Uitvoeringsbesluit 2018/1904 - 4 december 2018 Machtiging van Nederland af te wijken van artikel 285 van de btw-richtlijn

1.

Wettekst

6.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 310/25

 

UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2018/1904 VAN DE RAAD

van 4 december 2018

waarbij Nederland wordt gemachtigd een bijzondere maatregel te treffen die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Op grond van artikel 285, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG mogen de lidstaten die geen gebruik hebben gemaakt van de in artikel 14 van Richtlijn 67/228/EEG van de Raad (2) gegeven mogelijkheid, vrijstelling van belasting toekennen aan belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan 5 000 EUR of de tegenwaarde van dat bedrag in de nationale munteenheid.

 

(2)

Bij brief, ingekomen bij de Commissie op 19 juli 2018, heeft Nederland verzocht om machtiging tot het treffen van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG, teneinde een vrijstellingsdrempel van 25 000 EUR toe te passen. Door die bijzondere maatregel zouden belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan 25 000 EUR van sommige of alle in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van titel XI van Richtlijn 2006/112/EG bedoelde btw-verplichtingen worden vrijgesteld.

 

(3)

Een hogere drempel voor de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen, die is vastgesteld in de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG, komt neer op een vereenvoudiging, omdat dit de btw-verplichtingen voor kleine ondernemingen aanzienlijk kan verminderen. Die bijzondere regeling is facultatief voor belastingplichtigen.

 

(4)

Overeenkomstig artikel 395, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie bij brief van 9 augustus 2018 het verzoek van Nederland aan de andere lidstaten toegezonden, met uitzondering van Spanje en Cyprus, waaraan zij het verzoek bij brief van 10 augustus 2018 heeft toegezonden. Bij brief van 13 augustus 2018 heeft de Commissie Nederland ervan in kennis gesteld dat zij over alle gegevens beschikt die zij nodig acht voor de beoordeling van het verzoek.

 

(5)

De gevraagde derogatie is in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen van de mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's van 25 juni 2008 — „Denk eerst klein” — Een „Small Business Act” voor Europa.

 

(6)

Aangezien Nederland verwacht dat de verhoogde drempel tot minder btw-verplichtingen zal leiden, en daarmee ook tot minder administratieve lasten en nalevingskosten voor kleine ondernemingen, dient het land te worden gemachtigd de bijzondere maatregel gedurende een beperkte periode, en wel tot en met 31 december 2022, toe te passen. De bijzondere regeling voor kleine ondernemingen is facultatief en belastingplichtigen kunnen dus nog altijd voor de normale btw-regeling kiezen.

 

(7)

Aangezien de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG, betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen, momenteel worden geëvalueerd, is het niet ondenkbaar dat een richtlijn tot wijziging van die artikelen vóór het verstrijken van de geldigheidstermijn van de derogatie op 31 december 2022, zal worden vastgesteld en dat die richtlijn een datum zal vaststellen met ingang waarvan de lidstaten nationale bepalingen moeten toepassen. In dat geval dient dit besluit te vervallen.

 

(8)

Op basis van door Nederland verstrekte informatie blijkt dat de verhoogde drempel geen noemenswaardige invloed zal hebben op de totale belastingopbrengst in Nederland in het stadium van het eindverbruik.

 

(9)

De derogatie heeft geen gevolgen voor de eigen middelen van de Unie uit de btw omdat Nederland een compensatieberekening zal verrichten overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad (3),

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 285 van Richtlijn 2006/112/EG wordt Nederland gemachtigd om belastingplichtigen met een jaaromzet die ten hoogste gelijk is aan 25 000 EUR van de btw vrij te stellen.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing met ingang van 1 januari 2020 tot en met de vroegste van de volgende twee datums:

 

a)

31 december 2022;

 

b)

de datum met ingang waarvan de lidstaten nationale bepalingen moeten toepassen die zij dienen vast te stellen indien er een richtlijn wordt vastgesteld tot wijziging van de artikelen 281 tot en met 294 van Richtlijn 2006/112/EG, betreffende de bijzondere regeling voor kleine ondernemingen.

Artikel 3

Dit besluit wordt van kracht op de datum van kennisgeving ervan.

Artikel 4

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 4 december 2018.

Voor de Raad

De voorzitter

  • H. 
    LÖGER
 

  • (2) 
    Tweede Richtlijn 67/228/EEG van de Raad van 11 april 1967 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Structuur en wijze van toepassing van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 71 van 14.4.1967, blz. 1303/67).
  • (3) 
    Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 155 van 7.6.1989, blz. 9).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.