TITEL 2 - Bepalingen betreffende de Europese Raad en de Raad van Ministers

Artikel 2

  • 1. 
    De bepalingen van artikel I-241, leden 1, 2 en 2 bis van de Grondwet, betreffende de bepaling van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Europese Raad en in de Raad, worden van kracht op 1 november 2009, nadat overeenkomstig artikel I-192, lid 2, de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009 hebben plaatsgevonden.
  • 2. 
    De volgende bepalingen zijn van kracht tot en met 31 oktober 2009, onverminderd artikel I-24 van de Grondwet.

    Voor de besluiten van de Europese Raad en van de Raad waarvoor een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist is, worden de stemmen van de leden als volgt gewogen:

    België 12

    Tsjechië 12

    Denemarken 7

    Duitsland 29

    Estland 4

    Griekenland 12

    Spanje 27

    Frankrijk 29

    Ierland 7

    Italië 29

    Cyprus 4

    Letland 4

    Litouwen 7

    Luxemburg 4

    Hongarije 12

    Malta 3

    Nederland 13

    Oostenrijk 10

    Polen 27

    Portugal 12

    Slovenië 4

    Slowakije 7

    Finland 7

    Zweden 10

    Verenigd Koninkrijk 29

    De besluiten komen tot stand, wanneer zij ten minste 232 stemmen hebben verkregen en de meerderheid van de leden voorstemt, indien zij krachtens de Grondwet moeten worden genomen op voorstel van de Commissie. In de overige gevallen komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste 232 stemmen hebben verkregen en ten minste tweederde van de leden voorstemmen.

    Een lid van de Europese Raad of van de Raad kan verlangen dat, in de gevallen waarin de Europese Raad of de Raad met gekwalificeerde meerderheid een handeling vaststelt, wordt nagegaan of de lidstaten welke die gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62% van de totale bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is de handeling niet vastgesteld.

  • 3. 
    Voor latere toetredingen wordt de in lid 2 bedoelde drempel zo berekend, dat de drempel van de in stemmen uitgedrukte gekwalificeerde meerderheid niet hoger ligt dan die welke volgt uit de tabel in de verklaring betreffende de uitbreiding van de Europese Unie, die opgenomen is in de slotakte van de Conferentie die het Verdrag van Nice heeft vastgesteld.
  • 4. 
    De bepalingen van de artikelen I-433, lid 3, derde en vierde alinea, I-58, lid 54, tweede en derde alinea, I-59, lid 35 bis, tweede alinea, III-71, lid 46, derde alinea, III-76, lid 67, derde alinea, en lid 7, derde alinea, III-88, lid 28, tweede alinea, III-90, lid9 3, tweede alinea, en III-91, lid 410, tweede alinea, van de Grondwet, alsook van artikel 1, tweede alinea, en van artikel 3, lid 1, tweede alinea, van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en van Ierland ten aanzien van het beleid inzake grenscontrole, asiel en immigratie evenals ten aanzien van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken, worden van kracht op 1 november 2009.

    Tot en met 31 oktober 2009 geldt, in gevallen waarin niet alle leden van de Raad aan de stemming deelnemen, namelijk in de gevallen bedoeld in de in de eerste alinea genoemde artikelen, gekwalificeerde meerderheid als hetzelfde aantal gewogen stemmen en hetzelfde aantal leden van de Raad alsmede, in voorkomend geval, hetzelfde percentage van de bevolking van de betrokken lidstaten, als vastgesteld in lid 2 van dit artikel.

Artikel 2 bis

In afwijking van artikel I-5411, lid 2, van de Grondwet, besluit de Raad met eenparigheid van stemmen bij de vaststelling van het eerste meerjarig financieel kader dat volgt op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa.

Artikel 3

Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel I-2312, lid 3, van de Grondwet bedoelde besluit kan de Raad bijeenkomen in de in artikel I-23, leden 1 en 2, genoemde formaties en in de formaties voorkomende op een lijst waartoe door de Raad Algemene Zaken met eenvoudige meerderheid van stemmen wordt besloten.

 

 


  • 1. 
    1. Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan ten minste 55% van de leden van de Raad die ten minste 15 in aantal zijn en lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de Unie.
     
  • 2. 
    1. Het Europees Parlement oefent samen met de Raad de wetgevings- en de begrotingstaak uit. Het oefent onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden politieke controle- en raadgevingstaken uit. Het Parlement kiest de voorzitter van de Commissie.
     
  • 3. 
    1. De lidstaten die onderling nauwere samenwerking wensen aan te gaan in het kader van de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie, kunnen gebruik maken van de instellingen van de Unie en die bevoegdheden uitoefenen op grond van de terzake geldende bepalingen van de Grondwet, binnen de grenzen van en in overeenstemming met het bepaalde in dit artikel en in de artikelen III-322 tot en met III-329.
     
  • 4. 
    1. De Raad kan op een met redenen omkleed initiatief van eenderde van de lidstaten of van het Europees Parlement, of op voorstel van de Europese Commissie bij Europees besluit constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige inbreuk door een lidstaat op de in artikel I-2 genoemde waarden. De Raad besluit met een meerderheid van viervijfde van zijn leden, na goedkeuring door het Europees Parlement.
     
  • 5. 
    1. Iedere lidstaat kan overeenkomstig zijn grondwettelijke regels besluiten zich uit de Europese Unie terug te trekken.
     
  • 6. 
    1. De lidstaten beschouwen hun economisch beleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang en coördineren dit beleid overeenkomstig het bepaalde in artikel III-70 in het kader van de Raad.
     
  • 7. 
    1. De lidstaten vermijden buitensporige overheidstekorten.
     
  • 8. 
    1. Ter bevordering van de goede werking van de economische en monetaire unie, en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de Grondwet, stelt de Raad volgens de procedure van artikel III-71 of van artikel III-76, met uitzondering van de in lid 13 van dit artikel bedoelde procedure, naargelang het geval, voor de lidstaten de euro als munt hebben, maatregelen vast: [*]
     
  • 9. 
    1. Teneinde de positie van de euro in het internationaal monetair stelsel veilig te stellen, stelt de Raad op voorstel van de Commissie een Europees besluit vast houdende de gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de Economische en Monetaire Unie van bijzonder belang zijn. De Raad besluit na raadpleging van de Europese Centrale Bank.
     
  • 10. 
    1. De lidstaten ten aanzien waarvan de Raad niet heeft besloten dat zij voldoen aan de nodige voorwaarden voor de invoering van de euro, worden hierna "lidstaten die vallen onder een derogatie" genoemd. [**]
     
  • 11. 
    1. Het meerjarig financieel kader beoogt een ordelijke ontwikkeling van de uitgaven van de Unie te waarborgen binnen de grenzen van haar eigen middelen. In het meerjarig financieel kader worden overeenkomstig artikel III-308 de jaarlijkse maximumbedragen aan kredieten voor vastleggingen per uitgavencategorie vastgesteld.
     
  • 12. 
    1. De Raad komt in verschillende formaties bijeen.