Uitvoeringsverordening 2014/869 - Nieuwe spoorvervoersdiensten voor passagiers

1.

Wettekst

12.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 239/1

 

UITVOERINGSVERORDENING (EU) nr. 869/2014 VAN DE COMMISSIE

van 11 augustus 2014

inzake nieuwe spoorvervoersdiensten voor passagiers

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (1), en met name artikel 10, lid 4, en artikel 11, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2012/34/EU hebben de lidstaten hun markt voor het internationaal passagiersvervoer per spoor opengesteld voor spoorwegondernemingen waaraan op grond van diezelfde richtlijn een vergunning is verleend. Spoorwegondernemingen die internationale treinen exploiteren, mogen op alle stations op het internationale traject reizigers laten in- en uitstappen, ook voor trajecten tussen twee stations in dezelfde lidstaat.

 

(2)

De invoering van deze nieuwe open en internationale passagiersvervoersdiensten met tussenstops mag echter niet leiden tot de openstelling van de markt voor binnenlandse passagiersvervoersdiensten, maar moet uitsluitend gericht zijn op stops die de internationale dienst ondersteunen. De nieuwe diensten moeten hoofdzakelijk zijn bedoeld om passagiers te vervoeren op een internationaal traject. Op verzoek van bevoegde instanties of belanghebbende spoorwegondernemingen dient de toezichthoudende instantie als bedoeld in afdeling 4 van hoofdstuk IV van Richtlijn 2012/34/EU het hoofddoel van de voorgestelde nieuwe dienst te bepalen.

 

(3)

De openstelling van het internationaal passagiersvervoer per spoor kan gevolgen hebben voor de organisatie en financiering van passagiersvervoersdiensten per spoor die worden geëxploiteerd op basis van openbaredienstcontracten die zijn gegund overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (2). Op grond van artikel 11 van Richtlijn 2012/34/EU mogen de lidstaten het recht op toegang tot de markt beperken wanneer de uitoefening van dat recht het economisch evenwicht van de openbaredienstcontracten in gevaar zou brengen. Op verzoek van de bevoegde instanties, de infrastructuurbeheerder of de spoorwegonderneming die het openbaredienstcontract uitvoert, dient de toezichthoudende instantie te bepalen of een voorgestelde nieuwe internationale dienst het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in gevaar zou brengen.

 

(4)

Om te vermijden dat een reeds gestarte nieuwe spoorvervoersdienst voor passagiers wordt onderbroken en die nieuwe dienst rechtszekerheid te bieden over zijn exploitatiemogelijkheden, moet de termijn waarbinnen kan worden gevraagd om het hoofddoel van de dienst of het economisch evenwicht te onderzoeken, worden beperkt en worden gekoppeld aan het tijdstip waarop de aanvrager bekendmaakt dat hij een nieuwe internationale spoorvervoersdienst wenst in te voeren. Om dezelfde reden moet de termijn waarover de toezichthoudende instantie beschikt om haar onderzoek te voeren worden beperkt.

 

(5)

Bij een verzoek tot onderzoek van het hoofddoel moet alle informatie worden gevoegd waaruit blijkt dat het vervoeren van passagiers tussen stations in verschillende lidstaten niet het hoofddoel van de voorgestelde nieuwe dienst is. Om aan die eis te voldoen, moeten instanties die een dergelijk onderzoek vragen, gebruik kunnen maken van door de toezichthoudende instanties ter beschikking gestelde standaardformulieren.

 

(6)

De toezichthoudende instantie dient het hoofddoel van een voorgestelde dienst op middellange termijn te bepalen aan de hand van zowel een kwalitatieve als kwantitatieve analyse, veeleer dan op basis van de kenmerken van die dienst op één bepaald ogenblik. De beoordelingscriteria moeten worden bepaald in de door de toezichthoudende instantie voor het onderzoek van het hoofddoel ontwikkelde methode, rekening houdend met de specifieke context van de spoorwegmarkt in de betrokken lidstaat. Het is niet toegestaan een strikt kwantitatieve drempel te hanteren.

 

(7)

Bij een verzoek om een onderzoek van het economisch evenwicht moet alle informatie worden gevoegd waaruit blijkt dat het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract door de voorgestelde nieuwe dienst in gevaar zou komen. Er wordt geoordeeld dat het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract door de voorgestelde nieuwe dienst in gevaar komt indien die een significante invloed heeft op de waarde van het openbaredienstcontract, waardoor de op grond van dat contract geëxploiteerde diensten in een concurrerende markt niet langer levensvatbaar zijn en niet meer met een redelijke winstmarge kunnen worden geëxploiteerd.

 

(8)

Het effect van de voorgestelde nieuwe dienst op het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract moet worden beoordeeld aan de hand van een objectieve methode en door de toezichthoudende instantie voor het onderzoek van het economisch evenwicht vastgestelde beoordelingscriteria, rekening houdend met de specifieke context van de spoorwegmarkt in de betrokken lidstaat. In de economische analyse moet vooral worden nagegaan welk economisch effect de voorgestelde nieuwe dienst gedurende de volledige looptijd van dat contract heeft op het volledige openbaredienstcontract, met inbegrip van de specifiek betroffen diensten. Er mag geen vooraf bepaalde kwantitatieve drempel worden gehanteerd. De toezichthoudende instantie dient niet alleen rekening te houden met de economische analyse van het effect van de voorgestelde nieuwe dienst op het openbaredienstcontract, maar ook met de baten voor de klanten op korte en middellange termijn.

 

(9)

Alleen wanneer de nieuwe dienst aanzienlijk is gewijzigd ten opzichte van de door de toezichthoudende instantie geanalyseerde gegevens of wanneer er een aanzienlijk verschil bestaat tussen het reële en het geraamde effect op de diensten die onder het openbaredienstcontract vallen, moet het mogelijk zijn een door de toezichthoudende instantie op basis van een onderzoek van het economisch evenwicht genomen besluit te herzien. Teneinde de exploitant van de nieuwe dienst een minimale rechtszekerheid te waarborgen, moet de termijn waarbinnen een herziening kan worden gevraagd, worden beperkt.

 

(10)

Onverminderd het beginsel van de onafhankelijke besluitvorming van de toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 55, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU, dienen de toezichthoudende instanties informatie uit te wisselen en, desgevallend in individuele gevallen, hun werkwijzen en beginselen inzake het onderzoek van het hoofddoel en het economisch evenwicht te coördineren om te vermijden dat tussen hun praktijken belangrijke verschillen ontstaan die onzekerheid creëren op de markt voor het internationaal passagiersvervoer per spoor.

 

(11)

Tijdens alle werkzaamheden in verband met het onderzoek van het hoofddoel of het economisch evenwicht, moeten de toezichthoudende instanties de vertrouwelijkheid waarborgen van de door de bij deze onderzoeken betrokken partijen meegedeelde commercieel gevoelige informatie.

 

(12)

Toezichthoudende instanties zijn niet verplicht een vergoeding te vragen voor een onderzoek van het hoofddoel of het economisch evenwicht, of een herziening van een onderzoek van het economisch evenwicht. De lidstaten kunnen evenwel besluiten dat entiteiten die een verzoek indienen voor de door de toezichthoudende instanties uitgevoerde beoordelingen een vergoeding dienen te betalen die de nettokosten van de uitgevoerde beoordelingen dekt. In dat geval moet de vergoeding niet-discriminerend en redelijk zijn en op transparante wijze worden gefactureerd aan alle entiteiten die een onderzoek vragen.

 

(13)

Rekening houdend met de resultaten van een raadpleging van de belanghebbenden en de uitwisseling van informatie met andere toezichthoudende instanties, dienen de toezichthoudende instanties een coherente methode te ontwikkelen voor onderzoeken van het hoofddoel en, desgevallend, het economisch evenwicht. Andere entiteiten kunnen aan die verantwoordelijkheid geen beperkingen opleggen. Onderzoeken moeten worden onderbouwd door een analyse van elk individueel dossier en verder reiken dan de eenvoudige toepassing van een vooraf bepaalde drempelwaarde. In de nationale wetgeving mogen geen drempelwaarden worden vastgesteld. De beoordelingsmethode moet worden vastgesteld, rekening houdend met de marktontwikkelingen en na verloop van tijd kunnen worden aangepast in het licht van de door de toezichthoudende instanties opgedane ervaring.

 

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 62, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU opgerichte comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening worden de procedure en criteria vastgesteld die moeten worden toegepast om te bepalen of:

 

a)

het hoofddoel van een voorgestelde spoorvervoersdienst erin bestaat passagiers te vervoeren tussen stations in verschillende lidstaten;

 

b)

het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract voor spoorvervoer door een internationale passagiersdienst per spoor in gevaar komt.

Artikel 1 bis

Uitsluitingen van het toepassingsgebied

Deze verordening is niet van toepassing op door een onderneming georganiseerde diensten voor het vervoer van de eigen werknemers van en naar het werk, en evenmin op diensten waarvoor aan het publiek geen kaartjes worden verkocht.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. 
    „nieuwe internationale passagiersdienst”: een voorstel om een nieuwe internationale passagiersdienst op te zetten of om de frequentie of het aantal stops van een bestaande internationale passagiersdienst significant uit te breiden;
  • 2. 
    „onderzoek van het hoofddoel”: de op verzoek van een in artikel 5 bedoelde entiteit door een toezichthoudende instantie uitgevoerde beoordelingsprocedure om te bepalen of het hoofddoel van een voorgestelde spoorvervoersdienst erin bestaat passagiers te vervoeren tussen stations in verschillende lidstaten, dan wel tussen stations in dezelfde lidstaat;
  • 3. 
    „onderzoek van het economisch evenwicht”: de op verzoek van een in artikel 10 bedoelde entiteit door een toezichthoudende instantie uitgevoerde beoordelingsprocedure om te bepalen of het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract door een voorgestelde nieuwe internationale passagiersdienst per spoor in gevaar komt; uitsluitend van toepassing in lidstaten die overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2012/34/EU voor internationale passagiersdiensten tussen een plaats van vertrek en bestemming die onder één of meer openbaredienstcontracten vallen beperkingen hebben opgelegd aan het recht op toegang tot de spoorweginfrastructuur;
  • 4. 
    „openbaredienstcontract”: een openbaredienstcontract voor spoorvervoer in de zin van artikel 2, onder i), van Verordening (EG) nr. 1370/2007;
  • 5. 
    „bevoegde instantie”: een bevoegde instantie in de zin van artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1370/2007;
  • 6. 
    „netto financieel resultaat”: het effect van een openbaredienstcontract op de kosten en inkomsten die voortvloeien uit de naleving van de openbaredienstverplichtingen, rekening houdend met de inkomsten die een spoorwegonderneming uit die activiteiten haalt en een redelijke winstmarge, berekend overeenkomstig punt 2 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1370/2007.

Artikel 3

Kennisgeving van een geplande nieuwe internationale passagiersdienst

  • 1. 
    Voor hij bij de infrastructuurbeheerder infrastructuurcapaciteit aanvraagt, stelt de aanvrager de betrokken toezichthoudende instanties in kennis van zijn voornemen om een nieuwe internationale passagiersdienst in te voeren.
  • 2. 
    De toezichthoudende instanties ontwikkelen een standaardformulier dat zij op hun website ter beschikking stellen en waarin aanvragers de volgende informatie kunnen meedelen:
 

a)

de naam, het adres, de rechtsvorm en het registratienummer van de aanvrager (in voorkomend geval);

 

b)

de contactgegevens van de persoon die verantwoordelijk is voor de verzoeken;

 

c)

gegevens over de vergunning en het veiligheidscertificaat van de aanvrager of over de voortgang van de procedure om die te behalen;

 

d)

een gedetailleerde route met de plaats van vertrek en de bestemmingsstations, aangevuld met alle tussenstops en de afstand daartussen;

 

e)

de geplande startdatum van de exploitatie van de voorgestelde nieuwe internationale passagiersdienst;

 

f)

de dienstregeling, frequentie en capaciteit van de voorgestelde nieuwe dienst met vermelding van de vertrektijden, tussenstops, aankomsttijden en aansluitingen en voor elke richting eventuele afwijkingen van de frequentie of het stoppatroon van de standaarddienstregeling;

 

g)

motivering dat het hoofddoel van de voorgestelde spoorvervoersdienst erin bestaat passagiers te vervoeren tussen stations in verschillende lidstaten.

  • 3. 
    De informatie met betrekking tot de exploitatie van de voorgestelde nieuwe internationale spoorvervoersdienst voor passagiers moet minstens de eerste drie en waar mogelijk de eerste vijf exploitatiejaren bestrijken.
  • 4. 
    De toezichthoudende instantie publiceert de door de aanvrager ingediende kennisgeving, met weglating van eventuele commercieel gevoelige informatie, onverwijld op haar website en stelt de in artikel 5 of artikel 10 bedoelde entiteiten daar desgevallend van in kennis.
  • 5. 
    De aanvrager motiveert elk verzoek om commercieel gevoelige informatie niet te publiceren. Indien de toezichthoudende instantie de motivering aanvaardt, neemt zij de vertrouwelijkheid van de meegedeelde informatie in acht. Indien dat niet het geval is, stelt zij de aanvrager vertrouwelijk in kennis van haar weigering. Deze procedure doet geen afbreuk aan eventuele beroepsprocedures tegen dit besluit op grond van de nationale wetgeving.
  • 6. 
    Alle door de aanvrager in het standaardformulier en aanvullende documenten meegedeelde informatie wordt digitaal naar de toezichthoudende instantie verzonden.

Artikel 4

Termijn waarbinnen een aanvraag kan worden ingediend om het hoofddoel of economisch evenwicht te onderzoeken

  • 1. 
    Verzoeken van entiteiten als bedoeld in artikel 5 of desgevallend artikel 10 om het hoofddoel of het economisch evenwicht te onderzoeken moeten worden ingediend binnen vier weken na de publicatie van de kennisgeving van de aanvrager op de website van de toezichthoudende instantie. Entiteiten die het recht hebben om beide verzoeken in te dienen, mogen dat gelijktijdig doen.
  • 2. 
    Indien wordt gevraagd om zowel het hoofddoel als het economisch evenwicht te onderzoeken, mag dat onderzoek gelijktijdig gebeuren. Indien uit het onderzoek van het hoofddoel blijkt dat het hoofddoel van de voorgestelde dienst niet het vervoer is van passagiers tussen stations in verschillende lidstaten en een negatief besluit wordt genomen, wordt het onderzoek van het economisch evenwicht beëindigd door te verwijzen naar het negatieve besluit over het hoofddoel van de voorgestelde dienst.

Artikel 5

Entiteiten die het recht hebben om een onderzoek naar het hoofddoel te vragen

Een onderzoek naar het hoofddoel kan worden gevraagd door de volgende entiteiten:

 

a)

bevoegde instanties die openbaredienstcontracten hebben gesloten voor spoorvervoer in de regio waarop de voorgestelde nieuwe dienst een invloed heeft;

 

b)

elke spoorwegonderneming die, hetzij op commerciële basis, hetzij op grond van een openbaredienstcontract, internationale of binnenlandse treinen exploiteert op de door de voorgestelde nieuwe dienst bediende trajecten.

Artikel 6

Bij de indiening van een verzoek om een onderzoek van het hoofddoel mee te delen informatie

  • 1. 
    Bij de indiening van haar verzoek om een onderzoek deelt de verzoekende entiteit de volgende informatie mee:
 

a)

de naam, het adres, de rechtsvorm en het registratienummer (indien van toepassing) van de entiteit die het onderzoek vraagt;

 

b)

de contactgegevens van de persoon die verantwoordelijk is voor de verzoeken;

 

c)

toelichting van het belang dat de verzoekende entiteit heeft bij een besluit over het hoofddoel van de voorgestelde nieuwe dienst;

 

d)

toelichting van de reden waarom de verzoekende entiteit van oordeel is dat de voorgestelde spoorvervoersdienst een ander hoofddoel heeft dan het vervoeren van passagiers tussen stations in verschillende lidstaten;

 

e)

informatie en documenten ter onderbouwing van de toelichting onder c) en d).

  • 2. 
    De verzoekende entiteit dient elk verzoek om commercieel gevoelige informatie buiten beschouwing te laten te motiveren. Indien de toezichthoudende instantie die motivering aanvaardt, neemt zij de vertrouwelijkheid van de meegedeelde informatie in acht. Aanvaardt zij die motivering niet, dan deelt zij haar weigering mee aan de partij die om de vertrouwelijkheid heeft verzocht. Deze procedure doet geen afbreuk aan beroepsprocedures tegen een dergelijke beslissing op grond van de nationale wetgeving.
  • 3. 
    Toezichthoudende instanties publiceren ten behoeve van verzoekende entiteiten op hun website een formulier om een onderzoek naar het hoofddoel te vragen.
  • 4. 
    Alle in het standaardaanvraagformulier en de aanvullende documenten meegedeelde informatie wordt digitaal naar de toezichthoudende instantie verzonden.

Artikel 7

Procedure voor het onderzoek van het hoofddoel

  • 1. 
    De toezichthoudende instantie onderzoekt het door de verzoekende entiteit ingediende verzoek.
  • 2. 
    Een toezichthoudende instantie die vindt dat de verzoekende entiteit bij haar verzoek niet alle informatie heeft ingediend, kan binnen een periode van drie weken na ontvangst van het verzoek aanvullende informatie vragen. Is het antwoord van de verzoekende entiteit op dat verzoek nog steeds onvolledig, dan kan de toezichthoudende instantie binnen een periode van drie weken na ontvangst van het antwoord op het eerste verzoek om aanvullende informatie een tweede keer aanvullende informatie vragen. De verzoekende entiteit willigt de verzoeken om aanvullende informatie in binnen een redelijke termijn die de toezichthoudende instantie bepaalt overeenkomstig artikel 56, lid 8, van Richtlijn 2012/34/EU. Indien de verzoekende entiteit deze informatie niet binnen de door de toezichthoudende instantie bepaalde termijnen verstrekt, wordt het verzoek verworpen.
  • 3. 
    De toezichthoudende instantie kan de aanvrager verzoeken aanvullende informatie te verstrekken. Zij kan een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen verduidelijking moet worden verschaft indien de verstrekte informatie onduidelijk is.
  • 4. 
    Een verzoek dat niet overeenkomstig artikel 6, lid 1, onder d), wordt gemotiveerd, wordt verworpen.
  • 5. 
    De toezichthoudende instantie neemt uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van alle relevante informatie een besluit.

Artikel 8

Beoordelingscriteria voor het onderzoek van het hoofddoel

  • 1. 
    De toezichthoudende instantie controleert het hoofddoel van de voorgestelde nieuwe dienst. Zij voert zowel een kwalitatieve als kwantitatieve analyse uit, rekening houdend met zowel de te verwachten ontwikkeling van de dienst als de te verwachten marktontwikkelingen in de periode die de kennisgeving van de aanvrager bestrijkt.
  • 2. 
    Tijdens de beoordelingsprocedure en in aanvulling op de in het standaardformulier meegedeelde informatie, houdt de toezichthoudende instantie met name rekening met de volgende criteria:
 

a)

het door de aanvrager verwachte aandeel van de omzet en het volume die door het vervoer van internationale passagiers worden gegenereerd ten opzichte van het vervoer van binnenlandse passagiers in de lidstaat waar de toezichthoudende instantie is gevestigd;

 

b)

de door de voorgestelde nieuwe dienst in de verschillende lidstaten afgelegde afstand en de situering van de stopplaatsen;

 

c)

de vervoersvraag voor de nieuwe dienst;

 

d)

de marketingstrategie van de aanvrager;

 

e)

de kenmerken van het rollend materieel dat voor de nieuwe dienst zal worden gebruikt.

  • 3. 
    De toezichthoudende instantie kan drempels bepalen en opleggen, namelijk het aandeel van de omzet of het volume die door het vervoer van internationale passagiers worden gegenereerd. Om een dienst als internationale dienst aan te merken, mogen deze drempels niet hoger liggen dan 50 % van het volume of de omzet die door het vervoer van alle passagiers wordt gegenereerd, zoals geraamd voor de hele periode waarop het besluit van de toezichthoudende instantie van toepassing is, en deze drempels mogen niet worden gebruikt zonder tegelijkertijd andere elementen in aanmerking te nemen.

Artikel 9

Resultaat van het onderzoek van het hoofddoel

  • 1. 
    Na de beoordeling van de voorgestelde nieuwe dienst, bepaalt de toezichthoudende instantie of het hoofddoel van de nieuwe dienst erin bestaat:
 

a)

passagiers te vervoeren tussen stations in verschillende lidstaten, of

 

b)

passagiers te vervoeren tussen stations in de lidstaat waar de toezichthoudende instantie is gevestigd.

  • 2. 
    Indien de toezichthoudende instantie een besluit neemt als bedoeld in lid 1, onder a), krijgt de aanvrager voor de nieuwe internationale passagiersdienst toegang tot het spoornet.
  • 3. 
    Indien de toezichthoudende instantie een besluit neemt als bedoeld in lid 1, onder b), beschouwt de toezichthoudende instantie de aanvraag als een aanvraag voor een binnenlandse passagiersdienst en stelt zij de aanvrager daarvan in kennis. De aanvrager volgt dan de geldende nationale regels om toegang tot de spoorweginfrastructuur te vragen.
  • 4. 
    De toezichthoudende instantie stelt de aanvrager in kennis van haar besluit.
  • 5. 
    Het besluit van de toezichthoudende instantie wordt gemotiveerd en onverwijld bekendgemaakt op de website, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.

Artikel 10

Entiteiten die het recht hebben om een onderzoek naar het economisch evenwicht te vragen

Wanneer een bij het voorstel voor een nieuwe internationale spoordienst betrokken lidstaat beperkingen heeft opgelegd aan het recht op toegang tot de spoorweginfrastructuur voor internationale spoorvervoersdiensten tussen een plaats van vertrek en bestemming die onder één of meer openbaredienstcontracten vallen, kunnen de volgende entiteiten verzoeken het economisch evenwicht te onderzoeken:

 

a)

een bevoegde instantie of bevoegde instanties die een openbaredienstcontract hebben gesloten die een plaats van vertrek en een bestemming van de voorgestelde nieuwe dienst bestrijken;

 

b)

andere belanghebbende instanties die het toegangsrecht op grond van artikel 11 van Richtlijn 2012/34/EU kunnen beperken;

 

c)

de infrastructuurbeheerder in het geografisch gebied waarin de voorgestelde nieuwe internationale passagiersdienst zou rijden;

 

d)

spoorwegondernemingen die openbaredienstcontracten uitvoeren die zijn gegund door de onder a) bedoelde autoriteit.

Artikel 11

Bij de indiening van een onderzoek van het economisch evenwicht mee te delen informatie

  • 1. 
    De verzoekende entiteit deelt de volgende informatie mee:
 

a)

de naam, het adres, de rechtsvorm en het registratienummer (indien van toepassing) van de entiteit die het onderzoek vraagt;

 

b)

de contactgegevens van de persoon die verantwoordelijk is voor de verzoeken;

 

c)

toelichting van het belang dat de verzoekende entiteit heeft bij een besluit over het economisch evenwicht;

 

d)

informatie die aantoont dat het economisch evenwicht door de nieuwe dienst in gevaar komt;

 

e)

informatie en documenten ter onderbouwing van de toelichting onder c) en d).

  • 2. 
    De toezichthoudende instantie kan de bij het onderzoek betrokken entiteiten verzoeken onder meer de volgende informatie mee te delen:
 

a)

De bevoegde autoriteit:

 

i)

een afschrift van het openbaredienstcontract;

 

ii)

nationale regels voor de gunning en wijziging van openbaredienstcontracten;

 

iii)

relevante prognoses van de trajecten en inkomsten, met inbegrip van de voor die prognoses gehanteerde methode.

 

b)

De spoorwegonderneming die het openbaredienstcontract uitvoert:

 

i)

een afschrift van het openbaredienstcontract;

 

ii)

het ondernemingsplan van deze onderneming;

 

iii)

informatie over de inkomsten van de onderneming;

 

iv)

beschikbare informatie over de dienstregeling van de diensten, waaronder vertrektijden, tussenstops, aankomsttijden en aansluitingen;

 

v)

de geraamde elasticiteit van de diensten (bv. prijselasticiteit, elasticiteit met betrekking tot de kwaliteitsaspecten van de dienst) en plannen voor reacties op de concurrerende nieuwe dienst, alsmede eventuele kostenbesparingen dankzij die nieuwe dienst.

 

c)

De aanvrager:

 

i)

het ondernemingsplan;

 

ii)

prognoses van de inkomsten uit door binnenlandse passagiers afgelegde trajecten, met inbegrip van de voor die prognose gehanteerde methode;

 

iii)

prijsstrategieën;

 

iv)

tariefregelingen;

 

v)

specificaties van het rollend materieel (bv. bezettingsgraad, aantal zitplaatsen, rijtuigconfiguratie);

 

vi)

marketingstrategie;

 

vii)

de geraamde elasticiteit van de diensten (bv. prijselasticiteit, elasticiteit inzake kwaliteitsaspecten van de dienst).

 

d)

De infrastructuurbeheerder:

informatie betreffende relevante lijnen of baanvakken om te waarborgen dat er infrastructuurcapaciteit beschikbaar is voor de nieuwe internationale passagiersdienst. Deze informatieplicht voor de infrastructuurbeheerder doet niets af aan de op hem rustende verplichtingen in het kader van de toewijzingsprocedure als bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 3, van Richtlijn 2012/34/EU.

  • 3. 
    De bij het onderzoek van het economisch evenwicht betrokken entiteiten motiveren elk voorstel om commercieel gevoelige informatie buiten beschouwing te laten. Indien de toezichthoudende instantie die motivering aanvaardt, neemt zij de vertrouwelijkheid van de meegedeelde informatie in acht. Indien dat niet het geval is, deelt zij dit vertrouwelijk mee aan de verzoekende entiteit. Deze procedure doet geen afbreuk aan eventuele beroepsprocedures tegen een dergelijke beslissing op grond van de nationale wetgeving.

Artikel 12

Procedure voor het onderzoek van het economisch evenwicht

  • 1. 
    De toezichthoudende instantie onderzoekt het door de verzoekende entiteit ingediende verzoek.
  • 2. 
    Een toezichthoudende instantie die vindt dat de verzoekende entiteit bij haar verzoek niet alle informatie heeft ingediend, kan binnen een periode van drie weken na ontvangst van het verzoek aanvullende informatie vragen. Is het antwoord van de verzoekende entiteit op dat verzoek nog steeds onvolledig, dan kan de toezichthoudende instantie binnen een periode van drie weken na ontvangst van het antwoord op het eerste verzoek om aanvullende informatie een tweede keer aanvullende informatie vragen. De verzoekende entiteit willigt de verzoeken om aanvullende informatie in binnen een redelijke termijn die de toezichthoudende instantie bepaalt overeenkomstig artikel 56, lid 8, van Richtlijn 2012/34/EU. Indien de verzoekende entiteit deze informatie niet binnen de door de toezichthoudende instantie bepaalde termijnen verstrekt, wordt het verzoek verworpen.
  • 3. 
    De toezichthoudende instantie vraagt binnen één maand na ontvangst van het verzoek de in artikel 11 bedoelde informatie aan de andere betrokken partijen en met name de spoorwegonderneming die toegang tot het spoornet vraagt voor de exploitatie van een nieuwe internationale passagiersvervoersdienst. Zij kan een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen verduidelijking moet worden verschaft indien de verstrekte informatie onduidelijk is.
  • 4. 
    Een verzoek dat niet overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder d), wordt gemotiveerd, wordt verworpen.
  • 5. 
    Indien de door de verzoekende instantie meegedeelde informatie het verzoek om een onderzoek van het economisch evenwicht rechtvaardigt en het verzoek om een dergelijk onderzoek niet ongeldig wordt vanwege de informatie die wordt meegedeeld door de om toegang verzoekende aanvrager, wordt geen toegang verleend.
  • 6. 
    De toezichthoudende instantie bepaalt de termijn waarbinnen zij een besluit dient te nemen, met een maximum van zes weken na de ontvangst van alle relevante informatie.
  • 7. 
    Alle informatie wordt digitaal naar de toezichthoudende instantie gestuurd.

Artikel 13

Inhoud van het onderzoek van het economisch evenwicht

  • 1. 
    Er wordt van uitgegaan dat het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract in gevaar komt wanneer de voorgestelde nieuwe dienst een significante negatieve impact heeft op:
 

i)

de rendabiliteit van de op grond van het openbaredienstcontract geëxploiteerde diensten en/of

 

ii)

de nettokosten voor de bevoegde instantie die het openbaredienstcontract heeft gegund.

  • 2. 
    De toezichthoudende instantie beoordeelt of het economisch evenwicht van een openbaredienstcontract al dan niet in gevaar komt door de voorgestelde nieuwe dienst. In haar analyse spitst de toezichthoudende instantie zich toe op de economische impact van de voorgestelde nieuwe dienst op het volledige openbaredienstcontract tijdens de volledige duur daarvan, niet op individuele diensten die onder dat contract vallen. Er mogen vooraf bepaalde drempels inzake specifieke criteria worden gehanteerd, maar enkel in verband met andere criteria.
  • 3. 
    De toezichthoudende instantie houdt eveneens rekening met de baten die de nieuwe dienst op korte en middellange termijn oplevert voor de klanten.

Artikel 14

Beoordelingscriteria voor het onderzoek van het economisch evenwicht

Bij de beoordelingsprocedure houdt de toezichthoudende instantie in het bijzonder rekening met de volgende criteria:

 

a)

effect op het netto financieel resultaat van de diensten die onder het openbaredienstcontract vallen, gedurende de volledige looptijd van dat contract;

 

b)

potentiële commerciële reactie van de spoorwegonderneming die het openbaredienstcontract uitvoert;

 

c)

potentiële besparingen voor de spoorwegonderneming die het openbaredienstcontract uitvoert (zoals de niet-vervanging van afgeschreven rollend materieel of personeel waarvan het contract verstrijkt) en potentiële baten voor deze spoorwegonderneming die voortvloeien uit de voorgestelde nieuwe dienst (zoals de aanvoer van internationale passagiers als potentiële klanten voor aansluitende regionale diensten die onder het openbaredienstcontract vallen);

 

d)

de mogelijkheid om de reikwijdte van het openbaredienstcontract te beperken, met name wanneer de vervaldatum daarvan op het moment van de beoordeling nabij is;

 

e)

effect op de prestatie en kwaliteit van de spoorvervoersdiensten;

 

f)

effect op de dienstregelingsplanning van treindiensten;

 

g)

indien van toepassing, effect op investeringen die spoorwegondernemingen of bevoegde instanties doen in rollend materieel.

Artikel 15

Resultaat van het onderzoek van het economisch evenwicht

  • 1. 
    Na afloop van het onderzoek van het economisch evenwicht neemt de toezichthoudende instantie een besluit overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU, op basis waarvan de toegang tot de spoorweginfrastructuur wordt verleend, gewijzigd, toegekend onder bepaalde voorwaarden of geweigerd.
  • 2. 
    Alvorens een besluit te nemen waardoor de toegang tot de spoorweginfrastructuur voor de nieuwe internationale passagiersdienst zou worden geweigerd, biedt de toezichthoudende instantie de aanvrager de mogelijkheid zijn plan aan te passen met inachtneming van het economisch evenwicht van het openbaredienstcontract.
  • 3. 
    Het besluit van de toezichthoudende instantie en de motivering daarvan worden bekendgemaakt op de website van de toezichthoudende instantie, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.

Artikel 16

Herziening van een besluit na een onderzoek van het economisch evenwicht

  • 1. 
    De in artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2012/34/EU genoemde entiteiten kunnen verzoeken een op basis van een onderzoek van het economisch evenwicht genomen besluit te herzien indien aan de volgende, door de toezichthoudende instantie bepaalde voorwaarden is voldaan. Mogelijke voorwaarden zijn:
 

a)

de nieuwe internationale passagiersdienst heeft een significante wijziging ondergaan ten opzichte van de door de toezichthoudende instantie geanalyseerde cijfers, of

 

b)

er bestaat een substantieel verschil tussen de reële en de geraamde impact op de diensten die onder het openbaredienstcontract vallen, of

 

c)

het openbaredienstcontract is vroegtijdig beëindigd.

  • 2. 
    Tenzij de toezichthoudende instantie in haar besluit anders bepaalt, kan binnen drie jaar na de bekendmaking van een besluit geen herziening van dat besluit worden gevraagd behoudens in het geval als beschreven in lid 1, onder a).

Artikel 17

Samenwerking van de toezichthoudende instanties met andere toezichthoudende instanties die voor de voorgestelde nieuwe dienst bevoegd zijn

  • 1. 
    Wanneer een toezichthoudende instantie een aanvraag voor de invoering van een nieuwe internationale passagiersdienst ontvangt, informeert zij de andere toezichthoudende instanties die bevoegd zijn voor het traject voor de voorgestelde nieuwe dienst. Die toezichthoudende instanties controleren of de in het kennisgevingsformulier op de website van de toezichthoudende instantie meegedeelde informatie overeenstemt met de informatie die zij van de aanvrager hebben ontvangen. Zij brengen de toezichthoudende instantie op de hoogte van eventuele tegenstrijdigheden.
  • 2. 
    Na de ontvangst van een door de in de artikelen 5 of 10 bedoelde entiteiten ingediend verzoek om het hoofddoel of het economisch evenwicht te onderzoeken, informeert de toezichthoudende instantie de andere toezichthoudende instanties die bevoegd zijn voor delen van het traject van de voorgestelde nieuwe dienst.
  • 3. 
    Toezichthoudende instanties delen de resultaten van hun onderzoeken mee aan de andere toezichthoudende instanties die bevoegd zijn voor delen van het traject van een voorgestelde nieuwe dienst. Dat moet voldoende lang voor de vaststelling van het definitieve besluit gebeuren zodat toezichthoudende instanties de gelegenheid krijgen om opmerkingen te formuleren op de resultaten van het onderzoek.
  • 4. 
    Bij de uitwisseling van informatie over onderzoeken, nemen toezichthoudende instanties de vertrouwelijkheid in acht van commercieel gevoelige informatie die zij van bij de onderzoeken betrokken partijen hebben ontvangen. Zij mogen de informatie alleen gebruiken voor het betrokken dossier.

Artikel 18

Vergoedingen

De lidstaten of in voorkomend geval de toezichthoudende instanties kunnen voor de uitvoering van een onderzoek naar het hoofddoel, het economisch evenwicht of een herziening van een onderzoek van het economisch evenwicht een vergoeding vragen aan de entiteit die een onderzoek of herziening vraagt. Indien een vergoeding wordt gevraagd, moet deze niet-discriminerend en redelijk, daadwerkelijk en op transparante wijze aan alle aanvragers worden gefactureerd en mag deze niet hoger zijn dan de kosten van de door het personeel uitgevoerde werkzaamheden en de kosten voor de behandeling van de aanvraag.

Artikel 19

Methode

  • 1. 
    De toezichthoudende instantie ontwikkelt overeenkomstig deze verordening een methode voor het onderzoek van het hoofddoel en, desgevallend, het economisch evenwicht. Die methode is duidelijk, transparant en niet-discriminerend en wordt bekendgemaakt op de website van de toezichthoudende instantie.
  • 2. 
    De methode moet worden vastgesteld, rekening houdend met de marktontwikkelingen, en na verloop van tijd kunnen worden aangepast in het licht van de door de toezichthoudende instanties opgedane ervaring.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 16 juni 2015.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 augustus 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO

 

  • (2) 
    Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.