van het Hof mede aan de voorzitters van de Vergadering en van de Commissie en geeft van die beslissing kennis aan de voorzitter van de Raad.
In geval van een beslissing waarbij een rechter van zijn ambt wordt ontheven, ontstaat door laatstbedoelde kennisgeving een vacature.
Artikel 7
De rechters wier ambtsuitoefening vóór het verstrijken van hun mandaat eindigt, worden voor de verdere duur van het mandaat vervangen.
Artikel 8
De bepalingen van de artikelen 2 tot en met 7 zijn van toepassing op de advocaten-generaal.
Artikel 9
De griffier legt voor het Hof de eed af, dat hij zijn functie zal uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig zijn geweten en dat hij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zal maken.
Artikel 10
Het Hof regelt de vervanging van de griffier, voor het geval dat deze verhinderd is.
Artikel 11
In het belang van de dienst worden aan het Hof ambtenaren en andere personeelsleden verbonden. Zij ressorteren onder de griffier, onder het gezag van de president.
Artikel 12
Op voorstel van het Hof kan de Raad met eenparigheid van stemmen voorzien in de benoeming van toegevoegde rapporteurs en hun statuut bepalen. De toegevoegde rapporteurs kunnen overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vast te stellen bepalingen worden geroepen om deel te nemen aan het onderzoek van de bij het Hof aanhangige zaken en om de rechter-rapporteur bij te staan.
De toegevoegde rapporteurs, gekozen uit personen, die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en de nodige bewijzen van juridische bekwaamheid bezitten, worden door de Raad benoemd. Zij leggen voor het Hof de eed af dat zij hun ambt zullen uitoefenen in volkomen onpartijdigheid en geheel overeenkomstig hun geweten en dat zij niets van het geheim der beraadslagingen openbaar zullen maken.
Artikel 13
De rechters, de advocaten-generaal en de griffier zijn verplicht verblijf te houden in de plaats waar het Hof is gevestigd.
Artikel 14
Het Hof is permanent in functie. De rechterlijke vakanties worden door het Hof met inachtneming van de eisen van de dienst vastgesteld.
Artikel 15
Het Hof kan slechts in oneven getal op geldige wijze beslissen. De in voltallige zitting genomen beslissingen van het Hof zijn geldig, wanneer vijf rechters tegenwoordig zijn. De beslissingen van de kamers zijn geldig, wanneer zij door drie rechters zijn genomen; in geval van verhindering van een der rechters van een kamer kan, overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vast te stellen bepalingen, een beroep worden gedaan op een rechter die deel uitmaakt van een andere kamer.
Artikel 16
De rechters en de advocaten-generaal mogen niet deelnemen aan de berechting van enige zaak, waarin zij vroeger zijn opgetreden als gemachtigde, raadsman of advocaat van een van beide partijen, of waarover zij geroepen zijn geweest zich uit te spreken als lid van een rechtbank, van een commissie van onderzoek of in enige andere hoedanigheid.
Wanneer een rechter of advocaat-generaal om een bijzondere reden meent niet te kunnen deelnemen aan de berechting of het onderzoek van een bepaalde zaak, deelt hij dit aan de president mede. Ingeval de president van oordeel is, dat een rechter of een advocaat-generaal om een bijzondere reden niet over een bepaalde zaak dient te zitten of te concluderen, stelt hij de betrokkene hiervan in kennis.
In geval van moeilijkheden nopens de toepassing van dit artikel beslist het Hof.
Partijen kunnen geen wijziging in de samenstelling van het Hof of van een van zijn kamers verlangen met een beroep op de nationaliteit van een rechter, of op het feit, dat in het Hof of in een van zijn kamers een rechter van haar nationaliteit ontbreekt.
Artikel 17
De Staten zowel als de instellingen van de Gemeenschap worden voor het Hof vertegenwoordigd door een voor elke zaak benoemde gemachtigde; de gemachtigde kan door een raadsman of door een bij de balie van een van de Lid-Staten ingeschreven advocaat worden bijgestaan.
De andere partijen moeten worden vertegenwoordigd door een bij de balie van een der Lid-Staten ingeschreven advocaat.
De gemachtigden, raadslieden en advocaten, die voor het Hof verschijnen, genieten de voor de onafhankelijke uitoefening van hun functies nodige rechten en waarborgen, overeenkomstig de in het reglement voor de procesvoering vast te stellen bepalingen.
Ten aanzien van de raadslieden en advocaten die voor het Hof optreden, bezit het Hof overeenkomstig de in dat reglement vast te stellen bepalingen de bevoegdheden, welke ter zake gewoonlijk aan gerechtshoven en rechtbanken worden toegekend.
Hoogleraren die onderdaan zijn van een Lid-Staat waarvan de wetgeving hun het recht toekent te pleiten, genieten voor het Hof de rechten welke in dit artikel aan de advocaten zijn toegekend.
Artikel 18
De procedure voor het Hof bestaat uit twee gedeelten: de schriftelijke en de mondelinge behandeling.
De schriftelijke behandeling omvat het toezenden aan partijen en aan de instellingen van de Gemeenschap wier beslissingen in het geding zijn, van de verzoekschriften, memoriën, verweerschriften en andere opmerkingen en, eventueel, van de verdere conclusiën, alsmede van alle stukken en documenten welke ter ondersteuning in het geding worden gebracht of van hun voor eensluidend gewaarmerkte afschriften.
De toezending geschiedt door tussenkomst van de griffier in de volgorde en binnen de termijnen als bepaald in het reglement voor de procesvoering.
De mondelinge behandeling omvat de voorlezing van het rapport van de rechter-rapporteur, alsmede het horen door het Hof van de gemachtigden, raadslieden en advocaten, en van de advocaat-generaal in zijn conclusie, benevens, zo nodig, het horen van getuigen en deskundigen.
Artikel 19
Een zaak wordt bij het Hof aanhangig gemaakt door middel van een verzoekschrift, dat aan de griffier wordt toegezonden. Het verzoekschrift moet inhouden de naam en woonplaats van de verzoeker en de hoedanigheid van de ondertekenaar, de aanduiding van de partij tegen wie het verzoekschrift is gericht, het onderwerp van het geschil, de conclusiën en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen.
Aan het verzoekschrift wordt, indien het strekt tot vernietiging van een handeling, de desbetreffende akte toegevoegd of, in het geval bedoeld in artikel 148 van het Verdrag, een bewijsstuk van de datum der in dat artikel bedoelde uitnodiging. Indien deze stukken niet bij het verzoekschrift zijn gevoegd nodigt de griffier de betrokkene uit deze alsnog binnen een redelijke termijn over te leggen; verval van het recht tot beroep kan niet worden tegengeworpen, indien het verzuim eerst is hersteld na het verstrijken van de termijn van beroep.
Artikel 20
In gevallen als bedoeld in artikel 18 van het Verdrag wordt beroep bij het Hof ingesteld door middel van een verzoekschrift; dat aan de griffier wordt toegezonden. Het verzoekschrift moet inhouden de naam en woonplaats van de verzoeker en de hoedanigheid van de ondertekenaar, de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld, de tegenpartijen, het onderwerp van het geschil, de conclusiën en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen.
Aan het verzoekschrift wordt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de bestreden beslissing van de Arbitrage-Commissie toegevoegd.
Indien het Hof het beroep verwerpt, wordt de beslissing van de ArbitrageCommissie onherroepelijk.
Indien het Hof de beslissing van de Arbitrage-Commissie vernietigt, kan de procedure, wanneer daartoe grond bestaat, op initiatief van een der partijen in het geding voor de Arbitrage-Commissie worden hervat. Deze is aan de door het Hof besliste rechtsvragen gebonden.
Artikel 21
In de in artikel 150 van het Verdrag bedoelde gevallen, wordt van de beslissing van de nationale rechterlijke instantie die de procedure schorst en een beroep doet op het Hof, aan dit Hof kennis gegeven op initiatief van die instantie. De griffier van het Hof geeft van deze beslissing vervolgens kennis aan de betrokken partijen, de Lid-Staten en de Commissie, alsmede aan de Raad wanneer de handeling, waarvan de geldigheid of de uitlegging wordt betwist, van deze uitgaat.
Binnen twee maanden na deze laatste kennisgeving hebben de partijen, de Lid-Staten, de Commissie en, in voorkomend geval, de Raad het recht bij het Hof memoriën of schriftelijke opmerkingen in te dienen.
Artikel 22
Het Hof kan partijen verzoeken alle stukken over te leggen en alle inlichtingen te verstrekken, welke het wenselijk acht. In geval van weigering neemt het Hof hiervan akte.
Het Hof kan eveneens aan de Lid-Staten en aan de instellingen die geen partij in het proces zijn, verzoeken alle inlichtingen te verstrekken welke het voor het proces nodig acht.
Artikel 23
Het Hof is bevoegd te allen tijde een deskundig onderzoek op te dragen aan personen, lichamen, bureaus, commissies of organen te zijner keuze.
Artikel 24
Getuigen kunnen worden gehoord overeenkomstig de bepalingen die zullen worden vastgesteld in het reglement voor de procesvoering.
Artikel 25
Ten aanzien van gebrekige getuigen geniet het Hof dezelfde bevoegdheden als op dit gebied in de regel zijn toegekend aan gerechtshoven en rechtbanken, en kan geldboeten opleggen, een en ander overeenkomstig de bepalingen die zullen worden vastgesteld in het reglement voor de procesvoering.
Artikel 26
Getuigen en deskundigen kunnen onder ede worden gehoord volgens de in het reglement voor de procesvoering vastgestelde formule of op de wijze, welke in de nationale wetgeving van de getuige of de deskundige is voorgeschreven.
Artikel 27
Het Hof kan bevelen, dat een getuige of deskundige door de rechterlijke instantie van zijn woonplaats wordt gehoord.
Dit bevel wordt ter uitvoering gericht tot de bevoegde rechterlijke instantie overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering. De stukken ter uitvoering van de rogatoire commissie worden op dezelfde wijze aan het Hof teruggezonden.
Het Hof draagt de kosten, doch kan deze eventueel ten laste van partijen brengen.
Artikel 28
Elke Lid-Staat beschouwt iedere schending van de eed der getuigen en deskundigen als het overeenkomstige strafbare feit bedreven voor een nationale rechtbank die in burgerlijke zaken uitspraak doet. Op aangifte van het Hof vervolgt hij de daders van dit strafbare feit voor de bevoegde nationale rechterlijke instantie.
Artikel 29
De zittingen zijn openbaar, tenzij het Hof ambtshalve of op verzoek van partijen om gewichtige redenen anders beslist.
Artikel 30
Tijdens de mondelinge behandeling kan het Hof de deskundigen, de getuigen, alsook de partijen zelf, horen. Deze laatsten kunnen evenwel slechts pleiten bij monde van haar vertegenwoordiger.
Artikel 31
Van iedere zitting wordt proces-verbaal opgemaakt, hetwelk door de president en de griffer wordt ondertekend.
Artikel 32
De rol der terechtzitting wordt door de president vastgesteld.
Artikel 33
De beraadslagingen van het Hof zijn en blijven geheim.
Artikel 34
De arresten zijn met redenen omkleed. Zij vermelden de namen van de rechters, die hebben beslist.
Artikel 35
De arresten worden ondertekend door de president en de griffier. Zij worden in openbare zitting uitgesproken.
Artikel 36
Het Hof geeft een beslissing ten aanzien van de proceskosten.
Artikel 37
De president van het Hof kan in een summiere procedure, voor zover nodig afwijkend van sommige regels van dit Statuut, welke wordt vastgesteld bij het reglement voor de procesvoering, uitspraak doen op conclusies, strekkende ofwel ter verkrijging van de in artikel 157 van het Verdrag bedoelde opschorting, ofwel tot toepassing van voorlopige maatregelen krachtens artikel 158, ofwel tot schorsing van de gedwongen tenuitvoerlegging overeenkomstig de laatste alinea van artikel 164.
Bij verhindering van de president wordt deze door een andere rechter vervangen overeenkomstig de bepalingen van het reglement voor de procesvoering.
De door de president of zijn plaatsvervanger gegeven beschikking heeft slechts een voorlopig karakter en prejudicieert niet op de beslissing van het Hof ten principale.
Artikel 38
De Lid-Staten en de instellingen van de Gemeenschap kunnen zich voegen in een voor het Hof aanhangig rechtsgeding.
Hetzelfde recht heeft elke andere persoon, die aannemelijk maakt belang te hebben bij de beslissing van een voor het Hof aanhangig rechtsgeding, met uitzondering van de rechtsgedingen tussen Lid-Staten, tussen instellingen van de Gemeenschap, of tussen Lid-Staten enerzijds en instellingen van de Gemeenschap anderzijds.
De conclusiën van het verzoek tot voeging kunnen slechts strekken tot ondersteuning van de conclusiën van een der partijen.
Artikel 39
Wanneer de verwerende partij, ofschoon regelmatig in het geding geroepen, nalaat schriftelijk conclusiën in te dienen, wordt het arrest tegen haar bij verstek gewezen. Het arrest is vatbaar voor verzet binnen een maand na zijn betekening. Tenzij het Hof anders bepaalt, schorst het verzet de tenuitvoerlegging van het bij verstek gewezen arrest niet.
Artikel 40
De Lid-Staten, de instellingen van de Gemeenschap en alle andere natuurlijke of rechtspersonen kunnen, in de gevallen en overeenkomstig de bepalingen vast te stellen in het reglement voor de procesvoering, derden-verzet instellen tegen de arresten gewezen in rechtsgedingen, waarin zij niet geroepen zijn geweest, indien hun rechten door deze arresten worden geschaad.
Artikel 41
In geval van moeilijkheden nopens de betekenis en de strekking van een arrest, heeft het Hof tot taak dit uit te leggen, op verzoek van een der partijen of van een instelling van de Gemeenschap welke haar belang ter zake aannemelijk maakt.
Artikel 42
Herziening van een arrest kan aan het Hof slechts worden verzocht op grond van de ontdekking van een feit, dat van beslissende invloed kan zijn en dat, vóór de uitspraak van het arrest, onbekend was aan het Hof en aan de partij, die de herziening verzoekt.
De herzieningsprocedure begint met een arrest, waarbij het Hof, uitdrukkelijk het bestaan van een nieuw feit vaststellende en oordelende, dat het grond tot herziening oplevert, uit dien hoofde het verzoek ontvankelijk verklaart.
Herziening kan niet meer worden verzocht na verloop van tien jaar te rekenen van de dagtekening van het arrest.
Artikel 43
Bepaalde termijnen volgens afstand worden in het reglement voor de procesvoering vastgesteld.
Verval van instantie wegens het verstrijken van een procestermijn kan niet worden tegengeworpen, wanneer de betrokkene toeval of overmacht aantoont.
Artikel 44
De vorderingen tegen de Gemeenschap inzake niet contractuele aansprakelijkheid verjaren vijf jaar na het feit, dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven. De verjaring wordt gestuit, hetzij door een bij het Hof ingesteld beroep, hetzij door een eerder gedaan verzoek, hetwelk de benadeelde kan richten tot de bevoegde instelling van de Gemeenschap. In het laatste geval moet het beroep worden ingesteld binnen de termijn van twee maanden bepaald in artikel 146; de tweede alinea van artikel 148 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 45
Het in artikel 160 van het Verdrag bedoelde reglement voor de procesvoering bevat, behalve de in het Statuut vastgestelde bepalingen, alle overige bepalingen welke nodig zijn voor de toepassing en, voor zover nodig, de aanvulling van dit Statuut.
Artikel 46
De Raad kan, met eenparigheid van stemmen, de bepalingen van dit Statuut nader aanpassen wanneer zulks nodig blijkt ten gevolge van de maatregelen, die hij overeenkomstig de laatste alinea van artikel 137 van het Verdrag neemt.
Artikel 47
De voorzitter van de Raad gaat terstond na de eedaflegging over tot aanwijzing, bij loting, van de rechters en de advocaten-generaal, die aan het einde van de eerste periode van drie jaar overeenkomstig de tweede en derde alinea's van artikel 139 van het Verdrag moeten worden vervangen.
EN FOI DE QUOI, les plénipotentiaires soussignés ont apposé leurs signatures au bas du présent Protocole.
ZU URKUND DESSEN haben die unterzeichneten Bevollmächtigten ihre Unterschriften unter dienes Protokoll gesetzt.
IN FEDE DI CHE, i plenipotenziari sottoscritti hanno apposto le loro firme in calce al presente Protocollo.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Protocol hebben gesteld.
Fait à Bruxelles, le dix-sept april mil neuf cent cinquante-sept.
Geschehen zu Brüssel am siebzehnten April neunzehnhundertsiebenundfünfzig.
Fatto a Bruxelles, li diciassette aprile millenovecentocinquantasette. Gedaan te Brussel, de zeventiende april negentienhonderd zevenenvijftig.
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN BIJ HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP VOOR ATOOMENERGIE,
WENSENDE, het Statuut van het Hof van Justitie, bedoeld in artikel 160 van het Verdrag, vast te stellen,
HEBBEN te dien einde als hun gevolmachtigden aangewezen:
ZIJNE MAJESTEIT DE KONING DER BELGEN:
J. Ch. Baron SNOY et d'OPPUERS, Secretaris-Generaal van het Ministerie van Economische Zaken, Voorzitter van de Belgische delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie;
DE PRESIDENT VAN DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND:
Prof. Dr. Carl Friedrich OPHÜLS, Ambassadeur van de Bondsrepubliek Duitsland, Voorzitter van de Duitse delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie;
DE PRESIDENT VAN DE FRANSE REPUBLIEK:
de Heer Robert MARJOLIN, Hoogleraar in de Rechtsgeleerdheid, Vice-Voorzitter van de Franse delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie;
DE PRESIDENT VAN DE ITALIAANSE REPUBLIEK:
de Heer V. BADINI CONFALONIERI, Onder-Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, Voorzitter van de Italiaanse delegatie hij de Intergouvernementele Conferentie;
HARE KONINKLIJKE HOOGHEID DE GROOTHERTOGIN VAN LUXEMBURG:
de Heer Lambert SCHALIS, Ambassadeur van het Groothertogdom Luxemburg, Voorzitter van de Luxemburgse delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie;
HARE MAJESTEIT DE KONINGIN DER NEDERLANDEN
de Heer J. LINTHORST HOMAN, Voorzitter van de Nederlandse delegatie bij de Intergouvernementele Conferentie;
DIE, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten,
OVEREENSTEMMING HEBBEN BEREIKT omtrent de volgende bepalingen welke aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn gehecht: