Verordening 2021/1229 - Leenfaciliteit voor de publieke sector uit hoofde van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie

1.

Wettekst

30.7.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 274/1

 

VERORDENING (EU) 2021/1229 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 14 juli 2021

betreffende de leenfaciliteit voor de publieke sector uit hoofde van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea, en artikel 322, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Rekenkamer (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Op 11 december 2019 heeft de Commissie een mededeling met de titel “The European Green Deal” (de Europese Green Deal) aangenomen met een routekaart voor een nieuwe groeistrategie voor Europa en met ambitieuze doelstellingen om de klimaatverandering tegen te gaan en het milieu te beschermen. In lijn met de doelstelling om de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 als vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (4) te verwezenlijken, en uiterlijk in 2050 op een doeltreffende en sociaal rechtvaardige wijze een klimaatneutrale Unie tot stand te brengen, is in de Europese Green Deal een mechanisme voor een rechtvaardige transitie aangekondigd om te voorzien in middelen voor het aangaan van de uitdaging van het transitieproces naar de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 en naar de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de Unie te bereiken zonder iemand aan zijn lot over te laten. De kwetsbaarste regio’s en mensen zijn het meest blootgesteld aan de schadelijke effecten van klimaatverandering en milieuaantasting. De transitie naar een klimaatneutrale economie schept nieuwe economische kansen en kan potentieel veel nieuwe banen opleveren, met name in gebieden die momenteel afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen. Ook kan de transitie bijdragen tot grotere energiezekerheid en veerkracht. De transitie kan op korte termijn sociale en economische echter kosten met zich meebrengen in gebieden die een zwaar decarbonisatieproces doormaken terwijl ze al verzwakt zijn door de ontwrichtende economische en sociale gevolgen van de COVID-19-crisis.

 

(2)

Om de transitie in goede banen te kunnen leiden, zijn er aanzienlijke structurele veranderingen nodig op zowel nationaal als regionaal niveau. Om te kunnen slagen, moet de transitie de ongelijkheid verminderen, netto werkgelegenheid met nieuwe hoogwaardige banen opleveren, voor iedereen eerlijk en sociaal aanvaardbaar zijn, en tegelijkertijd het concurrentievermogen versterken. In dat verband is het van cruciaal belang dat de gebieden die het meest getroffen worden door de transitie, met name mijngebieden, ondersteund kunnen worden bij het diversifiëren en revitaliseren van hun lokale economie, en dat de getroffen werknemers duurzame werkgelegenheidskansen wordt geboden.

 

(3)

Op 14 januari 2020 heeft de Commissie een mededeling met de titel “Sustainable Europe Investment Plan — European Green Deal Investment Plan” (Investeringsplan voor een duurzaam Europa — Investeringsplan voor de Europese Green Deal) aangenomen, waarbij zij een mechanisme voor een rechtvaardige transitie voorstelt, vooral gericht op de regio’s en sectoren die het zwaarst door de transitie worden getroffen vanwege hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen als steenkool, turf en schalieolie, of hun afhankelijkheid van broeikasgasintensieve industriële processen, en die minder in staat zijn de noodzakelijke investeringen op te brengen. Ook in de conclusies van de Europese Raad van 21 juli 2020 staat dat er een mechanisme voor een rechtvaardige transitie moet worden ingericht. Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie bestaat uit drie onderdelen: een onder gedeeld beheer uitgevoerd fonds voor een rechtvaardige transitie (Joint Transition Fund — “JTF”), een specifieke regeling voor een rechtvaardige transitie uit hoofde van InvestEU, en een leenfaciliteit voor de publieke sector voor het aantrekken van extra investeringen voor de betrokken regio’s. Uit die drie onderdelen krijgen die regio’s aanvullende steun ter bevordering van de transitie naar een klimaatneutrale economie tegen 2050.

 

(4)

Met het oog op een betere programmering en uitvoering van het JTF moeten territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie worden vastgesteld, waarin de belangrijkste stappen en het tijdschema van het transitieproces worden beschreven en de gebieden worden vastgesteld die het zwaarst door de transitie naar een klimaatneutrale economie worden getroffen en die over minder capaciteit beschikken om de uitdagingen van de transitie aan te gaan. De territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie worden samen met de betrokken lokale en regionale autoriteiten opgesteld, en alle relevante partners worden erbij betrokken, overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (5). Zij kunnen, samen met de bijbehorende door het JTF ondersteunde programma’s, overeenkomstig artikel 24 van die verordening worden gewijzigd ter opname van nieuwe gebieden die ernstig door de transitie zullen worden getroffen, op een wijze die bij de oorspronkelijke vaststelling ervan niet was voorzien.

 

(5)

Er moet een leenfaciliteit voor de publieke sector (de “faciliteit”) worden vastgesteld. Zij vormt het derde onderdeel van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, dat gericht is op de ondersteuning van investeringen door entiteiten uit de publieke sector, gezien de sleutelrol die de overheid speelt bij het aanpakken van marktfalen. Deze investeringen moeten voldoen aan de ontwikkelingsbehoeften die het gevolg zijn van de uitdagingen voor de transitie die zijn omschreven in de door de Commissie goedgekeurde territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. De uit hoofde van de faciliteit te ondersteunen activiteiten moeten consistent zijn met en een aanvulling vormen op de activiteiten die door de twee andere onderdelen van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie worden ondersteund. Teneinde de looptijd van de faciliteit gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 (het “MFK 2021-2027”) dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (6), dient de faciliteit te worden ingesteld voor een looptijd van zeven jaar.

 

(6)

Ter versterking van de cohesie en de economische diversificatie van de door de transitie getroffen gebieden moet de faciliteit een breed scala aan duurzame investeringen bedienen, op voorwaarde dat dergelijke investeringen bijdragen aan de ontwikkelingsbehoeften van deze gebieden als gevolg van de transitie naar de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 en aan de klimaatneutraliteit in de Unie in uiterlijk 2050, zoals beschreven in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. Om de faciliteit doeltreffender te maken, moet zij steun kunnen verlenen aan subsidiabele projecten waarbij reeds vóór de indiening van de aanvraag door de begunstigden bij de faciliteit met de uitvoering is begonnen. De faciliteit moet geen investeringen ondersteunen die betrekking hebben op activiteiten die zijn uitgesloten op grond van artikel 9 van Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad (7), maar zou wel investeringen kunnen ondersteunen in hernieuwbare energie, groene en duurzame mobiliteit met inbegrip van de bevordering van groene waterstof, efficiënte stadsverwarmingsnetten, openbaar onderzoek, digitalisering, milieu-infrastructuur voor slim afval- en waterbeheer, en zou maatregelen kunnen ondersteunen op gebied van duurzame energie, energie-efficiëntie en integratie, waaronder renovatie en transformatie van gebouwen, stedelijke vernieuwing en regeneratie, transitie naar een circulaire economie, verbetering en sanering van bodems en ecosystemen, uitgaande van het beginsel dat de vervuiler betaalt, biodiversiteit, alsmede bijscholing en omscholing, opleidingen en sociale infrastructuur, met inbegrip van zorginstellingen en sociale huisvesting.

 

(7)

Bij de infrastructurele ontwikkelingen zou het tevens om grensoverschrijdende projecten en oplossingen kunnen gaan die voor een grotere bestendigheid zorgen tegen milieurampen, met name die welke door de klimaatverandering verergerd zijn. De voorkeur moet uitgaan naar een omvattende benadering van investeringen, met name voor gebieden met grote transitiebehoeften. Ook investeringen in andere sectoren kunnen worden ondersteund als ze stroken met de goedgekeurde territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. De faciliteit moet pogen door middel van ondersteuning van investeringen die onvoldoende inkomstenstromen genereren om hun investeringskosten te dekken, entiteiten uit de publieke sector de noodzakelijke extra middelen te geven om de territoriale, sociale, economische en milieu-uitdagingen die het gevolg zullen zijn van de aanpassing aan de transitie aan te pakken. Om in beeld te krijgen welke investeringen voor de faciliteit in aanmerking komen en een groot positief milieueffect hebben, onder meer met betrekking tot biodiversiteit, moet de Commissie bij het evalueren van de faciliteit rekening houden met de EU-taxonomie voor ecologisch duurzame economische activiteiten. Alle financieringspartners moeten voor de benodigde transparantie met betrekking tot duurzame projecten in voorkomend geval de EU-taxonomie voor ecologisch duurzame economische activiteiten gebruiken, met inbegrip van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”.

 

(8)

Tijdens het hele traject van voorbereiding, evaluatie, uitvoering en monitoring van voor subsidie uit de faciliteit in aanmerking komende projecten, moet in voorkomend geval worden toegezien op eerbiediging van de grondrechten en naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gendergelijkheid in het bijzonder. Evenzo moeten begunstigden en de Commissie tijdens de uitvoering van de faciliteit tevens elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie voorkomen. De doelstellingen van de faciliteit moeten worden nagestreefd in overeenstemming met de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties, de Europese pijler van sociale rechten, het beginsel dat de vervuiler betaalt, de Overeenkomst van Parijs die is vastgesteld binnen het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (8) (de “Overeenkomst van Parijs”) en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”.

 

(9)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn vastgelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (9) (het “Financieel Reglement”) en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten tevens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de begroting van de Unie.

 

(10)

De faciliteit moet steun verlenen in de vorm van door de Unie verstrekte subsidies in combinatie met door een financiële partner overeenkomstig zijn regels, beleid en procedures verstrekte leningen. De door de Commissie in direct beheer uitgevoerde financiële middelen voor de subsidiecomponent moeten de vorm van niet aan de kosten gekoppelde financiering aannemen overeenkomstig artikel 125 van het Financieel Reglement. Die vorm van financiering moet de gangmakers van projecten ertoe aanzetten te participeren in de faciliteit en de doelstellingen daarvan te helpen verwezenlijken op een manier die in verhouding tot de grootte van de lening efficiënt te noemen is. De Europese Investeringsbank (EIB) moet voor de leningcomponent zorgen. Het moet mogelijk zijn de faciliteit te verruimen om andere financiële partners in staat te stellen de leningcomponent te verstrekken, ingeval er extra middelen voor de subsidiecomponent beschikbaar komen of correcte uitvoering van de faciliteit een dergelijke verruiming vereist. In dergelijke gevallen moet de Commissie de lidstaten en het Europees Parlement in kennis stellen van het voornemen de faciliteit uit te breiden en moet deze aanvullende financieringspartners selecteren op het criterium of ze in staat zijn de doelstellingen van de faciliteit te verwezenlijken, hun eigen middelen bij te dragen en de nodige geografische dekking te bieden.

 

(11)

Er moeten administratieve overeenkomsten tussen de Commissie en de financieringspartners worden gesloten. Die overeenkomsten moeten de uitvoeringsregelingen voor de evaluatie en monitoring van projecten bevatten, alsmede de respectieve rechten en plichten van elke partij bij de overeenkomst, waaronder gedetailleerde audit-, rapporterings- en communicatiebepalingen. De communicatieregelingen moeten met name de verplichting bevatten over elk afzonderlijk project dat, en elke individuele lening die, steun krijgt uit de faciliteit informatie te publiceren.

 

(12)

Door te voorzien in de investeringsbehoeften die voortvloeien uit de transitie naar een klimaatneutrale economie van de gebieden die het zwaarst getroffen zijn, moet de faciliteit een cruciale bijdrage leveren aan de integratie van klimaatactie. Daarom zullen middelen uit de subsidiecomponent van de faciliteit in dezelfde mate tot de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen bijdragen als het JTF.

 

(13)

250 000 000 EUR van de subsidiecomponent van de faciliteit moet uit de begroting van de Unie gefinancierd worden overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 en moet, tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure, voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (10).

 

(14)

275 000 000 EUR van de subsidiecomponent van de faciliteit moet worden gefinancierd door terugbetalingen die voortvloeien uit de financieringsinstrumenten die zijn ingesteld uit hoofde van de in bijlage I bij deze verordening vermelde programma’s. Deze ontvangsten zijn afkomstig van afgesloten programma’s die los staan van de faciliteit, en moeten beschouwd worden als externe bestemmingsontvangsten in afwijking van artikel 21, lid 3, punt f), van het Financieel Reglement op grond van artikel 322, lid 1, VWEU.

 

(15)

1 000 000 000 EUR van de subsidiecomponent van de faciliteit moet worden gefinancierd uit het verwachte overschot van de voorziening voor de EU-garantie, die is opgericht bij Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad (11). Daarom moet worden afgeweken van artikel 213, lid 4, punt a), van het Financieel Reglement — op grond waarvan alle overschotten van voorzieningen voor een begrotingsgarantie moeten worden teruggestort in de begroting — teneinde dat overschot aan de faciliteit te kunnen toewijzen. Die bestemmingsontvangsten moeten worden beschouwd als externe bestemmingsontvangsten in afwijking van artikel 21, lid 3, punt f), van het Financieel Reglement op grond van artikel 322, lid 1, VWEU.

 

(16)

Overeenkomstig artikel 12, lid 4, punt c), van het Financieel Reglement zouden de kredieten die overeenkomen met externe bestemmingsontvangsten, automatisch naar het vervolgprogramma of de vervolgactie kunnen worden overgedragen. Die bepaling maakt het mogelijk de meerjarenplanning van bestemmingsontvangsten af te stemmen op het uitvoeringstraject van de door de faciliteit gefinancierde projecten.

 

(17)

Voorts moeten middelen worden uitgetrokken voor adviesdiensten ter bevordering van zowel de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering van subsidiabele projecten, en de vroege voorbereiding van projecten voorafgaand aan de indiening van de aanvraag door de begunstigde bij de faciliteit. Een deel van die middelen moet worden besteed aan de ondersteuning van de eigen capaciteit van de begunstigden om de duurzaamheid van subsidiabele projecten te waarborgen.

 

(18)

Opdat alle lidstaten van de subsidiecomponent kunnen profiteren, moet worden voorzien in een mechanisme voor de toewijzing van de in een eerste fase nationale percentages, zoals vervat in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/1056. Om die doelstelling te verenigen met de noodzaak het economisch effect van de faciliteit en de uitvoering ervan te optimaliseren, mogen dergelijke nationale percentages echter niet voor de periode na 31 december 2025 worden toegewezen. Daarna moeten de resterende beschikbare middelen voor de subsidiecomponent worden verstrekt zonder vooraf toegewezen nationaal percentage via concurrentie op Unieniveau, te paren aan een stabiel investeringsklimaat en een op behoeften en regionale convergentie gerichte aanpak.

 

(19)

De subsidiabiliteits- en toekenningscriteria moeten worden vastgesteld in het werkprogramma en de oproep tot het indienen van voorstellen. Bij die subsidiabiliteits- en toekenningscriteria moet rekening worden gehouden met de relevantie van het project in het licht van de in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie beschreven ontwikkelingsbehoeften, met de algemene doelstelling de regionale en territoriale convergentie te bevorderen, en met het belang van de subsidiecomponent voor de levensvatbaarheid van het project. Daarnaast moeten de werkprogramma’s toekenningscriteria voorschrijven voor gevallen waarin onvoldoende middelen zijn om subsidiabele projecten te kunnen ondersteunen. De prioriteit moet uitgaan naar projecten in minder ontwikkelde regio’s, naar projecten die rechtstreeks bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen van de Unie en naar projecten die worden gepromoot door entiteiten uit de publieke sector die decarbonisatieplannen volgens deze overeenkomstige rangorde van criteria hebben vastgesteld, indien van toepassing. De steun van de Unie uit hoofde van de faciliteit mag dus uitsluitend worden verstrekt aan lidstaten met ten minste één goedgekeurd territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie. Ook bij het werkprogramma en de oproepen tot het indienen van voorstellen moet rekening worden gehouden met de door de lidstaten ingediende territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie, zodat de verschillende onderdelen van het mechanisme onderling samenhangend zijn. Opdat de faciliteit zo veel mogelijk effect sorteert, mogen de individuele projecten die uit hoofde van de faciliteit worden ondersteund geen steun uit andere Unieprogramma’s ontvangen behalve met betrekking tot de voorbereiding van projecten. Concrete acties bestaande uit identificeerbare afzonderlijke projecten mogen echter wel door verschillende Unieprogramma’s worden gesteund, overeenkomstig de toepasselijke subsidiabiliteitsregels.

 

(20)

Om de steun van de Unie zo doeltreffend mogelijk te maken en te voorkomen dat potentiële steun en investeringen uit alternatieve bronnen worden vervangen, mag steun uit de faciliteit uitsluitend verleend worden aan projecten die onvoldoende inkomstenstromen genereren om hun investeringskosten te dekken. Die inkomsten zijn inkomsten, anders dan overdrachten uit de begroting, die rechtstreeks door de activiteiten van het project worden gegenereerd, zoals verkopen, vergoedingen en tolgelden, of incrementele besparingen als gevolg van de opwaardering van bestaande activa.

 

(21)

Aangezien de subsidiecomponent rekening moet houden met de uiteenlopende ontwikkelingsbehoeften van de regio’s in de lidstaten, moet deze steun worden aangepast ten voordele van de minder ontwikkelde regio’s. Omdat entiteiten uit de publieke sector in minder ontwikkelde regio’s in het algemeen over minder investeringsruimte beschikken, moeten de subsidiepercentages die op leningen aan dergelijke entiteiten van toepassing zijn, verhoudingsgewijs hoger zijn.

 

(22)

Voor de doeltreffende uitvoering van de faciliteit kan het noodzakelijk zijn advies te verlenen bij de voorbereiding, de ontwikkeling en de uitvoering van projecten. Dergelijk advies moet worden verleend via de InvestEU-advieshub voor subsidiabele projecten en de voorbereiding van projecten vóór indiening van de aanvraag, met bijzondere aandacht voor begunstigden met minder bestuurlijke capaciteit of in minder ontwikkelde regio’s. Het moet ook mogelijk zijn dergelijke steun uit hoofde van andere Unieprogramma’s te verlenen.

 

(23)

Ter meting van de doeltreffendheid van de faciliteit, te weten haar vermogen de doelstellingen te verwezenlijken, en ten behoeve van de voorbereiding van mogelijke verlenging na 2027, moet de Commissie een tussentijdse en een eindevaluatie uitvoeren, met inbegrip van een beoordeling van de mogelijkheid om bepalingen inzake gendereffectbeoordeling vast te stellen, in voorkomend geval, en moet de Commissie de evaluatieverslagen bij het Europees Parlement en de Raad indienen. Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (12) moet de faciliteit worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden.

 

(24)

Om de uitvoering te bespoedigen en ervoor te zorgen dat de middelen tijdig worden gebruikt, moet deze verordening de in de subsidieovereenkomsten op te nemen specifieke waarborgen vaststellen. Daarom moet de Commissie, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, de steun van de Unie kunnen verminderen of beëindigen in gevallen waarin bij de uitvoering van het project geen noemenswaardige vorderingen worden gemaakt. Het Financieel Reglement is op de faciliteit van toepassing. Het moet, ten behoeve van een samenhangende uitvoering van de financieringsprogramma’s van de Unie, van toepassing zijn op de subsidiecomponent en de uit de faciliteit verstrekte middelen voor adviesverlening.

 

(25)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (13) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (14), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (15) en (EU) 2017/1939 (16) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, onder meer op het gebied van preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, voor zover van toepassing, met administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd tot het onderzoeken en gevolgen van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (17), onderzoeken en vervolgen. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie, gelijkwaardige rechten verlenen.

 

(26)

Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te kunnen wijzigen, moet de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de kernprestatie-indicatoren voor het monitoren van de uitvoering en de voortgang van de faciliteit. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(27)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot werkprogramma’s en de voorwaarden en procedures voor de selectie van andere financiële partners dan de EIB. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (18).

 

(28)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het begunstigen van de gebieden die de meest negatieve gevolgen ondervinden van de transitie naar klimaatneutraliteit het meest voelbaar zijn overheidsinvesteringen aan te trekken om de ontstane ontwikkelingsbehoeften door middel van het bevorderen van overheidsinvesteringen te lenigen, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt, ten gevolge van de moeilijkheden die entiteiten uit de publieke sector hebben om investeringen te ondersteunen die onvoldoende inkomstenstromen genereren om hun investeringskosten te dekken, maar vanwege de behoefte aan een coherent uitvoeringskader onder direct beheer, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening wordt de leenfaciliteit voor de publieke sector (de “faciliteit") voor de duur van het MFK 2021-2027 vastgesteld ter ondersteuning van entiteiten uit de publieke sector door subsidies uit de begroting van de Unie te combineren met door de financiële partners verstrekte leningen, worden de doelstellingen van de faciliteit bepaald. In de verordening worden regels vast gelegd voor de subsidiecomponent van de faciliteit, waarbij met name de begroting ervan, de vorm van de door de Unie verleende steun en de bepalingen inzake subsidiabiliteit worden bestreken.

De faciliteit verleent steun aan gebieden in de Unie die met ernstige sociale, economische en milieu-uitdagingen worden geconfronteerd als gevolg van de transitie naar de klimaatdoelstelling van de Unie voor 2030 en de doelstelling van klimaatneutraliteit in de Unie in 2050.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

(1)

“administratieve overeenkomst”: een rechtsinstrument tot vaststelling van het kader voor samenwerking tussen de Commissie en een financiële partner waarin de respectieve taken en verantwoordelijkheden ter uitvoering van de faciliteit overeenkomstig deze verordening worden vastgesteld;

 

(2)

“begunstigde”: een juridische entiteit die in een lidstaat is gevestigd als publiekrechtelijke instelling of als privaatrechtelijke instelling met een openbaredienstverleningstaak en waarmee de Commissie uit hoofde van de faciliteit een subsidieovereenkomst heeft gesloten;

 

(3)

“financiële partners”: de EIB, andere internationale financiële instellingen, nationale stimuleringsbanken en financiële instellingen, met inbegrip van particuliere financiële instellingen, waarmee de Commissie een administratieve overeenkomst ondertekent om binnen de faciliteit samen te werken;

 

(4)

“project”: elke actie die door de Commissie is aangemerkt als subsidiabel door de Unie uit hoofde van de faciliteit, en die gericht is op de verwezenlijking van een ondeelbare taak van nauwkeurig omschreven economische en technische aard met een vooraf vastgesteld doel nastreeft en waarvoor een termijn voor het uitvoeren en voltooien ervan is vastgesteld;

 

(5)

“territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie”: een plan dat overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EU) 2021/1056 is opgesteld en door de Commissie is goedgekeurd;

 

(6)

“lening”: een lening die door financiële partners aan een begunstigde wordt verstrekt om een aantal vooraf vast te stellen projecten uit hoofde van de faciliteit te financieren.

 

(7)

“minder ontwikkelde regio”: een minder ontwikkelde regio zoals bedoeld in artikel 108, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060.

Artikel 3

Doelstellingen

  • 1. 
    De algemene doelstelling van de faciliteit is het aanpakken van grote sociale, economische, en milieu-uitdagingen die voortvloeien uit de transitie naar de streefdoelen van de Unie voor 2030 inzake klimaat en energie en de doelstelling om uiterlijk in 2050 tot een klimaatneutrale economie in de Unie te komen, zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/1119, ten behoeve van de gebieden in de Unie die in de door de lidstaten territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie zijn aangewezen.
  • 2. 
    De specifieke doelstelling van de faciliteit is overheidsinvesteringen ter leniging van de ontwikkelingsbehoeften van de in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie aangewezen regio’s te verhogen door de financiering te vergemakkelijken van projecten die onvoldoende inkomstenstromen genereren om hun investeringskosten te dekken, teneinde te voorkomen dat potentiële steun en investeringen uit alternatieve bronnen worden vervangen.
  • 3. 
    Bij het streven naar de in lid 2 bedoelde specifieke doelstelling beoogt deze verordening er ook voor te zorgen dat, waar nodig, advies wordt verleend bij de voorbereiding, de ontwikkeling en de uitvoering van subsidiabele projecten, waaronder steun voor de voorbereiding van projecten voorafgaand aan de indiening van de aanvraag voor de faciliteit. Dat advies wordt verleend overeenkomstig de regels en uitvoeringsmethoden voor de bij artikel 25 van Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (19) opgerichte InvestEU-advieshub.

Artikel 4

Horizontale beginselen

  • 1. 
    Tijdens het hele traject van voorbereiding, evaluatie, uitvoering en monitoring van subsidiabele projecten wordt in voorkomend geval toegezien op eerbiediging van de grondrechten en naleving van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name wat betreft gendergelijkheid.
  • 2. 
    De begunstigden en de Commissie voorkomen tijdens de uitvoering van de faciliteit elke vorm van discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele oriëntatie. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van subsidiabele projecten wordt, indien van toepassing, met name rekening gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een handicap.
  • 3. 
    De doelstellingen van de faciliteit worden nagestreefd in overeenstemming met de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties, de Europese pijler van sociale rechten, het beginsel dat de vervuiler betaalt, de Overeenkomst van Parijs en het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”.

Artikel 5

Begroting

  • 1. 
    Behoudens de extra middelen die in de begroting van de Unie voor de periode 2021-2027 worden toegewezen, wordt de subsidiecomponent van de faciliteit gefinancierd uit:
 

a)

middelen uit de begroting van de Unie ten bedrage van 250 000 000 EUR in lopende prijzen, en

 

b)

de in lid 2 bedoelde bestemmingsontvangsten tot een maximumbedrag van 1 275 000 000 EUR in lopende prijzen.

  • 2. 
    De in lid 1, punt b), bedoelde bestemmingsontvangsten zijn afkomstig van terugbetalingen uit de bij de in bijlage I bij deze verordening vermelde programma’s vastgestelde financieringsinstrumenten tot een maximumbedrag van 275 000 000 EUR, en van het overschot van de voorziening voor de bij Verordening (EU) 2015/1017 ingestelde EU-garantie tot een maximumbedrag van 1 000 000 000 EUR.
  • 3. 
    De in lid 1 bedoelde middelen en bestemmingsontvangsten kunnen worden aangevuld met financiële bijdragen van de lidstaten, van derde landen en van andere organen dan die welke op grond van het VWEU of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zijn opgericht. Die financiële bijdragen vormen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.
  • 4. 
    In afwijking van artikel 21, lid 3, punt f), van het Financieel Reglement vormen middelen die afkomstig zijn van de in lid 2 van dit artikel bedoelde terugbetalingen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement. In afwijking van artikel 213, lid 4, punt a), van het Financieel Reglement vormen de middelen die afkomstig zijn van het in lid 2 van dit artikel bedoelde overschot van de voorziening voor de EU-garantie, externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.
  • 5. 
    Een bedrag van maximaal 2 % van de in lid 1 bedoelde middelen kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van de faciliteit, zoals voorbereidende activiteiten en activiteiten op het gebied van monitoring, controle, audit en evaluatie — waaronder met betrekking tot collectieve informatietechnologiesystemen —, evenals voor administratieve uitgaven en vergoedingen van de financiële partners.
  • 6. 
    Maximaal 35 000 000 EUR van de in lid 1 bedoelde middelen is bestemd voor in artikel 3, lid 3, bedoelde activiteiten; ten minste 10 000 000 EUR daarvan dient ter ondersteuning van de bestuurlijke capaciteit van begunstigen, met name in de minder ontwikkelde regio’s.
  • 7. 
    Budgettaire vastleggingen voor maatregelen waarvan de uitvoering meer dan één begrotingsjaar beslaat, mogen gespreid over verscheidene jaren in jaarlijkse tranches worden uitgesplitst.

HOOFDSTUK II

STEUN VAN DE UNIE

Artikel 6

Vorm van door de Unie verleende steun en uitvoeringsmethode

  • 1. 
    De steun van de Unie uit de faciliteit wordt verleend in de vorm van subsidies overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.
  • 2. 
    De steun van de Unie uit hoofde van de faciliteit wordt in direct beheer uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement.

Artikel 7

Beschikbaarheid van middelen

  • 1. 
    De in artikel 5, leden 1 en 3, bedoelde middelen worden, na aftrek van een voorziening voor de in artikel 5, lid 5, bedoelde technische en administratieve uitgaven, gebruikt voor de financiering van projecten overeenkomstig de leden 2 en 3.
  • 2. 
    Voor subsidies die worden toegekend op grond van uiterlijk op 31 december 2025 bekendgemaakte oproepen tot het indienen van voorstellen, mag de steun van de Unie die is toegekend aan subsidiabele projecten in een lidstaat niet meer bedragen dan de nationale percentages die zijn opgenomen in bijlage I bij Verordening (EU) 2021/1056.
  • 3. 
    Voor subsidies die worden toegekend op grond van met ingang van 1 januari 2026 bekendgemaakte oproepen tot het indienen van voorstellen, wordt de steun van de Unie voor subsidiabele projecten verleend zonder een vooraf toegewezen nationaal percentage en op concurrerende basis op het niveau van de Unie, totdat de resterende middelen zijn opgebruikt. Bij de toekenning van dergelijke subsidies wordt rekening gehouden met de noodzaak de voorspelbaarheid van de investeringen en de bevordering van regionale convergentie te waarborgen, met bijzondere aandacht voor minder ontwikkelde regio’s, overeenkomstig de in artikel 14, lid 2, bepaalde toekenningscriteria.

Artikel 8

Administratieve overeenkomsten met financiële partners

Voorafgaand aan de uitvoering van de faciliteit met een financiële partner ondertekenen de Commissie en de financiële partner een administratieve overeenkomst. In de overeenkomst worden de respectieve rechten en plichten van elke partij bij de overeenkomst vastgesteld, onder meer regelingen op het gebied van audit en communicatie, met inbegrip van met name de verplichting om informatie over elk door middel van de faciliteit gefinancierd project en het toepassingsgebied van de leningen te publiceren.

HOOFDSTUK III

SUBSIDIABILITEIT

Artikel 9

Subsidiabele projecten

  • 1. 
    Enkel projecten die tot de in artikel 3 bepaalde doelstellingen bijdragen en die aan alle volgende voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor steun van de Unie uit hoofde van de faciliteit:
 

a)

de projecten hebben een meetbaar effect en omvatten in voorkomend geval outputindicatoren bij het aangaan van ernstige sociale, economische en milieu-uitdagingen die voortvloeien uit de transitie naar de streefdoelen van de Unie voor 2030 inzake klimaat en energie en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de Unie te verwezenlijken, en komen ten goede aan in een territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie aangewezen gebieden, zelfs als de projecten niet in die gebieden uitgevoerd worden;

 

b)

de projecten ontvangen geen steun uit andere programma’s van de Unie;

 

c)

de projecten ontvangen een lening van een financiële partner uit hoofde van de faciliteit, en

 

d)

de projecten genereren onvoldoende inkomstenstromen om hun investeringskosten te dekken, teneinde te voorkomen dat potentiële steun en investeringen uit alternatieve bronnen worden vervangen.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1, punt b), kunnen projecten die uit hoofde van de faciliteit steun van de Unie ontvangen, ook advies en technische ondersteuning uit andere programma’s van de Unie krijgen voor de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering ervan.
  • 3. 
    De faciliteit ondersteunt geen activiteiten die zijn uitgesloten op grond van artikel 9 van Verordening (EU) 2021/1056.

Artikel 10

In aanmerking komende personen en entiteiten

Niettegenstaande de criteria van artikel 197 van het Financieel Reglement komen alleen juridische entiteiten die in een lidstaat zijn gevestigd als publiekrechtelijke instelling of als privaatrechtelijke instelling met een openbare dienstverleningstaak, in aanmerking om zich als potentiële begunstigde uit hoofde van deze verordening aan te melden.

HOOFDSTUK IV

SUBSIDIES

Artikel 11

Subsidies

  • 1. 
    Subsidies hebben de vorm van niet aan kosten gekoppelde financiering overeenkomstig artikel 125, lid 1, punt a), van het Financieel Reglement.
  • 2. 
    De subsidie bedraagt niet meer dan 15 % van de door de financiële partner uit hoofde van de faciliteit verstrekte lening. Voor projecten in gebieden in minder ontwikkelde regio’s, bedraagt de subsidie niet meer dan 25 % van de door de financiële partner uit hoofde van de faciliteit verstrekte lening.
  • 3. 
    Betalingen van een toegekende subsidie kunnen worden gesplitst in een aantal tranches die gekoppeld zijn aan in de subsidieovereenkomst vastgestelde voortgang bij de uitvoering.

Artikel 12

Verlaging of beëindiging van subsidies

  • 1. 
    Naast de in artikel 131, lid 4, van het Financieel Reglement genoemde redenen kan de Commissie, na raadpleging van de financiële partner, het bedrag van de subsidie verminderen of de subsidieovereenkomst beëindigen, als binnen twee jaar na de datum van ondertekening van de subsidieovereenkomst het economisch meest belangrijke overeenkomst voor leveringen, werken of diensten niet is ondertekend, wanneer de subsidieovereenkomst in de sluiting van een dergelijke overeenkomst voorziet.
  • 2. 
    Indien de steun van de Unie met leningen wordt gecombineerd of indien niet in een overeenkomst voor leveringen, werken of diensten is voorzien, is lid 1 niet van toepassing.

In dergelijke gevallen kan de Commissie, na raadpleging van de financiële partner, het bedrag van de subsidie verminderen of de subsidieovereenkomst beëindigen en daarbij betaalde bedragen terugvorderen overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden.

HOOFDSTUK V

ADVIESDIENSTEN

Artikel 13

Adviesdiensten

  • 1. 
    Advies uit hoofde van deze verordening wordt in indirect beheer verleend overeenkomstig de regels en uitvoeringsmethoden voor de InvestEU-advieshub.
  • 2. 
    Activiteiten die nodig zijn om de voorbereiding, de ontwikkeling en de uitvoering van projecten te ondersteunen, komen in aanmerking voor advies en worden gefinancierd overeenkomstig artikel 5, lid 6.

HOOFDSTUK VI

PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 14

Werkprogramma’s

  • 1. 
    De faciliteit wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma’s die overeenkomstig artikel 110 van het Financieel Reglement worden opgesteld.
  • 2. 
    De werkprogramma’s bevatten toekenningscriteria die van toepassing zijn wanneer de totale gevraagde subsidie voor subsidiabele projecten de beschikbare middelen overtreft. Deze criteria houden, waar van toepassing, in dat voorrang wordt gegeven aan:
 

a)

projecten die worden gepromoot door begunstigden in minder ontwikkelde regio’s;

 

b)

projecten die rechtstreeks bijdragen aan de verwezenlijking van de streefdoelen van de Unie voor 2030 inzake klimaat en energie en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de Unie, en

 

c)

projecten die worden gepromoot door begunstigden die decarbonisatieplannen hebben vastgesteld.

  • 3. 
    De werkprogramma’s worden door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 20 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 15

Selectie van andere financiële partners dan de EIB

  • 1. 
    De Commissie bepaalt de voorwaarden en procedures voor de selectie van andere financiële partners dan de EIB door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 20 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
  • 2. 
    De voorwaarden voor de selectie van andere financiële partners dan de EIB weerspiegelen de doelstellingen van de faciliteit.
  • 3. 
    Bij de selectie van financiële partners houdt de Commissie met name rekening met de capaciteit van potentiële financieringspartners om:
 

a)

hun kredietverleningsbeleid af te stemmen op de milieu- en sociale normen van de Unie, de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie voor 2030, en de doelstelling uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de Unie te bereiken;

 

b)

voldoende eigen middelen bij te dragen zodat de subsidie van de Unie maximaal effect sorteert;

 

c)

ervoor te zorgen dat de faciliteit de nodige geografische dekking heeft en de financiering van kleinere afzonderlijke projecten mogelijk te maken;

 

d)

de vereisten van artikel 155, leden 2 en 3, van het Financieel Reglement met betrekking tot witwassen, terrorismefinanciering, belastingontwijking, belastingfraude, belastingontduikingen niet-coöperatieve jurisdicties nauwgezet uit te voeren;

 

e)

te zorgen voor transparantie en adequate zichtbaarheid met betrekking tot elk door de faciliteit gefinancierd project;

  • 4. 
    De Commissie maakt de lijst van de overeenkomstig dit artikel geselecteerde financieringspartners bekend.

Artikel 16

Monitoring en verslaglegging

  • 1. 
    In bijlage II worden de kernprestatie-indicatoren vastgesteld voor de monitoring van de uitvoering van de faciliteit en haar voortgang bij de verwezenlijking van de in artikel 3 bepaalde doelstellingen.
  • 2. 
    Het prestatieverslagleggingssysteem zorgt ervoor dat gegevens met betrekking tot de in lid 1 bedoelde indicatoren doeltreffend, efficiënt en tijdig worden verzameld. Begunstigden en financiële partners verstrekken de Commissie de gegevens met betrekking tot die indicatoren overeenkomstig de subsidieovereenkomst respectievelijk de administratieve overeenkomst.
  • 3. 
    Uiterlijk op 31 oktober van elk kalenderjaar, met ingang van 2022, brengt de Commissie verslag uit over de uitvoering van de faciliteit. Dat verslag bevat informatie over de mate waarin aan de doelstellingen, voorwaarden en prestatie-indicatoren van de faciliteit is voldaan.
  • 4. 
    Indien uit het in artikel 17, lid 2, bedoelde tussentijdse evaluatieverslag blijkt dat de in bijlage II bepaalde indicatoren geen behoorlijke beoordeling van de faciliteit mogelijk maken, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 19 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in bijlage II bepaalde kernprestatie-indicatoren te wijzigen.

Artikel 17

Evaluatie

  • 1. 
    Evaluaties van de uitvoering van de faciliteit en van het vermogen van de faciliteit om de in artikel 3 bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, worden tijdig uitgevoerd zodat passende maatregelen kunnen worden genomen.
  • 2. 
    Een tussentijdse evaluatie wordt uiterlijk op 30 juni 2025 uitgevoerd en een verslag van die tussentijdse evaluatie wordt bij het Europees Parlement en de Raad ingediend. Met de tussentijdse evaluatie wordt met name beoordeeld:
 

a)

in welke mate de uit hoofde van de faciliteit verleende steun van de Unie de behoeften heeft helpen lenigen van gebieden die de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie uitvoeren;

 

b)

hoe met de in artikel 4 bedoelde horizontale beginselen is rekening gehouden;

 

c)

of het nodig is een gendereffectbeoordeling uit te voeren;

 

d)

of de in artikel 9 vastgestelde subsidiabiliteitsvoorwaarden zijn toegepast en hoe de zichtbaarheidsverplichtingen zijn toegepast;

 

e)

in welke mate, rekening houdend met de in Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (20) vastgestelde toepasselijke screeningcriteria, op basis van de door de faciliteit ondersteunde projecten, de faciliteit aan de milieudoelstellingen van artikel 9 van die verordening heeft bijgedragen.

Het tussentijds evaluatieverslag kan vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel, waarbij met name rekening wordt gehouden met eventuele aanpassingen van de subsidiabiliteitsvoorwaarden.

  • 3. 
    Aan het einde van de uitvoeringsperiode en uiterlijk op 31 december 2031 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een eindevaluatieverslag over de resultaten en de langetermijneffecten van de faciliteit in, waarin ook de in lid 2 omschreven zaken worden beoordeeld.

Artikel 18

Audits

  • 1. 
    Audits van het gebruik van de uit hoofde van de faciliteit verleende steun van de Unie door personen of entiteiten, met inbegrip van andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.
  • 2. 
    Begunstigden en financiële partners verstrekken de Commissie en de aangewezen controleurs overeenkomstig hun subsidieovereenkomsten respectievelijk administratieve overeenkomsten alle beschikbare documenten die zij nodig hebben om hun audittaken uit te voeren.
  • 3. 
    De externe audit van de overeenkomstig deze verordening ondernomen activiteiten met betrekking tot het gebruik van de uit hoofde van de faciliteit verleende steun van de Unie wordt uitgevoerd door de Rekenkamer overeenkomstig artikel 287 VWEU. Overeenkomstig artikel 287, lid 3, VWEU, krijgt de Rekenkamer daartoe, op haar verzoek, toegang tot alle documenten en informatie die nodig zijn voor de uitvoering van haar audittaken, met inbegrip van alle informatie over de evaluaties van aanvragen en de resultaten daarvan.

Artikel 19

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 16, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 16, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een overeenkomstig artikel 16, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 20

Comitéprocedure

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 115, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 21

Informatie, communicatie en zichtbaarheid

  • 1. 
    Begunstigden en financiële partners zorgen voor de zichtbaarheid van de uit de faciliteit verleende steun van de Unie, met name wanneer zij de projecten en de projectresultaten promoten, door gerichte informatie te verstrekken aan tal van doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek.
  • 2. 
    De Commissie zorgt voor informatie en communicatie met betrekking tot de faciliteit, de gefinancierde projecten en de resultaten van die projecten. Dit houdt met name in dat de lidstaten in kennis worden gesteld van het voornemen van de Commissie om de faciliteit open te stellen voor andere financiële partners dan de EIB en dat de lidstaten op de hoogte worden gebracht van de uitgegane oproepen tot het indienen van voorstellen die bekend zijn gemaakt, alsmede dat de technische en administratieve ondersteuning die aan de begunstigden wordt verleend onder de aandacht wordt gebracht. De aan de faciliteit toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bepaalde doelstellingen. De Commissie maakt de lijst van uit hoofde van de faciliteit gefinancierde projecten bekend en werkt deze regelmatig bij.

Artikel 22

Overgangsbepalingen

Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 5, lid 5, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.

Artikel 23

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 juli 2021.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    LOGAR
 

  • (3) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 24 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 juli 2021.
  • (4) 
    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
  • (5) 
    Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).
  • (7) 
    Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).
  • (9) 
    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
  • Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).
  • Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
  • Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
  • Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
  • Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
  • Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).
  • Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
 

BIJLAGE I

Financieringsinstrumenten waarvan de terugbetalingen voor de faciliteit kunnen worden gebruikt

  • A. 
    Eigenvermogensinstrumenten:
 

Europese Technologiefaciliteit (ETF98): Besluit 98/347/EG van de Raad van 19 mei 1998 betreffende maatregelen voor financiële bijstand aan innoverende en werkgelegenheidscheppende kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) — Het groei- en werkgelegenheidsinitiatief (PB L 155 van 29.5.1998, blz. 43);

 

TTP: Besluit van de Commissie tot vaststelling van een aanvullend financieringsbesluit betreffende de financiering van acties van de activiteit “Interne goederenmarkt en sectoraal beleid” van het directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie voor 2007 en tot vaststelling van het kaderbesluit betreffende de financiering van de voorbereidende actie “De Europese Unie speelt zijn rol in een geglobaliseerde wereld” en van vier proefprojecten “Erasmus voor jonge ondernemers”, “Maatregelen ter bevordering van samenwerking en partnerschappen tussen micro-, kleine en middelgrote ondernemingen”, “Technologie-overdracht” en “Europese topbestemmingen” van het directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie voor 2007 (C(2007) 531);

 

Europese Technologiefaciliteit (ETF01): Beschikking 2000/819/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) (2001-2005) (PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84);

 

Faciliteit voor snelgroeiende, innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen (GIF): Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15);

 

Connecting Europe Facility: Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EU) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1);

 

Eigenvermogensfaciliteit voor groei van Cosme (Cosme-EFG): Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33);

 

InnovFin-eigenvermogensfaciliteit

 

Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104);

 

Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81);

 

Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965);

 

Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) — Investeringen in capaciteitsopbouw: Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (“EaSI”) en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

  • B. 
    Garantie-instrumenten:
 

Garantiefaciliteit voor kmo’s “98 (SMEG98): Besluit 98/347/EG van de Raad van 19 mei 1998 betreffende maatregelen voor financiële bijstand aan innoverende en werkgelegenheidscheppende kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) — Het groei- en werkgelegenheidsinitiatief (PB L 155 van 29.5.1998, blz. 43);

 

Garantiefaciliteit voor kmo’s “01 (SMEG01): Beschikking 2000/819/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) (2001-2005) (PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84);

 

Garantiefaciliteit voor kmo’s “07 (SMEG07): Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15);

 

Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit — Garantie (EPMF-G): Besluit nr. 283/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2010 tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 87 van 7.4.2010, blz. 1);

 

Instrumenten voor risicodeling:

 

Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) Verklaringen van de Commissie (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1);

 

Beschikking 2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma Samenwerking tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86);

 

Beschikking 2006/974/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma Capaciteiten tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 299);

 

EaSI-garantie: Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie ("EaSI") en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238);

 

Leninggarantiefaciliteit van Cosme (Cosme-LGF): Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33);

 

InnovFin Debt:

 

Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81);

 

Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104);

 

Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965);

 

Garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren (CCS GF): Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014-2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 221);

 

Garantiefaciliteit voor studentenleningen (SLGF): Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van “Erasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50);

 

Particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4EE): Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).

  • C. 
    Instrumenten voor risicodeling:
 

InnovFin:

 

Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81);

 

Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014-2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104);

 

Schuldinstrument van de Connecting Europe Facility (CEF DI): Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EU) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129);

 

Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF): Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).

  • D. 
    Specifieke investeringsinstrumenten:
 

Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit — Fonds commun de placements — Fonds d'investissements spécialisés (EPMF FCP-FIS): Besluit nr. 283/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2010 tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 87 van 7.4.2010, blz. 1);

 

Marguerite:

 

Verordening (EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1);

 

Besluit van de Commissie van 25 februari 2010 over de deelname van de Europese Unie aan het Europees Fonds 2020 voor energie, klimaatverandering en infrastructuur (het Margueritefonds) (C(2010) 941);

 

Europees Fonds voor energie-efficiëntie (EEEF): Verordening (EU) nr. 1233/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 663/2009 tot vaststelling van een programma om het economische herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie (PB L 346 van 30.12.2010, blz. 5).

 

BIJLAGE II

Kernprestatie-indicatoren (1)

1.   

Omvang van de toegekende subsidies

2.   

Omvang van de ondertekende leningen

2.1.

Afzonderlijke leningen

 

2.2.

Kredietregelingen

3.   

Totale gemobiliseerde investeringen, als volgt verdeeld:

3.1.

Aangetrokken bedrag aan particuliere financiering

 

3.2.

Aangetrokken bedrag aan publieke financiering

4.   

Aantal ondersteunde projecten, uitgesplitst naar:

4.1.

Land

 

4.2.

NUTS 2-regio

 

4.3.

In het kader van een rechtvaardige transitie ondersteund gebied

5.   

Aantal uit de faciliteit gefinancierde projecten

6.   

Aantal projecten per sector

6.1.

Vervoer

 

6.2.

Sociale infrastructuur

 

6.3.

Openbare nutsvoorzieningen (water, afvalwater, stadsverwarming, energie, afvalbeheer)

 

6.4.

Rechtstreekse steun voor het faciliteren van de transitie naar klimaatneutraliteit (hernieuwbare energie, decarbonisatie, energie-efficiëntie)

 

6.5.

Milieudoelstellingen

 

6.6.

Stedelijke infrastructuur en huisvesting

 

6.7.

Overige

7.   

Vermindering van broeikasgasemissies, in voorkomend geval

8.   

Banencreatie, in voorkomend geval

 

  • (1) 
    Alle indicatoren moeten waar relevant naar regio worden uitgesplitst. Alle persoonsgegevens moeten waar relevant naar geslacht worden uitgesplitst.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.