Richtlijn 2022/738 - Wijziging van Richtlijn 2006/1/EG betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg

1.

Wettekst

16.5.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 137/1

 

RICHTLIJN (EU) 2022/738 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 april 2022

tot wijziging van Richtlijn 2006/1/EG betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) voorziet in een ondergrens qua marktopening betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg.

 

(2)

Het gebruik van gehuurde voertuigen kan de kosten verlagen van ondernemingen die goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden vervoeren, en kan tegelijk hun operationele flexibiliteit verhogen. De richtlijn kan daardoor de productiviteit en de concurrentiekracht van de betrokken ondernemingen helpen verhogen. Aangezien gehuurde voertuigen doorgaans nieuwer zijn dan het gemiddelde wagenpark, zijn ze bovendien gemiddeld veiliger en minder vervuilend.

 

(3)

Richtlijn 2006/1/EG stelt ondernemingen niet in staat om ten volle te profiteren van de voordelen van het gebruik van gehuurde voertuigen. De richtlijn staat de lidstaten toe om vervoer voor eigen rekening met behulp van gehuurde voertuigen met een toegestaan totaalgewicht van meer dan zes ton door op hun respectieve grondgebied gevestigde ondernemingen te beperken. Bovendien hoeven de lidstaten het gebruik van een gehuurd voertuig op hun respectieve grondgebied niet toe te staan als het voertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat dan de lidstaat waar de onderneming die het voertuig huurt, is gevestigd.

 

(4)

Opdat ondernemingen meer kunnen profiteren van de voordelen van het gebruik van gehuurde voertuigen, moeten ze voertuigen kunnen gebruiken die zijn gehuurd in willekeurig welke lidstaat en niet alleen in de lidstaat waar ze zijn gevestigd. Een dergelijke mogelijkheid zou het voor hen met name gemakkelijker maken om kortdurende, seizoensgebonden of tijdelijke pieken in de vraag op te vangen of defecte of beschadigde voertuigen te vervangen, en tegelijkertijd de naleving van de noodzakelijke veiligheidsvoorschriften en correcte arbeidsvoorwaarden voor bestuurders te waarborgen.

 

(5)

De lidstaten mogen het gebruik op hun respectieve grondgebied van een voertuig dat is gehuurd door een onderneming die is gevestigd op het grondgebied van een andere lidstaat niet beperken, indien het voertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht overeenkomstig de toepasselijke wetgeving, veiligheidsvoorschriften en andere verplichte normen van een lidstaat, en, als het een voertuig betreft waarvoor een gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5) vereist is, indien het door de lidstaat van vestiging van de onderneming is goedgekeurd voor gebruik op grond van een dergelijk gewaarmerkt afschrift.

 

(6)

Om de indiening van bewijzen hieromtrent te vergemakkelijken, moeten de lidstaten ook documenten in elektronische vorm erkennen als middelen waarmee kan worden aangetoond dat aan de eisen van Richtlijn 2006/1/EG is voldaan.

 

(7)

Het belastingniveau voor het wegvervoer verschilt in de Unie nog altijd aanzienlijk. Om fiscale verstoringen te voorkomen, blijven bepaalde beperkingen bijgevolg gerechtvaardigd, ook al hebben ze indirect gevolgen voor de vrije verstrekking van verhuurdiensten voor voertuigen. Bijgevolg moeten de lidstaten de periode gedurende welke een op hun grondgebied gevestigde onderneming een gehuurd voertuig mag gebruiken dat in een andere lidstaat is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, kunnen beperken. Aangezien deze richtlijn de nationale voertuigenbelasting niet harmoniseert en voertuigregistratievoorschriften verbonden zijn aan de voertuigenbelasting, moeten de lidstaten kunnen eisen dat het gehuurde voertuig wordt ingeschreven, op voorwaarde dat het voertuig gedurende ten minste 30 dagen aan het verkeer mag deelnemen voordat een dergelijke eis van toepassing wordt. Het moet de lidstaten voorts worden toegestaan het aantal dergelijke voertuigen dat door een op hun grondgebied gevestigde onderneming wordt gehuurd, te beperken. Die beperking moet minimaal een bepaald percentage bedragen van het aantal voertuigen waarover de onderneming beschikt, berekend exclusief de voertuigen die in een andere lidstaat zijn gehuurd en niet in de lidstaat van vestiging van de onderneming zijn geregistreerd.

 

(8)

Met het oog op een betere handhaving door een lidstaat van de beperkingen op het gebruik door een op zijn grondgebied gevestigde onderneming van gehuurde voertuigen die zijn ingeschreven of in het verkeer zijn gebracht overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging, moet een lidstaat kunnen eisen dat de duur van de huurovereenkomst niet langer is dan de periode gedurende welke het betrokken voertuig mag worden gebruikt. De geldigheidsduur van het overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1072/2009 afgegeven gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning mag worden beperkt tot de duur van de huurovereenkomst. Ook bestaat de mogelijkheid om het registratienummer van het gehuurde voertuig op die gewaarmerkte afschriften te vermelden.

 

(9)

Het verkeer van gehuurde voertuigen mag geen belemmering vormen voor het toezicht en de controle op de wettigheid van vervoer dat ondernemingen verrichten in andere lidstaten dan hun lidstaat van vestiging. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad (6) moeten nationale elektronische registers de registratienummers bevatten van voertuigen waarover een vervoersonderneming beschikt. Daaronder moeten ook de voertuigen vallen die gehuurd worden in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging van de onderneming. Verordening (EG) nr. 1071/2009 bevat ook regels omtrent de toegankelijkheid van in de nationale elektronische registers opgenomen gegevens voor de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten. De nationale elektronische registers moeten het mogelijk maken om doelgericht te zoeken naar voertuigen met registratienummers die zijn afgegeven door andere lidstaten dan de lidstaat van vestiging.

 

(10)

Om ervoor te zorgen dat de verplichting om in de nationale elektronische registers het registratienummer in te voeren van een gehuurd voertuig dat wordt gebruikt door een onderneming die voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verricht, uniform nageleefd wordt, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot de minimumeisen voor de gegevens die in de nationale elektronische registers moeten worden ingevoerd. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7).

 

(11)

Om het vervoer voor eigen rekening vlotter te laten verlopen, mogen de lidstaten het gebruik van gehuurde voertuigen voor dergelijk vervoer niet langer inperken. Om mogelijke fiscale problemen te voorkomen, moet inperking van het gebruik van gehuurde voertuigen voor het verrichten van vervoer voor eigen rekening echter mogelijk blijven voor voertuigen die zijn ingeschreven buiten de lidstaat van vestiging van de onderneming die ze gebruikt.

 

(12)

De Commissie moet toezien op de uitvoering en de gevolgen van Richtlijn 2006/1/EG en moet over die uitvoering uiterlijk vier jaar na het verstrijken van de omzettingstermijn van deze richtlijn verslag uitbrengen. In dat verslag moet goed rekening worden gehouden met de gevolgen van deze richtlijn voor de verkeersveiligheid, voor het milieu, onder verwijzing naar wijzigingen wat betreft leeftijd en soort in de samenstelling van de wagenparken, en voor belastinginkomsten, met bijzondere aandacht voor de rechtvaardiging van de beperkingen waarin deze richtlijn voorziet. In het verslag moet ook worden beoordeeld of de uitvoering van deze richtlijn tot moeilijkheden bij de handhaving, bijvoorbeeld van cabotageregels, heeft geleid. De Commissie moet op basis van dat verslag de noodzaak van toekomstige actie op dat gebied in overweging nemen.

 

(13)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de grensoverschrijdende aard van het wegvervoer en de kwesties die deze richtlijn moet behandelen, beter kunnen worden verwezenlijkt door de Unie, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

 

(14)

Richtlijn 2006/1/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/1/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

 

i)

het inleidende deel wordt vervangen door:

“1.   Elke lidstaat staat op zijn grondgebied het gebruik toe van voertuigen die zijn gehuurd door op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, op voorwaarde dat:”;

 

ii)

punt a) wordt vervangen door:

 

“a)

het voertuig is ingeschreven of in het verkeer is gebracht overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat en, in voorkomend geval, wordt gebruikt overeenkomstig Verordeningen (EG) nr. 1071/2009 (*1) en (EG) nr. 1072/2009 (*2) van het Europees Parlement en de Raad;

(*1)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51)."

(*2)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).”;"

 

b)

in lid 2 wordt het inleidende deel vervangen door:

“2.   Aan de hand van de onderstaande bewijsstukken, die in het voertuig aanwezig moeten zijn en op papier of in elektronische vorm moeten worden getoond, moet worden aangetoond dat aan de in lid 1, punten a) tot en met d), genoemde voorwaarden is voldaan:”.

 

2)

Artikel 3 wordt vervangen door:

“Artikel 3

  • 1. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ondernemingen die op hun respectieve grondgebied gevestigd zijn, gehuurde voertuigen voor het vervoer van goederen over de weg onder dezelfde voorwaarden kunnen gebruiken als voertuigen die hun eigendom zijn, mits aan de voorwaarden van artikel 2 is voldaan.
  • 2. 
    Indien een gehuurd voertuig overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat is ingeschreven of in het verkeer is gebracht, kan de lidstaat waarin de wegvervoeronderneming is gevestigd:
 

a)

de periode beperken gedurende welke het gehuurde voertuig op zijn grondgebied mag worden gebruikt, mits het gebruik van het gehuurde voertuig door dezelfde wegvervoeronderneming wordt toegestaan gedurende ten minste twee opeenvolgende maanden per kalenderjaar; in dat geval mag de lidstaat eisen dat dat de geldigheidsduur van de huurovereenkomst de door de lidstaat vastgestelde periode niet overschrijdt;

 

b)

eisen dat het gehuurde voertuig wordt ingeschreven overeenkomstig zijn nationale registratievoorschriften na een periode van niet minder dan 30 dagen; in dat geval mag de lidstaat eisen dat de geldigheidsduur van de huurovereenkomst de periode in het verkeer voorafgaand aan de registratievereiste niet overschrijdt;

 

c)

het aantal gehuurde voertuigen dat door een onderneming mag worden gebruikt, beperken, mits het toegestane minimumaantal voertuigen ten minste 25 % bedraagt van het wagenpark waarover de onderneming uit hoofde van artikel 5, lid 1, punt g), van Verordening (EG) nr. 1071/2009 beschikt, hetzij op 31 december van het jaar voorafgaand aan het gebruik van het gehuurde voertuig, hetzij op de door de lidstaat bepaalde dag waarop de onderneming het gehuurde voertuig in gebruik neemt; ingeval de onderneming een wagenpark met meer dan één en minder dan vier voertuigen bezit, wordt echter het gebruik van ten minste één gehuurd voertuig toegestaan; het minimumaantal overeenkomstig dit punt heeft betrekking op het wagenpark waarover de onderneming beschikt op basis van de voertuigen die conform de wetgeving van die lidstaat zijn ingeschreven of in het verkeer gebracht;

 

d)

het gebruik van dergelijke voertuigen voor vervoer voor eigen rekening beperken.”;

 

3)

Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 3 bis

  • 1. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat het registratienummer van een gehuurd voertuig dat gebruikt wordt door een onderneming die goederenvervoer over de weg voor rekening van derden verricht, wordt ingevoerd in de nationale elektronische registers als bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1071/2009.
  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken nauw samen en bieden elkaar snel wederzijdse bijstand en relevante informatie teneinde de uitvoering en handhaving van deze richtlijn te vergemakkelijken. Elke lidstaat wijst daartoe een nationaal contactpunt aan dat wordt belast met de uitwisseling van informatie met de andere lidstaten.
  • 3. 
    De uitwisseling van de in lid 1 bedoelde gegevens vindt plaats via het in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/480 van de Commissie (*3) vermelde Europees register van wegvervoerondernemingen (ERRU).
  • 4. 
    De lidstaten zien erop toe dat de informatie die krachtens dit artikel wordt verstrekt, alleen wordt gebruikt voor de doelen waarvoor deze werd aangevraagd. Persoonsgegevens worden uitsluitend met het oog op de naleving van deze richtlijn en in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad (*4) verwerkt.
  • 5. 
    Wederzijdse administratieve samenwerking en bijstand is kosteloos.
  • 6. 
    Een verzoek om informatie belemmert de bevoegde instanties niet om in overeenstemming met het toepasselijke Unie- en nationale recht onderzoeken in te stellen naar vermeende inbreuken op de regelgeving ter omzetting van deze richtlijn, of om maatregelen te nemen om dergelijke inbreuken te voorkomen.
  • 7. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verwerking van de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens voldoet aan de informatievereisten als bedoeld in artikel 16, lid 2, punt g), van Verordening (EG) nr. 1071/2009, als genoemd in artikel 16, lid 2, derde en vijfde alinea, en in artikel 16, leden 3 en 4, van die verordening.
  • 8. 
    Uiterlijk 14 maanden na de vaststelling van een uitvoeringshandeling tot vaststelling van een gemeenschappelijke formule voor de berekening van de risicoclassificatie als bedoeld in artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad (*5), stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast ter bepaling van minimumvereisten voor de gegevens die in de nationale elektronische registers moeten worden ingevoerd om de koppeling van de registers mogelijk te maken en specificeert zij de functionaliteiten die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten tijdens wegcontroles toegang hebben tot die informatie. Die minimumvereisten en functionaliteiten zijn conform aan de vereisten en functionaliteiten die zijn vastgesteld op grond van artikel 16, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1071/2009. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 5 ter, lid 2, van deze richtlijn bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
  • 9. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten tijdens wegcontroles toegang hebben tot de in lid 1 bedoelde gegevens.

(*3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/480 van de Commissie van 1 april 2016 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de onderlinge koppeling van nationale elektronische registers van wegvervoerondernemingen en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1213/2010 (PB L 87 van 2.4.2016, blz. 4)."

(*4)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1)."

(*5)  Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 561/2006 en (EU) nr. 165/2014 en van Richtlijn 2002/15/EG betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35).”."

 

4)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 5 bis

Uiterlijk 7 augustus 2027 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de uitvoering en de effecten van deze richtlijn. Dat verslag bevat onder meer informatie over het gebruik van voertuigen die zijn gehuurd in een andere lidstaat dan die waarin de onderneming die het voertuig huurt, is gevestigd. In dat verslag wordt bijzondere aandacht besteed aan de gevolgen voor de verkeersveiligheid, het milieu, belastinginkomsten en de handhaving van de cabotageregels overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1072/2009. Op grond van dat verslag beoordeelt de Commissie of aanvullende maatregelen moeten worden voorgesteld.

Artikel 5 ter

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad (*6) ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (*7).
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

(*6)  Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1)."

(*7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).”."

Artikel 2

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 6 augustus 2023 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 6 april 2022.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • R. 
    METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

  • C. 
    BEAUNE
 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 15 januari 2019 (PB C 411 van 27.11.2020, blz. 258) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 20 december 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 5 april 2022 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82).
  • (5) 
    Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).
  • (6) 
    Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).
  • (7) 
    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.