Richtlijn 2016/2370 - Wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur - Hoofdinhoud
23.12.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 352/1 |
RICHTLIJN (EU) 2016/2370 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 14 december 2016
tot wijziging van Richtlijn 2012/34/EU, met betrekking tot de openstelling van de markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor en het beheer van de spoorweginfrastructuur
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) vestigt één Europese spoorwegruimte met gemeenschappelijke regels inzake het beheer van spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders, de financiering van infrastructuur en gebruiksheffingen, de voorwaarden voor de toegang tot de spoorweginfrastructuur en -diensten en het regelgevend toezicht op de spoorwegmarkt. Deze Europese spoorwegruimte moet worden voltooid door het beginsel van vrije toegang tot binnenlandse spoorwegmarkten uit te breiden, en door de governance van de infrastructuurbeheerders te verbeteren om de gelijke toegang tot de infrastructuur te waarborgen. |
(2) |
De groei van het passagiersverkeer per spoor heeft geen gelijke tred gehouden met de evolutie van andere vervoerswijzen. De voltooiing van één Europese spoorwegruimte moet bijdragen tot de verdere ontwikkeling van het spoorvervoer als geloofwaardig alternatief voor andere vervoerswijzen. In dit verband is het van essentieel belang dat de wetgeving tot instelling van één Europese spoorwegruimte daadwerkelijk binnen de voorgeschreven termijnen wordt toegepast. |
(3) |
De Uniemarkten voor goederenvervoersdiensten per spoor en internationaal passagiersvervoer per spoor zijn respectievelijk sinds 2007 en 2010 opengesteld voor concurrentie, overeenkomstig de Richtlijnen 2004/51/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) en 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad (6). Een aantal lidstaten heeft voorts ook hun markt voor het binnenlands passagiersvervoer per spoor opengesteld voor concurrentie door de invoering van het recht op vrije toegang, door openbaredienstcontracten aan te besteden of door een combinatie van beide. Een dergelijke opening van de spoorwegmarkt zou positieve gevolgen moeten hebben voor de werking van één Europese spoorwegruimte, wat tot betere diensten voor de gebruikers zal leiden. |
(4) |
Door middel van specifieke uitsluitingen van het toepassingsgebied van Richtlijn 2012/34/EU moeten lidstaten in staat zijn rekening te houden met specifieke kenmerken van de structuur en de organisatie van spoorwegsystemen op hun grondgebied, zonder de integriteit van de Europese spoorwegruimte in het gedrang te brengen. |
(5) |
De exploitatie van spoorweginfrastructuur op een netwerk omvat besturing en seingeving. Zolang de lijn nog in bedrijf is, moet de infrastructuurbeheerder er in het bijzonder voor zorgen dat de infrastructuur geschikt is voor het beoogde gebruik. |
(6) |
Om te bepalen of een onderneming als verticaal geïntegreerd dient te worden beschouwd, moet de notie „zeggenschap” in de zin van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (7) worden toegepast. Indien een infrastructuurbeheerder en een spoorwegonderneming volledig onafhankelijk zijn van elkaar, maar beide rechtstreeks, zonder intermediaire entiteit, onder zeggenschap van de staat staan, moeten zij als afzonderlijk worden beschouwd. Een overheidsministerie dat zeggenschap uitoefent over zowel een spoorwegonderneming als een infrastructuurbeheerder, mag niet als een intermediaire entiteit worden beschouwd. |
(7) |
Met deze richtlijn worden verdere voorschriften ingevoerd ter waarborging van de onafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerder. Het moet de lidstaten vrij staan te kiezen tussen verschillende organisatiemodellen, variërend van volledige structurele scheiding tot verticale integratie, onder voorbehoud van passende waarborgen om te zorgen voor de onpartijdigheid van de infrastructuurbeheerder met betrekking tot de essentiële functies, verkeersbeheer en onderhoudsplanning. De lidstaten moeten er binnen de grenzen van de vastgelegde heffings- en toewijzingskaders voor zorgen dat de infrastructuurbeheerder op het vlak van organisatie en besluitvorming onafhankelijk is wat betreft de essentiële functies. |
(8) |
In verticaal geïntegreerde ondernemingen moeten waarborgen gelden om er voor te zorgen dat andere rechtspersonen binnen die ondernemingen geen beslissende invloed hebben op benoemingen en ontslagen van personen die belast zijn met besluiten betreffende de essentiële functies. De lidstaten moeten er in dit verband voor zorgen dat er klachtenprocedures bestaan. |
(9) |
De lidstaten moeten een nationaal kader instellen voor de beoordeling van belangenconflicten. Binnen dit kader moet de toezichthoudende instantie rekening houden met eventuele persoonlijke financiële, economische of professionele belangen die een ongepaste invloed zouden kunnen uitoefenen op de onpartijdigheid van de infrastructuurbeheerder. Indien een infrastructuurbeheerder en een spoorwegonderneming onafhankelijk van elkaar zijn, mag het feit dat zij rechtstreeks onder zeggenschap staan van dezelfde autoriteit van een lidstaat, niet worden geacht aanleiding te geven tot een belangenconflict in de zin van deze richtlijn. |
(10) |
De besluitvorming door infrastructuurbeheerders inzake treinpadtoewijzing en de besluitvorming inzake infrastructuurheffing zijn essentiële functies die van wezenlijk belang zijn om te zorgen voor rechtvaardige en niet-discriminerende toegang tot de spoorweginfrastructuur. Er moeten strenge waarborgen zijn ingesteld om ongepaste invloed te vermijden op besluiten van de infrastructuurbeheerder met betrekking tot deze functies. Die waarborgen moeten worden aangepast om rekening te houden met de verschillende governancestructuren van spoorwegentiteiten. |
(11) |
Er moeten ook passende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de functies van verkeersbeheer en onderhoudsplanning op onpartijdige wijze worden uitgeoefend, met het oog op het vermijden van concurrentieverstoring. In dit kader moeten infrastructuurbeheerders verzekeren dat spoorwegondernemingen toegang hebben tot relevante informatie. Indien spoorwegondernemingen van de infrastructuurbeheerders hierbij verdere toegang hebben gekregen tot het proces van verkeersbeheer, moet die toegang op gelijke voorwaarden aan alle betrokken spoorwegondernemingen worden verleend. |
(12) |
Indien de essentiële functies worden uitgeoefend door een onafhankelijke heffingsinstantie en/of toewijzende instantie, moet de onpartijdigheid van de infrastructuurbeheerder met betrekking tot de functies van verkeersbeheer en onderhoud worden gewaarborgd, zonder dat deze functies aan een onafhankelijke entiteit moeten worden overgedragen. |
(13) |
De toezichthoudende instanties moeten de bevoegdheid hebben om toezicht te houden op het verkeersbeheer, de vernieuwingsplanning, en geplande en niet-geplande onderhoudswerkzaamheden, teneinde discriminatie te voorkomen. |
(14) |
De lidstaten moeten er in het algemeen op toezien dat de infrastructuurbeheerder verantwoordelijk is voor de exploitatie, het onderhoud en de vernieuwing van een spoornet en wordt belast met de ontwikkeling van de spoorweginfrastructuur op dat net. Wanneer die functies worden uitbesteed aan verschillende entiteiten, moet de infrastructuurbeheerder niettemin de toezichthoudende bevoegdheid houden en de eindverantwoordelijkheid voor de uitoefening van de functies dragen. |
(15) |
Infrastructuurbeheerders die deel uitmaken van een verticaal geïntegreerde onderneming kunnen binnen die onderneming niet-essentiële functies uitbesteden onder de voorwaarden van deze richtlijn, voor zover dit geen aanleiding geeft tot een belangenconflict en de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie wordt gewaarborgd. Essentiële functies mogen niet worden uitbesteed aan een andere entiteit van de verticaal geïntegreerde onderneming, tenzij deze entiteit uitsluitend essentiële functies vervult. |
(16) |
Waar passend, met name om redenen van efficiëntie, onder andere in geval van publiek-private partnerschappen, kunnen de infrastructuurbeheersfuncties door verschillende infrastructuurbeheerders worden gedeeld. De infrastructuurbeheerders moeten elk de volle verantwoordelijkheid dragen voor de door hen uitgeoefende functies. |
(17) |
Financiële overdrachten tussen de infrastructuurbeheerder en spoorwegondernemingen, en — in verticaal geïntegreerde ondernemingen — tussen de infrastructuurbeheerder en een andere rechtspersoon in de geïntegreerde onderneming, moeten worden voorkomen indien zij zouden kunnen leiden tot een verstoring van de concurrentie op de markt, met name als gevolg van kruissubsidiëring. |
(18) |
Infrastructuurbeheerders mogen inkomsten uit beheeractiviteiten van het infrastructuurnet die het gebruik van overheidsmiddelen behelzen, gebruiken voor het financieren van hun eigen bedrijf of om dividenden aan hun aandeelhouders uit te keren, bij wijze van rendement op hun investeringen in de spoorweginfrastructuur. Mogelijke investeerders zijn de staat en eventuele particuliere aandeelhouders, maar geen ondernemingen die deel uitmaken van een verticaal geïntegreerde onderneming en die zeggenschap uitoefenen zowel over een spoorwegonderneming als over die infrastructuurbeheerder. Dividenden die voortvloeien uit activiteiten waarbij geen overheidsmiddelen zijn betrokken of inkomsten uit heffingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur, mogen ook worden gebruikt door ondernemingen die deel uitmaken van een verticaal geïntegreerde onderneming en die zeggenschap uitoefenen zowel over een spoorwegonderneming als over die infrastructuurbeheerder. |
(19) |
De heffingsbeginselen mogen de mogelijkheid niet uitsluiten dat inkomsten uit infrastructuurheffingen via de overheidsrekeningen lopen. |
(20) |
Indien de infrastructuurbeheerder in een verticaal geïntegreerde onderneming geen afzonderlijke rechtspersoonlijkheid heeft, en de essentiële functies zijn uitbesteed aan een onafhankelijke heffingsinstantie en/of toewijzende instantie, moeten de relevante bepalingen betreffende financiële transparantie en de onafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerder van overeenkomstige toepassing zijn op het niveau van bepaalde afdelingen binnen de onderneming. |
(21) |
Met het oog op een efficiënt netbeheer en een efficiënt infrastructuurgebruik moet er via het gebruik van passende coördinatiemechanismen worden gezorgd voor betere coördinatie tussen infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen. |
(22) |
Teneinde efficiënte en doeltreffende spoorwegdiensten binnen de Unie te bevorderen, moet een Europees netwerk van infrastructuurbeheerders worden ingesteld, dat voortbouwt op bestaande platforms. Met het oog op de deelname aan dit netwerk moeten de lidstaten vrij zijn te bepalen welke instantie(s) als hun hoofdinfrastructuurbeheerder(s) moet(en) worden beschouwd. |
(23) |
Gezien de heterogeniteit van de netten qua omvang en dichtheid alsook de grote verschillen tussen de organisatiestructuren van nationale, lokale en regionale overheden en de uiteenlopende ervaringen van deze overheden met marktliberalisering, moeten de lidstaten voldoende flexibiliteit krijgen om hun spoorwegnetten zodanig te organiseren dat er zowel diensten met open toegang als diensten die worden verleend op grond van openbaredienstcontracten kunnen worden aangeboden, teneinde alle passagiers een hoogstaande dienstverlening te verzekeren. |
(24) |
De toekenning van het recht op toegang tot de spoorweginfrastructuur in alle lidstaten aan spoorwegondernemingen uit de Unie voor de exploitatie van binnenlandse passagiersvervoersdiensten zou gevolgen kunnen hebben voor de organisatie en financiering van passagiersvervoersdiensten per spoor die op grond van een openbaredienstcontract worden verstrekt. De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen het recht op toegang te beperken, op basis van een besluit van de betrokken toezichthoudende instantie, indien de uitoefening van dat recht het economisch evenwicht van die openbaredienstcontracten in gevaar zou brengen. |
(25) |
Het recht van spoorwegondernemingen om toegang te krijgen tot infrastructuur doet geen afbreuk aan de mogelijkheid dat een bevoegde instantie exclusieve rechten toekent overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (8) of een openbaredienstcontract onderhands gunt op de voorwaarden van artikel 5 van die verordening. Het bestaan van een dergelijk openbaredienstcontract mag een lidstaat niet het recht geven het recht op toegang van andere spoorwegondernemingen tot de betrokken infrastructuur voor de exploitatie van passagiersdiensten per spoor te beperken, tenzij die diensten het economisch evenwicht van het openbaredienstcontract in gevaar zouden brengen. |
(26) |
De toezichthoudende instanties moeten, op verzoek van de belanghebbende partijen, op basis van een objectieve economische analyse oordelen of het economisch evenwicht van bestaande openbaredienstcontracten in gevaar zou komen. |
(27) |
De beoordelingsprocedure moet rekening houden met de noodzaak alle marktspelers voldoende rechtszekerheid te bieden om hun activiteiten te kunnen ontwikkelen. De procedure moet zo eenvoudig, efficiënt en transparant mogelijk zijn en worden afgestemd op de procedure voor de toewijzing van infrastructuurcapaciteit. |
(28) |
Op voorwaarde dat niet-discriminerende toegang wordt gewaarborgd, kunnen de lidstaten specifieke voorwaarden verbinden aan het recht op toegang tot de infrastructuur teneinde de uitvoering van een geïntegreerde dienstregeling voor binnenlandse passagiersdiensten per spoor mogelijk te maken. |
(29) |
De ontwikkeling van de spoorweginfrastructuur en de verbetering van de kwaliteit van het passagiersvervoer per spoor zijn belangrijke prioriteiten in het kader van de bevordering van een duurzaam vervoers- en mobiliteitssysteem in Europa. Met name de ontwikkeling van een hogesnelheidsspoorwegnet kan leiden tot betere en snellere verbindingen tussen de economische en culturele centra van Europa. Hogesnelheidsdiensten per spoor verbinden mensen en markten op een snelle, betrouwbare, milieuvriendelijke en kosteneffectieve wijze en bevorderen een verschuiving van passagiers naar het spoorvervoer. Het is derhalve van bijzonder belang om zowel overheids- als particuliere investeringen in de infrastructuur voor hogesnelheidslijnen aan te moedigen, om gunstige voorwaarden te scheppen voor een positief rendement op investeringen, en om de economische en maatschappelijke voordelen van die investeringen te maximaliseren. De lidstaten moeten de keuze blijven hebben tussen verschillende manieren om investeringen in spoorweginfrastructuur voor hogesnelheidslijnen en het gebruik van die lijnen te bevorderen. |
(30) |
Teneinde de markt voor hogesnelheidspassagiersvervoer te ontwikkelen, het optimaal gebruik van de beschikbare infrastructuur te bevorderen, en het concurrentievermogen van het hogesnelheidspassagiersvervoer aan te moedigen ten behoeve van de passagiers, mag de open toegang voor hogesnelheidspassagiersvervoer enkel in specifieke omstandigheden en na een objectieve economische analyse door de toezichthoudende instantie worden beperkt. |
(31) |
Teneinde passagiers toegang te bieden tot de gegevens die nodig zijn om binnen de Unie reizen te plannen en tickets te reserveren, moeten door de markt ontwikkelde gemeenschappelijke informatie- en doorgaande-ticketsystemen, worden bevorderd. Aangezien het belangrijk is naadloze openbaarvervoerssystemen te bevorderen, moeten spoorwegondernemingen worden aangemoedigd om te werken aan de ontwikkeling van dergelijke systemen, waardoor opties voor multimodale, grensoverschrijdende en van-deur-tot-deurmobiliteit mogelijk worden gemaakt. |
(32) |
Doorgaande-ticketsystemen moeten interoperabel en niet-discriminerend zijn. Spoorwegondernemingen moeten bijdragen tot de ontwikkeling van dergelijke systemen door op een niet-discriminerende wijze en in interoperabele vorm alle gegevens beschikbaar te stellen die nodig zijn om reizen te plannen en tickets te reserveren. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dergelijke systemen niet discrimineren tussen spoorwegondernemingen, en dat zij de vertrouwelijkheid van commerciële informatie, de bescherming van persoonsgegevens en de naleving van de mededingingsregels waarborgen. De Commissie moet toezien op en verslag uitbrengen over de ontwikkeling van dergelijke systemen, en waar passend wetgevingsvoorstellen indienen. |
(33) |
De lidstaten moeten erover waken dat het verstrekken van spoorwegdiensten in overeenstemming is met de voorschriften in verband met het waarborgen van passende sociale bescherming, en tegelijkertijd zorgen voor vlotte voortgang naar de voltooiing van één Europese spoorwegruimte. In dit verband moeten verplichtingen die overeenkomstig het nationale recht voortvloeien uit bindende collectieve overeenkomsten, of overeenkomsten die zijn afgesloten tussen de sociale partners, en de desbetreffende sociale normen, worden geëerbiedigd. Deze verplichtingen mogen geen afbreuk doen aan de Uniewetgeving op het gebied van sociaal en arbeidsrecht. De Commissie moet actief steun verlenen aan de werkzaamheden in het kader van de sociale dialoog in de spoorwegsector. |
(34) |
In het kader van de lopende herziening van Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (9), moet de Commissie beoordelen of nieuwe wetgevingshandelingen betreffende de certificering van treinpersoneel noodzakelijk zijn. |
(35) |
De lidstaten moeten de vrijheid hebben te beslissen over de passende financieringsstrategieën om de uitrol van het European Train Control System (ETCS) te versnellen, en in het bijzonder met betrekking tot het al dan niet differentiëren van de spoortoegangsrechten. |
(36) |
Bij incidenten of ongevallen die een impact op het grensoverschrijdend verkeer hebben, moeten de infrastructuurbeheerders samenwerken om relevante informatie te delen die een spoedig herstel van het normale verkeer mogelijk maakt. |
(37) |
Om de doelstellingen van één Europese spoorwegruimte te verwezenlijken, moeten de toezichthoudende instanties samenwerken om voor niet-discriminerende toegang tot spoorweginfrastructuur te zorgen. |
(38) |
Het is met name van essentieel belang dat toezichthoudende instanties samenwerken indien aangelegenheden betreffende internationale spoorvervoersdiensten of binationale spoorweginfrastructuur besluiten van twee of meer toezichthoudende instanties vereisen, met het oog op het coördineren van hun besluitvorming, en teneinde rechtsonzekerheid te vermijden en de efficiëntie van internationale spoordiensten te verzekeren. |
(39) |
Wanneer zij de nationale spoorwegmarkten openstellen voor concurrentie door alle spoorwegondernemingen toegang tot de spoorwegnetten te verlenen, moeten de lidstaten over een voldoende lange overgangsperiode beschikken om hun nationale wetgeving en organisatie aan te passen. Bijgevolg moeten de lidstaten hun bestaande nationale regels inzake markttoegang kunnen handhaven tot het eind van de overgangsperiode. |
(40) |
Overeenkomstig de Gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken (10) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Richtlijn 2012/34/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In artikel 6 wordt lid 2 vervangen door: „2. Voor de toepassing van dit artikel verlangen de lidstaten die artikel 7 bis, lid 3, toepassen, dat de onderneming uit afzonderlijke afdelingen zonder eigen rechtspersoonlijkheid binnen eenzelfde onderneming bestaat.”. |
4) |
Artikel 7 wordt vervangen door: „Artikel 7 Onafhankelijkheid van de infrastructuurbeheerder
De lidstaten zorgen ervoor dat geen van de andere rechtspersonen binnen de verticaal geïntegreerde onderneming een beslissende invloed uitoefent op de door de infrastructuurbeheerder genomen beslissingen met betrekking tot de essentiële functies. De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de raad van toezicht en de raad van bestuur van de infrastructuurbeheerder en de managers die rechtstreeks aan hen rapporteren, op een niet-discriminerende manier handelen en dat hun onpartijdigheid niet door belangenconflicten is aangetast.
|
5) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 7 bis Onafhankelijkheid van de essentiële functies
Artikel 7, lid 3, onder a), en artikel 7, lid 4, zijn van overeenkomstige toepassing op de afdelingshoofden die belast zijn met het beheer van de infrastructuur en de verstrekking van spoorwegdiensten.
Artikel 7 ter Onpartijdigheid van de infrastructuurbeheerder ten aanzien van het verkeersbeheer en de onderhoudsplanning
Onderhoudswerken worden door de infrastructuurbeheerder op niet-discriminerende wijze gepland. Artikel 7 quater Uitbesteden en delen van de functies van de infrastructuurbeheerder
De infrastructuurbeheerder behoudt de toezichtsbevoegdheid op en draagt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de uitoefening van de in artikel 3, punt 2, omschreven functies. Entiteiten die essentiële functies uitoefenen, voldoen aan de artikelen 7, 7 bis, 7 ter en 7 quinquies.
Die instantie houdt toezicht op de uitvoering van dergelijke overeenkomsten en kan, in gerechtvaardigde gevallen, adviseren deze te beëindigen. Artikel 7 quinquies Financiële transparantie
Artikel 7 sexies Coördinatiemechanismen De lidstaten zorgen ervoor dat er passende coördinatiemechanismen worden ingevoerd ter waarborging van de coördinatie tussen hun hoofdinfrastructuurbeheerders en alle belanghebbende spoorwegondernemingen alsook aanvragers als bedoeld in artikel 8, lid 3. In voorkomend geval worden vertegenwoordigers van de gebruikers van goederen- en passagiersvervoersdiensten, en nationale, lokale of regionale autoriteiten uitgenodigd om deel te nemen. De toezichthoudende instantie kan deelnemen als waarnemer. De coördinatie heeft onder andere betrekking op:
De infrastructuurbeheerder stelt in overleg met de belanghebbende partijen richtsnoeren voor coördinatie op en maakt die bekend. De coördinatie vindt ten minste eenmaal per jaar plaats en de infrastructuurbeheerder publiceert op zijn website een overzicht van de krachtens dit artikel ondernomen activiteiten. De coördinatie uit hoofde van dit artikel doet geen afbreuk aan het recht van aanvragers om beroep aan te tekenen bij de toezichthoudende instantie en aan de in artikel 56 vermelde bevoegdheden van de toezichthoudende instantie. Artikel 7 septies Europees netwerk van infrastructuurbeheerders
Met het oog op punt d) legt het netwerk gemeenschappelijke beginselen en praktijken vast voor de consistente monitoring en vergelijking van prestaties. De coördinatie uit hoofde van dit lid doet geen afbreuk aan het recht van aanvragers om beroep aan te tekenen bij de toezichthoudende instantie en aan de in artikel 56 vermelde bevoegdheden van de toezichthoudende instantie.
|
6) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
7) |
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 11 bis Hogesnelheidspassagiersvervoer
„Artikel 13 bis Gemeenschappelijke informatie- en doorgaande-ticketsystemen
(*2) Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14)." (*3) Richtlijn 2010/40/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende het kader voor het invoeren van intelligente vervoerssystemen op het gebied van wegvervoer en voor interfaces met andere vervoerswijzen (PB L 207 van 6.8.2010, blz. 1).”" |
9) |
Aan artikel 19 wordt het volgende punt toegevoegd:
|
10) |
In artikel 32 wordt lid 4 vervangen door: „4. De infrastructuurheffingen voor het gebruik van de in Verordening (EU) 2016/919 van de Commissie (*4) bedoelde spoorwegcorridors kunnen worden gedifferentieerd om te stimuleren tot het uitrusten van treinen met het ETCS dat voldoet aan de versie zoals door de Commissie is vastgesteld bij Beschikking 2008/386/EG (*5) en aan de volgende versies. Een dergelijke differentiatie leidt er niet toe dat het totaal van de inkomsten van de infrastructuurbeheerder stijgt. De lidstaten kunnen besluiten dat deze differentiatie van infrastructuurheffingen niet geldt voor in Verordening (EU) 2016/919 bedoelde spoorweglijnen waarop alleen met het ETCS uitgeruste treinen mogen rijden. De lidstaten kunnen besluiten deze differentiatie uit te breiden tot spoorweglijnen die niet worden genoemd in Verordening (EU) 2016/919. (*4) Verordening (EU) 2016/919 van de Commissie van 27 mei 2016 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 158 van 15.6.2016, blz. 1)." (*5) Beschikking 2008/386/EG van de Commissie van 23 april 2008 tot wijziging van bijlage A bij Beschikking 2006/679/EG betreffende de technische specificaties van het subsysteem besturing en seingeving van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem en bijlage A bij Beschikking 2006/860/EG betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem besturing en seingeving van het trans-Europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PB L 136 van 24.5.2008, blz. 11).”." |
11) |
In artikel 38 wordt lid 4 vervangen door: „4. Wanneer een aanvrager voornemens is infrastructuurcapaciteit aan te vragen met het oog op de exploitatie van een passagiersdienst in een lidstaat waar het recht op toegang tot spoorweginfrastructuur in overeenstemming met artikel 11 is beperkt, stelt hij de infrastructuurbeheerders en de betrokken toezichthoudende instanties daar uiterlijk 18 maanden voor de aanvang van de dienstregeling waarvoor capaciteit wordt aangevraagd, van in kennis. Om de betrokken toezichthoudende instanties in staat te stellen de potentiële economische impact op bestaande openbaredienstcontracten te beoordelen, zien de toezichthoudende instanties erop toe dat elke bevoegde instantie die een contract voor passagiersvervoer per spoor op de in het openbaredienstcontract bepaalde route heeft gegund, elke andere belanghebbende bevoegde instantie die het recht heeft de toegang uit hoofde van artikel 11 te beperken alsook de spoorwegondernemingen die het openbaredienstcontract op de route van deze passagiersvervoersdienst uitvoeren, onverwijld en uiterlijk binnen tien dagen op de hoogte worden gebracht.”. |
12) |
In artikel 53 wordt aan lid 3 de volgende alinea toegevoegd: „De toezichthoudende instantie kan, indien zij dit noodzakelijk acht, de infrastructuurbeheerder opdragen haar dergelijke informatie ter beschikking te stellen.”. |
13) |
In artikel 54 wordt lid 1 vervangen door: „1. Bij verstoring van het treinverkeer ten gevolge van een technisch defect of een ongeval moet de infrastructuurbeheerder alle nodige stappen zetten om de normale toestand te herstellen. Daartoe stelt hij een noodplan op met vermelding van de diverse organen die bij ernstige incidenten of ernstige verstoringen van het treinverkeer op de hoogte moeten worden gebracht. In geval van een verstoring met mogelijke gevolgen voor het grensoverschrijdend verkeer doet de infrastructuurbeheerder alle relevante informatie daaromtrent toekomen aan de infrastructuurbeheerders van wie het net en het verkeer hinder zouden kunnen ondervinden als gevolg van die verstoring. De infrastructuurbeheerders in kwestie werken met elkaar samen om het grensoverschrijdend verkeer weer te normaliseren.”. |
14) |
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
|
16) |
In artikel 63 wordt lid 1 vervangen door: „1. Uiterlijk op 31 december 2024 onderzoekt de Commissie de gevolgen van deze richtlijn op de spoorwegsector en dient zij bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de tenuitvoerlegging daarvan. Het verslag beoordeelt met name de ontwikkeling van hogesnelheidsdiensten per spoor en gaat na of er sprake is van discriminerende praktijken inzake toegang tot hogesnelheidslijnen. De Commissie overweegt of het nodig is wetgevingsvoorstellen in te dienen. Uiterlijk op diezelfde datum onderzoekt de Commissie of er in verband met infrastructuurbeheerders die deel uitmaken van een verticaal geïntegreerde onderneming nog steeds discriminerende praktijken of andere vormen van concurrentieverstoring bestaan. Indien passend dient de Commissie wetgevingsvoorstellen in.”. |
Artikel 2
-
1.Niettegenstaande artikel 3, lid 2, worden uiterlijk op 25 december 2018 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen, door de lidstaten vastgesteld en bekendgemaakt. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 3
-
1.Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
-
2.Artikel 1, punten 6 tot en met 8 en punt 11, zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2019, tijdig voor de dienstregeling die op 14 december 2020 van start gaat.
Artikel 4
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 14 december 2016.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
M.SCHULZ
Voor de Raad
De voorzitter
-
I.KORČOK
-
Standpunt van het Europees Parlement van 26 februari 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 17 oktober 2016 (PB C 431, 22.11.2016, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 14 december 2016 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
-
Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).
-
Richtlijn 2004/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 164).
-
Richtlijn 2007/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, en van Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 44).
-
Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1).
-
Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 1191/69 en (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).
-
Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.