Bijlage I - Lijsten A tot en met G, bedoeld in de artikelen 19 en 20 van het Verdrag

1.

Onderverdeling

2.

Memorie van Toelichting

De hoofdregel is, dat de hoogte van de rechten voor de posten van het gemeenschappelijk douanetarief zal worden bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de op 1 januari 1957 in de vier douanegebieden (Benelux, West-Duitsland, Frankrijk en Italië) feitelijk toegepaste rechten. Op deze hoofd-regel zijn een aantal uitzonderingen.

  • 1. 
    In een aantal gevallen zullen andere dan de feitelijk toegepaste rechten bij de berekening worden betrokken (Benelux artikel 19 i, lid 3, sub d; Italië artikel 19, lid 2, tweede alinea; Frankrijk artikel 19, lid 2, derde alinea); zie ook lijst F, onder post 10.01 en 11.01.
  • 2. 
    Voor een aantal produkten is een maximum gesteld; is het rekenkundig gemiddelde hoger, dan geldt dit maximum (voor lijst B, voornamelijk grondstoffen, geldt 3 pct., voor lijst C, voornamelijk halffabrikaten, geldt 10 pct., voor lijst D, anorganische chemische produkten, 15 pct., voor lijst E, organisch chemische produkten, 25 pct.).
  • 3. 
    Voor een aantal produkten is het recht van het gemeenschappelijk douanetarief in het Verdrag zelf vastgesteld (lijst F, waarop o.a. voorkomen belangrijke posten als koffie, granen, oliehoudende zaden, tabak, ruwe aardolie, huiden, ruwe katoen, ruw koper, ruw nikkel).
  • 4. 
    Over een aantal goederen zullen nog na de inwerkingtreding van het Verdrag onderhandelingen gevoerd worden om tot de vaststelling van het recht te komen (lijst G, waarop o.a. vermeld staan plantaardige oliën, oliederivaten, synthetische rubber, hout, cellulose, ruw aluminium, onderdelen van automobielen). [zie artikel 20 i]

Het gemeenschappelijk douanetarief, aldus bepaald, zal gedurende de overgangsperiode geleidelijk worden ingevoerd.

Besluitvorming

(Toelichting bij artikel 25 i)

Het verschil tussen de regeling der tariefcontingenten voor de produkten van de lijsten B, C en D enerzijds en van de lijsten E en G anderzijds bestaat hierin, dat in het eerste geval de Commissie en de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen te zamen, in het tweede geval alleen de Commissie omtrent de omvang van de tariefcontingenten heeft te beslissen, met inachtneming van de regel, dat aan de contingenten niet een zodanige omvang mag worden gegeven, dat verplaatsing van bedrijvigheid ten nadele van andere Lid-Staten gevreesd moet worden. De toekenning van de contingenten op zich zelf is echter aan objectieve, zij het voor beide gevallen verschillende criteria gebonden.

Ook voor de agrarische produkten zijn tariefcontingenten mogelijk. De beoordeling van het verzoek is hier geheel aan de Commissie overgelaten.