Besluit 2021/1875 - Standpunt EU in het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk om tot een overeenkomst te komen over de totale toegestane vangsten

1.

Wettekst

26.10.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 378/6

 

BESLUIT (EU) 2021/1875 VAN DE RAAD

van 22 oktober 2021

betreffende het namens de Unie in het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk in te nemen standpunt om tot een overeenkomst te komen over de totale toegestane vangsten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3, in samenhang met artikel 218, lid 9,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Op 29 april 2021 heeft de Raad Besluit (EU) 2021/689 (1) betreffende de sluiting van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (2) (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”) vastgesteld. De handels- en samenwerkingsovereenkomst is op 1 mei 2021 in werking getreden.

 

(2)

Uit hoofde van artikel 494 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst zijn de Unie en het Verenigd Koninkrijk (de “partijen”) overeengekomen om samen te werken teneinde te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in hun wateren uit ecologisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de partijen ten volle worden geëerbiedigd. De partijen stellen zich gezamenlijk tot doel gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en het behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren.

 

(3)

Krachtens artikel 498 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst moeten de partijen jaarlijks overleg plegen om tot een overeenkomst te komen over de totale toegestane vangsten (TAC’s) voor gedeelde bestanden.

 

(4)

De Commissie moet dat jaarlijks overleg plegen namens de Unie en op basis van de standpunten van de Unie die de Raad overeenkomstig de toepasselijke Verdragsbepalingen vaststelt.

 

(5)

De regelmatige en volledige betrokkenheid van de Raad en zijn voorbereidende instanties bij het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk over de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor de bestanden in kwestie moet worden gewaarborgd door middel van uitgebreide coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie, dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

 

(6)

Het Europees Parlement moet onverwijld en ten volle worden geïnformeerd, krachtens artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

 

(7)

In artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3) is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden.

 

(8)

Op grond van artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de Unie de voorzorgsbenadering toepassen bij het visserijbeheer en ernaar streven dat de levende biologische rijkdommen van de zee zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en gehouden dat de MDO kan opleveren.

 

(9)

In artikel 2, lid 5, punt j), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat het visserijbeheer coherent moet zijn met de doelstelling om een goede milieutoestand te bereiken, zoals vastgesteld in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad (4). Artikel 2, lid 5, punt a), van Verordening (EU) nr. 1380/2013, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 1, punt d) van die verordening, bepaalt voorts dat de Unie teruggooi geleidelijk moet elimineren, onder meer door visserijmethoden te bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden.

 

(10)

Op grond van artikel 3, punt c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moet de Unie beheers- en instandhoudingsmaatregelen vaststellen op basis van het best beschikbare wetenschappelijke advies.

 

(11)

In artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat de Unie bij het onderhouden van haar externe betrekkingen op visserijgebied de doelstellingen en beginselen van de artikelen 2 en 3 van die verordening moet toepassen, en onder meer steun moet verlenen voor en bijdragen aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies. Artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bepaalt tevens dat de in deel VI van die verordening vastgestelde bepalingen inzake extern beleid de krachtens artikel 218 VWEU vastgestelde specifieke bepalingen onverlet laten.

 

(12)

In artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 zijn de beginselen en doelstellingen vastgesteld van het beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang voor de Unie en derde landen, alsmede bepalingen betreffende overeenkomsten inzake uitwisseling en gezamenlijk beheer.

 

(13)

Gezien de evolutieve aard van de onder de handels- en samenwerkingsovereenkomst vallende visbestanden en de noodzaak om in het standpunt van de Unie rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen, met inbegrip van nieuwe wetenschappelijke en andere relevante informatie die vóór of tijdens het jaarlijks overleg wordt gepresenteerd, moet worden voorzien in bepalingen voor het jaarlijks vaststellen van het standpunt van de Unie in dat overleg. Die bepalingen moeten in overeenstemming zijn met het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie, dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, VEU.

 

(14)

Krachtens punt 2, onder c), van bijlage II bij Besluit (EU) 2021/1765 van de Raad (5), kan de Unie beogen zaken vast te leggen die door de partijen zijn overeengekomen na overleg uit hoofde van artikel 498 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.

 

(15)

Het is derhalve passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk, aangezien in het recht van de Unie uitvoering moet worden gegeven aan het resultaat van dat overleg,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het jaarlijks overleg dat met het Verenigd Koninkrijk over vangstmogelijkheden voor gedeelde bestanden, daaronder begrepen diepzeebestanden, wordt gehouden krachtens artikel 498 van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de handels- en samenwerkingsovereenkomst”), is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.
  • 2. 
    Het in lid 1 bedoelde standpunt van de Unie wordt jaarlijks nader bepaald overeenkomstig artikel 2.

Artikel 2

  • 1. 
    De Raad wordt regelmatig en volledig bij het jaarlijks overleg betrokken door middel van uitgebreide coördinatie en samenwerking tussen de Raad en de Commissie.
  • 2. 
    Zowel vóór het begin van het jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk als tijdens dat overleg doet de Commissie al het nodige om ervoor te zorgen dat in het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen, rekening wordt gehouden met het meest recente wetenschappelijke advies en andere beschikbare relevante informatie, overeenkomstig de beginselen en richtsnoeren in de bijlage. Het standpunt moet worden weergegeven in het schriftelijk verslag van de regelingen die de Unie en het Verenigd Koninkrijk treffen als resultaat van het overleg op grond van artikel 498 van de handels- en samenwerkingsovereenkomst.
  • 3. 
    Daartoe zendt de Commissie ruim vóór het jaarlijks overleg en, zo nodig, tijdens dat overleg, een schriftelijk document, op basis van het advies en in lid 2 bedoelde informatie, met de voorgestelde nadere bepaling van het standpunt van de Unie toe aan de Raad, met het oog op bespreking en goedkeuring van de nadere bijzonderheden van het namens de Unie in te nemen standpunt. De Raad wordt gedurende het volledige proces op de hoogte gehouden, en de Commissie zendt tijdig vóór de ondertekening van het in lid 2 bedoelde schriftelijk verslag het standpunt van de Unie toe aan de Raad met het oog op goedkeuring van de gedetailleerde resultaten van het jaarlijks overleg.
  • 4. 
    De in dit artikel bedoelde werkwijze behelst coördinatievergaderingen in situ, presentaties, debriefings en besprekingen en de volledige betrokkenheid van de nationale delegaties — ook als onderdeel van de delegatie van de Unie — bij het jaarlijks overleg en, waar nodig, bij technische vergaderingen.
  • 5. 
    Indien de Unie tijdens het jaarlijks overleg geen overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk kan bereiken en om in het standpunt van de Unie met nieuwe elementen rekening te kunnen houden, legt de Commissie de zaak voor aan de Raad.
  • 6. 
    Indien na afloop van het jaarlijks overleg de TAC’s moeten worden gewijzigd tijdens het jaar of de jaren waarvoor zij zijn overeengekomen, legt de Commissie tijdig, op basis van de meest recente wetenschappelijke en andere relevante informatie en in overeenstemming met de beginselen en richtsnoeren in de bijlage, vóór de ondertekening van een schriftelijk verslag, een nieuw schriftelijk document met de voorgestelde nadere bepaling van het standpunt van de Unie over die wijziging aan de Raad voor ter bespreking en goedkeuring van de nadere bijzonderheden van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen.

Artikel 3

Dit besluit is van toepassing tot en met 30 juni 2027. Het wordt zo nodig door de Raad geëvalueerd en, in voorkomend geval, op voorstel van de Commissie door hem herzien. Er vindt in ieder geval een herziening plaats, uiterlijk op 30 juni 2023.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op de datum waarop het wordt vastgesteld.

Gedaan te Brussel, 22 oktober 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

  • G. 
    DOVŽAN
 

  • (1) 
    Besluit (EU) 2021/689 van de Raad van 29 april 2021 betreffende de sluiting, namens de Unie, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds, en van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake beveiligingsprocedures voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde gegevens (PB L 149 van 30.4.2021, blz. 2).
  • (3) 
    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
  • (4) 
    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
  • (5) 
    Besluit (EU) 2021/1765 van de Raad van 5 oktober 2021 betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie voor de periode 2021-2026 moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij dat is opgericht bij de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (PB L 355 van 7.10.2021, blz. 135).
 

BIJLAGE

STANDPUNT DAT NAMENS DE UNIE MOET WORDEN INGENOMEN IN HET JAARLIJKS OVERLEG MET HET VERENIGD KONINKRIJK OM TOT EEN OVEREENKOMST TE KOMEN OVER DE TOTALE TOEGESTANE VANGSTEN

  • 1. 
    BEGINSELEN

In het kader van hetextt jaarlijks overleg met het Verenigd Koninkrijk beoogt de Unie:

 

(a)

te waarborgen dat de overeengekomen vangstmogelijkheden in overeenstemming zijn met het internationaal recht, en met name met het Verdrag van de Verenigde Naties (VN) inzake het recht van de zee van 1982 en de VN-Overeenkomst betreffende de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden van 1995;

 

(b)

te waarborgen dat de internationale verbintenissen van de Unie worden nagekomen;

 

(c)

te streven naar consistentie en synergie met het beleid dat de Unie voert in het kader van haar bilaterale visserijbetrekkingen met andere derde landen en in de regionale organisaties voor visserijbeheer, en te zorgen voor overeenstemming met haar ander beleid, met name inzake buitenlandse betrekkingen, werkgelegenheid, milieu, handel, ontwikkeling, en onderzoek en innovatie;

 

(d)

ervoor te zorgen dat de TAC’s en andere functioneel daarmee verband houdende maatregelen worden vastgesteld op een wijze die in overeenstemming is met de handels- en samenwerkingsovereenkomst en ten volle beantwoordt aan alle door het Gespecialiseerde Comité voor de visserij vastgestelde maatregelen of richtsnoeren;

 

(e)

ernaar te streven dat de TAC’s gezamenlijk worden vastgesteld in overeenstemming met de doelstelling van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dat de visserij vanuit ecologisch standpunt duurzaam is op lange termijn en wordt beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, met inbegrip van de belangrijkste instandhoudingsdoelstelling van het GVB, namelijk de MDO, alsmede de toepasselijke meerjarenplannen;

 

(f)

zich te voegen naar de conclusies van de Raad van 19 maart 2012 over een mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het GVB;

 

(g)

te waarborgen dat voor de vloot van de Unie niet-discriminerende regels gelden, op basis van dezelfde beginselen en normen als die welke krachtens het recht van de Unie van toepassing zijn;

 

(h)

tijdschema’s vast te stellen voor het jaarlijks overleg over de vangstmogelijkheden;

 

(i)

te streven naar samenhang met de milieuwetgeving van de Unie, in het bijzonder met Richtlijn 2008/56/EG, en met ander beleid van de Unie.

  • 2. 
    RICHTSNOEREN

De Unie moet alles in het werk stellen om met het Verenigd Koninkrijk tot een overeenkomst te komen over de vangstmogelijkheden (TAC’s en functioneel daarmee verband houdende maatregelen), op basis van de hieronder uiteengezette aanpak.

Daarbij moet de Commissie tijdens het jaarlijks overleg, in nauwe samenwerking met de Raad, ernaar streven om:

 

(a)

TAC’s vast te stellen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, teneinde het MDO-exploitatieniveau te bereiken;

 

(b)

voor visserijen waarvoor geen dergelijk wetenschappelijk advies over MDO-exploitatieniveaus beschikbaar is, TAC’s in het kader van de voorzorgsbenadering vast te stellen;

 

(c)

wanneer geen wetenschappelijk advies beschikbaar is, overbevissing van de betrokken bestanden te voorkomen door TAC’s vast te stellen op een niveau dat vergelijkbaar is met dat van voorgaande jaren;

 

(d)

voor TAC’s waarbij er een discrepantie is tussen het adviesgebied en de beheersgebieden of TAC’s waarbij meer dan één soort wordt gecombineerd, verschillende wetenschappelijke adviezen voor de vaststelling van de TAC’s te combineren, ook wanneer dat advies zowel MDO-advies als voorzorgsadvies omvat, en tot de juiste aanpak te komen om het advies in acht te nemen bij het vaststellen van de TAC’s voor roggen;

 

(e)

TAC’s met een MDO-beoordeling en een FMDO-advies vast te stellen overeenkomstig de MDO-doelstelling van het GVB en de toepasselijke meerjarenplannen; wanneer de meerjarenplannen het mogelijk maken de door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) vastgestelde FMDO-bandbreedtes te gebruiken, moet de Unie ernaar streven van die bepalingen gebruik te maken mits is voldaan aan de voorwaarden van die meerjarenplannen;

 

(f)

TAC’s vast te stellen op basis van de voorzorgsbenadering, in overeenstemming met het hoofdadvies in de wetenschappelijke adviesbladen van de ICES waarin voorzorgsadvies wordt gegeven voor: (i) bijvangstbestanden (in het kader van meerjarenplannen); (ii) doelbestanden (in het kader van meerjarenplannen) wanneer de ICES alleen voorzorgsadvies verstrekt; en (iii) TAC’s met meerjarig voorzorgsadvies, waarbij stabiliteit moet worden nagestreefd;

 

(g)

ermee rekening te houden dat het bij gemengde visserij moeilijk is alle bestanden tegelijkertijd op het MDO-niveau te bevissen, in het bijzonder wanneer het fenomeen van de verstikkingssoorten moeilijk kan worden vermeden, met inbegrip van de TAC’s waarvoor een nulvangstadvies voor zowel doel- als bijvangst-TAC’s is gegeven; de Unie moet, in voorkomend geval in het kader van de meerjarenplannen, ernaar streven om het TAC-niveau vergezeld te doen gaan van herstelmaatregelen in de betrokken zeebekkens;

 

(h)

TAC’s voor wetenschappelijke of monitoringdoeleinden vast te stellen in overeenstemming met het wetenschappelijk advies;

 

(i)

te zorgen voor samenhang met het toepasselijke recht van de Unie met betrekking tot specifieke soorten en bestanden;

 

(j)

convergentie te bereiken, op basis van wetenschappelijk advies, wat betreft de soorten waarvoor de visserij moet worden verboden, met inbegrip van het algemene verbod op de visserij op diepzeehaaien;

 

(k)

te komen tot afspraken over de methode en de toepassing van aanpassingen aan de overeengekomen TAC’s naar aanleiding van vrijstellingen van de aanlandingsverplichting (de-minimisvrijstellingen en op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstellingen van de verplichting om alle vangsten aan te landen). De Unie moet naar een zo hoog mogelijk niveau van afspraken voor dergelijke vrijstellingen streven, op een wijze die strookt met artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

(l)

overeenstemming te bereiken over de aanpak voor de instandhouding van de noordelijke zeebaars, op basis van wetenschappelijk advies van de ICES;

 

(m)

overeenstemming te bereiken over andere, functioneel met de TAC’s verband houdende maatregelen, met name wat betreft bestaande bijzondere voorwaarden en flexibiliteit tussen gebieden, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1380/2013, en met name artikel 15, leden 8 en 9;

 

(n)

indien het jaarlijks overleg niet tijdig kan worden afgerond overeenkomstig artikel 498, lid 2, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst, op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en overeenkomstig artikel 499, lid 4, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst de bestanden aan te wijzen die als “bijzondere bestanden” moeten worden beschouwd voor de vaststelling van voorlopige TAC’s;

 

(o)

overeenstemming te bereiken over gezamenlijke verzoeken aan de ICES wanneer wordt vastgesteld dat er behoefte is aan aanvullend advies;

 

(p)

ervoor te zorgen dat de TAC-niveaus, overeenkomstig wetenschappelijk advies, tijdig worden vastgesteld voor het begin van het visseizoen voor zandspiering, sprot en kever in de Noordzee, wanneer het visseizoen het kalenderjaar niet volgt;

 

(q)

het bestaande voorlopige quotaswapmechanisme voort te zetten totdat het Gespecialiseerde Comité voor de visserij een permanent mechanisme heeft ingesteld.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.