Titel IV - De Europese Investeringsbank - Main contents
129: Oprichting, leden, statuten
Er wordt een Europese Investeringsbank opgericht, welke rechtspersoonlijkheid bezit.
De leden van de Europese Investeringsbank zijn de Lid-Staten.
De Statuten van de Europese Investeringsbank zijn opgenomen in een Protocol dat aan dit verdrag is gehecht.
130: Doelstellingen
De Europese Investeringsbank heeft tot taak, met een beroep op de kapitaalmarkten en op haar eigen middelen bij te dragen tot een evenwichtige en ongestoorde ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt in het belang van de Gemeenschap. Te dien einde vergemakkelijkt zij, door zonder winstoogmerk leningen en waarborgen te verstrekken, de financiering van de volgende projecten in alle sectoren van het economisch leven:
-
a)projecten tot ontwikkeling van minder-ontwikkelde gebieden,
-
b)projecten tot modernisering of overschakeling van ondernemingen of voor het scheppen van nieuwe bedrijvigheid, voortvloeiende uit de geleidelijke instelling van de gemeenschappelijke markt, welke projecten door hun omvang of hun aard niet geheel kunnen worden gefinancierd uit de verschillende middelen welke in elk van de Lid-Staten voorhanden zijn,
-
c)projecten, welke voor verscheidene Lid-Staten van gemeenschappelijk belang zijn en die door hun omvang of aard niet geheel kunnen worden gefinancierd uit de verschillende middelen welke in elk van de Lid-Staten voorhanden zijn.
Toelichting Nederlandse regering
Bij de onderhandelingen over de wijze, waarop de Investeringsbank de haar toegedachte taken zou moeten vervullen, stonden globaal gesteld twee filosofieën tegenover elkaar. Enerzijds waren er landen, die aan de Bank een meer sociale functie zouden willen geven hetgeen ook tot uitdrukking kwam in de aanvankelijke naam "Investeringsfonds" van de huidige Bank in die zin, dat de Bank het karakter van een steunfonds zou hebben, min of meer naar analogie met het S.U.N.F.E.D. Daartegenover stond de visie, dat de Bank ook werkelijk een bancaire opzet zou moeten hebben, waarbij gewerkt zou moeten worden met gelden, die op de kapitaalmarkt zouden moeten en ook kunnen worden aangetrokken en waarbij zou dienen te worden zorg gedragen voor een sluitende exploitatierekening, zonder dat overigens naar winst zou moeten of behoeven te worden gestreefd.
Het is in hoofdzaak de laatste ook door Nederland verdedigde visie, welke uiteindelijk is gevolgd, al vindt men, zoals hieronder naar voren zal worden gebracht, ook elementen terug van de eerder genoemde meer sociale benadering van de functie van de Investeringsbank.
De Bank zal een nominaal kapitaal hebben van 1 mld. rekeneenheden, waarin alle zes landen deelnemen, t.w. Duitsland en Frankrijk ieder voor 300 mln., Italië, België, Luxemburg en Nederland resp. voor 240 mln., 86,5 mln., 2 mln. en 71,5 mln.
Van dit nominale kapitaal zullen de landen binnen een tijdsverloop van 2,5 jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag 25 pct. storten. De overige 75 pct. van het nominale kapitaal zal niet als werkkapitaal fungeren, doch slechts een garantiefunctie hebben. Dit garantiekapitaal behoeft niet door de landen te worden gestort, tenzij noodzakelijk voor een nakoming der bestaande verplichtingen tegenover de crediteuren van de Bank.
In de bovenaangeduide bancaire opzet past, dat het werkkapitaal van de Bank in principe zal moeten worden aangetrokken op de kapitaalmarkten, hetzij in derde landen en daarbij ware in hoofdzaak te denken aan de Verenigde Staten en aan Zwitserland , hetzij in de landen der Gemeenschap. Men heeft echter rekening willen houden met een situatie, waarbij de Bank, uit hoofde van haar bovenaangeduide functie, tot financiering van bepaalde projecten wil overgaan, doch de hiervoor noodzakelijke middelen niet op de kapitaalmarkt kan aantrekken. Ten einde de continuïteit in de activiteiten van de Bank te verzekeren, hetgeen in het licht der doelstellingen essentieel moet worden geacht, zullen in een dergelijke situatie de Lid-Staten, overeenkomstig de voor de verdeling van het nominale kapitaal toegepaste verdeelsleutel, aan de Bank z.g. "speciale leningen" dienen te verschaffen.
De totale omvang van deze speciale leningen zal niet meer mogen bedragen dan $ 400 mln. en per jaar niet meer dan $ 100 mln. Natuurlijk zal van deze vorm van financiering geen lichtvaardig gebruik mogen worden gemaakt, mede ook niet, omdat dit de toekomstige activiteit van de Bank zou kunnen schaden. De Bank zal zich primair op de kapitaalmarkt moeten oriënteren. Met het oog hierop heeft men voor deze categorie bijdragen de vorm .van leningen gekozen en is bepaald, dat deze leningen een rente van 4 pct. zullen dragen. Deze rentevoet kan worden gewijzigd.
Wat de actieve zijde van de operaties der Bank, de kapitaalverstrekking, betreft, zij vermeld, dat de Bank in het kader van haar bovenomschreven functie hetzij leningen, hetzij garanties zal verstrekken daar, waar een rationeel gebruik van de middelen in het belang van de Gemeenschap valt aan te nemen.
Voor zover mogelijk zal de betreffende kredietvrager eerst alle andere mogelijke financieringsmogelijkheden moeten aanwenden. Er zullen geen giften worden verstrekt door de Bank. Evenmin kunnen bij de te bedingen rente faciliteiten in de vorm van een lagere dan de gangbare rente door de Bank worden toegestaan. Anderzijds zal geen winst behoeven te worden gemaakt, zij het dat dit niet verboden is en een eventuele dividenduitkering dus niet uitgesloten behoeft te zijn.
De rente, welke aan de Bank zal moeten worden betaald, moet zijn aangepast aan de rentestand op de kapitaalmarkt en zal verder zodanig moeten zijn, dat de Bank aan haar verplichtingen kan voldoen, alsmede in staat is een reservefonds te vormen. De vorming van dit reservefonds werd wenselijk geacht om de kredietwaardigheid van de Bank te vergroten en daarmee de toegang tot de kapitaalmarkt te vergemakkelijken. Om de risico's van geldgevers en de betrokken Staten kwantitatief enigszins te beperken, zijn de actieve operaties van de Bank gelimiteerd, en wel tot een bedrag van $ 2,5 mld.