Verordening 2020/873 - Wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft bepaalde aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie - Hoofdinhoud
26.6.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 204/4 |
VERORDENING (EU) 2020/873 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 24 juni 2020
tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft bepaalde aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) vormt samen met Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) het prudentiële regelgevingskader voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (“instellingen”) die binnen de Unie actief zijn. Dat regelgevingskader is goedgekeurd in de nasleep van de financiële crisis die in 2007-2008 losbarstte en is grotendeels gebaseerd op internationale normen die in 2010 zijn overeengekomen door het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) (het zgn. Bazel III-raamwerk); dat regelgevingskader heeft bijgedragen aan het versterken van de veerkracht van instellingen die binnen de Unie actief zijn en hen geholpen beter voorbereid te zijn om het hoofd te bieden aan potentiële moeilijkheden, zoals moeilijkheden die voortvloeien uit eventuele toekomstige crises. |
(2) |
Na haar inwerkingtreding is Verordening (EU) nr. 575/2013 meerdere malen gewijzigd om de resterende zwakke punten in het prudentiële regelgevingskader weg te werken en om een aantal nog niet afgehandelde onderdelen van de mondiale hervorming van de financiële diensten die van essentieel belang zijn voor de veerkracht van instellingen uit te voeren. Een van deze wijzigingen is de invoering, bij Verordening (EU) 2017/2395 van het Europees Parlement en de Raad (6), van overgangsregelingen in Verordening (EU) nr. 575/2013 teneinde de gevolgen van de invoering van de International Financial Reporting Standard — Financiële instrumenten (IFRS 9) op het eigen vermogen te beperken. Bij Verordening (EU) 2019/630 van het Europees Parlement en de Raad (7) is in Verordening (EU) nr. 575/2013 een vereiste ingevoerd wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen, de zogeheten prudentiële achtervang. |
(3) |
Voorts zijn bij Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad (8) in Verordening (EU) nr. 575/2013 sommige van de laatste elementen van het Bazel III-kader ingevoerd. Deze elementen betreffen onder meer een nieuwe definitie van de hefboomratio en een hefboomratiobuffer, die allebei instellingen beletten hun hefbomen buitensporig te vergroten, maar ook bepalingen voor de gunstigere prudentiële behandeling van bepaalde softwareactiva en voor de gunstigere behandeling van bepaalde door pensioenen of lonen gedekte leningen, een herziene ondersteuningsfactor voor leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) (de “ondersteuningsfactor voor kmo’s”) en een nieuwe aanpassing van de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico voor blootstellingen aan entiteiten die fysieke structuren of faciliteiten, systemen en netwerken exploiteren of financieren die essentiële openbare diensten verrichten of ondersteunen (de “infrastructuurondersteuningsfactor”). |
(4) |
De zware economische schok die de COVID-19-pandemie veroorzaakt en de uitzonderlijke inperkingsmaatregelen hebben een vergaand effect gehad op de economie. Bedrijven krijgen te maken met verstoorde leveringsketens, tijdelijke sluitingen en een daling van de vraag, terwijl huishoudens worden geconfronteerd met werkloosheid en inkomensverlies. Op Unieniveau en op lidstaatniveau hebben overheden krachtdadige maatregelen genomen om huishoudens en solvabele ondernemingen te ondersteunen zodat zij het hoofd kunnen bieden aan deze ernstige, doch tijdelijke vertraging van de economische activiteiten en de daaruit voortvloeiende liquiditeitskrapte. |
(5) |
Instellingen zullen een sleutelrol spelen in het herstel. Tegelijkertijd zullen zij waarschijnlijk ook lijden onder de verslechterende economische situatie. De bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (EBA), de bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad (10) opgerichte Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (ESMA) en de bevoegde autoriteiten hebben instellingen tijdelijke versoepelingen toegestaan wat betreft kapitaal, liquiditeit en bepaalde operationele aspecten, zodat instellingen hun rol kunnen blijven spelen bij het financieren van de reële economie ondanks het feit dat de omgeving een stevigere uitdaging vormt. Met name hebben de Commissie, de Europese Centrale Bank en EBA duidelijkheid verschaft wat betreft de toepassing van de flexibiliteit die reeds in Verordening (EU) nr. 575/2013 is ingebouwd, door interpretaties en sturing aan te reiken wat betreft de toepassing van het prudentiële kader in de context van COVID-19. Deze sturing omvat onder meer de interpretatieve mededeling van de Commissie van 28 april 2020 over de toepassing van de boekhoudkundige en prudentiële kaders om de bancaire kredietverleningen in de EU te vergemakkelijken — Ondersteuning van ondernemingen en huishoudens in het kader van COVID-19. In reactie op de COVID-19-pandemie heeft het BCBS ook enige flexibiliteit geboden bij de toepassing van internationale normen. |
(6) |
Het is van belang dat instellingen hun kapitaal inzetten waar dat het hardst nodig is, en dat het regelgevingskader van de Unie bevordert dat zij dat doen maar tegelijk waarborgt dat instellingen prudent handelen. Naast de flexibiliteit die reeds door de bestaande regels wordt geboden, zouden gerichte wijzigingen van Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 zorgen voor een soepel samenspel tussen het prudentiële regelgevingskader en de diverse maatregelen om de COVID-19-pandemie te bestrijden. |
(7) |
De uitzonderlijke omstandigheden van de COVID-19-pandemie en de uitdagingen van ongekende omvang deden de roep om onmiddellijk te handelen klinken teneinde ervoor te zorgen dat de instellingen in staat zijn om financiële middelen effectief bij bedrijven en huishoudens te krijgen en om de economische schok van de COVID-19-pandemie te beperken. |
(8) |
Garanties die in het kader van de COVID-19-pandemie worden afgegeven door nationale regeringen of andere overheidsinstanties, die volgens de in deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde standaardbenadering voor het kredietrisico als even kredietwaardig worden beschouwd, zijn, wat de risicolimiteringseffecten ervan betreft, vergelijkbaar met door officiële exportkredietinstellingen afgegeven garanties als bedoeld in artikel 47 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013. Daarom is het gerechtvaardigd de minimumdekkingsvereisten voor niet-renderende blootstellingen waarvoor garanties zijn afgegeven door nationale regeringen of andere overheidsinstanties, af te stemmen op die voor niet-renderende blootstellingen waarvoor officiële exportkredietinstellingen garanties hebben afgegeven. |
(9) |
In de context van de COVID-19-pandemie is het duidelijk geworden dat de mogelijkheid om tijdelijk bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken uit te sluiten van de berekening van de maatstaf van totale blootstelling van een instelling, zoals bepaald in artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876, van vitaal belang kan blijken te zijn in een crisissituatie. De discretionaire bevoegdheid om dergelijke blootstellingen uit te sluiten wordt echter pas van toepassing op 28 juni 2021. Daarom zouden de bevoegde autoriteiten vóór die datum geen gebruik kunnen maken van dit instrument om de toename van het aantal blootstellingen met betrekking tot centrale banken — die zich naar verwachting zal voordoen als gevolg van de monetaire beleidsmaatregelen om de economische impact van de COVID-19-pandemie te verzachten — aan te pakken. De doeltreffendheid van dat instrument lijkt bovendien te worden belemmerd door een verminderde flexibiliteit als gevolg van een aan die tijdelijke uitsluitingen gekoppeld compensatiemechanisme, waardoor instellingen minder in staat zijn om in een crisissituatie hun blootstellingen met betrekking tot centrale banken te doen toenemen. Een en ander kan uiteindelijk ertoe leiden dat een instelling zich gedwongen ziet het niveau van haar kredietverlening aan huishoudens en bedrijven terug te schroeven. Om ongewenste effecten in verband met het compensatiemechanisme tegen te gaan en de uitsluiting doeltreffend te maken bij mogelijke toekomstige schokken en crises, moet het compensatiemechanisme dan ook worden gewijzigd. Om ervoor te zorgen dat die discretionaire bevoegdheid tijdens de huidige COVID-19-pandemie kan worden uitgeoefend, moeten bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken nu reeds tijdelijk kunnen worden uitgesloten voordat het in artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalde hefboomratiovereiste op 28 juni 2021 van toepassing wordt. In afwachting van de toepassing van de gewijzigde voorschriften met betrekking tot de berekening van de hefboomratio zoals die bij Verordening (EU) 2019/876 is ingevoerd, moet artikel 429 bis, in de formulering zoals die bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie (11) is ingevoerd, van toepassing blijven. |
(10) |
In 2017 heeft het BCBS de blootstellingswaarde voor de berekening van de hefboomratio van nog af te wikkelen aankopen of verkopen volgens standaardmarktconventies herzien om ervoor te zorgen dat de behandeling de aan deze transacties verbonden inherente hefboom naar behoren weerspiegelt en dat mogelijke boekhoudkundige verschillen niet van invloed zijn op de berekening tussen instellingen met vergelijkbare posities. De herziening is in de Unie ingevoerd bij Verordening (EU) 2019/876. Die gunstigere behandeling is echter pas vanaf 28 juni 2021 van toepassing. Aangezien de herziene berekening de daadwerkelijke hefboomwerking van een transactie beter zou weerspiegelen en tegelijkertijd het vermogen van een instelling om tijdens de COVID-19-pandemie leningen te verstrekken en verliezen te compenseren zou vergroten, zouden instellingen nu reeds de mogelijkheid moeten hebben om de herziene berekening tijdelijk toe te passen voordat de bij Verordening (EU) 2019/876 ingevoerde bepaling van toepassing wordt op alle instellingen in de Unie. |
(11) |
Veel instellingen die binnen de Unie actief zijn, zijn sinds 1 januari 2018 aan IFRS 9 onderworpen. Aansluitend bij de door het BCBS aangenomen internationale normen zijn bij Verordening (EU) 2017/2395 in Verordening (EU) nr. 575/2013 overgangsregelingen opgenomen voor het beperken van de mogelijk aanzienlijke negatieve gevolgen voor het tier 1-kernkapitaal van instellingen omdat te verwachten kredietverliezen op grond van IFRS 9 in jaarrekeningen moeten worden opgenomen. |
(12) |
De toepassing van IFRS 9 tijdens de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte economische neergang kan leiden tot een plotse significante toename van voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen omdat voor vele blootstellingen mogelijk de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moeten worden berekend. Het BCBS, EBA en ESMA hebben verduidelijkt dat zij veronderstellen dat instellingen in uitzonderlijke situaties als de COVID-19-pandemie niet automatisch hun bestaande benadering van te verwachten kredietverliezen toepassen, maar in plaats daarvan de aan IFRS 9 inherente flexibiliteit benutten, bijvoorbeeld door voldoende belang te hechten aan economische trends op de lange termijn. Op 3 april 2020 is het BCBS overeengekomen om meer flexibiliteit toe te staan bij de toepassing van de overgangsregelingen waarmee de gevolgen van IFRS 9 worden ingefaseerd. Om de mogelijke volatiliteit van toetsingsvermogen die zich kan voordoen indien de COVID-19-pandemie resulteert in een aanzienlijke toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen te beperken, moeten de overgangsregelingen ook in het Unierecht worden verlengd. |
(13) |
Om de mogelijke gevolgen te beperken die een plotse toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen kan hebben op het vermogen van instellingen om hun cliënten krediet te verstrekken op het moment dat dit het meeste nodig is, moeten de overgangsregelingen met twee jaar worden verlengd en moet het instellingen worden toegestaan om alle nieuwe voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen die zij in 2020 en 2021 opnemen voor financiële activa zonder verminderde kredietkwaliteit, volledig weer aan hun tier 1-kernkapitaal toe te voegen. Deze wijzigingen zouden de gevolgen van de mogelijke toename van de voorzieningen die instellingen op grond van IFRS 9 moeten aanleggen als gevolg van de COVID-19 pandemie, verder verlichten, terwijl toch de overgangsregelingen voor de bedragen aan te verwachten kredietverliezen die vóór de COVID-19-pandemie zijn vastgesteld, behouden blijven. |
(14) |
Instellingen die voorheen hebben besloten om de overgangsregelingen wel of niet te gebruiken, moeten dat besluit op elk moment gedurende de nieuwe overgangsperiode kunnen terugdraaien, mits zij daarvoor voorafgaandelijk toestemming van hun bevoegde autoriteit hebben gekregen. De bevoegde autoriteit moet ervoor zorgen dat dergelijke besluiten tot terugdraaien niet worden ingegeven door overwegingen die wijzen op reguleringsarbitrage. Vervolgens moeten de instellingen, nadat zij toestemming van de bevoegde autoriteit hebben gekregen, de mogelijkheid hebben te beslissen om de overgangsregelingen niet langer te gebruiken. |
(15) |
De buitengewoon grote impact van de COVID-19-pandemie komt ook tot uiting in de extreme volatiliteit van de financiële markten, wat gecombineerd met onzekerheid leidt tot een hogere rente op de overheidsschuld, hetgeen op zijn beurt leidt tot niet-gerealiseerde verliezen op de door instellingen aangehouden overheidsschuld. Om de aanzienlijke negatieve gevolgen van de volatiliteit binnen markten van door centrale overheden uitgegeven schuldpapier tijdens de COVID-19-pandemie op het toetsingsvermogen van de instellingen, en daardoor op het vermogen van instellingen om cliënten krediet te verlenen, te beperken, moet opnieuw een tijdelijke prudentiële filter worden ingesteld die dat effect neutraliseert. |
(16) |
De instellingen zijn verplicht hun interne modellen dagelijks aan een backtest te onderwerpen om na te gaan of deze modellen voldoende kapitaalvereisten opleveren om de verliezen op de handelsportefeuille te absorberen. Tekortkomingen in het backtestingvereiste, ook bekend als overschrijdingen, resulteren bij een overschrijding van een bepaald aantal per jaar in een aanvullende kwantitatieve vermenigvuldigingsfactor die wordt toegepast op de eigenvermogensvereisten voor het marktrisico, berekend met gebruikmaking van interne modellen. Het backtestingvereiste is in hoge mate procyclisch in een periode van extreme volatiliteit zoals die welke wordt veroorzaakt door de COVID-19-pandemie. Als gevolg van de crisis is de op de interne modellen toegepaste kwantitatieve vermenigvuldigingsfactor voor het marktrisico aanzienlijk toegenomen. Hoewel het Bazel III-kader voor marktrisico de bevoegde autoriteiten in staat stelt dergelijke buitengewone gebeurtenissen in interne modellen van marktrisico te matigen, is deze discretionaire bevoegdheid in het kader van Verordening (EU) nr. 575/2013 niet volledig beschikbaar. Daarom moet extra flexibiliteit voor de bevoegde autoriteiten worden ingevoerd om de negatieve gevolgen van de extreme marktvolatiliteit tijdens de COVID-19-pandemie te beperken, en overschrijdingen die tussen 1 januari 2020 en 31 december 2021 plaatsvinden en die niet het gevolg zijn van tekortkomingen in interne modellen, uit te sluiten. Op basis van de ervaring met de COVID-19-pandemie moet de Commissie beoordelen of deze flexibiliteit ook tijdens toekomstige perioden van extreme marktvolatiliteit beschikbaar moet worden gesteld. |
(17) |
In maart 2020 heeft de groep van presidenten van centrale banken en banktoezichthouders de termijn voor de uitvoering van de laatste elementen van het Bazel III-kader herzien. Hoewel het merendeel van deze elementen nog steeds in Unierecht moet worden omgezet, is het hefboomratiobuffervereiste voor mondiaal systeemrelevante instellingen al omgezet via de bij Verordening (EU) 2019/876 ingevoerde wijzigingen. Daarom, en om internationaal een gelijk speelveld te waarborgen voor instellingen die in de Unie gevestigd zijn en ook buiten de Unie actief zijn, moet de toepassingsdatum voor het hefboomratiobuffervereiste zoals bepaald in die verordening met één jaar worden uitgesteld tot 1 januari 2023. Bij uitstel van de toepassing van het hefboomratiobuffervereiste zou niet-naleving van het vereiste bedoeld in artikel 141 quater van Richtlijn 2013/36/EU tijdens de periode van het uitstel zonder gevolgen blijven en zou er evenmin een daarmee samenhangende beperking op uitkeringen in de zin van artikel 141 ter van dezelfde richtlijn zijn. |
(18) |
Wat betreft de leningen die kredietinstellingen aan gepensioneerden of werknemers met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur verstrekken tegen de onvoorwaardelijke overdracht van een deel van het pensioen of het salaris van de kredietnemer aan die kredietinstelling, is artikel 123 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bij Verordening (EU) 2019/876 gewijzigd om de gunstigere behandeling van dergelijke leningen mogelijk te maken. De toepassing van een dergelijke behandeling in de context van de COVID-19-pandemie zou instellingen stimuleren om de kredietverlening aan werknemers en gepensioneerden te verhogen. Daarom moet de datum van toepassing van dat voorschrift worden vervroegd zodat instellingen daarvan reeds tijdens de COVID-19-pandemie kunnen gebruikmaken. |
(19) |
Aangezien de ondersteuningsfactor voor kmo’s en de infrastructuurondersteuningsfactor een gunstigere behandeling van bepaalde blootstellingen aan kmo’s en aan infrastructuur mogelijk maken, zou de toepassing daarvan in de context van de COVID-19-pandemie instellingen prikkelen om hun broodnodige kredietverlening te verhogen. Daarom moet de datum van toepassing van de beide ondersteuningsfactoren worden vervroegd zodat instellingen daarvan reeds tijdens de COVID-19-pandemie kunnen gebruikmaken. |
(20) |
De prudentiële behandeling van bepaalde softwareactiva is gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876 om de transitie naar een meer gedigitaliseerde banksector verder te ondersteunen. In de context van het versnelde gebruikmaken van digitale diensten als gevolg van overheidsmaatregelen om de COVID-19-pandemie te bestrijden, moet de datum van de toepassing van deze wijzigingen worden vervroegd. |
(21) |
Overheidsfinanciering door de uitgifte van staatsobligaties in de nationale valuta van een andere lidstaat kan noodzakelijk zijn ter ondersteuning van maatregelen ter bestrijding van de gevolgen van de COVID-19-pandemie. Om onnodige beperkingen voor instellingen die in dergelijke obligaties beleggen, te vermijden, is het passend de overgangsregelingen voor blootstellingen aan centrale overheden en centrale banken, in het geval waarin deze blootstellingen in de nationale valuta van een andere lidstaat luiden, opnieuw in te voeren wat betreft de behandeling van dergelijke blootstellingen in het kader van het kredietrisicokader, en om de overgangsregelingen wat betreft de behandeling van dergelijke blootstellingen in het kader van de limieten voor grote blootstellingen te verlengen. |
(22) |
In de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de COVID-19-pandemie wordt van de belanghebbenden verwacht dat zij bijdragen aan de herstelinspanningen. EBA, de Europese Centrale Bank en andere bevoegde autoriteiten hebben de instellingen aanbevolen de dividendbetalingen en de terugkoop van aandelen tijdens de COVID-19-pandemie op te schorten. Om de consequente toepassing van dergelijke aanbevelingen te bewerkstelligen, moeten de bevoegde autoriteiten ten volle gebruikmaken van hun toezichtsbevoegdheden en waar nodig van hun bevoegdheden om instellingen bindende uitkeringsbeperkingen of beperkingen van de variabele beloning op te leggen, in overeenstemming met Richtlijn 2013/36/EU. De Commissie moet naargelang haar ervaring met de COVID-19-pandemie beoordelen of aanvullende bindende bevoegdheden moeten worden verleend aan de bevoegde autoriteiten om in uitzonderlijke omstandigheden uitkeringsbeperkingen op te leggen. |
(23) |
Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het maximaliseren van het vermogen van instellingen om krediet te verlenen en verliezen te absorberen die met de COVID-19-pandemie verband houden, zonder dat een en ander ten koste gaat van de veerkracht va deze instellingen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(24) |
Willen de buitengewone ondersteuningsmaatregelen die zijn goedgekeurd om de impact van de COVID-19-pandemie te verzachten, volledig effectief zijn wat betreft het veerkrachtiger houden van de banksector en het prikkelen van de instellingen om krediet te blijven verstrekken, dan is het noodzakelijk dat het verzachtende effect van die maatregel onmiddellijk tot uiting komt in de wijze waarop de wettelijke kapitaalvereisten worden vastgesteld. Gezien de dringende noodzaak van die aanpassingen aan het prudentiële regelgevingskader moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
(25) |
Gezien de urgentie die voortvloeit uit de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de COVID-19-uitbraak, is het nodig gebleken een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. |
(26) |
De Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 575/2013
Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
in artikel 47 quater, lid 4, wordt de inleidende zin vervangen door: “4. In afwijking van lid 3 van dit artikel zijn de volgende factoren van toepassing op het deel van de niet-renderende blootstelling dat wordt gegarandeerd of verzekerd door een officiële exportkredietinstelling of dat een garantie of tegengarantie heeft van een in artikel 201, lid 1, punten a) tot en met e), bedoelde toelaatbare protectiegever, niet-gegarandeerde blootstellingen waaraan overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 2 een risicogewicht van 0 % zou worden toegekend:”; |
2) |
in artikel 114 wordt lid 6 geschrapt; |
3) |
in artikel 150, lid 1, eerste alinea, punt d), wordt punt ii) vervangen door:
|
4) |
artikel 429 bis, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876, wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
artikel 467 wordt geschrapt; |
6) |
artikel 468 wordt vervangen door: “Artikel 468 Tijdelijke behandeling van niet-gerealiseerde winsten en verliezen, gewaardeerd tegen reële waarde met verwerking van waardeveranderingen in de overige onderdelen van het totaalresultaat, in het licht van de COVID-19-pandemie
waarbij:
Bij de herberekening van het desbetreffende vereiste laat de instelling de effecten van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen gerelateerd aan de in artikel 115, lid 2, van deze verordening bedoelde blootstellingen met betrekking tot centrale, regionale of lokale overheden, alsook aan de in artikel 116, lid 4, van deze verordening bedoelde blootstellingen met betrekking tot publiekrechtelijke lichamen, met uitzondering van financiële activa met verminderde kredietkwaliteit zoals gedefinieerd in bijlage A bij de bijlage betreffende IFRS 9, buiten beschouwing bij het bepalen van die elementen.
|
7) |
artikel 473 bis wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
in artikel 495 wordt lid 2 geschrapt; |
9) |
de volgende artikelen worden ingevoegd: “Artikel 500 bis Tijdelijke behandeling van in de valuta van een andere lidstaat uitgegeven overheidsschuld
De in de eerste alinea, punten a), b) en c), van dit lid bedoelde limieten gelden voor blootstellingswaarden na inaanmerkingneming van het effect van de kredietrisicolimitering overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403.
Artikel 500 ter Tijdelijke uitsluiting van bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken van de maatstaf van totale blootstelling in het licht van de COVID-19-pandemie
Het door de instelling uitgesloten bedrag mag niet hoger zijn dan het gemiddelde bedrag van de blootstellingen per dag als bedoeld in de punten a) en b) van de eerste alinea gedurende de meest recente volledige reserveaanhoudingsperiode van de centrale bank van de instelling.
De krachtens lid 1 uit te sluiten blootstellingen voldoen aan de volgende voorwaarden:
Een instelling die blootstellingen met betrekking tot haar centrale bank overeenkomstig lid 1 uitsluit van haar maatstaf van totale blootstelling, maakt ook de hefboomratio bekend die zij zou hebben indien zij die blootstellingen niet zou hebben uitgesloten. Artikel 500 quater Uitsluiting van de overschrijdingen van de berekening van het backtesting-optelgetal in het licht van de COVID-19-pandemie In afwijking van artikel 366, lid 3, kunnen de bevoegde autoriteiten, in uitzonderlijke omstandigheden en in individuele gevallen, instellingen toestaan om de overschrijdingen die zijn vastgesteld bij de backtesting door de instelling van hypothetische of feitelijke wijzigingen, uit te sluiten van de berekening van het optelgetal bedoeld in artikel 366, lid 3, mits deze overschrijdingen niet het gevolg zijn van tekortkomingen in het interne model en mits zij tussen 1 januari 2020 en 31 december 2021 hebben plaatsgevonden. Artikel 500 quinquies Tijdelijke berekening van de blootstellingswaarde van nog af te wikkelen aankopen en verkopen volgens standaardmarktconventies in het licht van de COVID-19-pandemie
Instellingen mogen de volledige nominale waarde van verplichtingen tot betaling in verband met aankopen volgens standaardmarktconventies slechts compenseren met de volledige nominale waarde van de vorderingen in contanten in verband met nog af te wikkelen verkopen volgens standaardmarktconventies indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
|
10) |
het volgende artikel wordt ingevoegd: “Artikel 518 ter Verslag over het aantal overschrijdingen en de toezichtsbevoegdheden om de uitkeringen te beperken Uiterlijk op 31 december 2021 meldt de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad of uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding geven tot ernstige economische verstoring van het ordelijk functioneren en de integriteit van de financiële markten rechtvaardigen dat:
De Commissie overweegt, indien nodig, aanvullende maatregelen.”. |
Artikel 2
Wijzigingen in Verordening (EU) 2019/876
Artikel 3 van Verordening (EU) 2019/876 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
het volgende lid wordt toegevoegd:
|
2) |
lid 5 wordt vervangen door:
|
3) |
lid 7 wordt vervangen door:
|
Artikel 3
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 27 juni 2020.
Niettegenstaande het tweede lid van dit artikel is artikel 1, punt 4, van toepassing vanaf 28 juni 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 24 juni 2020.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
D.M. SASSOLI
Voor de Raad
De voorzitster
-
N.BRNJAC
-
Standpunt van 10 juni 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
-
Standpunt van het Europees Parlement van 18 juni 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 juni 2020.
-
Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
-
Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
-
Verordening (EU) 2017/2395 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van de invoering van IFRS 9 voor het eigen vermogen en ter behandeling als grote risicoblootstellingen van blootstellingen met betrekking tot bepaalde overheidsinstanties welke in de nationale valuta van een lidstaat luiden (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 27).
-
Verordening (EU) 2019/630 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 4).
-
Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
-
Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
-
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de hefboomratio (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 37).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.