Verordening 2020/2222 - Aspecten van spoorwegveiligheid en spoorverbindingen met betrekking tot de grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk verbindt via de vaste Kanaalverbinding

1.

Wettekst

28.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 437/43

 

VERORDENING (EU) 2020/2222 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 december 2020

betreffende bepaalde aspecten van spoorwegveiligheid en spoorverbindingen met betrekking tot de grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk verbindt via de vaste Kanaalverbinding

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Het Akkoord over de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2) (het “terugtrekkingsakkoord”) is door de Unie gesloten bij Besluit (EU) 2020/135 van de Raad (3) en is op 1 februari 2020 in werking getreden. De in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord bedoelde overgangsperiode, tijdens dewelke het Unierecht van toepassing blijft op en in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 127 van het terugtrekkingsakkoord (de “overgangsperiode”), loopt af op 31 december 2020.

 

(2)

Bij artikel 10 van het Verdrag tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Franse Republiek betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste Kanaalverbinding, ondertekend te Canterbury op 12 februari 1986 (het “Verdrag van Canterbury”), is een Intergouvernementele Commissie ingesteld om toe te zien op alle kwesties met betrekking tot de bouw en de exploitatie van de vaste Kanaalverbinding.

 

(3)

Tot het einde van de overgangsperiode is de Intergouvernementele Commissie de nationale veiligheidsinstantie in de zin van Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad (4). In die hoedanigheid past zij op de volledige vaste Kanaalverbinding de bepalingen van Unierecht toe die van belang zijn voor de spoorwegveiligheid en, uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad (5), voor de spoorweginteroperabiliteit.

 

(4)

Tenzij anders bepaald, zal het Unierecht na de overgangsperiode niet meer van toepassing zijn op het deel van de vaste Kanaalverbinding dat onder de jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk valt, en zal de Intergouvernementele Commissie niet langer een nationale veiligheidsinstantie krachtens het Unierecht zijn voor het deel van de vaste Kanaalverbinding dat onder jurisdictie van Frankrijk valt. De veiligheidsvergunning voor de infrastructuurbeheerder van de vaste Kanaalverbinding en de veiligheidscertificaten voor spoorwegondernemingen die actief zijn op de vaste Kanaalverbinding, die door de Intergouvernementele Commissie zijn afgegeven krachtens respectievelijk artikel 11 en artikel 10 van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), zullen met ingang van 1 januari 2021 niet langer geldig zijn.

 

(5)

Bij Besluit (EU) 2020/1531 van het Europees Parlement en de Raad (7) werd Frankrijk gemachtigd om met het Verenigd Koninkrijk te onderhandelen over een internationale overeenkomst inzake de toepassing van de Unieregels inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit op de vaste Kanaalverbinding, en om die overeenkomst te ondertekenen en te sluiten, teneinde een uniforme veiligheidsregeling te handhaven. Verordening (EU) 2020/1530 van het Europees Parlement en de Raad (8) heeft Richtlijn (EU) 2016/798 gewijzigd, onder meer wat betreft de regels voor nationale veiligheidsinstanties.

 

(6)

Op basis van Verordening (EU) 2020/1530 en onder voorbehoud van een overeenkomst als beoogd door Besluit (EU) 2020/1531 en gesloten onder bepaalde in dat besluit uiteengezette voorwaarden, zou de Intergouvernementele Commissie de enige veiligheidsinstantie blijven voor de volledige vaste Kanaalverbinding en, voor wat het deel van de vaste Kanaalverbinding betreft dat onder jurisdictie van Frankrijk valt, de nationale veiligheidsinstantie in de zin van artikel 3, punt 7, van Richtlijn (EU) 2016/798. Het is echter onwaarschijnlijk dat de door Besluit (EU) 2020/1531 beoogde overeenkomst tegen het einde van de overgangsperiode in werking zal zijn getreden.

 

(7)

Zonder een dergelijke overeenkomst komt de Intergouvernementele Commissie met ingang van 1 januari 2021 niet langer in aanmerking als nationale veiligheidsinstantie in de zin van artikel 3, punt 7, van Richtlijn (EU) 2016/798, voor wat het deel van de vaste Kanaalverbinding betreft dat onder jurisdictie van Frankrijk valt. Veiligheidsvergunningen en veiligheidscertificaten die door de Intergouvernementele Commissie zijn afgegeven, zullen niet langer geldig zijn. De Franse nationale veiligheidsinstantie wordt de bevoegde nationale veiligheidsinstantie voor het deel van de vaste Kanaalverbinding dat onder jurisdictie van Frankrijk valt.

 

(8)

Gezien het economische belang van de vaste Kanaalverbinding voor de Unie is het essentieel dat ook na 1 januari 2021 activiteiten kunnen worden uitgevoerd via de vaste Kanaalverbinding. Daartoe moet de door de Intergouvernementele Commissie afgegeven veiligheidsvergunning voor de infrastructuurbeheerder van de vaste Kanaalverbinding geldig blijven voor een periode van ten hoogste twee maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening, hetgeen een voldoende lange periode is om de Franse nationale veiligheidsinstantie in staat te stellen zijn eigen veiligheidsvergunning af te geven.

 

(9)

De vergunningen die uit hoofde van hoofdstuk III van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) zijn afgegeven aan in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen, zullen na het einde van de overgangsperiode niet langer geldig zijn. Op 10 november 2020 heeft Frankrijk, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU, de Commissie in kennis gesteld van haar voornemen om onderhandelingen over een grensoverschrijdende overeenkomst met het Verenigd Koninkrijk aan te vatten. Het doel van een dergelijke overeenkomst is spoorwegondernemingen die in het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd en aldaar een vergunning hebben gekregen, toestemming te geven om gebruik te maken van de grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar verbindt via de vaste Kanaalverbinding tot aan het grensstation en de terminal van Calais-Fréthun (Frankrijk), zonder daarvoor uit hoofde van Richtlijn 2012/34/EU een vergunning te hebben verkregen van een vergunningverlenende autoriteit van de Unie.

 

(10)

Teneinde de verbindingen tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te waarborgen, is het van essentieel belang dat de spoorwegondernemingen die in het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd en aldaar een vergunning hebben gekregen, hun activiteiten kunnen voortzetten. Daartoe moet de geldigheidsduur van hun krachtens Richtlijn 2012/34/EU door het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunningen en van hun door de Intergouvernementele Commissie afgegeven veiligheidscertificaten worden verlengd met een periode van negen maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening; dit is een voldoende lange periode om de betrokken lidstaten in staat te stellen de nodige maatregelen te nemen om de connectiviteit te waarborgen overeenkomstig Richtlijnen 2012/34/EU en (EU) 2016/798 en op basis van de overeenkomst beoogd door Besluit (EU) 2020/1531.

 

(11)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend betreffende de intrekking van het voordeel voor houders van certificaten en vergunningen als naleving van de eisen van de Unie niet wordt gewaarborgd. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10). Gezien de mogelijke gevolgen voor de spoorwegveiligheid moet voor de vaststelling van die maatregelen de onderzoeksprocedure worden toegepast. De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dat, in naar behoren gemotiveerde gevallen, om dwingende redenen van urgentie is vereist.

 

(12)

Gezien de urgentie die voortvloeit uit het einde van de overgangsperiode, is het nodig gebleken een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

 

(13)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van voorlopige maatregelen over bepaalde aspecten van spoorwegveiligheid en -connectiviteit in verband met het einde van de overgangsperiode, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de effecten ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

 

(14)

Deze verordening dient met spoed in werking te treden en van toepassing te zijn vanaf de dag na die waarop de overgangsperiode afloopt,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

  • 1. 
    In deze verordening worden, gelet op het aflopen van de in artikel 126 van het terugtrekkingsakkoord bedoelde overgangsperiode, specifieke bepalingen vastgesteld betreffende bepaalde veiligheidsvergunningen en veiligheidscertificaten die zijn afgegeven uit hoofde van Richtlijn 2004/49/EG en betreffende bepaalde vergunningen van spoorwegondernemingen die zijn afgegeven uit hoofde van Richtlijn 2012/34/EU, als vermeld in lid 2.
  • 2. 
    Deze verordening is van toepassing op de volgende certificaten en vergunningen, die geldig zijn op 31 december 2020:
 

a)

veiligheidsvergunningen die uit hoofde van artikel 11 van Richtlijn 2004/49/EG zijn afgegeven aan infrastructuurbeheerders voor het beheer en de exploitatie van grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar verbindt via de vaste Kanaalverbinding;

 

b)

veiligheidscertificaten die uit hoofde van artikel 10 van Richtlijn 2004/49/EG zijn afgegeven aan in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen die gebruikmaken van de grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar verbindt via de vaste Kanaalverbinding;

 

c)

vergunningen die uit hoofde van hoofdstuk III van Richtlijn 2012/34/EU zijn afgegeven aan in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen die gebruikmaken van de grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar verbindt via de vaste Kanaalverbinding.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de toepasselijke definities in de Richtlijnen 2012/34/EU en (EU) 2016/798 en in de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die op grond van die richtlijnen en van Richtlijn 2004/49/EG zijn vastgesteld.

Artikel 3

Geldigheid van veiligheidsvergunningen, veiligheidscertificaten en vergunningen

  • 1. 
    De in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde veiligheidsvergunningen blijven geldig gedurende twee maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening.
  • 2. 
    De in artikel 1, lid 2, onder b), bedoelde veiligheidscertificaten blijven geldig gedurende negen maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening. Ze gelden enkel om het grensstation en de terminal van Calais-Fréthun te bereiken vanuit het Verenigd Koninkrijk of om vanuit dit station en deze terminal naar het Verenigd Koninkrijk te vertrekken.
  • 3. 
    De in artikel 1, lid 2, onder c), bedoelde vergunningen blijven geldig gedurende negen maanden vanaf de datum van toepassing van deze verordening. In afwijking van artikel 23, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU zijn deze vergunningen slechts geldig op het grondgebied tussen het grensstation en de terminal van Calais-Fréthun en het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 4

Regels en verplichtingen met betrekking tot veiligheidsvergunningen, veiligheidscertificaten en vergunningen

  • 1. 
    De veiligheidsvergunningen, veiligheidscertificaten en vergunningen die onder artikel 3 van deze verordening vallen, zijn onderworpen aan de regels die daarop van toepassing zijn overeenkomstig de Richtlijnen 2012/34/EU en (EU) 2016/798 en overeenkomstig de uit hoofde van die richtlijnen vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.
  • 2. 
    De houders van de in artikel 1, lid 2, bedoelde veiligheidsvergunningen, veiligheidscertificaten en vergunningen en, naargelang het geval, de afgevende instantie, als die verschilt van de nationale veiligheidsinstantie op het grondgebied waarvan de infrastructuur in de Unie is gelegen en onder wiens bevoegdheid het grensstation en de terminal van Calais-Fréthun vallen, werken samen met de nationale veiligheidsinstantie en verstrekken die nationale veiligheidsinstantie alle toepasselijke informatie en documenten.
  • 3. 
    Als de informatie en documenten niet zijn verstrekt binnen de termijnen die de in lid 2 van onderhavig artikel bedoelde nationale veiligheidsinstantie in haar verzoeken heeft vastgesteld, kan de Commissie na kennisgeving door de nationale veiligheidsinstantie uitvoeringshandelingen vaststellen om het aan de houder krachtens artikel 3 toegekende voordeel in te trekken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
  • 4. 
    De houders van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde veiligheidsvergunningen, veiligheidscertificaten en vergunningen stellen de Commissie en het Spoorwegbureau van de Europese Unie onverwijld in kennis van alle maatregelen van andere bevoegde veiligheidsinstanties die in strijd kunnen zijn met hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening, Richtlijn 2012/34/EU of Richtlijn (EU) 2016/798.
  • 5. 
    Alvorens de krachtens artikel 3 toegekende gunsten in te trekken, informeert de Commissie te zijner tijd de in lid 2 van dit artikel bedoelde nationale veiligheidsinstantie, de instantie die de in artikel 1, lid 2, bedoelde veiligheidsvergunningen, veiligheidscertificaten en vergunningen heeft afgegeven en de houders van die vergunningen en certificaten over haar voornemen om tot dergelijke intrekking over te gaan en stelt zij hen in de gelegenheid hun standpunten kenbaar te maken.
  • 6. 
    Wat de in artikel 1, lid 2, onder c), van deze verordening bedoelde vergunningen betreft, worden — voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 van dit artikel — verwijzingen naar een nationale veiligheidsinstantie begrepen als verwijzingen naar een vergunningverlenende autoriteit als gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Richtlijn 2012/34/EU.

Artikel 5

Toezicht op de naleving van het Unierecht

  • 1. 
    De in artikel 4, lid 2, bedoelde nationale veiligheidsinstantie houdt toezicht op de spoorwegveiligheidsnormen die van toepassing zijn op in het Verenigd Koninkrijk gevestigde spoorwegondernemingen die gebruikmaken van de in artikel 1, lid 2, onder a), bedoelde grensoverschrijdende infrastructuur, en op die grensoverschrijdende infrastructuur. Daarnaast controleert de nationale veiligheidsinstantie of de infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen voldoen aan de in het Unierecht uiteengezette veiligheidsvoorschriften. In voorkomend geval verstrekt de nationale veiligheidsinstantie aan de Commissie en het Spoorwegbureau van de Europese Unie een aanbeveling voor de Commissie om overeenkomstig lid 2 van onderhavig artikel op te treden.

De in artikel 4, lid 2, in samenhang met artikel 4, lid 6, van deze verordening bedoelde vergunningverlenende autoriteit controleert of wordt voldaan aan de in de artikelen 19 tot en met 22 van Richtlijn 2012/34/EU vastgelegde vereisten in verband met de in artikel 1, lid 2, onder c), van onderhavige verordening bedoelde spoorwegondernemingen waaraan het Verenigd Koninkrijk een vergunning heeft afgeleverd.

  • 2. 
    Als de Commissie gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de veiligheidsnormen die van toepassing zijn op de exploitatie van grensoverschrijdende spoorwegdiensten of infrastructuur die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt of het deel van die infrastructuur dat in het Verenigd Koninkrijk is gelegen, niet in overeenstemming zijn met de toepasselijke bepalingen van het Unierecht, stelt zij onverwijld uitvoeringshandelingen vast om het aan de houder krachtens artikel 3 toegekende voordeel in te trekken. De bevoegdheid om uitvoeringshandelingen vast te stellen, is van overeenkomstige toepassing wanneer de Commissie gegronde twijfels heeft over de naleving van de in lid 1, tweede alinea, bedoelde eisen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kan de nationale veiligheidsinstantie of de vergunningverlenende autoriteit, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, in samenhang met artikel 4, lid 6, bij de relevante bevoegde instanties informatie opvragen, die binnen een door haar vastgestelde redelijke termijn moet worden verstrekt. Als die relevante bevoegde instanties de gevraagde informatie niet binnen de vastgestelde termijn verstrekken of onvolledige informatie verstrekken, kan de Commissie na kennisgeving door de nationale veiligheidsinstantie of vergunningverlenende autoriteit bedoeld in artikel 4, lid 2, waar passend in samenhang met artikel 4, lid 6, uitvoeringshandelingen vaststellen om het aan de houder krachtens artikel 3 toegekende voordeel in te trekken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
  • 4. 
    Alvorens de krachtens artikel 3 toegekende voordelen in te trekken, informeert de Commissie te zijner tijd de in artikel 4, lid 2, bedoelde nationale veiligheidsinstantie, de instantie die de in artikel 1, lid 2, bedoelde veiligheidsvergunningen, veiligheidscertificaten en vergunningen heeft afgegeven, de houders van die vergunningen en certificaten, en de nationale veiligheidsinstantie en de vergunningverlenende autoriteit van het Verenigd Koninkrijk over haar voornemen om tot dergelijke intrekking over te gaan, en stelt zij hen in de gelegenheid hun standpunten kenbaar te maken.

Artikel 6

Overleg en samenwerking

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overleggen met en werken samen met de bevoegde autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voor zover nodig is om de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen.
  • 2. 
    De betrokken lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek onverwijld alle informatie die zij uit hoofde van lid 1 hebben ontvangen of andere informatie die voor de uitvoering van deze verordening van belang is.

Artikel 7

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 51 van Richtlijn (EU) 2016/797 bedoelde comité en door het in artikel 62 van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde comité. Deze comités zijn comités in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Als naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 in samenhang met artikel 5 van die verordening van toepassing.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassing

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
  • 2. 
    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
  • 3. 
    Deze verordening houdt op van toepassing te zijn op 30 september 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 december 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • D. 
    M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    ROTH
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 17 december 2020 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt) en besluit van de Raad van 22 december 2020.
  • (2) 
    Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7).
  • (3) 
    Besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 1).
  • (5) 
    Richtlijn (EU) 2016/797 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 138 van 26.5.2016, blz. 44).
  • (6) 
    Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).
  • (7) 
    Besluit (EU) 2020/1531 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2020 waarbij Frankrijk wordt gemachtigd te onderhandelen over een internationale overeenkomst ter aanvulling op het Verdrag tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste Kanaalverbinding, en die overeenkomst te sluiten en te ondertekenen (PB L 352 van 22.10.2020, blz. 4).
  • (8) 
    Verordening (EU) 2020/1530 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2020 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/798 met betrekking tot de toepassing van de regels inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit in de Kanaaltunnel (PB L 352 van 22.10.2020, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.