Hoofdstuk 1: A. Buitenlands Beleid

3: {Uitgangspunten}

  • 1. 
    In het kader van de beginselen en doelstellingen van zijn externe optreden, zoals vermeld in artikel 1 van deze titel, bepaalt en voert de Unie een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat alle terreinen van het buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt.
  • 2. 
    De lidstaten geven in een geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie.

    De lidstaten werken samen om hun wederzijdse politieke solidariteit te versterken en tot ontwikkeling te brengen. Zij onthouden zich van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan haar doeltreffendheid als bundelende kracht in de internationale betrekkingen.

    De Raad en de minister van Buitenlandse Zaken zien toe op de inachtneming van deze beginselen.

  • 3. 
    De Unie voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit door:
    • de beginselen en de algemene richtsnoeren vast te stellen,
    • besluiten aan te nemen met betrekking tot:
      • het optreden van de Unie,
      • standpunten van de Unie,
    • de systematische samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de beleidsvoering te versterken.

Commentaar

  • 1. 
    Lid 1 is een aangepaste en ingekorte versie van artikel 11 VEU, om rekening te houden met het feit dat de beginselen en doelstellingen van het externe optreden zijn samengebracht aan het begin van de titel over het externe optreden.

    De zin "de Unie bepaalt en voert een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat alle terreinen van het buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt en dat de volgende doelstellingen heeft" staat in het huidige Verdrag. Deze zin stelt het beginsel vast dat het Verdrag geen beperkingen stelt aan de GBVB-activiteiten en dat de Unie haar standpunt naar voren kan brengen over alle aangelegenheden die onder het buitenlands en veiligheidsbeleid vallen.

  • 2. 
    Lid 2: Artikel 11, lid 2 VEU (ongewijzigd):

    "De lidstaten geven in een geest van loyaliteit en wederzijdse solidariteit hun actieve en onvoorwaardelijke steun aan het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie. De lidstaten werken samen om hun wederzijdse politieke solidariteit te versterken en tot ontwikkeling te brengen. Zij onthouden zich van ieder optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan haar doeltreffendheid als bundelende kracht in de internationale betrekkingen."

    De enige wijziging is de toevoeging dat de minister van Buitenlandse Zaken net als de Raad toeziet op de inachtneming van deze beginselen.

  • 3. 
    Lid 3 is een aangepaste versie van artikel 12 VEU, om rekening te houden met de wijziging van de benaming van de GBVB-instrumenten, overeenkomstig de aanbevelingen over de vereenvoudiging van de wetgevingsbesluiten. De gemeenschappelijke optredens en gemeenschappelijke standpunten worden besluiten betreffende de optredens of standpunten van de Unie. Hierbij moet worden opgemerkt dat de gemeenschappelijke strategieën, die besluiten betreffende de strategische belangen en doelstellingen van de Unie worden, opgenomen zijn in artikel 2 van deze titel.

    De bepaling betreffende de omschrijving van de beginselen en de algemene richtsnoeren (eerste streepje), en die betreffende de systematische samenwerking tussen lidstaten (derde streepje), staan in artikel 12 VEU.

4: {Europese Raad}

De Europese Raad stelt de beginselen van en de algemene richtsnoeren voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast, onder meer voor aangelegenheden met gevolgen op defensiegebied.

Indien een internationale ontwikkeling dit vereist, roept de voorzitter van de Europese Raad een buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad bijeen, teneinde de strategische beleidslijnen van de Unie ten aanzien van deze ontwikkeling vast te stellen.

De Raad neemt de nodige besluiten voor het bepalen en uitvoeren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op de grondslag van de door de Europese Raad vastgestelde strategische beleidslijnen.

Commentaar

  • 1. 
    In het eerste lid wordt de tekst van artikel 13, lid 1, VEU ongewijzigd overgenomen: "De Europese Raad stelt de beginselen van en de algemene richtsnoeren voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast, onder meer voor aangelegenheden met gevolgen op defensiegebied."

Het tweede lid is nieuw. Het wil (uitdrukkelijk) de mogelijkheid invoeren dat een buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad bijeengeroepen wordt wanneer de internationale toestand dat vereist. Een soortgelijke bepaling, maar dan betreffende de Raad, staat al in artikel 22, lid 2 VEU.

In het derde lid wordt de tekst van artikel 13, lid 3, eerste alinea, VEU ongewijzigd overgenomen: "De Raad neemt de nodige besluiten voor het bepalen en uitvoeren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op de grondslag van de door de Europese Raad vastgestelde het algemene richtsnoeren.".

5: {Minister van Buitenlandse Zaken}

  • 1. 
    De minister van Buitenlandse Zaken, die de Raad Buitenlandse Zaken voorzit, draagt door middel van zijn voorstellen bij tot de voorbereiding van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de besluiten van de Europese Raad en de Raad.
  • 2. 
    Voor aangelegenheden die onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen, wordt de Unie vertegenwoordigd door de minister van Buitenlandse Zaken, die namens de Unie de politieke dialoog voert en in internationale organisaties en op internationale conferenties het standpunt van de Unie verwoordt.

Commentaar

Aangepaste tekst van artikel 26 VEU betreffende de rol van de hoge vertegenwoordiger voor het GBVB, alsmede van artikel 18 VEU betreffende de rol van het voorzitterschap (trojka), teneinde de instelling van het ambt van minister van Buitenlandse Zaken te regelen.

6: {de Raad}

  • 1. 
    Wanneer een internationale situatie een operationeel optreden van de Unie vereist, neemt de Raad de noodzakelijke besluiten. In die besluiten worden de doelstellingen, de draagwijdte, de middelen welke de Unie ter beschikking dienen te worden gesteld, en de voorwaarden voor de uitvoering van het optreden omschreven, alsmede, zo nodig, de duur ervan.
  • 2. 
    Indien zich een verandering van omstandigheden voordoet met een duidelijke invloed op een vraagstuk dat het voorwerp is van een dergelijk besluit, beziet de Raad de beginselen en de doelstellingen van dat optreden opnieuw en neemt hij de noodzakelijke besluiten. Zolang de Raad geen besluit heeft genomen wordt het besluit over het optreden van de Unie gehandhaafd.
  • 3. 
    Die besluiten binden de lidstaten bij het innemen van standpunten en bij hun optreden.
  • 4. 
    Telkens wanneer op grond van een dergelijk besluit een nationale standpuntbepaling of een nationaal optreden wordt overwogen, wordt daarvan op een zodanig tijdstip kennis gegeven dat zo nodig voorafgaand overleg binnen de Raad mogelijk is. De verplichting tot voorafgaande kennisgeving geldt niet voor maatregelen die slechts de nationale omzetting van de besluiten van de Raad vormen.
  • 5. 
    In geval van dwingende noodzaak voortvloeiend uit veranderingen in de situatie en bij gebreke van een besluit van de Raad, kunnen de lidstaten met spoed de noodzakelijke maatregelen nemen, rekening houdend met de algemene doelstellingen van het besluit dat betrekking heeft op het optreden van de Unie. De betrokken lidstaat stelt de Raad onverwijld van iedere zodanige maatregel in kennis.
  • 6. 
    In geval van ernstige moeilijkheden bij de uitvoering van een dergelijk besluit, legt een lidstaat deze voor aan de Raad, die daarover beraadslaagt en passende oplossingen zoekt. Deze mogen niet in strijd zijn met de doelstellingen van het optreden noch afbreuk doen aan de doeltreffendheid ervan.

Commentaar

  • 1. 
    Overname van de tekst van artikel 14, lid 1, VEU betreffende gemeenschappelijke optredens, maar aangepast om rekening te houden met de benaming van de GBVB-instrumenten (besluiten).
  • 2. 
    Artikel 14, lid 2, VEU, ongewijzigd behalve de benaming van het instrument: "Indien zich een verandering van omstandigheden voordoet met een duidelijke invloed op een vraagstuk dat het voorwerp is van een gemeenschappelijk optreden, beziet de Raad de beginselen en de doelstellingen van dat optreden opnieuw en neemt hij de noodzakelijke besluiten. Zolang de Raad geen besluit heeft genomen, wordt het gemeenschappelijk optreden gehandhaafd.".
  • 3. 
    Artikel 14, lid 3, VEU, ongewijzigd behalve de benaming van het instrument: "Een gemeenschappelijk optreden bindt de lidstaten bij het innemen van standpunten en bij hun verdere optreden.".
  • 4. 
    Artikel 14, lid 5, VEU, ongewijzigd behalve de benaming van het instrument: "Telkens wanneer op grond van een gemeenschappelijk optreden een nationale standpuntbepaling of een nationaal optreden wordt overwogen, wordt daarvan op een zodanig tijdstip kennis gegeven dat zo nodig voorafgaand overleg binnen de Raad mogelijk is. De verplichting tot voorafgaande kennisgeving geldt niet voor maatregelen die slechts de nationale omzetting van de besluiten van de Raad vormen.".
  • 5. 
    Artikel 14, lid 6, VEU, ongewijzigd behalve de benaming van het instrument: "In geval van dwingende noodzaak voortvloeiend uit veranderingen in de situatie en bij gebreke van een besluit van de Raad, kunnen de lidstaten met spoed de noodzakelijke maatregelen nemen, rekening houdend met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk optreden. De betrokken lidstaat stelt de Raad onverwijld van iedere zodanige maatregel in kennis.".
  • 6. 
    Artikel 14, lid 7, VEU, ongewijzigd behalve de benaming van het instrument: "In geval van ernstige moeilijkheden bij de uitvoering van een gemeenschappelijk optreden, legt een lidstaat deze voor aan de Raad, die daarover beraadslaagt en passende oplossingen zoekt. Deze mogen niet in strijd zijn met de doelstellingen van het gemeenschappelijk optreden noch afbreuk doen aan de doeltreffendheid ervan.".

7: {afstemming nationaal beleid lidstaten}

De Raad neemt besluiten aan waarin de aanpak van de Unie wordt bepaald ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid van geografische of thematische aard. De lidstaten dragen er zorg voor dat hun nationaal beleid met de standpunten van de Unie overeenstemt.

Commentaar

Tekst van artikel 15 VEU, met gewijzigde benaming van het instrument gemeenschappelijk standpunt (besluit): "De Raad neemt gemeenschappelijke standpunten aan. In de gemeenschappelijke standpunten wordt de aanpak van de Unie bepaald ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid van geografische of thematische aard. De lidstaten dragen er zorg voor dat hun nationaal beleid met de gemeenschappelijke standpunten overeenstemt.".

8: {Recht van initiatief}

  • 1. 
    Iedere lidstaat of de minister van Buitenlandse Zaken, alleen of samen met de Commissie, kan de Raad ieder vraagstuk in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voorleggen en bij de Raad voorstellen indienen.
  • 2. 
    In gevallen waarin snelle besluitvorming is vereist, roept de minister van Buitenlandse Zaken, hetzij eigener beweging, hetzij op verzoek van een lidstaat binnen achtenveertig uur of, in geval van absolute noodzaak, op kortere termijn een buitengewone zitting van de Raad bijeen.

Commentaar

  • 1. 
    Dit lid omschrijft het recht van initiatief op het gebied van het GBVB. De tekst volgt de structuur van artikel 22 VEU. Het huidige verdrag voorziet in het initiatiefrecht van de lidstaten. Het initiatiefrecht van de Commissie is ook geregeld, maar dat van de hoge vertegenwoordiger niet; artikel 22 VEU begint als volgt: "Iedere lidstaat of de minister van Buitenlandse Zaken kan de Raad ieder vraagstuk in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voorleggen en bij de Raad voorstellen indienen". De nieuwe tekst stelt voor om de lidstaten en de minister van Buitenlandse Zaken initiatiefrecht te geven; de minister kan het initiatiefrecht alleen of samen met de Commissie uitoefenen.
  • 2. 
    Hier is artikel 22, lid 2, VEU overgenomen, dat beoogt de procedures in noodsituaties te versoepelen. "Het voorzitterschap" is vervangen door "de minister van Buitenlandse Zaken", om rekening te houden met het feit dat de minister de Raad Extern Optreden zal voorzitten, een voorstel dat in de Conventie op ruime steun kon rekenen.

9: {Besluitvormingsprocedure}

  • 1. 
    Besluiten uit hoofde van deze titel worden door de Raad met eenparigheid van stemmen aangenomen. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het aannemen van deze besluiten.

    Ingeval een lid van de Raad zich van stemming onthoudt, kan dit lid zijn onthouding toelichten door op grond van onderhavige alinea een formele verklaring af te leggen. In dat geval is het lid niet verplicht het besluit toe te passen, doch aanvaardt het wel dat het besluit de Unie bindt. In een geest van wederzijdse solidariteit onthoudt de betrokken lidstaat zich van ieder optreden dat het optreden van de Unie krachtens genoemd besluit zou kunnen doorkruisen of belemmeren, en eerbiedigen de andere lidstaten dit standpunt. Indien de leden van de Raad die hun onthouding op deze wijze toelichten meer dan een derde van de stemmen, gewogen overeenkomstig artikel X van de Grondwet, vertegenwoordigen, is het besluit niet aangenomen.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1 besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:
    • bij de aanneming van besluiten betreffende optredens en standpunten van de Unie op basis van een besluit van de Europese Raad betreffende de strategische belangen en doelstellingen van de Unie, als bepaald bij artikel 2, lid 1, van deze titel;
    • bij de aanneming van besluiten op basis van een gezamenlijk voorstel van de minister van Buitenlandse Zaken en de Commissie, als bepaald bij artikel 2, lid 2;
    • bij de aanneming van een besluit waarmee uitvoering wordt gegeven aan een optreden of een standpunt van de Unie;
    • bij de benoeming van een speciale vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 11 van dit hoofdstuk.

    Indien een lid van de Raad verklaart om belangrijke, nader genoemde, redenen van nationaal beleid voornemens te zijn zich te verzetten tegen de aanneming van een besluit dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden aangenomen, wordt niet tot stemming overgegaan. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen verlangen dat de aangelegenheid voor een besluit met eenparigheid van stemmen wordt voorgelegd aan de Europese Raad.

    Dit lid is niet van toepassing op besluiten die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

  • 3. 
    De Europese Raad kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt in gevallen die niet onder lid 2 van dit artikel vallen.

Commentaar

Dit artikel betreft de besluitvormingsprocedure op het gebied van het GBVB. Unanimiteit blijft de algemene regel. Werkgroep VII heeft aanbevolen dat "optimaal gebruik moet worden gemaakt van de bestaande bepalingen betreffende het gebruik van SGM en van de bepalingen die enige vorm van flexibiliteit bieden, zoals constructieve stemonthouding". Ook heeft hij voorgesteld om in de Grondwet een "machtigingsclausule" op te nemen die bepaalt dat de Europese Raad de stemming met gekwalificeerde meerderheid kan uitbreiden tot andere gebieden dan die waarin het Verdrag momenteel voorziet.

  • 1. 
    Ongewijzigde tekst van artikel 23, lid 1, VEU betreffende de constructieve stemonthouding: "Besluiten uit hoofde van deze titel worden door de Raad met eenparigheid van stemmen aangenomen. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het aannemen van deze besluiten. Ingeval een lid van de Raad zich van stemming onthoudt, kan dit lid zijn onthouding toelichten door op grond van onderhavige alinea een formele verklaring af te leggen. In dat geval is het lid niet verplicht het besluit toe te passen, doch aanvaardt het wel dat het besluit de Unie bindt. In een geest van wederzijdse solidariteit onthoudt de betrokken lidstaat zich van ieder optreden dat het optreden van de Unie krachtens genoemd besluit zou kunnen doorkruisen of belemmeren, en eerbiedigen de andere lidstaten dit standpunt. Indien de leden van de Raad die hun onthouding op deze wijze toelichten meer dan een derde van de stemmen, gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vertegenwoordigen, is het besluit niet aangenomen."
  • 2. 
    Tekst van artikel 23, lid 2, VEU betreffende de afwijkingen van de algemene regel van eenparigheid, met als enige wijzigingen:
    • a) 
      de benaming van de instrumenten, en
    • b) 
      de invoering van besluiten op basis van gezamenlijke voorstellen van de minister en de Commissie.

    De tekst over de stemmenweging is niet gehandhaafd (de desbetreffende bepalingen staan elders in de Grondwet).

    Artikel 23, lid 2, VEU: "In afwijking van lid 1 besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:

    • bij de aanneming van gemeenschappelijke optredens, gemeenschappelijke standpunten of andere besluiten op basis van een gemeenschappelijke strategie;
    • bij de aanneming van een besluit waarmee uitvoering wordt gegeven aan een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt;
    • bij de benoeming van een speciale vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 18, lid 5.

    Indien een lid van de Raad verklaart om belangrijke, nader genoemde, redenen van nationaal beleid voornemens te zijn zich te verzetten tegen de aanneming van een besluit dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden aangenomen, wordt niet tot stemming overgegaan. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen verlangen dat de aangelegenheid voor een besluit met eenparigheid van stemmen wordt voorgelegd aan de Europese Raad.

    De stemmen van de leden van de Raad worden gewogen overeenkomstig artikel 205, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste tweeënzestig stemmen hebben verkregen, waarbij ten minste tien leden voorstemmen.

    Dit lid is niet van toepassing op besluiten die gevolgen hebben op militair of defensiegebied."

  • 3. 
    In dit nieuwe lid is de aanbeveling van Werkgroep VII overgenomen: "Daarnaast beveelt de werkgroep aan, een nieuwe bepaling in het verdrag op te nemen die zou voorzien in de mogelijkheid voor de Europese Raad om met eenparigheid van stemmen te besluiten het gebruik van stemmen met gekwalificeerde meerderheid op GBVB-gebied uit te breiden.".

    De tekst van artikel 23, lid 3 VEU betreffende de procedurekwesties is niet in het nieuwe artikel overgenomen.

10: {Coördinatie GBVB tussen lidstaten}

  • 1. 
    Wanneer de Unie een gemeenschappelijke aanpak heeft gedefinieerd in de zin van artikel 29, lid 5, worden de activiteiten van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie en die van de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten nauw gecoördineerd.
  • 2. 
    De diplomatieke missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie werken samen in de derde landen en bij de internationale organisaties, en dragen bij tot de formulering en de uitvoering van een gemeenschappelijke aanpak.

Commentaar

  • 1. 
    Lid 1 strekt ertoe de doeltreffendheid en de complementariteit van de activiteiten van de verschillende actoren te verbeteren en die activiteiten onderling te versterken in het kader van een door de Unie overeengekomen beleidslijn.
  • 2. 
    Lid 2 is nieuw en strekt ertoe duidelijk te maken dat de systematische samenwerking niet beperkt blijft tot de werkzaamheden van Raad in Brussel, maar ook plaatsvindt tussen de diplomatieke missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie.

11: {Speciale vertegenwoordiger}

De Raad benoemt, telkens wanneer hij het nodig acht, op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken een speciale vertegenwoordiger met een mandaat voor specifieke beleidsvraagstukken. De speciale vertegenwoordiger oefent zijn mandaat uit onder het gezag van de minister van Buitenlandse Zaken.

Commentaar

In dit artikel is de tekst van artikel 18, lid 5, VEU in gewijzigde vorm overgenomen. De wijzigingen hebben betrekking op de rol van de minister van Buitenlandse Zaken: a) de Raad benoemt de speciale vertegenwoordiger op voordracht van de minister van Buitenlandse Zaken, en b) de speciale vertegenwoordiger oefent zijn mandaat uit onder het gezag van de minister.

Met deze bepalingen wordt beoogd de inzet van speciale vertegenwoordigers coherenter en efficiënter te laten verlopen.

12: {Overeenkomsten met internationale organisaties}

De Unie kan uit hoofde van onderhavig hoofdstuk overeenkomstig de procedure van artikel 33 van deze titel overeenkomsten sluiten met één of meer staten of internationale organisaties.

Commentaar

Dit artikel vormt een rechtsgrondslag voor het onderhandelen over en sluiten van internationale overeenkomsten uit hoofde van het GBVB. In het artikel wordt verwezen naar de andere artikelen die voor de te volgen procedure van belang zijn.

13: {Europees Parlement}

  • 1. 
    De minister van Buitenlandse Zaken raadpleegt het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Het Europees Parlement wordt door de minister van Buitenlandse Zaken regelmatig op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, met inbegrip van het veiligheids- en defensiebeleid.
  • 2. 
    Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad en de minister van Buitenlandse Zaken richten. Het wijdt ieder jaar een debat aan de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het veiligheids- en defensiebeleid.

Commentaar

In dit artikel is de tekst van artikel 21 VEU in gewijzigde vorm overgenomen. De wijzigingen zijn aangebracht op basis van de aanbevelingen van Werkgroep VII en om rekening te houden met de versmelting van de functies van Hoge Vertegenwoordiger en van Commissielid voor externe betrekkingen. "Het voorzitterschap" en "De Commissie" zijn vervangen door "de minister van Buitenlandse Zaken". De groep heeft erkend dat het huidig artikel 21 VEU reeds bevredigend is, maar niettemin moet worden aangevuld in dier voege dat de minister van Buitenlandse Zaken aan de in artikel 21 van het VEU omschreven taken deelneemt.

De woorden "met inbegrip van het veiligheids- en defensiebeleid" staan niet in artikel 21 VEU. Zij werden in beide leden ingevoegd om het toepassingsgebied van dit artikel uitdrukkelijker te omschrijven. Het Europees Parlement moet zo vaak en zo snel mogelijk worden geraadpleegd en op de hoogte worden gehouden, zodat een doeltreffend buitenlands beleid kan samengaan met het streven het Europees Parlement een daadwerkelijke rol toe te kennen.

14: {Optreden in internationale organisaties of conferenties}

  • 1. 
    De lidstaten coördineren hun optreden in internationale organisaties en op internationale conferenties. Zij verdedigen in deze fora de standpunten van de Unie. De minister van Buitenlandse Zaken organiseert deze coördinatie.

    In internationale organisaties en op internationale conferenties waaraan niet alle lidstaten deelnemen, verdedigen de wel deelnemende lidstaten de standpunten van de Unie.

  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 1 en in artikel 6, lid 3, van deze titel, houden de lidstaten die zijn vertegenwoordigd in internationale organisaties of op internationale conferenties waar niet alle lidstaten vertegenwoordigd zijn, de niet vertegenwoordigde lidstaten op de hoogte van alle aangelegenheden van gemeenschappelijk belang.

    Lidstaten die tevens lid zijn van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties plegen onderling overleg en houden de overige lidstaten volledig op de hoogte. Lidstaten die lid van de Veiligheidsraad zijn, verdedigen bij de uitoefening van hun functie de standpunten en belangen van de Unie , onverminderd de verantwoordelijkheden die krachtens het Handvest van de Verenigde Naties op hen rusten.

    Wanneer de Unie een standpunt over een thema op de agenda van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft bepaald, verzoeken de lidstaten die daarin zitting hebben, dat de minister van Buitenlandse Zaken wordt uitgenodigd om het standpunt van de Unie uiteen te zetten.

Commentaar

  • 1. 
    Lid 1 neemt de tekst over van artikel 19, lid 1, VEU, waarbij "gemeenschappelijke standpunten" is vervangen door "standpunten van de Unie":

    "De lidstaten coördineren hun optreden in internationale organisaties en op internationale conferenties. Zij verdedigen in deze fora de gemeenschappelijke standpunten. In internationale organisaties en op internationale conferenties waaraan niet alle lidstaten deelnemen, verdedigen de wel deelnemende lidstaten de gemeenschappelijke standpunten."

    Aan de eerste alinea, in fine, is een zin toegevoegd betreffende de rol van de minister bij de organisatie van de coördinatie tussen de lidstaten.

  • 2. 
    In lid 2, eerste alinea is de formulering van artikel 19, lid 2, VEU in gewijzigde vorm overgenomen: "Onverminderd het bepaalde in lid 1 en in artikel 14, lid 3, houden de lidstaten die zijn vertegenwoordigd in internationale organisaties of op internationale conferenties waar niet alle lidstaten vertegenwoordigd zijn, de niet vertegenwoordigde lidstaten op de hoogte van alle aangelegenheden van gemeenschappelijk belang."

    In de tweede alinea wordt "dragen er ... zorg voor ... te verdedigen" vervangen door "verdedigen", en "permanent lid" door "lid". Deze wijzigingen worden voorgesteld om het in de vorige bepalingen vervatte beginsel te respecteren: wanneer de Unie tot een standpunt over een specifieke kwestie is gekomen, moeten alle lidstaten dat standpunt op het internationale toneel uitdragen.

    Met de nieuwe bepaling in de derde alinea wordt beoogd de zichtbaarheid van de Unie in de Veiligheidsraad te vergroten. Deze bepaling heeft geen enkele consequentie voor de status of de positie van de lidstaten in dit orgaan.

15: {Diplomatieke en consulaire missies van de lidstaten}

De diplomatieke en consulaire missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie in derde landen en op internationale conferenties, alsmede hun vertegenwoordigingen bij internationale organisaties voeren onderling overleg om te verzekeren dat de door de Raad genomen besluiten inzake standpunten en optredens van de Unie in acht worden genomen en ten uitvoer worden uitgelegd. Zij intensiveren hun samenwerking door inlichtingen uit te wisselen en gezamenlijke evaluaties te verrichten.

Zij dragen bij tot de uitvoering van de bepalingen van artikel 7, lid 2, van deel I van de Grondwet betreffende de bescherming van de Europese burgers op het grondgebied van derde landen. De lidstaten stellen onderling de nodige regels vast en beginnen de internationale onderhandelingen die met het oog op deze bescherming vereist zijn.

Commentaar

In de eerste alinea is de formulering van artikel 20 VEU in enigszins gewijzigde vorm overgenomen: "De diplomatieke en consulaire missies van de lidstaten en de delegaties van de Commissie in derde landen en op internationale conferenties, alsmede hun vertegenwoordigingen bij internationale organisaties voeren onderling overleg om te verzekeren dat de door de Raad vastgestelde gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke optredens in acht worden genomen en ten uitvoer worden uitgelegd.

Zij intensiveren hun samenwerking door inlichtingen uit te wisselen, gezamenlijk evaluaties te verrichten en bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van het bepaalde in artikel 20 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap."

De in de tekst aangebrachte wijzigingen zijn de volgende: a) "de delegaties van de Commissie" is vervangen door "de delegaties van de Unie", en b) de benaming van de instrumenten is gewijzigd.

In de tweede alinea wordt verwezen naar artikel 7, lid 2, van de Grondwet (waarvan de tekst overeenkomt met artikel 20 VEG) en wordt de laatste zin van artikel 20 VEG overgenomen, waarnaar in artikel 20 VEU wordt verwezen: "De lidstaten stellen onderling de nodige regels vast en beginnen de internationale onderhandelingen die met het oog op deze bescherming vereist zijn."

16: {Politiek en Veiligheidscomité}

Onverminderd artikel XX van de Grondwet [betreffende de organisatie van de Raad/het Comité van Permanente Vertegenwoordigers] volgt een Politiek en Veiligheidscomité de internationale situatie op de onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallende gebieden en draagt het bij tot het bepalen van het beleid door op verzoek van de Raad of op eigen initiatief adviezen aan de Raad uit te brengen. Het comité ziet ook toe op de uitvoering van het overeengekomen beleid, onverminderd de bevoegdheden van de minister van Buitenlandse Zaken.

In het kader van deze titel oefent het comité onder verantwoordelijkheid van de Raad en in nauw contact met de minister van Buitenlandse Zaken de politieke controle en strategische leiding uit van crisisbeheersingsoperaties, zoals die zijn omschreven in artikel 17 van deze titel.

De Raad kan het comité voor het doel en de duur van een crisisbeheersingsoperatie, als bepaald door de Raad, machtigen passende besluiten te nemen over de politieke controle en strategische leiding van de operatie.

Commentaar

In de eerste alinea is de formulering van artikel 25 VEU in gewijzigde vorm overgenomen: "Onverminderd artikel 207 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap volgt een politiek en veiligheidscomité de internationale situatie op de onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallende gebieden en draagt het bij tot het bepalen van het beleid door op verzoek van de Raad of op eigen initiatief adviezen aan de Raad uit te brengen. Het comité ziet ook toe op de tenuitvoerlegging van het overeengekomen beleid, onverminderd de bevoegdheden van het voorzitterschap en van de Commissie."

De wijzigingen hebben betrekking op de laatste zin, waarin "het voorzitterschap" en "de Commissie" zijn vervangen door "de minister van Buitenlandse Zaken".

In de tweede alinea is de tweede alinea van artikel 25 VEU overgenomen, waarbij een verwijzing naar de minister van Buitenlandse Zaken en een verwijzing naar artikel 24 van deze titel - waarin de crisisbeheersingsoperaties worden omschreven - wordt toegevoegd: "In het kader van deze titel oefent het comité onder verantwoordelijkheid van de Raad de politieke controle en strategische leiding van crisisbeheersingsoperaties uit."

De derde alinea komt grotendeels overeen met de derde alinea van artikel 25 VEU: "De Raad kan het comité voor het doel en de duur van een crisisbeheersingsoperatie, als bepaald door de Raad, machtigen passende besluiten te nemen over de politieke controle en strategische leiding van de operatie, onverminderd artikel 47." Gezien de samenvoeging van de Verdragen is de verwijzing naar artikel 47 VEG geschrapt.