11. De convergentiecriteria - Main contents
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
GELEID DOOR DE WENS nadere regels vast te stellen voor de convergentiecriteria die de Unie moet hanteren wanneer zij overeenkomstig artikel III-198 i van de Grondwet besluit de derogaties in te trekken van de lidstaten die vallen onder een derogatie,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa worden gehecht:
Artikel 1
Het in artikel III-198, lid 1, onder a), van de Grondwet bedoelde criterium inzake prijsstabiliteit betekent dat de betrokken lidstaat een houdbare prijsontwikkeling heeft en een gemiddeld inflatiepercentage dat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, niet meer dan 1,5 procentpunt hoger ligt dan dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De inflatie wordt gemeten aan de hand van het indexcijfer van de consumptieprijzen op een vergelijkbare basis, rekening houdend met verschillen in de nationale definities.
Artikel 2
Het in artikel III-198, lid 1, onder b), van de Grondwet bedoelde criterium inzake de begrotingssituatie van de overheid, houdt in dat ten aanzien van de betrokken lidstaat op het tijdstip van het onderzoek geen Europees besluit van de Raad krachtens artikel III-184, lid 6, van de Grondwet is genomen, waarin wordt vastgesteld dat er een buitensporig tekort bestaat.
Artikel 3
Het in artikel III-198, lid 1, onder c), van de Grondwet bedoelde criterium inzake deelneming aan et wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel betekent dat de betrokken lidstaat ten minste gedurende de laatste twee jaren vóór het onderzoek zonder grote spanningen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel heeft kunnen aanhouden. Met name mag de betrokken lidstaat tijdens die periode de bilaterale spilkoers van zijn valuta tegenover de euro niet op eigen initiatief hebben gedevalueerd.
Artikel 4
Het in artikel III-198, lid 1, onder d), van de Grondwet genoemde criterium inzake de convergentie van het niveau van de rentevoet betekent dat de betrokken lidstaat, gemeten over een periode van één jaar vóór het onderzoek, een gemiddelde nominale langetermijnrente heeft gehad die niet meer dan 2 procentpunten hoger ligt dan die van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van prijsstabiliteit het best presteren. De rentevoet wordt gemeten op basis van langlopende staatsobligaties of vergelijkbare waardepapieren, rekening houdend met verschillen in de nationale definities.
Artikel 5
De voor de toepassing van dit protocol benodigde statistische gegevens worden door de Commissie verstrekt.
Artikel 6
De Raad stelt op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, de Europese Centrale Bank, en het Economisch en Financieel Comité bedoeld in artikel III-192 van de Grondwet, met eenparigheid van stemmen de passende bepalingen vast betreffende de nadere regels voor de in artikel III-198 van de Grondwet bedoelde convergentiecriteria, die dan in de plaats van dit protocol komen.