Uitvoeringsverordening 2019/1916 - Nadere bepalingen betreffende het gebruik van de aerodynamische voorzieningen krachtens Richtlijn 96/53/EG - Hoofdinhoud
18.11.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 297/3 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/1916 VAN DE COMMISSIE
van 15 november 2019
tot vaststelling van nadere bepalingen betreffende het gebruik van de aerodynamische voorzieningen krachtens Richtlijn 96/53/EG van de Raad
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (1), en met name artikel 8 ter, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Een verbetering van de aerodynamische prestaties van voertuigen kunnen het brandstofverbruik, en dus ook de CO2-emissies, aanzienlijk doen dalen. Deze prestaties kunnen echter alleen aanzienlijk worden verbeterd als de toegestane afmetingen van wegvoertuigen, aerodynamische voorzieningen inbegrepen, dit mogelijk maken. Richtlijn 96/53/EG werd derhalve gewijzigd om onder bepaalde voorwaarden te kunnen afwijken van de toegestane maximumlengte van voertuigen, zowel aan de voor- als aan de achterkant. |
(2) |
Om de veiligheid van intrekbare of inklapbare aerodynamische voorzieningen aan de achterkant te waarborgen, moet worden gespecificeerd in welke situaties dergelijke voorzieningen mogen worden gebruikt en in welke niet, met name rekening houdend met de nabijheid van andere weggebruikers, speciale kenmerken van het gebied en de snelheidsbeperkingen. De verenigbaarheid van intrekbare of inklapbare aerodynamische voorzieningen aan de achterzijde met intermodale vervoersactiviteiten moet eveneens worden gewaarborgd, met name bij het op- en afrijden van intermodale vervoerseenheden. De voorzieningen moeten ook bestand zijn tegen wind bij het vervoer op dergelijke eenheden. |
(3) |
Er zij ook op gewezen dat voertuigen of voertuigcombinaties die met aerodynamische voorzieningen aan de achterzijde zijn uitgerust, moeten voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 96/53/EG, en met name de in bijlage I, punt 1.5, uiteengezette voorschriften met betrekking tot de uitwendige straal. |
(4) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 10 decies, lid 2, van Richtlijn 96/53/EG bedoelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Voorwerp
In deze verordening worden gedetailleerde voorschriften vastgesteld voor het gebruik van achteraan op voertuigen en voertuigcombinaties gemonteerde aerodynamische voorzieningen, overeenkomstig Richtlijn 96/53/EG.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) |
“voorzieningen”: achteraan op voertuigen of voertuigcombinaties gemonteerde aerodynamische voorzieningen; |
b) |
“gebruiksstand”: de stand waarin de voorzieningen de aerodynamische luchtweerstand beperken; |
c) |
“gesloten stand”: de stand waarin de voorzieningen zijn ingeklapt of ingetrokken en veilig zijn vastgemaakt. |
Artikel 3
Operationele omstandigheden
-
1.De lidstaten mogen voertuigen of voertuigcombinaties verbieden om in stedelijke of interstedelijke gebieden te rijden met de voorzieningen in de gebruiksstand als de bevoegde autoriteiten dit voorschrijven, rekening houdende met de speciale kenmerken van deze gebieden, met name waar de snelheidsbeperkingen 50 km/h of minder bedraagt en waar er veel kwetsbare weggebruikers kunnen zijn.
-
2.De voorzieningen moeten zich in de gesloten stand bevinden in situaties of gebieden waar bijzondere aandacht nodig is. Dit kan het geval zijn:
a) |
bij het manoeuvreren, achteruitrijden of parkeren van het voertuig; |
b) |
als het voertuig geparkeerd is; |
c) |
bij het in- of uitladen van goederen. |
-
3.Voor het gebruik van dergelijke voorzieningen in intermodale vervoersoperaties gelden de volgende voorschriften:
a) |
tijdens de voorbereiding van intermodaal vervoer en tijdens het vervoer zelf moeten de voorzieningen zich in de gesloten stand bevinden; |
b) |
de voorzieningen mogen niet meer dan 25 mm uitsteken aan elke zijde van het voertuig, en de totale breedte van het voertuig, voorzieningen inbegrepen, mag niet meer dan 2 600 mm bedragen; |
-
4.Gebrekkige, onveilige of slecht werkende voorzieningen moeten in de gesloten stand worden gehouden of, indien mogelijk, onmiddellijk worden verwijderd.
-
5.Bij wijze van uitzondering op punt 2 en punt 3, onder a), moeten voorzieningen zich niet in de gesloten stand bevinden als ze, overeenkomstig deel B, punt 1.3.1.1.3, deel C, punt 1.3.1.1.3, en deel D, punt 1.4.1.1.3, van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1230/2012, niet intrekbaar of inklapbaar hoeven te zijn omdat de maximumafmetingen in alle omstandigheden worden nageleefd.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 15 november 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.