Verordening 2020/2223 - Wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding uitgevoerde onderzoeken - Hoofdinhoud
28.12.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 437/49 |
VERORDENING (EU, Euratom) 2020/2223 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 23 december 2020
tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding uitgevoerde onderzoeken
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 325,
Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Rekenkamer (1),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De vaststelling van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (3) en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad (4) heeft de voor de Unie beschikbare strafrechtelijke middelen om haar financiële belangen te beschermen, aanzienlijk versterkt. De instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is een belangrijke prioriteit op het gebied van het Uniebeleid inzake strafrecht en fraudebestrijding, doordat het de bevoegdheid heeft om in de deelnemende lidstaten strafrechtelijke onderzoeken uit te voeren en tenlasteleggingen in te dienen met betrekking tot strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371. |
(2) |
Ter bescherming van de financiële belangen van de Unie verricht het Europees Bureau voor fraudebestrijding (“het Bureau”) administratieve onderzoeken naar administratieve onregelmatigheden en strafbare gedragingen. Aan het einde van zijn onderzoeken kan het Bureau aan de nationale strafvervolgingsautoriteiten aanbevelingen betreffende gerechtelijke acties doen, teneinde hen in staat te stellen om over te gaan tot tenlasteleggingen en strafvervolgingen in de lidstaten. Het Bureau zal in de lidstaten die aan het EOM deelnemen, vermoedens van strafbare feiten aan het EOM melden en met het EOM samenwerken in het kader van de door het EOM uitgevoerde strafrechtelijke onderzoeken. |
(3) |
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) moet worden gewijzigd en worden aangepast in het licht van de vaststelling van Verordening (EU) 2017/1939. De bepalingen van Verordening (EU) 2017/1939 inzake de band tussen het Bureau en het EOM moeten tot uitdrukking komen in en worden aangevuld door de bepalingen in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013, zodat de financiële belangen van de Unie zo goed mogelijk worden beschermd door middel van synergieën tussen beide, waarbij er wordt gezorgd voor nauwe samenwerking, informatie-uitwisseling, complementariteit en het voorkomen van dubbel werk. |
(4) |
In het licht van hun gemeenschappelijke doel om de integriteit van de begroting van de Unie te bewaren, moeten het Bureau en het EOM een nauwe band gebaseerd op het beginsel van loyale samenwerking ontwikkelen en onderhouden die erop gericht is te verzekeren dat hun respectieve mandaten complementair zijn en hun acties gecoördineerd worden, met name wat de omvang van de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM betreft. De band tussen het Bureau en het EOM moet mede waarborgen dat alle middelen worden ingezet om de financiële belangen van de Unie te beschermen. |
(5) |
Op grond van Verordening (EU) 2017/1939 moet het Bureau, net als de instellingen, organen en instanties van de Unie en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zonder onnodige vertraging elke vermoedelijke strafbare gedraging ten aanzien waarvan het EOM zijn bevoegdheid kan uitoefenen, aan het EOM melden. Omdat het Bureau als mandaat heeft administratieve onderzoeken te verrichten naar fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, is het ideaal gepositioneerd en uitgerust om op te treden als een partner van en een bevoorrechte bron van informatie voor het EOM. |
(6) |
Elementen die wijzen op mogelijke strafbare gedragingen die binnen de bevoegdheid van het EOM vallen, kunnen al aanwezig zijn in initiële vermoedens die het Bureau ontvangt, of pas blijken in de loop van een administratief onderzoek dat het Bureau heeft ingesteld op grond van een vermoeden van administratieve onregelmatigheid. Om aan zijn meldingsplicht aan het EOM te voldoen, moet het Bureau dus vermoedelijke strafrechtelijke gedragingen melden in een fase vóór of tijdens zijn onderzoeken. |
(7) |
Verordening (EU) 2017/1939 specificeert de elementen die ten minste in een melding moeten worden opgenomen. Het kan zijn dat het Bureau moet overgaan tot een voorlopige evaluatie van vermoedens om na te gaan of die elementen aanwezig zijn en de nodige informatie te verzamelen. Het Bureau moet een dergelijke evaluatie snel verrichten en met behulp van middelen waardoor een mogelijk toekomstig strafrechtelijk onderzoek niet in gevaar wordt gebracht. Indien een vermoeden van een strafbaar feit binnen de bevoegdheid van het EOM wordt vastgesteld, moet het Bureau dit na afloop van zijn evaluatie aan het EOM melden. |
(8) |
Gelet op de deskundigheid van het Bureau moeten de instellingen, organen en instanties opgericht bij de Verdragen of op basis daarvan (“instellingen, organen en instanties”), een beroep kunnen doen op het Bureau voor het verrichten van een dergelijke voorlopige evaluatie van vermoedens die aan hen zijn gemeld. |
(9) |
Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 mag het Bureau in beginsel geen parallel administratief onderzoek instellen als het EOM al een onderzoek uitvoert met betrekking tot dezelfde feiten. In sommige gevallen kan de bescherming van de financiële belangen van de Unie echter vereisen dat het Bureau een aanvullend administratief onderzoek verricht voordat de door het EOM ingestelde strafrechtelijke procedure beëindigd is, om te kunnen nagaan of er voorzorgsmaatregelen nodig zijn dan wel of er financiële, tuchtrechtelijke of administratiefrechtelijke acties moeten worden ondernomen. Een dergelijk aanvullend onderzoek kan onder meer passend zijn om aan de begroting van de Unie verschuldigde bedragen binnen bepaalde verjaringstermijnen terug te vorderen, indien de in het geding zijnde bedragen erg hoog zijn of wanneer door middel van administratieve maatregelen moet worden voorkomen dat in risicosituaties verdere uitgaven worden gedaan. |
(10) |
Omdat dubbele onderzoeken moeten worden voorkomen, moet de term “dezelfde feiten”, in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) over het ne bis in idem-beginsel, inhouden dat de materiële feiten die worden onderzocht, identiek of in wezen dezelfde zijn, en dat er sprake is van een reeks concrete omstandigheden die in tijd en ruimte onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. |
(11) |
Verordening (EU) 2017/1939 bepaalt dat het EOM het Bureau kan verzoeken om aanvullende administratieve onderzoeken te verrichten. Bij gebrek aan een dergelijk verzoek moeten zulke aanvullende onderzoeken onder specifieke voorwaarden ook mogelijk zijn op initiatief van het Bureau, na raadpleging van het EOM. Het EOM moet met name bezwaar kunnen maken tegen de opening of de voortzetting van een onderzoek door het Bureau, of tegen het verrichten van bepaalde handelingen met betrekking tot een van zijn onderzoeken, met name teneinde de doeltreffendheid van zijn onderzoek en bevoegdheden in stand te houden. Het Bureau moet afzien van het verrichten van handelingen waartegen het EOM bezwaar heeft gemaakt. Indien het Bureau een onderzoek opent zonder dat het EOM een dergelijk bezwaar maakt, moet het Bureau dat onderzoek in continu overleg met het EOM verrichten. |
(12) |
Het Bureau moet het EOM actief ondersteunen bij zijn onderzoeken. In dit verband moet het EOM het Bureau kunnen vragen dat het zijn strafrechtelijke onderzoeken ondersteunt of aanvult door middel van de uitoefening van bevoegdheden uit hoofde van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013. Het Bureau moet dergelijke steun bieden binnen de grenzen van zijn bevoegdheden en binnen het kader waarin die verordening voorziet. |
(13) |
Om doeltreffende coördinatie, samenwerking en transparantie te garanderen, moeten het Bureau en het EOM continu informatie uitwisselen. De uitwisseling van informatie voorafgaand aan de opening van onderzoeken door het Bureau of het EOM is vooral relevant om degelijke coördinatie tussen hun respectieve acties te garanderen, complementariteit te waarborgen en dubbel werk te voorkomen. Daartoe moeten het Bureau en het EOM gebruikmaken van de hit/no hit-functies in hun respectieve casemanagementsystemen. Het Bureau en het EOM moeten de procedure en de voorwaarden van die uitwisseling van informatie vastleggen in hun werkafspraken. Om ervoor te zorgen dat de regels die erop gericht zijn dubbele onderzoeken te voorkomen en complementariteit te waarborgen, correct worden toegepast, moeten het Bureau en het EOM overeenstemming bereiken over bepaalde termijnen voor hun informatie-uitwisseling. |
(14) |
In het verslag van de Commissie van 2 oktober 2017 over de evaluatie van de toepassing van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 (het “evaluatieverslag van de Commissie”) is geconcludeerd dat de wijzigingen uit 2013 van het rechtskader tot duidelijke verbeteringen hebben geleid wat het verloop van de onderzoeken, de samenwerking met de partners en de rechten van de betrokkenen betreft. Anderzijds heeft het evaluatieverslag van de Commissie de aandacht gevestigd op een aantal tekortkomingen die gevolgen hebben voor de doeltreffendheid en efficiëntie van de onderzoeken. |
(15) |
De duidelijkste bevindingen van het evaluatieverslag van de Commissie moeten worden aangepakt door Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 te wijzigen. Die wijzigingen zijn op korte termijn nodig om het kader voor de onderzoeken van het Bureau te verstevigen, zodat het Bureau krachtig en volledig kan blijven functioneren en de strafrechtelijke aanpak van het EOM kan aanvullen met administratieve onderzoeken, zonder dat het mandaat of de bevoegdheden van het Bureau worden gewijzigd. De wijzigingen betreffen vooral punten waar het gebrek aan duidelijkheid van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 het Bureau zou kunnen beletten om doeltreffend onderzoeken te verrichten, zoals controles en verificaties ter plaatse, de mogelijkheid van toegang tot informatie over bankrekeningen of de toelaatbaarheid van dossierverslagen van het Bureau als bewijs in administratieve of gerechtelijke procedures. |
(16) |
De wijzigingen aan Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 veranderen niets aan de procedurewaarborgen die gelden in het kader van onderzoeken. Het Bureau is gebonden door de procedurewaarborgen van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (6), alsook die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn opgenomen. Dat kader vereist dat het Bureau zijn onderzoeken op objectieve, onpartijdige en vertrouwelijke wijze verricht, zowel bewijsmiddelen à charge als à décharge zoekt, en onderzoekshandelingen verricht op basis van een schriftelijke machtiging en na een wettigheidstoetsing. Het Bureau moet de eerbiediging van de rechten van bij zijn onderzoeken betrokken personen garanderen, waaronder het vermoeden van onschuld en het recht om niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling. De betrokken personen hebben bij een onderhoud onder meer het recht zich te laten bijstaan door een persoon naar keuze, het recht het verslag over het onderhoud goed te keuren, en het recht zich uit te drukken in een van de officiële talen van de instellingen van de Unie. De betrokken personen hebben ook het recht om hun oordeel te geven over de feiten van de zaak voordat conclusies worden getrokken. |
(17) |
Personen die fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit melden waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, moeten de bescherming van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (7) genieten. |
(18) |
Neemt het Bureau, op verzoek van het EOM, binnen zijn mandaat ondersteunende maatregelen om de toelaatbaarheid van bewijsmiddelen en de grondrechten en procedurewaarborgen te beschermen en tegelijkertijd dubbele onderzoeken te voorkomen en in een doeltreffende, complementaire samenwerking te voorzien, dan moeten het Bureau en het EOM er in nauwe samenwerking voor zorgen dat de toepasselijke procedurele waarborgen van hoofdstuk VI van Verordening (EU) 2017/1939 in acht worden genomen. |
(19) |
Het Bureau heeft de bevoegdheid om controles en verificaties ter plaatse te verrichten, waarbij het in het kader van zijn onderzoeken naar vermoedens van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, toegang heeft tot de gebouwen en documentatie van marktdeelnemers. Dergelijke controles en verificaties ter plaatse worden verricht overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96, die in sommige gevallen de toepassing van die bevoegdheden doen afhangen van voorwaarden van nationaal recht. Uit het evaluatieverslag van de Commissie bleek dat het niet helemaal duidelijk is in hoeverre het nationale recht van toepassing is, wat een belemmering vormt voor de doeltreffendheid van de onderzoeksactiviteiten van het Bureau. |
(20) |
Het is dus passend dat de gevallen worden verduidelijkt waarin het nationale recht van toepassing dient te zijn in de loop van onderzoeken van het Bureau, zonder te tornen aan de bevoegdheden van het Bureau of de manier waarop Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 ten aanzien van de lidstaten werkt, daarbij het arrest van het Gerecht van 3 mei 2018 in zaak T-48/16, Sigma Orionis SA tegen Europese Commissie (8), weerspiegelend. |
(21) |
In situaties waarin de betrokken marktdeelnemer zich aan de controle en verificatie ter plaatse onderwerpt, moet het verrichten van controles en verificaties ter plaatse door het Bureau uitsluitend onder het Unierecht vallen. Dit zou het voor het Bureau mogelijk maken om in alle lidstaten zijn onderzoeksbevoegdheden op doeltreffende en coherente wijze uit te oefenen, teneinde bij te dragen aan een hoog niveau van bescherming van de financiële belangen van de Unie in de hele Unie, overeenkomstig artikel 325 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. |
(22) |
In situaties waarin het Bureau een beroep moet doen op de bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met name indien een marktdeelnemer zich tegen een controle en verificatie ter plaatse verzet, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de actie van het Bureau doeltreffend is, en moeten zij overeenkomstig de desbetreffende regels van nationaal procesrecht de nodige bijstand verlenen. Om de financiële belangen van de Unie te beschermen, moet de Commissie met elke niet-nakoming door een lidstaat van diens plicht tot samenwerking met het Bureau, rekening houden wanneer zij nagaat of zij de betrokken bedragen moet terugvorderen via de toepassing van financiële correcties op de lidstaten overeenkomstig het toepasselijke Unierecht. |
(23) |
Uit hoofde van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 kan het Bureau met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, zoals de coördinatiediensten fraudebestrijding, en met de instellingen, organen en instanties, administratieve regelingen treffen om de voorwaarden voor hun samenwerking uit hoofde van die verordening vast te stellen, met name wat de doorgifte van informatie, het verrichten van onderzoeken en de follow-up daarvan betreft. |
(24) |
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 moet worden gewijzigd om voor marktdeelnemers een plicht tot medewerking met het Bureau in te voeren, overeenkomstig hun verplichting uit hoofde van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 om toegang te verlenen voor het verrichten van controles en verificaties ter plaatse van lokalen, terreinen, vervoermiddelen en andere plaatsen voor professioneel gebruik, en overeenkomstig de verplichting in artikel 129 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (9) dat een persoon of entiteit die middelen van de Unie ontvangt, ten volle dient mee te werken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, ook in het kader van onderzoeken door het Bureau. |
(25) |
Als onderdeel van die plicht tot medewerking moet het Bureau van marktdeelnemers kunnen verlangen dat zij relevante informatie verstrekken indien zij mogelijk bij de onderzochte feiten betrokken zijn of mogelijk dergelijke informatie bezitten. Wanneer zij aan dergelijke verzoeken gevolg geven, mogen marktdeelnemers niet worden verplicht om zichzelf belastende verklaringen af te leggen, maar moeten zij wel worden verplicht feitelijke vragen te beantwoorden en documenten te verstrekken, zelfs als die informatie kan worden gebruikt om tegen hen of tegen een andere marktdeelnemer het bestaan van onwettige activiteiten aan te tonen. Om de doeltreffendheid van onderzoeken in het kader van de huidige werkmethoden te waarborgen, moet het Bureau kunnen verzoeken om toegang tot informatie van apparatuur in particulier bezit die voor professionele doeleinden wordt gebruikt. Aan het Bureau mag enkel toegang worden verleend onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde mate als het geval is voor de nationale controleautoriteiten, en alleen als het Bureau gegronde redenen heeft om te vermoeden dat de inhoud van dergelijke apparatuur relevant kan zijn voor het onderzoek, overeenkomstig de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid; het Bureau mag bovendien alleen toegang hebben tot voor het onderzoek relevante informatie. |
(26) |
Marktdeelnemers moeten de mogelijkheid hebben om een van de officiële talen te gebruiken van de lidstaat waar de controle plaatsvindt, en zij moeten het recht hebben om zich tijdens controles en verificaties ter plaatse door een persoon naar keuze, zoals een externe juridisch adviseur, te laten bijstaan. De aanwezigheid van een juridisch adviseur mag echter geen wettelijke voorwaarde zijn voor de geldigheid van controles en verificaties ter plaatse. Om de doeltreffendheid van controles en verificaties ter plaatse te garanderen, met name wat betreft het risico dat bewijsmiddelen verdwijnen, moet het Bureau toegang kunnen krijgen tot lokalen, terreinen, vervoermiddelen of andere plaatsen voor professioneel gebruik zonder te hoeven wachten totdat de marktdeelnemer zijn juridisch adviseur raadpleegt. In afwachting van de raadpleging van de juridisch adviseur moet het slechts een korte redelijke termijn aanvaarden voordat het met de controle en verificatie ter plaatse begint. Die termijn moet tot het strikte minimum worden beperkt. |
(27) |
Om de transparantie bij het verrichten van controles en verificaties ter plaatse te verzekeren, moet het Bureau marktdeelnemers passende informatie verstrekken over hun plicht tot medewerking en de gevolgen van een weigering, en over de toepasselijke procedure, inclusief de procedurele waarborgen. |
(28) |
In interne en, zo nodig, externe onderzoeken heeft het Bureau toegang tot alle relevante informatie die in het bezit is van de instellingen, organen en instanties. Zoals in het evaluatieverslag van de Commissie werd voorgesteld, moet worden verduidelijkt dat dergelijke toegang mogelijk moet zijn ongeacht het soort informatiedrager, zodat rekening wordt gehouden met de technologische vooruitgang. In het kader van interne onderzoeken moet het Bureau kunnen verzoeken om toegang tot informatie op apparatuur in particulier bezit die voor professionele doeleinden wordt gebruikt, indien het Bureau gegronde redenen heeft om te vermoeden dat de inhoud ervan relevant zou kunnen zijn voor het onderzoek. De toegang door het Bureau moet door de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie afhankelijk kunnen worden gesteld van specifieke voorwaarden. Een dergelijke toegang moet sporen met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, en mag alleen betrekking hebben op voor het onderzoek relevante informatie. Om een doeltreffend, consistent niveau van toegang voor het Bureau en een hoog niveau van bescherming van de grondrechten van de betrokken personen te waarborgen, moeten de instellingen, organen en instanties de samenhang van de regels die zij hebben vastgesteld met betrekking tot de toegang tot apparatuur in particulier bezit die voor professionele doeleinden wordt gebruikt, garanderen, teneinde te voorzien in gelijkwaardige voorwaarden overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (10). |
(29) |
Om het kader voor de onderzoeken van het Bureau coherenter te maken, moeten de regels voor interne en externe onderzoeken verder op elkaar worden afgestemd om bepaalde inconsistenties die in het evaluatieverslag van de Commissie werden vastgesteld, weg te werken wanneer uiteenlopende regels niet gerechtvaardigd zijn. Verslagen en aanbevelingen die na een extern onderzoek zijn opgesteld, moeten bijvoorbeeld, waar nodig, worden toegezonden aan de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie met het oog op het ondernemen van passende actie, net zoals bij interne onderzoeken. Wanneer zijn mandaat dat mogelijk maakt, moet het Bureau de instelling, het orgaan of de instantie in kwestie ondersteunen in het gevolg geven aan zijn aanbevelingen. Wanneer het Bureau geen onderzoek instelt, moet het relevante informatie kunnen toezenden aan de autoriteiten van de lidstaten of aan de instellingen, organen en instanties om passende maatregelen te kunnen nemen. Het moet dergelijke informatie toezenden indien het besluit geen onderzoek te openen hoewel er voldoende ernstige vermoedens bestaan van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Alvorens dit te doen, moet het Bureau naar behoren rekening houden met een mogelijke inmenging in lopende onderzoeken van het EOM. |
(30) |
Gezien de grote diversiteit van nationale institutionele kaders moeten de lidstaten op basis van het beginsel van loyale samenwerking de mogelijkheid hebben om het Bureau in kennis te stellen van de autoriteiten die bevoegd zijn om maatregelen te nemen op aanbeveling van het Bureau, alsook van de autoriteiten die geïnformeerd moeten worden, bijvoorbeeld voor financiële, statistische of monitoringdoeleinden, voor de uitvoering van hun relevante taken. Die autoriteiten kunnen de nationale coördinatiediensten fraudebestrijding omvatten. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ-EU hebben de in de verslagen van het Bureau opgenomen aanbevelingen van het Bureau geen bindende rechtsgevolgen voor dergelijke autoriteiten van de lidstaten of voor instellingen, organen en instanties. |
(31) |
Het Bureau moet de nodige middelen ter beschikking krijgen om het geldspoor te volgen teneinde de werkwijze aan het licht te brengen die typisch is voor veel frauduleus gedrag. Het Bureau kan door samenwerking met en bijstand van de nationale autoriteiten in een aantal lidstaten van kredietinstellingen informatie over bankrekeningen verkrijgen die relevant is voor zijn onderzoeksactiviteiten. Om een doeltreffende aanpak in de hele Unie te garanderen, moet Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 nadere bepalingen bevatten over de plicht van nationale bevoegde autoriteiten om het Bureau informatie over bankrekeningen te verstrekken, als onderdeel van hun algemene plicht het Bureau bijstand te verlenen. De lidstaten moeten de Commissie meedelen via welke van de bevoegde autoriteiten die samenwerking dient plaats te vinden. Bij het verlenen van dergelijke bijstand aan het Bureau moeten de nationale autoriteiten handelen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de nationale bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat. |
(32) |
Teneinde de procedurewaarborgen en de grondrechten te beschermen en te eerbiedigen, moet de Commissie een interne functie in het leven roepen in de vorm van een Toezichthouder op de procedurewaarborgen (de “Toezichthouder”), die — met het oog op een efficiënt gebruik van middelen — administratief aan het Comité van toezicht moet worden verbonden, en voldoende middelen ter beschikking moet krijgen. De Toezichthouder moet klachten in volledige onafhankelijkheid behandelen, onder meer onafhankelijk van het Comité van toezicht en van het Bureau, en hij moet toegang hebben tot alle informatie die nodig is om zijn taken te vervullen. |
(33) |
Een betrokken persoon moet bij de Toezichthouder een klacht kunnen indienen over de eerbiediging door het Bureau van de procedurewaarborgen, alsook op grond van een schending van de regels die van toepassing zijn op door het Bureau uitgevoerde onderzoeken, met name schendingen van procedurevereisten en grondrechten. Daartoe moet een klachtenmechanisme worden ingesteld. De Toezichthouder moet verantwoordelijk zijn voor het uitbrengen van aanbevelingen in reactie op dergelijke klachten, met waar nodig suggesties voor oplossingen voor de in de klacht genoemde kwesties. De Toezichthouder moet de klacht volgens een snelle contradictoire procedure behandelen, terwijl het Bureau het lopende onderzoek moet kunnen voortzetten. De Toezichthouder moet de klager en het Bureau in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken over het in de klacht aan de orde gestelde probleem of hiervoor een oplossing te vinden. De directeur-generaal moet de passende maatregelen nemen die op grond van de aanbeveling van de Toezichthouder geboden zijn. De directeur-generaal moet in terdege gemotiveerde gevallen van de aanbeveling van de Toezichthouder kunnen afwijken. De redenen daarvoor moeten aan het eindverslag van het onderzoek worden gehecht. |
(34) |
Met het oog op meer transparantie en verantwoording neemt de Toezichthouder in zijn jaarverslag informatie op over het klachtenmechanisme. Het jaarverslag moet met name het aantal ontvangen klachten vermelden, alsook de soorten schendingen van procedurevereisten en grondrechten die in het geding zijn, de betreffende activiteiten en, waar mogelijk, de follow-up-maatregelen die het Bureau heeft genomen. |
(35) |
De vroege doorgifte van informatie door het Bureau met het oog op het nemen van voorzorgsmaatregelen is een essentieel instrument voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Om in dit verband nauwe samenwerking tussen het Bureau en de instellingen, organen en instanties te garanderen, is het passend dat die laatste de mogelijkheid hebben om het Bureau te allen tijde te raadplegen om te besluiten welke voorzorgsmaatregelen, inclusief maatregelen ter bescherming van bewijsmiddelen, geschikt zijn. |
(36) |
Verslagen van het Bureau zijn toelaatbare bewijsmiddelen in administratieve of gerechtelijke procedures, op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als door de nationale administratieve controleurs opgestelde administratieve verslagen. Volgens het evaluatieverslag van de Commissie waarborgt deze regel de effectiviteit van de activiteiten van het Bureau in sommige lidstaten onvoldoende. Om de verslagen van het Bureau doeltreffender en het gebruik ervan samenhangender te maken, moet Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 bepalen dat die verslagen toelaatbaar zijn in niet-strafrechtelijke procedures voor de nationale rechter, en ook in administratieve procedures in de lidstaten. De regel dat die verslagen gelijkwaardig zijn aan de verslagen van nationale administratieve controleurs moet van toepassing blijven in geval van nationale strafrechtelijke procedures. Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 moet ook voorzien in de toelaatbaarheid van de verslagen van het Bureau in administratieve en gerechtelijke procedures op Unieniveau. |
(37) |
De coördinatiediensten fraudebestrijding van de lidstaten werden ingevoerd bij Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 om een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie, inclusief informatie van operationele aard, tussen het Bureau en de lidstaten te vergemakkelijken. Uit het evaluatieverslag van de Commissie bleek dat zij positief hebben bijgedragen aan de activiteiten van het Bureau. Uit het evaluatieverslag van de Commissie bleek ook dat de rol van die coördinatiediensten fraudebestrijding verder moet worden verduidelijkt om te garanderen dat het Bureau de nodige bijstand krijgt opdat zijn onderzoeken doeltreffend zijn, terwijl de organisatie en de bevoegdheden van de coördinatiediensten fraudebestrijding aan elke lidstaat worden overgelaten. In dat verband moeten de coördinatiediensten fraudebestrijding in staat zijn de nodige bijstand aan het Bureau te verlenen of te coördineren opdat het Bureau zijn taken doeltreffend kan uitvoeren vóór, tijdens of na afloop van een intern of extern onderzoek. |
(38) |
De taak van het Bureau om de lidstaten bijstand te verlenen voor de coördinatie van hun acties ter bescherming van de financiële belangen van de Unie, is een belangrijk onderdeel van zijn mandaat om grensoverschrijdende samenwerking tussen de lidstaten te ondersteunen. Er moeten nadere regels worden vastgesteld om de coördinatieactiviteiten van het Bureau en zijn samenwerking in dit verband met de autoriteiten van de lidstaten, derde landen en internationale organisaties te vergemakkelijken. Die regels mogen geen afbreuk doen aan de uitoefening door het Bureau van de bevoegdheden die aan de Commissie zijn toegekend in specifieke bepalingen betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen die autoriteiten en de Commissie, met name Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (11) en Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12), alsmede coördinatieactiviteiten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen. |
(39) |
Verduidelijkt moet worden dat wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van coördinatiediensten fraudebestrijding, in samenwerking met het Bureau of met andere bevoegde autoriteiten optreden met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Unie, zij nog steeds gebonden zijn door het nationale recht. |
(40) |
De coördinatiediensten fraudebestrijding moeten bijstand kunnen verlenen aan het Bureau in het kader van coördinatieactiviteiten, en zij moeten onderling kunnen samenwerken, teneinde de beschikbare mechanismen voor samenwerking bij fraudebestrijding verder te versterken. |
(41) |
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten, alsmede de instellingen, organen en instanties, moeten de maatregelen nemen die op grond van een aanbeveling van het Bureau geboden zijn. Teneinde het Bureau in staat te stellen te reageren op de ontwikkeling van zijn zaken moeten de lidstaten, indien het Bureau aanbevelingen betreffende gerechtelijke acties doet aan de nationale vervolgingsautoriteiten van een lidstaat, het Bureau op diens verzoek de definitieve beslissing van de nationale rechter toezenden. Om ervoor te zorgen dat de rechterlijke macht volledig onafhankelijk blijft, mag een dergelijke doorgifte alleen plaatsvinden nadat de betrokken gerechtelijke procedures afgerond zijn en de definitieve beslissing van de rechter openbaar is geworden. |
(42) |
In aanvulling op de in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 vastgestelde procedureregels voor het verrichten van onderzoeken dient het Bureau richtsnoeren betreffende onderzoeksprocedures vast te stellen die moeten worden nageleefd door de personeelsleden van het Bureau. |
(43) |
Verduidelijkt moet worden dat het Bureau kan deelnemen aan overeenkomstig het Unierecht opgerichte gemeenschappelijke onderzoeksteams en dat het in dat kader verkregen operationele informatie kan uitwisselen. Voor het gebruik van die informatie gelden de voorwaarden en waarborgen die zijn vastgelegd in het Unierecht op grond waarvan de gemeenschappelijke onderzoeksteams zijn opgericht. Wanneer het Bureau deelneemt aan dergelijke gemeenschappelijke onderzoeksteams, heeft het een ondersteunende capaciteit en neemt het de rol op zich van een partner die onderworpen is aan mogelijke wettelijke beperkingen in het Unierecht of het nationale recht. |
(44) |
Uiterlijk vijf jaar na de overeenkomstig artikel 120, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 bepaalde datum moet de Commissie de toepassing van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en met name de efficiëntie van de samenwerking tussen het Bureau en het EOM evalueren, om op basis van de ervaringen met die samenwerking te kunnen nagaan of wijzigingen wenselijk zijn. De Commissie moet, waar passend, uiterlijk twee jaar na die evaluatie een nieuw, uitgebreid wetgevingsvoorstel indienen. |
(45) |
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk betere bescherming van de financiële belangen van de Unie door de werking van het Bureau aan te passen aan de instelling van het EOM en door de onderzoeken door het Bureau doeltreffender te maken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar door regels vast te stellen betreffende de band tussen het Bureau en het EOM om door hen uitgevoerde onderzoeken doeltreffender te maken, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(46) |
Deze verordening brengt geen wijzigingen aan in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten om maatregelen te treffen ter bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. |
(47) |
De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (13) en heeft op 23 juli 2018 formele opmerkingen gegeven. |
(48) |
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 3 wordt vervangen door: “Artikel 3 Externe onderzoeken
Overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de personeelsleden van het Bureau toegang krijgen tot alle informatie en documenten in verband met de onderzochte feiten die nodig blijken voor het doelmatige en doeltreffende verloop van de controles en verificaties ter plaatse, en dat zij documenten of gegevens kunnen veiligstellen zodat er geen risico is dat ze verdwijnen. Wanneer apparatuur in particulier bezit voor professionele doeleinden wordt gebruikt, kan die apparatuur onderworpen worden aan verificatie door het Bureau. Het Bureau onderwerpt dergelijke apparatuur enkel aan verificatie onder dezelfde voorwaarden als waaronder en in dezelfde mate als waarin de nationale controleautoriteiten onderzoek mogen doen naar apparatuur in particulier bezit, en enkel indien het Bureau gegronde redenen heeft om te vermoeden dat de inhoud ervan relevant kan zijn voor het onderzoek.
Wanneer zij overeenkomstig dit lid of lid 5 bijstand verlenen, handelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overeenkomstig de nationale procedureregels die van toepassing zijn op de betrokken bevoegde autoriteit. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor dergelijke bijstand de toestemming van een gerechtelijke autoriteit vereist is, wordt die toestemming gevraagd.
Onverminderd de in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 bedoelde sectorale regelingen zorgen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten ervoor dat passende actie wordt ondernomen, waaraan het Bureau overeenkomstig het nationale recht kan deelnemen. De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten stellen het Bureau desgevraagd in kennis van de naar aanleiding daarvan ondernomen actie en van hun bevindingen met betrekking tot de in de eerste alinea van dit lid bedoelde aanwijzingen.”. |
4) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 8 wordt vervangen door: “Artikel 8 Verplichte informatieverstrekking aan het Bureau
Wanneer de instellingen, organen en instanties overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2017/1939 aan het EOM een melding doen, kunnen zij voldoen aan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde verplichting door aan het Bureau een afschrift van de aan het EOM toegezonden melding door te geven.
Voorafgaand aan de opening van een onderzoek geven zij, op een verzoek van het Bureau, dat schriftelijk wordt toegelicht, alle documenten of informatie in hun bezit door die nodig zijn om de vermoedens te beoordelen of om de in artikel 5, lid 1, vastgestelde criteria voor de opening van een onderzoek toe te passen.
Dit doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor het EOM om het Bureau relevante informatie over zaken te verstrekken overeenkomstig artikel 34, lid 8, artikel 36, lid 6, artikel 39, lid 4, en artikel 101, leden 3 en 4, van Verordening (EU) 2017/1939.
(*) Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 268 van 12.10.2010, blz. 1).”." |
8) |
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
|
9) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: “Artikel 9 bis Toezichthouder op de procedurewaarborgen
Artikel 9 ter Klachtenmechanisme
Klachten met betrekking tot de in artikel 9, leden 2 en 4, bedoelde termijn worden evenwel ingediend vóór het verstrijken van de in die bepalingen bedoelde termijn van tien dagen.
Binnen tien werkdagen na de dag van ontvangst bepaalt de Toezichthouder of aan de leden 1 en 2 is voldaan. Indien aan de leden 1 en 2 is voldaan, verzoekt de Toezichthouder het Bureau om actie te ondernemen teneinde de klacht op te lossen en de Toezichthouder hiervan binnen 15 werkdagen op de hoogte te stellen. Indien niet aan lid 1 of lid 2 is voldaan, sluit de Toezichthouder het dossier af en stelt hij de klager daarvan onverwijld in kennis.
In uitzonderlijke gevallen kan de Toezichthouder besluiten de termijn voor het uitbrengen van een aanbeveling met nog eens 15 kalenderdagen te verlengen. De Toezichthouder stelt de directeur-generaal schriftelijk in kennis van de redenen voor een dergelijke verlenging. De Toezichthouder kan aanbevelen dat het Bureau zijn aanbevelingen of verslagen wijzigt of intrekt wegens schending van de in artikel 9 bedoelde procedurewaarborgen of van de regels die van toepassing zijn op door het Bureau uitgevoerde onderzoeken, met name schendingen van procedurevereisten en grondrechten. Voordat de Toezichthouder een aanbeveling uitbrengt, raadpleegt hij het Comité van Toezicht met het oog op het verkrijgen van een advies. De Toezichthouder dient de aanbeveling in bij het Bureau en stelt de klager hiervan in kennis. Indien de Toezichthouder binnen de in dit lid bepaalde termijnen geen aanbeveling uitbrengt, wordt aangenomen dat de Toezichthouder de klacht zonder aanbeveling heeft afgewezen.
De Toezichthouder kan ook getuigen verzoeken om schriftelijk of mondeling toelichtingen te verstrekken die hij relevant acht om de feiten te beoordelen. Getuigen mogen weigeren om dergelijke toelichtingen te verstrekken.
Die uitvoeringsbepalingen omvatten met name nadere regels over:
|
10) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
11) |
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
12) |
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
13) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: “Artikel 12 bis Coördinatiediensten fraudebestrijding
Artikel 12 ter Coördinatie-activiteiten
Artikel 12 quater Verslag aan het EOM over strafbare gedragingen
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid controleert het Bureau overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, via het casemanagementsysteem van het EOM of het EOM een onderzoek uitvoert. Het Bureau kan het EOM om verdere informatie verzoeken. Het EOM reageert binnen een overeenkomstig artikel 12 octies vast te stellen termijn.
Artikel 12 quinquies Geen dubbel onderzoek
Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid controleert het Bureau overeenkomstig artikel 12 octies, lid 2, via het casemanagementsysteem van het EOM of het EOM een onderzoek uitvoert. Het Bureau kan het EOM om verdere informatie verzoeken. Het EOM reageert binnen een overeenkomstig artikel 12 octies vast te stellen termijn.
Artikel 12 sexies Steun van het Bureau aan het EOM
Bij het verlenen van steun aan het EOM ziet het Bureau af van handelingen of maatregelen die het onderzoek of de vervolging in gevaar kunnen brengen.
Zo nodig kan het Bureau om aanvullende informatie verzoeken.
Artikel 12 septies Aanvullende onderzoeken
Na ontvangst van dergelijke informatie en binnen een overeenkomstig artikel 12 octies vast te stellen termijn, kan het EOM bezwaar maken tegen het openen van een onderzoek of tegen het verrichten van bepaalde onderzoekshandelingen. Indien het EOM bezwaar maakt tegen het openen van een onderzoek of tegen het verrichten van bepaalde onderzoekshandelingen, stelt het het Bureau zonder onnodige vertraging in kennis wanneer de redenen voor het bezwaar niet langer van toepassing zijn. Indien het EOM binnen de overeenkomstig artikel 12 octies vast te stellen termijn geen bezwaar maakt, kan het Bureau een onderzoek openen en voert het dit onderzoek uit in continu overleg met het EOM. Als het EOM er nadien bezwaar tegen maakt, schorst het Bureau zijn onderzoek of zet het dit stop, of ziet het af van bepaalde onderzoekshandelingen.
Artikel 12 octies Werkafspraken en uitwisseling van informatie met het EOM
De werkafspraken omvatten gedetailleerde regelingen over de continue uitwisseling van informatie tijdens de ontvangst en de controle van vermoedens met het oog op de vaststelling van de bevoegdheid ten aanzien van onderzoeken. Ze omvatten ook regelingen inzake de overdracht van informatie tussen het Bureau en het EOM, wanneer het Bureau optreedt ter ondersteuning of ter aanvulling van het EOM. Ze voorzien in termijnen voor het beantwoorden van elkaars verzoeken. Het Bureau en het EOM vinden overeenstemming over de termijnen en de nadere regelingen met betrekking tot artikel 12 quater, lid 5, artikel 12 quinquies, lid 1, en artikel 12 septies, lid 1. Tot een dergelijke overeenstemming is bereikt, antwoordt het EOM onverwijld op de verzoeken van het Bureau, en in elk geval binnen tien werkdagen na een in artikel 12 quater, lid 5, en artikel 12 quinquies, lid 1, bedoeld verzoek, en binnen twintig werkdagen na een in artikel 12 septies, lid 1, eerste alinea, bedoeld verzoek om informatie. Voorafgaand aan de vaststelling van de werkafspraken met het EOM zendt de directeur-generaal de ontwerpwerkafspraken ter informatie toe aan het Comité van toezicht, en aan het Europees Parlement en de Raad. Het Comité van toezicht brengt onverwijld advies uit.
Telkens wanneer een match wordt gevonden tussen gegevens die het Bureau in het casemanagementsysteem heeft ingevoerd en die waarover het EOM beschikt, worden zowel het Bureau als het EOM hiervan op de hoogte gebracht. Het Bureau neemt de nodige maatregelen om het EOM op basis van een hit/no hit-systeem toegang te geven tot informatie in zijn casemanagementsysteem. De technische en veiligheidsaspecten van de wederzijdse toegang tot de casemanagementsystemen, met inbegrip van interne procedures om ervoor te zorgen dat elke toegang terdege gemotiveerd wordt voor de uitvoering van hun taken en wordt gedocumenteerd, worden in de werkafspraken vastgesteld.
|
14) |
In artikel 13, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: “1. Binnen zijn mandaat om de financiële belangen van de Unie te beschermen, werkt het Bureau op passende wijze samen met het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) en met het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol). Voor zover noodzakelijk met het oog op het faciliteren van die samenwerking komt het Bureau met Eurojust en Europol administratieve regelingen overeen. Die praktische regelingen kunnen betrekking hebben op de uitwisseling van operationele, strategische of technische informatie, met inbegrip van persoonsgegevens en gerubriceerde informatie en desgevraagd ook van voortgangsverslagen.”. |
15) |
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
|
16) |
In artikel 16 worden de leden 1 en 2 vervangen door: “1. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben jaarlijks een ontmoeting met de directeur-generaal om op politiek niveau van gedachten te wisselen over het beleid van het Bureau inzake methoden voor de preventie en bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Comité van toezicht neemt aan de gedachtewisseling deel. De Europees hoofdaanklager wordt uitgenodigd om de gedachtewisseling bij te wonen. Vertegenwoordigers van de Rekenkamer, het EOM, Eurojust en Europol kunnen op verzoek van het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de directeur-generaal of het Comité van toezicht worden uitgenodigd om op ad-hocbasis bij de gedachtewisseling aanwezig te zijn.
|
17) |
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
|
18) |
Artikel 19 wordt vervangen door: “Artikel 19 Evaluatieverslag en eventuele herziening
|
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De bij artikel 1, punt 13, van deze verordening ingevoegde artikelen 12 quater tot en met 12 septies van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 zijn evenwel van toepassing vanaf een datum die overeenkomstig artikel 120, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) 2017/1939 dient te worden bepaald.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 december 2020.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
D.M. SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitter
-
M.ROTH
-
Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 4 december 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 17 december 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
-
Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
-
Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
-
Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
-
Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
-
Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).
-
Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 3 mei 2018, Sigma Orionis SA tegen Europese Commissie, T-48/16, ECLI: EU:T:2018:245.
-
Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
-
Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 608/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten door de douane en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 15).
-
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.