Hoofdstuk I - Gemeenschappelijke bepalingen

I-32: De rechtshandelingen van de Unie

  • 1. 
    De instellingen maken bij de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie rechtshandelingen waarvan de Unie overeenkomstig de bepalingen van deel III gebruik maakt bij de uitoefening van de haar in de Grondwet toegewezen bevoegdheden, zijn van de volgende rechtsinstrumenten: de Europese wet, de Europese kaderwet, de Europese verordening, het Europees besluit, aanbevelingen en adviezen.

    De Europese wet is een wetgevingshandeling van algemene strekking. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat.

    De Europese kaderwet is een wetgevingshandeling die iedere lidstaat waartoe zij is gericht, bindt ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar die de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties overlaat.

    De Europese verordening is een handeling van algemene strekking, niet zijnde een wetgevingshandeling, ter uitvoering van een wetgevingshandeling of van bijzondere bepalingen van de Grondwet. Zij is ofwel verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in iedere lidstaat, ofwel bindend voor iedere lidstaat waartoe zij is gericht ten aanzien van het te bereiken resultaat, met dien verstande dat de bevoegdheid omtrent de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties wordt overgelaten. [*]

    Het Europees besluit is een handeling, niet zijnde een wetgevingshandeling, die verbindend is in al haar onderdelen. Het besluit is in voorkomend geval alleen verbindend voor degene tot wie het is gericht.

    De aanbevelingen en adviezen van de instellingen hebben geen bindende kracht.

  • 2. 
    Indien bij het Europees Parlement en de Raad een ontwerp voor een wetgevingshandeling is ingediend, stellen deze instellingen geen handelingen op het betrokken gebied vast waarin de toepasselijke wetgevingsprocedure niet voorziet.

 

I-33: De wetgevingshandelingen

  • 1. 
    De Europese wetten en kaderwetten worden op voorstel van de Commissie door het Europees Parlement en de Raad van Ministers gezamenlijk vastgesteld volgens de in artikel III-302 vastgelegde gewone wetgevingsprocedure. Indien deze twee instellingen geen overeenstemming bereiken, is de wetgevingshandeling niet vastgesteld.

    In de in artikel III-165 bepaalde specifieke gevallen kunnen de Europese wetten en kaderwetten op initiatief van een groep lidstaten worden vastgesteld volgens artikel III-302.

  • 2. 
    In bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen worden de Europese wetten en kaderwetten volgens bijzondere wetgevingsprocedures vastgesteld door het Europees Parlement met deelname van de Raad van Ministers, dan wel door de Raad van Ministers met deelname van het Europees Parlement.
  • 3. 
    In bij de Grondwet bepaalde specifieke gevallen kunnen Europese wetten en kaderwetten op initiatief van een groep van lidstaten of op initiatief van het Europees Parlement, op aanbeveling van de Europese Centrale Bank of op verzoek van het Hof van Justitie of op verzoek van de Europese Investeringsbank worden vastgesteld.[*]

 

I-34: Handelingen, niet zijnde wetgevingshandelingen

De Europese Raad stelt in de in de Grondwet bepaalde gevallen besluiten vast.

De Raad en de Commissie, met name in de in de artikelen I-35 en I-36 bepaalde gevallen, alsmede de Europese Centrale Bank in bij de Grondwet bepaalde gevallen, stellen Europese verordeningen en besluiten vast.

De Raad stelt aanbevelingen vast. De Raad besluit op voorstel van de Commissie in alle gevallen waarin in de Grondwet is bepaald dat hij handelingen op voorstel van de Commissie vaststelt. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen op alle gebieden waarop voor de vaststelling van een handeling van de Unie eenparigheid van stemmen vereist is. De Commissie en de Europese Centrale Bank, in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, stellen aanbevelingen vast.

I-35: Gedelegeerde verordeningen

  • 1. 
    Bij Europese wet of kaderwet kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen gedelegeerde Europese verordeningen vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-wezenlijke onderdelen van een Europese wet of kaderwet.

    De Europese wet of kaderwet omschrijft uitdrukkelijk de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie. Essentiƫle beleidsonderdelen worden uitsluitend bij wet of kaderwet geregeld en kunnen derhalve niet het voorwerp zijn van bevoegdheidsdelegatie.

  • 2. 
    De Europese wet of kaderwet bepaalt uitdrukkelijk onder welke voorwaarden de delegatie wordt toegepast. Deze voorwaarden kunnen de volgende zijn:
    • a) 
      het Europees Parlement of de Raad kan besluiten tot intrekking van de delegatie;
    • b) 
      de gedelegeerde Europese verordening kan pas in werking treden indien het Europees Parlement of de Raad binnen de bij de Europese wet of kaderwet gestelde termijn geen bezwaar heeft aangetekend.

    Voor de toepassing van het bepaalde onder a) en b) besluit het Europees Parlement met meerderheid van de stemmen van zijn leden en besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Verklaring voor de slotakte betreffende artikel I-35 [De "Lamfalussy-procedure"]

De Conferentie neemt nota van het voornemen van de Commissie om, zoals zij tot op heden voortdurend heeft gedaan, door de lidstaten aangewezen deskundigen te raadplegen bij de voorbereiding van haar voorstellen voor gedelegeerde Europese verordeningen op het gebied van financiƫle diensten.

 

I-36: De uitvoeringshandelingen

  • 1. 
    De lidstaten nemen alle maatregelen van intern recht die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie.
  • 2. 
    Indien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd, worden bij die handelingen aan de Commissie, of, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen en in de bij artikel I-39 bepaalde gevallen, aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden toegekend.
  • 3. 
    Bij Europese wet worden vooraf de voorschriften en algemene beginselen vastgelegd die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.
  • 4. 
    De uitvoeringshandelingen van de Unie hebben de vorm van een Europese uitvoeringsverordening of een Europees uitvoeringsbesluit.
 

I-37: Gemeenschappelijke beginselen betreffende de rechtshandelingen van de Unie

  • 1. 
    Wanneer de Grondwet niet bepaalt welk soort handeling moet worden vastgesteld, maken de instellingen zelf per afzonderlijk geval een keuze, met inachtneming van de toepasselijke procedures en van het artikel I-9 neergelegde evenredigheidsbeginsel.
  • 2. 
    De rechtshandelingen worden met redenen omkleed en verwijzen naar de voorstellen, initiatieven, aanbevelingen, verzoeken of adviezen waarin de Grondwet voorziet.

I-38: Bekendmaking en inwerkingtreding

  • 1. 
    Europese wetten en kaderwetten die volgens de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, worden door de voorzitter van het Europees Parlement en door de voorzitter van de Raad ondertekend.

    In de overige gevallen worden zij ondertekend door de voorzitter van de instelling waardoor zij zijn vastgesteld.

    De Europese wetten en kaderwetten worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en treden in werking op de daarin bepaalde datum of, bij ontbreken daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

  • 2. 
    Europese verordeningen en Europese besluiten die geen adressaat vermelden worden ondertekend door de voorzitter van de instelling waardoor zij zijn vastgesteld.

    Europese verordeningen en Europese besluiten die geen adressaat vermelden, worden in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt en treden in werking op de daarin bepaalde datum of, bij ontbreken daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

  • 3. 
    Van de andere dan in lid 2 bedoelde Europese besluiten wordt kennis gegeven aan degenen tot wie zij zijn gericht. Zij worden door deze kennisgeving van kracht.