Artikel II-75: De vrijheid van beroep en het recht te werken - Main contents
-
1.Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
-
2.Iedere burger van de Unie is vrij, in iedere lidstaat werk te zoeken, er te werken, er zich te vestigen en er diensten te verrichten.
-
3.Onderdanen van derde landen die het toegestaan is op het grondgebied van de lidstaten te werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.
Naast de aanpassing van de zogenoemde horizontale bepalingen voor de toepassing van het Handvest, met name wat het onderscheid tussen rechten en beginselen betreft, is een aantal wijzigingen aangebracht in de Toelichting.
Deze Toelichting was opgesteld onder het gezag van het Presidium van de Conventie i die het Handvest heeft opgesteld. De aanpassingen van de Toelichting beogen in het bijzonder te verduidelijken wanneer sprake is van een 'recht' en wanneer van een 'beginsel'.
Van groot belang voor het Hof van Justitie, en voor de nationale rechters voorzover het de tenuitvoerlegging van Unierecht betreft, is de opneming van een nieuwe bepaling in het Handvest. Daarin wordt aangegeven dat de Toelichting, die dient als richtsnoer bij de uitlegging van het Handvest van de Grondrechten, door de rechterlijke instanties van de Unie en van de lidstaten naar behoren in acht moet worden genomen (artikel II-112, zevende lid i).
Een vergelijkbare formulering is ook reeds opgenomen in de preambule van het Handvest. De regering ondersteunt deze wijzigingen, in het bijzonder aangezien zij bij enkele bepalingen uit het Handvest bevreesd was dat daaraan voor de (nationale) rechter rechten zouden kunnen worden ontleend. Het gaat hier in het bijzonder om artikel II-74 i, tweede lid (recht van een ieder op kosteloos verplicht onderwijs), artikel II-75 (vrijheid van beroep en recht om te werken), artikel II-78 i (recht op asiel), artikel II-89 i (recht op kosteloze arbeidsbemiddeling) en artikel II-95 i (recht van een ieder op toegang tot preventieve gezondheidszorg).
-
a)De Unie erkent het recht op arbeid; de Unie en haar lid-staten nemen de noodzakelijke maatregelen, opdat dit recht daadwerkelijk kan worden uitgeoefend.
-
b)Eenieder heeft het recht op de vrije keuze van beroep en arbeidsplaats en op de vrije uitoefening van zijn beroep.
-
c)Aan niemand kan om willekeurige redenen arbeid ontnomen worden en niemand mag tot het verrichten van een bepaalde arbeid gedwongen worden.
-
1.Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
-
2.Iedere burger van de Unie is vrij om werk te zoeken, te werken, zich te vestigen of diensten te verrichten in iedere lidstaat.
-
3.Onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten mogen werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.
De vrijheid van beroep, die in artikel 15, lid 1, is neergelegd, wordt erkend in de jurisprudentie van het Hof van Justitie (zie onder meer de arresten van 14 mei 1974, zaak 4/73, Nold, Jurispr. 1974, blz. 491, r.o. 12-14; van 13 december 1979, zaak 44/79, Hauer, Jurispr. 1979, blz. 3727; van 8 oktober 1986, zaak 234/85, Keller, Jurispr. 1986, blz. 2897, r.o. 8).
Dit lid is tevens geïnspireerd op artikel 1, lid 2, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd, en op punt 4 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers van 9 december 1989. Het begrip "arbeidsvoorwaarden" moet worden uitgelegd als in artikel [III-102] i van de Grondwet.
Lid 2 noemt de drie vrijheden die in de artikelen [I-4] i en [III-15 i, III-19 i en III-26 i] van de Grondwet zijn gewaarborgd, namelijk het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.
Lid 3 was gebaseerd op artikel 137, lid 3, vierde streepje, VEG, nu vervangen door artikel [III-99, lid 1, onder g)] i van de Grondwet, en op artikel 19, punt 4, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd. Artikel 52, lid 2, van het Handvest is derhalve van toepassing. De kwestie van de aanwerving van zeelieden die onderdaan zijn van een derde land voor de bemanning van schepen die de vlag voeren van een lidstaat van de Unie, wordt geregeld in het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.
-
1.Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
-
2.Iedere burger van de Unie is vrij, in iedere lidstaat werk te zoeken, te werken, zich te vestigen of diensten te verrichten.
-
3.Onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten mogen werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.
-
1.Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
-
2.Iedere burger van de Unie is vrij, in iedere lidstaat werk te zoeken, te werken, zich te vestigen of diensten te verrichten.
-
3.Onderdanen van derde landen die op het grondgebied van de lidstaten mogen werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.
Toelichting
De vrijheid van beroep, die in artikel 15, lid 1, is neergelegd, wordt erkend in de jurisprudentie van het Hof van Justitie (zie onder meer de arresten van 14 mei 1974, zaak 4/73, Nold, Jurispr. 1974, blz. 491, r.o. 12-14; van 13 december 1979, zaak 44/79, Hauer, Jurispr. 1979, blz. 3727; van 8 oktober 1986, zaak 234/85, Keller, Jurispr. 1986, blz. 2897, r.o. 8).
Dit lid is tevens geïnspireerd op artikel 1, lid 2, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd, en op punt 4 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werknemers van 9 december 1989. Het begrip "arbeidsvoorwaarden" moet worden uitgelegd als in artikel [III-107] van de Grondwet.
Lid 2 noemt de drie vrijheden die in de artikelen [4] i en [III-18 i, III-22 i en III-29 i] van de Grondwet zijn gewaarborgd, namelijk het vrije verkeer van werknemers, de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.
Lid 3 was gebaseerd op artikel 137, lid 3, vierde streepje, VEG, nu vervangen door artikel [III-104, lid 1, onder g)] van de Grondwet, en op artikel 19, punt 4, van het op 18 oktober 1961 ondertekende Europees Sociaal Handvest, dat door alle lidstaten is bekrachtigd. Artikel 52, lid 2, van het Handvest is derhalve van toepassing. De kwestie van de aanwerving van zeelieden die onderdaan zijn van een derde land voor de bemanning van schepen die de vlag voeren van een lidstaat van de Unie, wordt geregeld in het recht van de Unie en de nationale wetgevingen en praktijken.
-
1.Eenieder heeft het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen.
-
2.Iedere burger van de Unie is vrij, in iedere lidstaat werk te zoeken, er te werken, er zich te vestigen en er diensten te verrichten.
-
3.Onderdanen van derde landen die het toegestaan is op het grondgebied van de lidstaten te werken, hebben recht op arbeidsvoorwaarden die gelijkwaardig zijn aan die welke de burgers van de Unie genieten.