Verordening 2020/559 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de Covid‐19-uitbraak betreft

1.

Wettekst

24.4.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 130/7

 

VERORDENING (EU) 2020/559 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 23 april 2020

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de Covid‐19-uitbraak betreft

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad (2) stelt voorschriften vast die van toepassing zijn op het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (het “fonds”).

 

(2)

De lidstaten zijn op een nog nooit eerder geziene manier getroffen door de Covid‐19-uitbraak. De crisis brengt hogere risico’s met zich voor de meest kwetsbaren, zoals de meest behoeftigen, met name door de steunverlening van het fonds te verstoren.

 

(3)

Om onmiddellijk te kunnen reageren op de gevolgen van de crisis voor de meest behoeftigen, moeten de uitgaven voor concrete acties ter bevordering van het vermogen tot crisisrespons op de Covid‐19-uitbraak met ingang van 1 februari 2020 subsidiabel zijn.

 

(4)

Om de lasten voor de overheidsbegrotingen als reactie op de Covid‐19-uitbraak te verlichten, moet de lidstaten de mogelijkheid worden geboden om bij wijze van uitzondering te verzoeken om een medefinancieringspercentage van 100 % te kunnen toepassen voor het boekjaar 2020 tot 2021, overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. Op basis van een beoordeling van de toepassing van dit uitzonderlijke medefinancieringspercentage kan de Commissie een verlenging van deze maatregel voorstellen.

 

(5)

Om ervoor te zorgen dat de meest behoeftigen in een veilige omgeving steun uit het fonds kunnen blijven ontvangen, is het noodzakelijk te voorzien in voldoende flexibiliteit voor de lidstaten om hun steunregelingen aan de huidige context aan te passen op basis van overleg met partnerorganisaties, onder meer door alternatieve leveringsmethoden, zoals met behulp van vouchers of kaarten, in elektronische of andere vorm, toe te staan, en door de lidstaten toe te staan bepaalde elementen van het operationele programma te wijzigen zonder dat een besluit van de Commissie hoeft te worden vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de meest kwetsbare personen op een veilige manier bijstand krijgen, moet het ook mogelijk zijn de nodige beschermingsmiddelen en ‐uitrusting buiten de begroting voor technische bijstand aan partnerorganisaties te verstrekken.

 

(6)

Het is passend om specifieke regels vast te stellen voor het bepalen van de subsidiabele kosten die door de begunstigden worden gedragen wanneer concrete acties als gevolg van de Covid‐19-uitbraak zijn uitgesteld of opgeschort of niet volledig zijn uitgevoerd.

 

(7)

Om de lidstaten in staat te stellen te focussen op de invoering van maatregelen om op de Covid‐19-uitbraak te reageren en de verstoring van de steunverlening aan de meest behoeftigen vanwege de besmettingsrisico’s te voorkomen, is het passend te voorzien in specifieke maatregelen die de administratieve lasten voor autoriteiten verminderen en flexibiliteit te bieden op het vlak van de naleving van bepaalde wettelijke voorschriften, met name die welke verband houden met monitoring, controle en audit.

 

(8)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk specifieke maatregelen invoeren om de daadwerkelijke uitvoering van het fonds tijdens de Covid‐19-uitbraak te waarborgen, niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (“VEU”) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

 

(9)

Gezien de urgentie waarmee de steun moet worden verstrekt, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

 

(10)

Gezien de urgentie die voortvloeit uit de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de Covid‐19-uitbraak en de daarmee gepaard gaande volksgezondheidscrisis met haar sociale en economische gevolgen, werd het nodig geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het VEU, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

 

(11)

Verordening (EU) nr. 223/2014 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 223/2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

In artikel 9 wordt de eerste alinea van lid 4 vervangen door:

“4.   De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op wijzigingen van elementen van een operationeel programma die respectievelijk onder de delen 3.5 en 3.6 en deel 4 van de in bijlage I vastgestelde modellen van operationele programma’s vallen of van de in artikel 7, lid 2, onder a), b), c), d), e) en g), vermelde elementen indien zij als gevolg van de crisisrespons op de Covid‐19-uitbraak worden gewijzigd.”.

 

2)

Aan artikel 13, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea is de termijn voor de indiening van het jaarverslag over de uitvoering voor het jaar 2019 30 september 2020.”.

 

3)

In artikel 20 wordt het volgende lid ingevoegd:

“1 bis.   In afwijking van lid 1 kan op verzoek van een lidstaat een medefinancieringspercentage van 100 % worden toegepast op overheidsuitgaven die in de betalingsaanvragen zijn opgenomen tijdens het boekjaar dat begint op 1 juli 2020 en eindigt op 30 juni 2021.

Verzoeken tot wijziging van het medefinancieringspercentage worden ingediend overeenkomstig de procedure voor de wijziging van operationele programma’s als vastgesteld in artikel 9 en gaan vergezeld van een herzien programma. Het medefinancieringspercentage van 100 % wordt alleen toegepast als de desbetreffende wijziging van het operationele programma vóór de indiening van de laatste aanvraag voor tussentijdse betaling overeenkomstig artikel 45, lid 2, door de Commissie is goedgekeurd.

Alvorens de eerste betalingsaanvraag voor het boekjaar dat begint op 1 juli 2021 in te dienen, delen de lidstaten de in deel 5.1 van de in bijlage I vastgestelde modellen van operationele programma’s bedoelde tabel mee, en bevestigen zij het medefinancieringspercentage dat van toepassing was tijdens het boekjaar dat eindigt op 30 juni 2020.”.

 

4)

Aan artikel 22, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea zijn de uitgaven voor de versterking van het vermogen tot crisisrespons op de Covid‐19-uitbraak subsidiabel vanaf 1 februari 2020.”.

 

5)

In artikel 23 wordt het volgende lid ingevoegd:

“4 bis.   Voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand kunnen direct aan de meest behoeftigen worden geleverd of indirect, zoals met behulp van vouchers of kaarten, in elektronische of andere vorm, op voorwaarde dat zulke vouchers, kaarten of andere instrumenten uitsluitend kunnen worden ingeruild voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand.”.

 

6)

In artikel 26 wordt lid 2 als volgt gewijzigd:

 

a)

punt a) wordt vervangen door:

 

“a)

de kosten van de aankoop van levensmiddelen en/of fundamentele materiële bijstand en de kosten van de aankoop van persoonlijke beschermingsmiddelen en ‐uitrusting voor partnerorganisaties;”;

 

b)

punt c) wordt vervangen door:

 

“c)

de door de partnerorganisaties gedragen administratie-, voorbereidings-, transport- en opslagkosten tegen een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten, of 5 % van de waarde van de levensmiddelen die zijn afgezet overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1308/2013;”.

 

7)

De volgende artikelen worden ingevoegd:

“Artikel 26 bis

Subsidiabiliteit van de uitgaven voor in het kader van OP I ondersteunde concrete acties tijdens de opschorting ervan als gevolg van de Covid‐19-uitbraak

Vertragingen bij de levering van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand ten gevolge van de Covid‐19-uitbraak mogen niet leiden tot een verlaging van de subsidiabele kosten die overeenkomstig artikel 26, lid 2, door de aankopende instantie of de partnerorganisaties worden gedragen. Zulke kosten kunnen overeenkomstig artikel 26, lid 2, bij de Commissie volledig worden gedeclareerd voordat de voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen wordt geleverd, op voorwaarde dat de levering wordt hervat na het einde van de met de Covid‐19-uitbraak gepaard gaande crisis.

Wanneer levensmiddelen bedorven zijn door de opschorting van de levering als gevolg van de Covid‐19-uitbraak, worden de in artikel 26, lid 2, onder a), bedoelde kosten niet verlaagd.

Artikel 26 ter

Subsidiabiliteit van de uitgaven voor in het kader van OP II of technische bijstand ondersteunde concrete acties tijdens de opschorting ervan als gevolg van de Covid‐19-uitbraak

  • 1. 
    Wanneer de uitvoering van concrete acties als gevolg van de Covid‐19-uitbraak is opgeschort, kan een lidstaat de tijdens de opschorting gedane uitgaven als subsidiabele uitgaven beschouwen, zelfs als er geen diensten zijn verleend, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
 

a)

de uitvoering van de concrete actie is opgeschort na 31 januari 2020;

 

b)

de opschorting van de concrete actie is een gevolg van de Covid‐19-uitbraak;

 

c)

de uitgaven zijn gedaan en betaald;

 

d)

de uitgaven vormen reële kosten voor de begunstigde en kunnen niet worden teruggevorderd of gecompenseerd; voor terugvorderingen en compensaties waarin niet is voorzien door de lidstaat, kan de lidstaat deze voorwaarde als vervuld beschouwen op basis van een verklaring van de begunstigde; terugvorderingen en compensaties worden in mindering gebracht op de uitgaven;

 

e)

de uitgaven zijn beperkt tot de periode van de opschorting van de concrete actie.

  • 2. 
    Voor concrete acties waarbij de begunstigde wordt vergoed op basis van vereenvoudigde kostenopties en wanneer de uitvoering van de concrete acties die de basis voor de vergoeding vormen, is opgeschort als gevolg van de Covid‐19-uitbraak, mag de betrokken lidstaat de begunstigde op basis van de voor de periode van de opschorting geplande output vergoeden, zelfs indien er geen acties zijn uitgevoerd, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
 

a)

de uitvoering van de acties is opgeschort na 31 januari 2020;

 

b)

de opschorting van de acties is een gevolg van de Covid‐19-uitbraak;

 

c)

de vereenvoudigde kostenopties beantwoorden aan reële, door de begunstigde gedragen kosten die door de begunstigde worden aangetoond, en kunnen niet worden teruggevorderd of gecompenseerd; voor terugvorderingen en compensaties waarin niet is voorzien in de lidstaat, kan de lidstaat deze voorwaarde als vervuld beschouwen op basis van een verklaring van de begunstigde; terugvorderingen en compensaties worden in mindering gebracht op het bedrag dat overeenkomt met de vereenvoudigde kostenoptie;

 

d)

de vergoeding van de begunstigde is beperkt tot de periode van de opschorting van de acties.

Voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde concrete acties kan de lidstaat de begunstigde ook vergoeden op basis van de in artikel 25, lid 1, onder a), bedoelde kosten, mits is voldaan aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel.

Wanneer een lidstaat de begunstigde op basis van de eerste en tweede alinea vergoedt, ziet hij erop toe dat dezelfde uitgaven slechts eenmaal worden vergoed.

Artikel 26 quater

Subsidiabiliteit van de uitgaven voor in het kader van OP II of technische bijstand ondersteunde concrete acties die als gevolg van de Covid‐19-uitbraak niet volledig zijn uitgevoerd

  • 1. 
    Een lidstaat kan de uitgaven voor concrete acties die als gevolg van de Covid‐19-uitbraak niet volledig zijn uitgevoerd, beschouwen als subsidiabele uitgaven, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
 

a)

de uitvoering van de concrete actie is beëindigd na 31 januari 2020;

 

b)

de beëindiging van de uitvoering van concrete actie is een gevolg van de Covid‐19-uitbraak;

 

c)

de uitgaven die vóór de beëindiging van de uitvoering van de concrete actie zijn gedaan, waren gedaan en betaald door de begunstigde.

  • 2. 
    Voor concrete acties waarvoor de begunstigde is vergoed op basis van vereenvoudigde kostenopties, kan een lidstaat de uitgaven voor concrete acties die als gevolg van de Covid‐19-uitbraak niet volledig zijn uitgevoerd, beschouwen als subsidiabele uitgaven, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
 

a)

de uitvoering van de concrete actie is beëindigd na 31 januari 2020;

 

b)

de beëindiging van de uitvoering van van de concrete actie is een gevolg van de Covid‐19-uitbraak;

 

c)

de acties die voor de vereenvoudigde kostenopties in aanmerking komen, werden ten minste gedeeltelijk verricht vóór de beëindiging van de uitvoering van de concrete actie.

Voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde concrete acties kan de lidstaat de begunstigde ook vergoeden op basis van de in artikel 25, lid 1, onder a), bedoelde kosten, mits is voldaan aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel.

Wanneer een lidstaat de begunstigde op basis van zowel de eerste als de tweede alinea vergoedt, ziet hij erop toe dat dezelfde uitgaven slechts eenmaal worden vergoed.”.

 

8)

In artikel 30 wordt het volgende lid ingevoegd:

“1 bis.   Op basis van een analyse van de potentiële risico’s kunnen de lidstaten voorzien in minder strenge controle- en auditspoorvoorschriften voor de verdeling van de voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen tijdens de Covid‐19-uitbraak.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 april 2020.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

D.M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

  • G. 
    GRLIĆ RADMAN
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 17 april 2020 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 april 2020.
  • (2) 
    Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.