Referendum over EU-grondwet in Nederland - Main contents
In een raadplegend referendum heeft het Nederlandse electoraat zich op 1 juni 2005 uitgesproken tegen een Europese grondwet. Volgens de uitslag was 61,5 procent tegen en 38,5 procent vóór. De opkomst bij dit referendum was 63,3 procent. De toenmalige premier Balkenende sprak na het bekendmaken van de uitslag zijn teleurstelling uit over de verwerping. Partijen in het Nederlandse parlement namen de uitslag van het referendum over, hoewel het een niet-bindend referendum betrof.
Het referendum ging over de vraag of er een Europese Grondwet moest komen. In de Europese Grondwet waren de waarden en fundamentele doelstellingen van de Unie opgeschreven. Door het aannemen van deze Grondwet werden alle andere bestaande verdragen vervangen. Voorstanders van deze nieuwe Grondwet wezen op de versterking van zowel de Europese Commissie als het nationale en het Europees parlement. Tegenstanders spraken zich uit tegen de Grondwet vanwege de wording van een Europese 'superstaat' waarin Nederland volgens hen niets meer te zeggen had.
Naast de Nederlandse spraken ook de Franse kiezers zich uit tegen de Europese Grondwet. Daardoor trad deze niet in werking. De verwerping van de Grondwet in Nederland en Frankrijk wordt als historische mijlpaal gezien in de geschiedenis van de EU-lidstaten. Met veel moeite werd de Europese Grondwet omgevormd tot een minder ambitieus hervormingsverdrag (het Verdrag van Lissabon i). Dit verdrag werd getekend door (destijds) 27 EU-lidstaten en trad in werking op 1 december 2009. Er is een aantal overeenkomsten en verschillen i tussen de Grondwet en het Verdrag van Lissabon.
Contents
Op de vergadering van de Europese Raad van 17-18 juni 2004 werden de regeringsleiders het eens over het invoeren van een Europese Grondwet i. Het werd gezien als iets unieks in de geschiedenis van de Europese eenwording. De Grondwet werd gezien als een nieuw document dat oude verdragen verving en zorgde voor een slagvaardiger bestuur van de Europese Commissie. Naast de regeringsleiders moesten ook alle nationale parlementen akkoord gaan met de Grondwet. Zij moesten het verdrag ratificeren.
Voordat het Nederlandse parlement er over had gestemd, werd er in 2003 een initiatief-wetsvoorstel ingediend door Tweede Kamerleden Farah Karimi i (GroenLinks), Niesco Dubbelboer i (PvdA) en Boris van der Ham i (D66) om een raadplegend referendum over de Grondwet te houden. De Kiesraad en de Raad van State voorzagen dit wetsvoorstel in juli 2003 van een positief advies. De Kamerleden verwerkten vervolgens de kanttekeningen van de Raad van State, zodat begin september 2003 het 'definitieve' initiatief-wetsvoorstel kon worden gepresenteerd.
Het wetsvoorstel kon meteen al rekenen op steun van de PvdA, de SP, GroenLinks, de LPF en D66. Het CDA en de SGP waren principieel tegen een referendum, terwijl de VVD en de ChristenUnie tot september 2003 ook geen warm voorstander bleken. Nadat de Raad van State in september 2003 een positief advies uitbracht over het initiatief-wetsvoorstel, ging de Tweede Kamerfractie van de VVD echter 'om'. Kort daarna sprak ook de VVD-fractie in de Eerste Kamer zich uit voor het referendum, waardoor het referendum in beide Kamers kon rekenen op een meerderheid.
Op 25 november 2003 nam de Tweede Kamer het initiatief-wetsvoorstel aan. De fracties van CDA, ChristenUnie en SGP stemden tegen. Na bezwaren van de Eerste Kamer werd het voorstel in mei 2004 teruggestuurd naar de Tweede Kamer, om een gewijzigd wetsvoorstel ( novelle i) af te dwingen. Op 5 oktober 2004 stemden de Tweede Kamerleden opnieuw in met het initiatief-wetsvoorstel.
De standpunten van de Nederlandse politieke partijen inzake een nieuwe Grondwet voor de Europese Unie stonden grotendeels vast. Na het akkoord dat de Europese leiders bereikten, bleek dat de Europese Grondwet kon rekenen op brede steun in de Tweede Kamer (voorstanders: 127 zetels, tegenstanders: 22 zetels).
Voorstanders
Het CDA, de PvdA, de VVD, en D66 spraken zich meteen na de top van 18 juni 2004 uit vóór de Europese Grondwet. Voor het CDA en de VVD woog zwaar dat Nederland het vetorecht zou behouden bij de vaststelling van de meerjarenbegroting van de Europese Unie. Ook waren beide partijen positief over het behoud van één stemhebbende eurocommissaris per lidstaat tot 2014. De partijen waren minder positief over de zwakke positie van het Stabiliteitspact i in de Grondwet. Het Stabiliteitspact verplicht EU-lidstaten om de overheidsfinanciën op orde te hebben, om zo de stabiliteit van de euro te garanderen.
Na afloop van de Grondwet-onderhandelingen (17-18 juni 2004), die negen maanden duurden, sprak Tweede Kamerlid Hans van Baalen i (VVD) van "een late geboorte die geen wolk van een baby heeft opgeleverd". De PvdA was bij monde van woordvoerder Frans Timmermans i kritisch over de vrijblijvende afspraken inzake het Stabiliteitspact. GroenLinks sloot zich in januari 2005 aan bij de voorstanders. De partij kwam pas tot een standpunt na een serie raadplegingen met partijleden.
Tegenstanders
De kleinere partijen ter linker- en ter rechterzijde van het politieke spectrum (SP, de LPF, de ChristenUnie, de SGP en Geert Wilders) spraken zich meteen uit tegen de Europese Grondwet.
Harry van Bommel i (SP) typeerde de Europese Grondwet in juni 2004 als "een afschuwelijke nageboorte die zo snel mogelijk moet worden begraven". De SP voerde vervolgens een tegen-campagne op het thema "Europa-superstaat". Ook de kleine christelijke partijen (ChristenUnie en SGP) vonden dat Nederland te veel bevoegdheden zou verliezen aan 'Brussel'. In december 2004 sprak Geert Wilders i (toen een eenmansfractie) zich uit tegen de Europese Grondwet, omdat deze Turkije in de kaart zou spelen.
De referendumcampagne werd beheerst door financiële kwesties. De regering zette al vroeg de toon door tijdens de grondwetsonderhandelingen (vanaf september 2003) te wijzen op de hoge Nederlandse bijdrage aan het EU-budget. Staatssecretaris Atzo Nicolaï i (Europese Zaken) betoogde dat Nederland per hoofd van de bevolking twee keer zo veel afdroeg als Zweden, en vijf keer zo veel als Frankrijk en Denemarken. De Europese Grondwet behandelde de Nederlandse betalingspositie uiteindelijk in een verklaring. De regering wrong zich gedurende de hele referendumcampagne in allerlei bochten om uit te leggen dat het probleem hiermee was opgelost. Op de achtergrond speelde ook een openbaar uitgevochten ruzie over het Stabiliteitspact mee tussen verschillende Europese ministers van Financiën.
In november 2003 bleek dat Frankrijk en Duitsland voor het derde achtereenvolgende jaar een begrotingstekort hadden van meer dan de afgesproken bovengrens van 3 procent. Volgens de bepalingen van het Stabiliteitspact hadden de twee landen een forse boete moeten krijgen, maar ondanks fel protest van minister Zalm i bleek een ruime meerderheid van de EU-lidstaten tegen sancties. Nederland eiste vervolgens een harde verankering van het Stabiliteitspact in de Europese Grondwet, maar wist hiervoor te weinig steun te verwerven.
In de peilingen hadden de tegenstanders tot april 2005 een lichte voorsprong, maar in mei verslechterde het sentiment in korte tijd. Henk Brouwer, directeur van De Nederlandse Bank, zorgde voor veel opschudding door in een interview met Het Parool te melden dat de gulden ondergewaardeerd was ten opzichte van de D-Mark, toen de euro werd ingevoerd. Het kostte minister Gerrit Zalm van Financiën moeite om duidelijk te maken dat de Nederlandse burger niet gedupeerd was.
Voor velen begon de verkiezingscampagne pas aan het eind van mei 2005. In de periode ervoor beheersten allerlei andere zaken de politieke agenda. In april verwerkte politiek Den Haag het voortijdige aftreden van vicepremier Thom de Graaf i (D66) vanwege de crisis rond de gekozen burgemeester. Daarna wenste men het zilveren ambtsjubileum van koningin Beatrix op 30 april 2005 niet te verstoren. De eerste twee weken van mei stonden vooral in het teken van het voorjaarsreces. Belangrijke ministers waren toen op vakantie. Op 17 april, anderhalve maand voor het referendum, verstuurde de referendumcommissie een folder met een samenvatting van de Europese Grondwet. Deze folder werd zwaar bekritiseerd door zowel politici, ambtenaren als burgers.
De politieke partijen voerden een actieve campagne voor hun standpunten. De regeringspartijen en diverse oppositiepartijen gingen de straat op met een positief verhaal over de Europese Unie. Het zou zorgen voor meer welvaart, meer democratie en een krachtige Europese Commissie. De rest van de partijen (LPF, SP, ChristenUnie, SGP en Groep-Wilders) spraken over een 'Europese superstaat' waarbinnen Nederland een machteloze provincie dreigde te worden.
De regering en de voorstanders haalden inmiddels dagelijks de tv-journaals met een serie opzienbarende uitspraken:
-
-Piet-Hein Donner i (CDA, minister van Justitie) waarschuwde voor oorlogen en een mogelijke Balkanisering van Europa als het 'nee' zou winnen;
-
-Jules Maaten i (VVD, Europarlementariër) blies op het laatste moment een tv-spotje voor regionale omroepen af, waarin beelden van Auschwitz en Srebrenica de kiezer moesten aansporen tot een 'ja';
-
-Laurens-Jan Brinkhorst i (D66, minister van Economische Zaken) verkondigde dat bij een afwijzing in Nederland economisch "het licht uit zou gaan", later zei Brinkhorst dat de Europese Grondwet eigenlijk te ingewikkeld was om burgers te vragen er een oordeel over te hebben;
-
-Gerrit Zalm i (VVD, minister van Financiën) zei voor de camera van de NOS dat hij "niet van folderen hield";
-
-Wouter Bos i (PvdA, oppositieleider en voorstander van de EU-grondwet) meldde dat Nederland na een 'nee' snel opnieuw een referendum moest organiseren met dezelfde vraag, en;
-
-Ben Bot i (CDA, minister van Buitenlandse Zaken) zei dat kiezers bij twijfel het beste thuis konden blijven; dit standpunt werd de dag vóór het referendum herhaald door voormalig premier Ruud Lubbers i.
De eerste peilingen bij de Nederlandse bevolking over de Europese Grondwet werden gehouden in juni 2003. Maurice de Hond en Intomart meldden dat er een grote steun bestond voor het plan een referendum te houden. Slechts weinig mensen spraken zich uit over de Europese Grondwet zelf.
In 2005 werden de opiniepeilingen frequenter gehouden. In januari 2005 registreerde Maurice de Hond dat 44 procent van de respondenten zich zeker voornam te gaan stemmen tijdens het referendum, terwijl 38 procent dit niet uitsloot. Het aantal zwevende kiezers was nog hoog: De Hond meldde dat 35 procent nog niet wist wat ze zouden stemmen. De tegenstanders hadden volgens De Hond een lichte voorsprong: 31 procent voor, 34 procent tegen.
Gedurende de maanden erna veranderde dit beeld niet wezenlijk. Bij een opkomst van 30 tot 35 procent voorspelde De Hond in april 2005 een nipte meerderheid voor het 'nee' (voorstanders zouden 47 tot 49 procent van de stemmen behalen, tegenstanders 51 tot 53 procent). In de april 2005-peiling van TNS Nipo zei 22 procent van de respondenten voor te stemmen, 24 procent tegen, terwijl 48 procent nog geen keus had gemaakt. Medio mei lieten de opiniepeilingen een enorme sprong van het 'nee' zien, met als uitschieter de peiling van het NIPO (20 mei 2005) die voorspelde dat het nee kon rekenen op 66 procent van de stemmen. Maurice de Hond registreerde op 24 mei een lichte kentering, volgens hem was de verhouding op die dag 43 procent voor, 57 procent tegen, bij een opkomst van 46 procent.
Het nee-kamp won de laatste dagen voor het referendum echter weer terrein toen de Franse kiezers op zondag 29 mei de grondwet afwezen met 54,9 procent. Maurice de Hond en het NIPO voorspelden op 30 mei beide een overwinning voor de tegenstanders met 59 procent. Uiteindelijk won het 'nee-kamp' met 61,5 procent.
Op 1 juni 2005 brachten 7,7 miljoen Nederlanders hun stem uit. Het totaal aantal kiesgerechtigden was 12,1 miljoen. De opkomst was 63,3 procent.
De officiële uitslag:
stem |
aantal stemmen |
percentage |
---|---|---|
voor |
2.940.730 |
38,46% |
tegen |
4.705.685 |
61,54% |
blanco/ongeldig |
58.781 |
(0,76% van het totaal) |
|
7.705.196 |
|
De Nederlandse regering was vóór de Europese Grondwet. Dit kreeg zijn beslag op 29 oktober 2004, toen premier Jan Peter Balkenende zijn handtekening zette onder de Europese Grondwet tijdens een ceremonie in Rome. Op basis hiervan stuurde de regering op 15 maart 2005 een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer, waarin het parlement geadviseerd werd om in te stemmen met de Europese Grondwet.
Organisatie van het referendum
De organisatie van het referendum berustte bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Een onafhankelijke referendumcommissie stelde de referendumvraag en -datum vast, en besliste over de verdeling van subsidiegelden.
Officiële voorlichting
De onafhankelijke referendumcommissie publiceerde een (veel bekritiseerde) samenvatting van de Europese Grondwet, die alle Nederlanders op 23 april 2005 in de bus kregen. Ook publiceerde de Europese Commissie twee folders, waarin enkele elementen van de Europese Grondwet worden uitgelicht. Tussen april en juni 2005 was de Europese Grondwet in krantenformaat gratis af te halen in gemeentehuizen en bibliotheken.
De referendumuitslag
Voordat het Nederlandse parlement kon stemmen over dit wetsvoorstel, wachtte het eerst de uitslag van het referendum af dat op 1 juni 2005 plaatsvond. Zoals eerder gemeld stemde 61,5 procent van de kiezers tegen. Omdat het referendum slechts raadplegend was, had het parlement formeel kunnen besluiten om het advies van de Nederlandse kiezers te negeren.
Alle grote partijen hadden echter al gezegd dat zij bereid waren 'nee' te stemmen, als de uitslag van het referendum ondubbelzinnig 'nee' zou zijn. Het CDA en de PvdA maakten hierbij een voorbehoud voor wat betreft de opkomst. Als de opkomst van het referendum 30 procent of minder bedroeg, voelden zij zich niet gebonden aan de uitslag. De opkomst bedroeg echter 63,3 procent.
Nadat het referendum was uitgelopen op een ondubbelzinnig 'nee', kondigde premier Balkenende op 2 juni 2005 aan dat de regering het wetsvoorstel introk. Op deze wijze voorkwam Balkenende dat een overgrote meerderheid van de Tweede Kamer zichzelf moest vernederen door tegen de Europese Grondwet te stemmen, terwijl zij eigenlijk vóór het verdrag was.
datum |
gebeurtenis |
---|---|
28 oktober 2002 |
De voorzitter van de Europese Conventie, Giscard d'Estaing, presenteert een raamwerk voor een grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie |
22 mei 2003 |
Voorstel van Wet van de leden Farah Karimi i (GroenLinks), Niesco Dubbelboer i (PvdA) en Boris van der Ham i (D66) betreffende het houden van een raadplegend referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie |
18 juli 2003 |
De Europese Conventie i rondt de werkzaamheden af met de presentatie van het Ontwerp-verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa |
4 oktober 2003 |
Start van de Intergouvernementele Conferentie i (IGC) in Rome voor vaststelling van het definitieve verdrag |
25 november 2003 |
De Tweede Kamer stemt in met het initiatief-wetsvoorstel over een raadplegend referendum |
27 mei 2004 |
Het initiatief-wetsvoorstel wordt herschreven ( novelle i), naar aanleiding van bezwaren door de Eerste Kamer |
17-18 juni 2004 |
Europese Raad i, Europese leiders geven groen licht voor de Europese Grondwet |
5 oktober 2004 |
Tweede Kamer stemt in meerderheid voor het herschreven initiatief-wetsvoorstel over het raadplegend referendum |
29 oktober 2004 |
Ondertekening Europese Grondwet door regeringsleiders en staatshoofden |
25 januari 2005 |
Eerste Kamer stemt in meerderheid voor het initiatief-wetsvoorstel over het houden van een raadplegend referendum |
11 maart 2005 |
Regering stuurt Tweede Kamer wetsvoorstel waarin staat dat Nederland instemt met de Europese Grondwet |
1 juni 2005 |
Referendum in Nederland |
2 juni 2005 |
Premier Balkenende trekt wetsvoorstel in |
Na de afwijzing van de Europese grondwet in 2005 door Nederland en Frankrijk werd gewerkt aan een nieuw verdrag. Dat werd het Verdrag van Lissabon i. Op 13 december 2007 werden de Europese regeringsleiders en staatshoofden het eens over het nieuwe verdrag. In Nederland heeft de Tweede Kamer het verdrag op 5 juni 2008 goedgekeurd, de Eerste Kamer deed dat een maand later. Het Verdrag van Lissabon is op 1 december 2009 in werking getreden.