Besluit 2021/2271 - Standpunt EU tijdens de zevende zitting van de Vergadering van de partijen bij het Verdrag van Aarhus over nalevingszaken ACCC/C/2008/32, ACCC/C/2015/128, ACCC/C/2013/96, ACCC/C/2014/121 en ACCC/C/2010/54

1.

Wettekst

21.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 457/6

 

BESLUIT (EU) 2021/2271 VAN DE RAAD

van 11 oktober 2021

betreffende het namens de Europese Unie tijdens de zevende zitting van de Vergadering van de partijen bij het Verdrag van Aarhus in te nemen standpunt over nalevingszaken ACCC/C/2008/32, ACCC/C/2015/128, ACCC/C/2013/96, ACCC/C/2014/121 en ACCC/C/2010/54

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Op 17 februari 2005 is het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (1) (“het Verdrag van Aarhus”) namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad (2).

 

(2)

Wat de instellingen en organen van de Unie betreft, zijn de verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Aarhus uitgevoerd, met name bij Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad (3).

 

(3)

Op grond van artikel 15 van het Verdrag van Aarhus is het Comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus (“het Nalevingscomité”) opgericht. Het Nalevingscomité is bevoegd voor het toezicht op de naleving door de partijen bij het Verdrag van Aarhus van hun verplichtingen uit hoofde van dat verdrag.

 

(4)

Het is de bedoeling dat de Vergadering van de partijen bij het Verdrag van Aarhus (de “Vergadering van de partijen”) tijdens haar zevende zitting van 18-20 oktober 2021 Besluit VII/8f betreffende de naleving door de Unie van haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Aarhus (“Besluit VII/8f”) vaststelt, met inbegrip van met name de bevindingen en aanbevelingen van het Nalevingscomité in de zaken ACCC/C/2008/32 en ACCC/C/2015/128. Besluit VII/8f heeft ook betrekking op de bevindingen van het Nalevingscomité in de zaken ACCC/C/2013/96 en ACCC/C/2014/121 en in het verslag over de uitvoering van Verzoek ACCC/M/2017/3 met betrekking tot Besluit V/9 g (zaak ACCC/C/2010/54).

 

(5)

De bevindingen in de zaken ACCC/C/2008/32, ACCC/C/2015/128, ACCC/C/2013/96 en ACCC/C/2014/121 zullen bij Besluit VII/8f worden voorgelegd aan de Vergadering van de partijen, waardoor die bevindingen het statuut van officiële uitlegging van het Verdrag van Aarhus zouden verwerven en bindend zouden worden voor de partijen bij het Verdrag van Aarhus en voor de organen van het Verdrag van Aarhus.

 

(6)

Op 17 maart 2017 heeft het Nalevingscomité zijn bevindingen in het kader van zaak ACCC/C/2008/32 inzake toegang tot de rechter op Unieniveau aan de Unie voorgelegd. In punt 123 van zijn bevindingen was het Nalevingscomité van oordeel dat “de betrokken partij niet voldoet aan artikel 9, leden 3 en 4, van het Verdrag van Aarhus met betrekking tot toegang tot de rechter voor het publiek aangezien noch in de Aarhusverordening, noch in de rechtspraak van het HvJ-EU de verplichtingen die voortvloeien uit die leden worden uitgevoerd of nagekomen”.

 

(7)

Door middel van wat de Unie bij de ondertekening van het Verdrag van Aarhus heeft verklaard en zoals zij bij de goedkeuring ervan heeft herhaald, zijn de organen van het Verdrag van Aarhus erop gewezen dat “de communautaire instellingen, binnen de institutionele en juridische context van de Gemeenschap, het Verdrag van Aarhus zullen toepassen in het kader van hun bestaande en toekomstige regelgeving inzake toegang tot documenten en andere relevante voorschriften van het Gemeenschapsrecht op het door dat Verdrag bestreken gebied”.

 

(8)

De administratieve toetsingsprocedure uit hoofde van de Verordening (EG) nr. 1367/2006 vormt een aanvulling op het algemene stelsel van rechterlijke toetsing van de Unie dat het publiek in staat stelt administratieve handelingen te laten toetsen, hetzij via rechtstreekse rechterlijke betwistingen op Unieniveau, namelijk uit hoofde van artikel 263, vierde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), hetzij, overeenkomstig artikel 267 VWEU, via een verzoek om een prejudiciële beslissing dat wordt ingediend door nationale rechterlijke instanties, die een integrerend deel uitmaken van het stelsel van de Unie uit hoofde van de Verdragen. De bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties om uit hoofde van artikel 267 VWEU bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een verzoek om een prejudiciële beslissing in te dienen, speelt in dat stelsel een essentiële rol. Uit hoofde van artikel 267 VWEU maken de nationale rechterlijke instanties van de lidstaten een integrerend deel uit van het stelsel van rechterlijke bescherming van de Unie als gewone rechterlijke instanties die het recht van de Unie toepassen (4).

 

(9)

Rekening houdend met de bezorgdheden van het Nalevingscomité in zaak ACCC/C/2008/32 heeft de Commissie op 14 oktober 2020 een wetgevingsvoorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad ingediend tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 (“de wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006”). De medewetgevers hebben op 12 juli 2021 een politiek akkoord bereikt over de wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006. De wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 zal waarborgen dat het recht van de Unie in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, op een wijze die verenigbaar is met de grondbeginselen van het recht van de Unie en met het systeem van rechterlijke toetsing.

 

(10)

De Commissie heeft het Nalevingscomité in kennis gesteld van de details van het politieke akkoord over de wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 en heeft het nalevingscomité een geconsolideerde versie van die wijziging verstrekt. Voorts heeft de Commissie het Nalevingscomité in kennis gesteld van de volgende stappen van de wetgevingsprocedure en heeft zij meegedeeld dat de wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 naar verwachting uiterlijk begin november 2021 in werking zal treden. Besluit VII/8f moet daarom de bij de wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 in te voeren nieuwe maatregelen verwelkomen en moet erop wijzen dat Verordening (EG) nr. 1367/2006, zodra de wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 in werking is getreden, volledig zal beantwoorden aan de bevindingen van het Nalevingscomité in zaak ACCC/C/2008/32.

 

(11)

Op 17 maart 2021 heeft het Nalevingscomité zijn bevindingen in zaak ACCC/C/2015/128 aan de Unie voorgelegd. Het Nalevingscomité oordeelde dat de Unie een inbreuk maakte op het Verdrag van Aarhus omdat het publiek geen toegang heeft tot administratieve of gerechtelijke procedures om besluiten van de Commissie over staatssteunmaatregelen aan te vechten.

 

(12)

Als erkenning van de bezorgdheden en bevindingen van het Nalevingscomité in zaak ACCC/C/2015/128 heeft de Commissie in het kader van het compromis dat tot het politieke akkoord over de wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 heeft geleid, een verklaring afgelegd waarin zij zich ertoe verbindt “de implicaties van de bevindingen te analyseren en de beschikbare opties te beoordelen. De Commissie zal deze beoordeling uiterlijk eind 2022 voltooien en bekendmaken. Indien van toepassing zal de Commissie tegen eind 2023 maatregelen voorstellen om dit probleem aan te pakken, in het licht van de verplichtingen van de EU en haar lidstaten uit hoofde van het Verdrag van Aarhus en rekening houdend met de staatssteunregels van de Unie.”.

 

(13)

De Unie moet verklaren dat de Commissie heeft toegezegd de implicaties van de bevindingen van het Nalevingscomité te analyseren, de beschikbare opties te beoordelen, de beoordeling te voltooien en bekend te maken en zo nodig maatregelen voor te stellen om de door het Nalevingscomité aan de orde gestelde kwestie aan te pakken, binnen de in de verklaring aangegeven termijnen en rekening houdend met de Unierechtsregels op het gebied van staatssteun. Daarom moet de Unie de bevindingen van het Nalevingscomité in zaak ACCC/C/2015/128 erkennen en aan de Vergadering van de partijen voorstellen om de vaststelling van een standpunt over die bevindingen uit te stellen tot de volgende zitting van de Vergadering van de partijen, in plaats van die te bekrachtigen. Indien het standpunt van de Unie waarbij de bevindingen van het Nalevingscomité in zaak ACCC/C/2015/128 worden erkend, door de andere partijen bij het Verdrag van Aarhus niet wordt aanvaard, moet de Unie voorstellen om over het deel van Besluit VII/8f dat zaak ACCC/C/2015/128 betreft, afzonderlijk een beslissing te nemen, en moet zij de vaststelling van dat deel van Besluit VII/8f verwerpen met het oog op het uitstellen van de besluitvorming over die bevindingen van het Nalevingscomité. Indien het niet mogelijk blijkt om afzonderlijk te beslissen over dat deel van Besluit VII/8f, moet de Unie, nadat zij alle daartoe strekkende middelen heeft uitgeput, en in laatste instantie, het standpunt innemen dat de vaststelling van Besluit VII/8f in zijn geheel moet worden uitgesteld tot de volgende zitting van de Vergadering van de partijen.

 

(14)

De bevindingen van het Nalevingscomité in zaak ACCC/C/2013/96 hebben betrekking op de naleving door de Unie in verband met de goedkeuring door de Commissie van een lijst van “Projecten van gemeenschappelijk belang”.

 

(15)

De bevindingen van het Nalevingscomité in zaak ACCC/C/2014/121 hebben betrekking op de naleving door de Unie in verband met de toetsing of bijstelling van vergunningen uit hoofde van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad (5).

 

(16)

De bevindingen van het Nalevingscomité in het verslag over de uitvoering van Verzoek ACCC/M/2017/3 hebben betrekking op de follow-up van Besluit V/9 g (zaak ACCC/C/2010/54, bekrachtigd door de Vergadering van de partijen in 2014).

 

(17)

Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen tijdens de zevende zitting van de Vergadering van de partijen, aangezien Besluit VII/8f voor de Unie bindend zal zijn,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het standpunt dat namens de Unie tijdens de zevende zitting van de Vergadering van de partijen bij het Verdrag van Aarhus (de “Vergadering van de partijen”) moet worden ingenomen over Besluit VII/8f betreffende de naleving door de Unie van haar verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Aarhus (“Besluit VII/8f”) wat betreft zaak ACCC/C/2008/32, houdt in dat Besluit VII/8f aanvaard wordt en dat de bevindingen en aanbevelingen van het Nalevingscomité bekrachtigd worden. De Unie zorgt er echter voor dat in dat besluit met de onderstaande punten rekening wordt gehouden:

 

in Besluit VII/8f wordt verwelkomd dat de Unie alle nodige stappen heeft ondernomen om te waarborgen dat de bevindingen van het Nalevingscomité worden nageleefd, en

 

in Besluit VII/8f wordt bevestigd dat de Unie volledig gevolg zal hebben gegeven aan de aanbevelingen van het Nalevingscomité met betrekking tot zaak ACCC/C/2008/32 zodra de wijziging van de Verordening (EG) nr. 1367/2006 in werking is getreden.

In de verklaring over Besluit VII/8f wat betreft zaak ACCC/C/2008/32, benadrukt de Unie dat de nationale rechterlijke instanties van de Unie een centrale rol spelen als gewone rechterlijke instanties die het recht van de Unie toepassen en dat het stelsel van prejudiciële beslissingen uit hoofde van artikel 267 VWEU een geldig rechtsmiddel vormt.

Artikel 2

  • 1. 
    Het standpunt dat namens de Unie tijdens de zevende zitting van de Vergadering van de partijen moet worden ingenomen over Besluit VII/8f wat betreft zaak ACCC/C/2015/128, houdt in dat de bevindingen van het Nalevingscomité niet bekrachtigd worden, maar dat de bezorgdheden en bevindingen van het Nalevingscomité erkend worden en dat voorgesteld wordt de vaststelling van het standpunt over de bevindingen in die zaak uit te stellen tot de volgende zitting van de Vergadering van de partijen.
  • 2. 
    Teneinde het verzoek om een dergelijk uitstel te rechtvaardigen en te bewijzen dat zij bereid is onverwijld gevolg te geven aan de bevindingen van het Nalevingscomité in zaak ACCC/C/2015/128, verklaart de Unie dat de Commissie in het kader van de wetgevingsprocedure betreffende de wijziging van Verordening (EG) nr. 1367/2006 een verklaring heeft afgelegd waarin zij:
 

verklaart dat zij momenteel de implicaties van de bevindingen analyseert en de beschikbare opties beoordeelt;

 

zich ertoe verbindt die beoordeling uiterlijk eind 2022 te voltooien en bekend te maken;

 

zich ertoe verbindt om, zo nodig, uiterlijk eind 2023 met maatregelen te komen om de kwestie aan te pakken, in het licht van de verplichtingen van de Unie en haar lidstaten uit hoofde van het Verdrag van Aarhus en rekening houdend met de Unierechtsregels op het gebied van staatssteun.

De verklaring van de Commissie wordt vóór de zevende zitting van de Vergadering van de partijen ter beschikking gesteld van de andere partijen bij het Verdrag van Aarhus en het Nalevingscomité.

  • 3. 
    Indien echter de andere partijen bij het Verdrag van Aarhus het in lid 1 van dit artikel bedoelde, in zaak ACCC/C/2015/128 namens de Unie ingenomen standpunt niet aanvaarden, houdt het standpunt dat namens de Unie tijdens de zevende zitting van de Vergadering van de partijen moet worden ingenomen in dat afzonderlijk beslist moet worden over het deel van Besluit VII/8f dat zaak ACCC/C/2015/128 betreft, en dat de vaststelling van dat deel van Besluit VII/8f verworpen moet worden met het oog op het uitstellen van de besluitvorming over die bevindingen van het Nalevingscomité tot de volgende zitting van de Vergadering van de partijen.
  • 4. 
    Indien het, ondanks intensief overleg met het Bureau van het Verdrag van Aarhus en met de andere partijen bij het Verdrag van Aarhus, niet mogelijk blijkt om afzonderlijk te beslissen over het deel van Besluit VII/8f dat zaak ACCC/C/2015/128 betreft en om de besluitvorming over die zaak uit te stellen, en om tegelijkertijd de delen van Besluit VII/8f die de zaken ACCC/C/2008/32, ACCC/C/2013/96, ACCC/C/2014/121 en ACCC/C/2010/54 betreffen te bekrachtigen, en indien de Unie tijdens de coördinatie ter plaatse tot de conclusie komt dat alle daartoe strekkende middelen zijn uitgeput, houdt het standpunt dat namens de Unie tijdens de zevende zitting van de Vergadering van de partijen moet worden ingenomen over Besluit VII/8f wat betreft zaak ACCC/C/2015/128, in laatste instantie in dat de vaststelling van Besluit VII/8f in zijn geheel moet worden uitgesteld tot de volgende zitting van de Vergadering van de partijen.

Artikel 3

Het standpunt dat namens de Unie tijdens de zevende zitting van de Vergadering van de partijen moet worden ingenomen over Besluit VII/8f wat betreft de zaken ACCC/C/2013/96 en ACCC/C/2014/121 en Verzoek ACCC/M/2017/3 met betrekking tot Besluit V/9 g (zaak ACCC/C/2010/54), houdt in dat de bevindingen en aanbevelingen van het Nalevingscomité in Besluit VII/8f bekrachtigd worden.

Artikel 4

Kleine wijzigingen in de in de artikelen 1, 2 en 3 bedoelde standpunten kunnen door de vertegenwoordigers van de Unie, in overleg met de lidstaten, tijdens coördinatie ter plaatse en in het licht van mogelijke onderhandelingen over Besluit VII/8f, zonder nader besluit van de Raad worden overeengekomen tijdens de zevende zitting van de Vergadering van de partijen.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Luxemburg, 11 oktober 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

  • J. 
    PODGORŠEK
 

  • (2) 
    Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1).
  • (3) 
    Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264 van 25.9.2006, blz. 13).
  • (4) 
    Advies 1/09 van het Hof van Justitie (voltallige zitting) van 8 maart 2011, advies uitgebracht op grond van artikel 218, lid 11, VWEU, ECLI: EU:C2011:123, punt 80.
  • (5) 
    Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.