Gedelegeerde verordening 2021/1255 - Wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 wat betreft door beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen in aanmerking te nemen duurzaamheidsrisico’s en duurzaamheidsfactoren

1.

Wettekst

2.8.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 277/11

 

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1255 VAN DE COMMISSIE

van 21 april 2021

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 wat betreft door beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen in aanmerking te nemen duurzaamheidsrisico’s en duurzaamheidsfactoren

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (1), en met name artikel 12, lid 3, artikel 14, lid 4, artikel 15, lid 5, en artikel 18, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De transitie naar een koolstofarme, duurzamere, meer hulpbronnenefficiënte en circulaire economie in lijn met de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) is van cruciaal belang om het concurrentievermogen van de economie van de Unie op lange termijn te waarborgen. In 2016 heeft de Unie de Overeenkomst van Parijs afgesloten (2). In artikel 2, lid 1, onder c), van de Overeenkomst van Parijs wordt als doelstelling gesteld om de reactie op de dreiging van klimaatverandering te versterken, onder meer door geldstromen in lijn te brengen met een traject naar broeikasgasarme emissies en klimaatbestendige ontwikkeling.

 

(2)

In het licht van die uitdaging is de Commissie in december 2019 met de Europese Green Deal (3) gekomen. Die Green Deal is een nieuwe groeistrategie die de Unie moet omvormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Om die doelstelling te verwezenlijken, moeten beleggers duidelijke signalen krijgen wat betreft hun beleggingen, om gestrande activa te vermijden en duurzame financiering op te halen.

 

(3)

In maart 2018 is de Commissie met haar actieplan “Duurzame groei financieren” (4) gekomen, waarin zij een ambitieuze en brede strategie voor een duurzaam geldwezen uittekent. Een van de doelstellingen uit dat actieplan is het heroriënteren van kapitaalstromen in de richting van duurzame beleggingen om zo duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen. De effectbeoordeling op basis waarvan nadien wetgevingsinitiatieven zijn genomen, is in mei 2018 gepubliceerd (5). Deze liet zien dat er duidelijkheid moet komen over duurzaamheidsfactoren die beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (“abi-beheerders”) in het kader van hun verplichtingen ten aanzien van beleggers in aanmerking moeten nemen. Daarom moeten abi-beheerders niet alleen alle relevante financiële risico’s doorlopend beoordelen, maar ook alle desbetreffende duurzaamheidsrisico’s als bedoeld in Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (6) die, wanneer deze zich voordoen, een werkelijk of mogelijk wezenlijk negatief effect op de waarde van de belegging kunnen veroorzaken. In Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 (7) van de Commissie is niet uitdrukkelijk sprake van duurzaamheidsrisico’s. Daarom, en om ervoor te zorgen dat interne procedures en organisatorische regelingen correct worden uitgevoerd en nageleefd, moet worden verduidelijkt dat in processen, systemen en interne controles van abi-beheerders duurzaamheidsrisico’s tot uiting moeten komen en dat technische capaciteit en kennis nodig is om die risico’s te kunnen analyseren.

 

(4)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2088 zijn abi-beheerders die de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren in aanmerking moeten nemen, of die deze belangrijkste ongunstige effecten vrijwillig in aanmerking nemen, verplicht openbaar te maken hoe die belangrijkste ongunstige effecten in hun due-diligencebeleid in aanmerking worden genomen. Ter wille van de consistentie tussen Verordening (EU) 2019/2088 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 moet die verplichting tot uiting komen in Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013.

 

(5)

Om een hoog niveau van beleggersbescherming aan te houden, moeten abi-beheerders, bij het bepalen van de soorten belangenconflicten die de belangen van een abi kunnen schaden, ook belangenconflicten opnemen die kunnen ontstaan als gevolg van de integratie van duurzaamheidsrisico’s in hun processen, systemen en interne controles. Bij die conflicten kan het onder meer gaan om conflicten die voortvloeien uit de beloning of persoonlijke transacties van betrokken personeelsleden, belangenconflicten die aanleiding kunnen geven tot greenwashing, mis-selling of foutieve voorstelling van beleggingsstrategieën, en belangenconflicten tussen verschillende abi’s die door dezelfde abi-beheerder worden beheerd.

 

(6)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

 

(7)

De bevoegde autoriteiten en abi-beheerders moeten voldoende tijd krijgen om zich aan de nieuwe vereisten uit deze verordening aan te passen. Daarom moet de toepassing ervan worden uitgesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 wordt als volgt gewijzigd:

 

(1)

Aan artikel 1 worden de volgende punten 6 en 7 toegevoegd:

 

“6.

“duurzaamheidsrisico”: duurzaamheidsrisico in de zin van artikel 2, punt 22, van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad (*1);

 

7.

“duurzaamheidsfactoren”: duurzaamheidsfactoren in de zin van artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2019/2088.

(*1)  Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).”."

 

(2)

Aan artikel 18 worden de volgende leden 5 en 6 toegevoegd:

“5.   De lidstaten verplichten abi-beheerders duurzaamheidsrisico’s in aanmerking te nemen wanneer zij de in de leden 1 tot en met 3 vastgestelde verplichtingen in acht nemen.

  • 6. 
    Wanneer abi-beheerders de belangrijkste ongunstige effecten van beleggingsbeslissingen op duurzaamheidsfactoren zoals beschreven in artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) 2019/2088 in aanmerking nemen of zoals vereist door artikel 4, lid 3 of 4, van diezelfde verordening, nemen die abi-beheerders dergelijke belangrijkste ongunstige effecten in aanmerking wanneer zij de in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel vastgestelde verplichtingen in acht nemen.”.
 

(3)

Aan artikel 22 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

“3.   Ten behoeve van de toepassing van lid 1 behouden abi-beheerders de nodige middelen en deskundigheid voor de doeltreffende integratie van duurzaamheidsrisico’s.”.

 

(4)

Aan artikel 30 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Abi-beheerders zorgen ervoor dat zij, wanneer zij de soorten belangenconflicten bepalen die de belangen van een abi kunnen schaden, ook de soorten belangenconflicten opnemen die kunnen ontstaan als gevolg van de integratie van duurzaamheidsrisico’s in hun processen, systemen en interne controles.”.

 

(5)

In artikel 40 wordt lid 2 vervangen door:

“2.   Het risicobeheerbeleid omvat de procedures die noodzakelijk zijn om de abi-beheerder in staat te stellen voor elke door hem beheerde abi de blootstelling aan markt-, liquiditeits-, duurzaamheids- en tegenpartijrisico’s te beoordelen, alsook de blootstelling van de abi aan alle andere relevante risico’s, inclusief operationele risico’s, die van wezenlijk belang kunnen zijn voor elke door hem beheerde abi.”.

 

(6)

Aan artikel 57, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“Abi-beheerders nemen duurzaamheidsrisico’s in aanmerking wanneer zij de in de eerste alinea vastgestelde vereisten in acht nemen.”.

 

(7)

Aan artikel 60, lid 2, wordt het volgende punt i) toegevoegd:

 

“i)

verantwoordelijk is voor de integratie van duurzaamheidsrisico’s in de in de punten a) tot en met h) genoemde activiteiten.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 augustus 2022.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 april 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN

 

  • (2) 
    Besluit (EU) 2016/1841 van de Raad van 5 oktober 2016 betreffende de ondertekening namens de Europese Unie van de Overeenkomst van Parijs, die is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4).
  • (3) 
    COM(2019) 640 final.
  • (4) 
    COM(2018) 97 final.
  • (5) 
    SWD(2018) 264 final.
  • (6) 
    Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
  • (7) 
    Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 van de Commissie van 19 december 2012 tot aanvulling van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht (PB L 83 van 22.3.2013, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.