Verordening 2014/538 - Wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen

1.

Wettekst

27.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 158/113

 

VERORDENING (EU) Nr. 538/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 16 april 2014

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) bepaalt dat het tempo van de huidige ontwikkelingen en de onzekerheid omtrent waarschijnlijke toekomstige trends verdere maatregelen vergen om te waarborgen dat dat beleid in de Unie gebaseerd blijft op een gedegen inzicht in de toestand van het milieu, en in mogelijke antwoorden daarop en de gevolgen daarvan. Er moeten instrumenten worden ontwikkeld om ervoor te zorgen dat er kwalitatief hoogstaande gegevens en indicatoren beschikbaar komen en dat de toegang daartoe verbeterd wordt. Het is van belang dat die gegevens in een begrijpelijke en toegankelijke vorm beschikbaar worden gemaakt.

 

(2)

Artikel 10 van Verordening (EU) nr. 691/2011 van het Europees Parlement en de Raad (3) nodigt de Commissie uit verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de verordening en dan, in voorkomend geval, met voorstellen te komen voor de invoering van nieuwe milieu-economische rekeningmodules, zoals milieubeschermingsuitgaven en -ontvangsten (EPER)/uitgavenrekeningen voor milieubescherming (EPEA), milieugoederen- en -dienstensector (EGSS) en energierekeningen.

 

(3)

De nieuwe modules dragen direct bij aan de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten van de Unie van groene groei en hulpbronnenefficiëntie door in een NACE-uitsplitsing belangrijke informatie te verstrekken over indicatoren zoals marktoutput en werkgelegenheid in de EGSS, nationale milieubeschermingsuitgaven en het gebruik van energie.

 

(4)

De Statistische Commissie van de Verenigde Naties heeft in haar 43e vergadering in februari 2012 het centrale raamwerk van het systeem van geïntegreerde milieu-economische rekeningen (SEEA) vastgesteld als internationale statistische standaard. De bij deze verordening ingevoerde nieuwe modules zijn volledig in overeenstemming met het SEEA.

 

(5)

Het Comité voor het Europees statistisch systeem is geraadpleegd.

 

(6)

Teneinde rekening te houden met de technische en wetenschappelijke vooruitgang en de bepalingen inzake energierekeningen aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de specificatie van de lijst van energieproducten in deel 3 van bijlage VI, zoals vervat in de bijlage bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

 

(7)

Teneinde een eenvormige toepassing van bijlage V, zoals vervat in de bijlage bij deze verordening, te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4). De raadplegingsprocedure moet worden gebruikt voor de vaststelling van die uitvoeringshandelingen.

 

(8)

Verordening (EU) nr. 691/2011 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EU) nr. 691/2011 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Aan artikel 2 worden de volgende punten toegevoegd:

„4.   „milieubeschermingsuitgaven”: de economische middelen die door ingezeten eenheden worden besteed aan milieubescherming. Milieubescherming omvat alle maatregelen en activiteiten met als hoofddoel de voorkoming, vermindering en bestrijding van verontreiniging en iedere andere verslechtering van het milieu. Onder deze maatregelen en activiteiten vallen alle maatregelen die worden genomen om het milieu na een verslechtering te herstellen. Onder deze definitie vallen geen activiteiten die weliswaar het milieu ten goede komen, maar die vooral ten doel hebben tegemoet te komen aan de technische behoeften of de interne gezondheids- en veiligheids- en beveiligingsvereisten van een onderneming of andere instelling;

  • 5. 
    „milieugoederen- en -dienstensector”: de productieactiviteiten van een nationale economie die milieuproducten (milieugoederen en -diensten) genereren. Milieuproducten zijn producten en diensten die zijn voortgebracht met het oog op de bescherming van het milieu, zoals bedoeld in punt 4, en op het beheer van hulpbronnen. Onder het beheer van hulpbronnen vallen de bescherming, instandhouding en vergroting van de voorraad natuurlijke hulpbronnen en derhalve vrijwaring tegen uitputting van die bronnen;
  • 6. 
    „fysieke-energiestroomrekeningen”: coherente samenstellingen van de fysieke energiestromen in de nationale economieën, de stromen die binnen de economie circuleren en de energie-output naar andere economieën of het milieu.”.
 

2)

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

aan lid 1 worden de volgende punten toegevoegd:

 

„d)

een module voor uitgavenrekeningen voor milieubescherming, zoals beschreven in bijlage IV;

 

e)

een module voor rekeningen voor de milieugoederen- en -dienstensector, zoals beschreven in bijlage V;

 

f)

een module voor fysieke-energiestroomrekeningen, zoals beschreven in bijlage VI.”;

 

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„4.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 9 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de specificatie van de in bijlage VI, deel 3, bedoelde energieproducten, op basis van de lijsten vastgesteld in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees Parlement en de Raad (5).

Zulke gedelegeerde handelingen brengen geen aanzienlijke extra lasten mee voor de lidstaten en de respondenten. Bij de vaststelling en het bijwerken van de in de eerste alinea bedoelde lijsten motiveert de Commissie haar optreden naar behoren en maakt zij in voorkomend geval gebruik van input van ter zake doende deskundigen met betrekking tot een kosten-batenanalyse, met inbegrip van een beoordeling van de lasten voor de respondenten en van de productiekosten.

  • 5. 
    Teneinde een eenvormige toepassing van bijlage V te waarborgen, stelt de Commissie uiterlijk op 31 december 2015 door middel van uitvoeringshandelingen een indicatief compendium van milieugoederen en -diensten vast en van de economische activiteiten die onder bijlage V moeten vallen, ingedeeld in de volgende categorieën: specifieke milieudiensten, producten uitsluitend bestemd voor milieubescherming of beheer van natuurlijke hulpbronnen (gelieerde producten), aangepaste goederen en milieutechnologieën. Wanneer nodig werkt de Commissie dit compendium bij.

De in de eerste alinea vermelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

 

3)

Artikel 8, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   Om een afwijking uit hoofde van lid 1 te verkrijgen voor de bijlagen I, II en III, dienen de lidstaten uiterlijk op 12 november 2011 een met redenen omkleed verzoek in bij de Commissie. Om een afwijking uit hoofde van lid 1 te verkrijgen voor de bijlagen IV, V en VI, dienen de lidstaten uiterlijk op 17 september 2014 een met redenen omkleed verzoek in bij de Commissie.”.

 

4)

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

lid 2 wordt vervangen door:

„2.   De in artikel 3, leden 3 en 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 11 augustus 2011. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het eind van elke termijn verzet tegen die verlenging.”;

 

b)

lid 3 wordt vervangen door:

„3.   De in artikel 3, leden 3 en 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;

 

c)

lid 5 wordt vervangen door:

„5.   Een overeenkomstig artikel 3, leden 3 en 4, vastgestelde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt binnen twee maanden na de kennisgeving ervan aan het Europees Parlement en de Raad, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld geen bezwaar te zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.”.

 

5)

De bijlagen IV, V en VI, zoals vastgelegd in de bijlage bij deze verordening, worden aan Verordening (EU) nr. 691/2011 toegevoegd.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 16 april 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • M. 
    SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

  • D. 
    KOURKOULAS
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 2 april 2014 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 april 2014.
  • (2) 
    Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 „Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).
  • (3) 
    Verordening (EU) nr. 691/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen (PB L 192 van 22.7.2011, blz. 1).
  • (4) 
    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
 

BIJLAGE

„BIJLAGE IV

MODULE VOOR UITGAVENREKENINGEN VOOR MILIEUBESCHERMING

Deel 1

DOELSTELLINGEN

Uitgavenrekeningen voor milieubescherming verstrekken, op een wijze die verenigbaar is met de gegevens die krachtens het ESR worden gerapporteerd, gegevens over de milieubeschermingsuitgaven, dat wil zeggen, over de economische middelen die door ingezeten eenheden zijn besteed aan milieubescherming. De rekeningen maken het mogelijk de nationale uitgaven voor milieubescherming samen te stellen, die gelijk zijn aan de som van alle gebruik van milieubeschermingsdiensten door ingezeten eenheden, de bruto-investeringen in vaste activa (BIVA) voor milieubeschermingsactiviteiten en de overdrachten voor milieubescherming die geen tegenhanger zijn van eerdere posten, minus financiering door de rest van de wereld.

De uitgavenrekeningen voor milieubescherming moeten gebruikmaken van de reeds beschikbare informatie in de nationale rekeningen (productie- en inkomensvormingsrekeningen, BIVA volgens NACE, aanbod- en gebruikstabellen, gegevens volgens de classificatie van overheidsfuncties), structurele bedrijfsstatistieken, het ondernemingsregister en andere bronnen.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de uitgavenrekeningen voor milieubescherming.

Deel 2

DEKKING

De uitgavenrekeningen voor milieubescherming hebben dezelfde systeemgrenzen als het ESR en laten de milieubeschermingsuitgaven voor hoofdactiviteiten, nevenactiviteiten en hulpactiviteiten zien. De volgende sectoren worden bestreken:

 

de overheid (met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens) en ondernemingen als institutionele sectoren die milieubeschermingsdiensten produceren. Gespecialiseerde producenten produceren milieubeschermingsdiensten als hoofdactiviteit;

 

huishoudens, overheid en ondernemingen als consumenten van milieubeschermingsdiensten;

 

de rest van de wereld als begunstigde of plaats van herkomst van overdrachten voor milieubescherming.

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen uitgavenrekeningen voor milieubescherming op overeenkomstig de volgende kenmerken die zijn gedefinieerd overeenkomstig het ESR:

 

output van diensten op het gebied van milieubescherming. Er wordt onderscheid gemaakt tussen marktoutput, niet-marktoutput en output van hulpactiviteiten;

 

intermediair verbruik van diensten op het gebied van milieubescherming door gespecialiseerde producenten;

 

invoer en uitvoer van diensten op het gebied van milieubescherming;

 

belasting over de toegevoegde waarde (btw) en andere productgebonden belastingen minus subsidies op diensten op het gebied van milieubescherming;

 

bruto-investeringen in vaste activa en aankopen minus verkopen van niet-financiële niet-geproduceerde activa voor de productie van diensten op het gebied van milieubescherming;

 

consumptie van diensten op het gebied van milieubescherming;

 

overdrachten in verband met milieubescherming (ontvangen/betaald).

Alle gegevens worden in miljoenen in de nationale munteenheid verstrekt.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

 
 

1.

De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

 
 

2.

De statistieken worden binnen 24 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

 
 

3.

Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-28 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

 
 

4.

Het eerste referentiejaar is 2015.

 
 

5.

De eerste keer dat de lidstaten gegevens indienen, voegen zij de jaargegevens vanaf 2014 tot het eerste referentiejaar bij.

 
 

6.

Elke volgende keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n–2, n–1 en n, waarbij n het referentiejaar is. De lidstaten kunnen beschikbare gegevens voor de jaren voorafgaand aan 2014 verstrekken.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

 
 

1.

Voor elk van de in deel 3 vermelde kenmerken worden gegevens verstrekt uitgesplitst naar:

 

type producenten/consumenten van milieubeschermingsdiensten als beschreven in deel 2;

 

als volgt gegroepeerde klassen van de classificatie van activiteiten voor de bescherming van het milieu (CEPA):

voor activiteiten van de overheid en voor overdrachten voor milieubescherming:

 

CEPA 2

 

CEPA 3

 

Som van CEPA 1, CEPA 4, CEPA 5 en CEPA 7

 

CEPA 6

 

Som van CEPA 8 en CEPA 9

voor hulpactiviteiten van ondernemingen:

 

CEPA 1

 

CEPA 2

 

CEPA 3

 

Som van CEPA 4, CEPA 5, CEPA 6, CEPA 7, CEPA 8 en CEPA 9

voor ondernemingen als secundaire producenten en gespecialiseerde producenten:

 

CEPA 2

 

CEPA 3

 

CEPA 4

voor huishoudens als consumenten:

 

CEPA 2

 

CEPA 3

 

De volgende NACE-codes voor de bijproductie van diensten op het gebied van milieubescherming: NACE Rev. 2 B, C, D, afdeling 36. Gegevens voor sectie C moeten worden gepresenteerd per afdeling. De afdelingen 10-12, 13-15 en 31-32 moeten worden gegroepeerd. Lidstaten die volgens Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad (1) (wat betreft de definities van kenmerken, het technisch formaat voor de indiening van gegevens, de dubbele verslagleggingsvereisten voor NACE Rev. 1.1 en NACE Rev. 2 en toegestane afwijkingen voor structurele bedrijfsstatistieken) niet verplicht zijn om voor één of meer van deze NACE-codes gegevens over milieubeschermingsuitgaven te verzamelen, hoeven voor deze NACE-codes geen gegevens te verstrekken.

 
 

2.

De CEPA-klassen waarnaar in punt 1 wordt verwezen, zijn de volgende:

 

CEPA 1 —

Bescherming van omgevingslucht en klimaat

CEPA 2 —

Afvalwaterbeheer

CEPA 3 —

Afvalbeheer

CEPA 4 —

Bescherming en sanering van bodem, grondwater en oppervlaktewater

CEPA 5 —

Beperking van geluidshinder en trillingen

CEPA 6 —

Bescherming van de biodiversiteit en het landschap

CEPA 7 —

Bescherming tegen straling

CEPA 8 —

Milieuonderzoek en -ontwikkeling

CEPA 9 —

Overige milieubeschermende maatregelen.

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.

BIJLAGE V

MODULE VOOR REKENINGEN VOOR DE MILIEUGOEDEREN- EN -DIENSTENSECTOR

Deel 1

DOELSTELLINGEN

Statistieken over milieugoederen en -diensten registreren en presenteren gegevens over de productieactiviteiten van de nationale economieën die milieuproducten voortbrengen, op zodanige wijze dat zij compatibel zijn met de gegevens die krachtens het ESR worden gerapporteerd.

De rekeningen voor milieugoederen en -diensten moeten gebruikmaken van de reeds beschikbare informatie in de nationale rekeningen, structurele bedrijfsstatistieken, het ondernemingsregister en andere bronnen.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor rekeningen voor milieugoederen en -diensten.

Deel 2

DEKKING

De milieugoederen- en -dienstensector heeft dezelfde systeemgrenzen als het ESR en bestaat uit alle milieugoederen en -diensten die binnen de productiegrens worden gegenereerd. Het ESR definieert productie als een activiteit die wordt uitgeoefend onder beheer en verantwoordelijkheid van een institutionele eenheid die arbeid, kapitaal en goederen en diensten als input gebruikt voor de voortbrenging van goederen en diensten.

Milieugoederen en -diensten zijn gegroepeerd in de volgende categorieën: specifieke milieudiensten, producten uitsluitend bestemd voor milieubescherming of beheer van natuurlijke hulpbronnen (gelieerde producten), aangepaste goederen en milieutechnologieën.

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen statistieken over de milieugoederen- en -dienstensector op overeenkomstig de volgende kenmerken:

 

marktoutput, waarvan:

 

uitvoer;

 

toegevoegde waarde van marktactiviteiten;

 

werkgelegenheid in verband met marktactiviteiten.

Alle gegevens worden in miljoenen in nationale valuta verstrekt, behalve voor het kenmerk „werkgelegenheid”, waarvoor de eenheid „voltijdequivalenten” wordt gebruikt.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

 
 

1.

De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

 
 

2.

De statistieken worden binnen 24 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

 
 

3.

Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-28 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

 
 

4.

Het eerste referentiejaar is 2015.

 
 

5.

De eerste keer dat de lidstaten gegevens indienen, voegen zij de jaargegevens vanaf 2014 tot het eerste referentiejaar bij.

 
 

6.

Elke volgende keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n–2, n–1 en n, waarbij n het referentiejaar is. De lidstaten kunnen beschikbare gegevens voor de jaren voorafgaand aan 2014 verstrekken.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

 
 

1.

Voor elk van de in deel 3 vermelde kenmerken worden gegevens verstrekt die meerdimensionaal zijn geclassificeerd volgens:

 

de classificatie van economische activiteiten, NACE Rev. 2 (aggregatieniveau A*21 als uiteengezet in het ESR);

 

CEPA-klassen en de classificatie van activiteiten voor het beheer van natuurlijke hulpbronnen (CReMA) als volgt:

 

CEPA 1

 

CEPA 2

 

CEPA 3

 

CEPA 4

 

CEPA 5

 

CEPA 6

 

de som van CEPA 7, CEPA 8 en CEPA 9

 

CReMA 10

 

CReMA 11

 

CReMA 13

 

CReMA 13A

 

CReMA 13B

 

CReMA 13C

 

CReMA 14

 

de som van CReMA 12, CReMA 15 en CReMA 16.

 
 

2.

De CEPA-klassen waarnaar in punt 1 wordt verwezen, zijn beschreven in bijlage IV. De CReMA-klassen waarnaar in punt 1 wordt verwezen, zijn de volgende:

 

CReMA 10 —

Beheer van water

CReMA 11 —

Beheer van bosbestanden

CReMA 12 —

Beheer van wilde flora en fauna

CReMA 13 —

Beheer van energiehulpbronnen

 

CReMA 13A —

Productie van energie uit hernieuwbare hulpbronnen

CReMA 13B —

Warmte-/energiebesparing en -beheer

CReMA 13C —

Minimalisatie van het gebruik van fossiele energie als grondstof

CReMA 14 —

Beheer van mineralen

CReMA 15 —

Onderzoeks- en ontwikkelactiviteiten op het gebied van hulpbronnenbeheer

CReMA 16 —

Overige activiteiten op het gebied van beheer van natuurlijke hulpbronnen

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.

BIJLAGE VI

MODULE VOOR FYSIEKE-ENERGIESTROOMREKENINGEN

Deel 1

DOELSTELLINGEN

Fysieke-energiestroomrekeningen presenteren gegevens over de fysieke energiestromen uitgedrukt in terajoules, op een wijze die volledig verenigbaar is met het ESR. Fysieke-energiestroomrekeningen registreren energiegegevens die verband houden met de economische activiteiten van ingezeten eenheden van nationale economieën, uitgesplitst naar economische activiteit. Zij presenteren het aanbod en het gebruik van natuurlijke energie-inputs, energieproducten en energieresiduen. Economische activiteiten omvatten productie, consumptie en accumulatie.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de fysieke-energiestroomrekeningen.

Deel 2

DEKKING

Fysieke-energiestroomrekeningen hebben dezelfde systeemgrenzen als het ESR en zij zijn ook op het ingezetenenprincipe gebaseerd.

Overeenkomstig het ESR is het begrip ingezetenschap gebaseerd op het volgende beginsel: een in een land ingezeten eenheid heeft een economisch belangencentrum in het economische gebied van dat land, d.w.z. zij verricht gedurende een verlengde periode (minimaal een jaar) economische activiteiten in dat gebied.

Fysieke-energiestroomrekeningen registreren fysieke energiestromen die voortvloeien uit de activiteiten van alle ingezeten eenheden, ongeacht waar deze stromen in geografisch opzicht werkelijk plaatsvinden.

Fysieke-energiestroomrekeningen registreren de fysieke energiestromen vanuit het milieu naar de economie, binnen de economie en van de economie terug naar het milieu.

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen fysieke-energiestroomrekeningen op overeenkomstig de volgende kenmerken:

 

de fysieke energiestromen gegroepeerd in drie algemene categorieën:

 

i)

natuurlijke energie-inputs,

 

ii)

energieproducten,

 

iii)

energieresiduen;

 

de oorsprong van de fysieke energiestromen, gegroepeerd in vijf categorieën, te weten productie, verbruik, accumulatie, rest van de wereld en het milieu;

 

de bestemming van de fysieke energiestromen, gegroepeerd in dezelfde vijf categorieën als de oorsprong van de fysieke energiestromen.

Alle gegevens worden verstrekt in terajoules.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

 
 

1.

De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

 
 

2.

De statistieken worden binnen 21 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

 
 

3.

Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-28 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

 
 

4.

Het eerste referentiejaar is 2015.

 
 

5.

De eerste keer dat de lidstaten gegevens indienen, voegen zij de jaargegevens vanaf 2014 tot het eerste referentiejaar bij.

 
 

6.

Elke volgende keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n–2, n–1 en n, waarbij n het referentiejaar is. De lidstaten kunnen beschikbare gegevens voor de jaren voorafgaand aan 2014 verstrekken.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

 
 

1.

Voor elk van de in deel 3 vermelde kenmerken moeten de volgende gegevens in fysieke eenheden worden verstrekt:

 

een aanbodtabel voor energiestromen. In deze tabel wordt het aanbod van natuurlijke energie-inputs, energieproducten en energieresiduen (in rijen) geregistreerd per oorsprong, d.w.z. „leverancier” (in kolommen);

 

een gebruikstabel voor energiestromen. In deze tabel wordt het gebruik van natuurlijke energie-inputs, energieproducten en energieresiduen (in rijen) geregistreerd per bestemming, d.w.z. „gebruiker” (in kolommen);

 

een tabel van emissierelevant gebruik van energiestromen. In deze tabel wordt het emissierelevante gebruik van natuurlijke energie-inputs en energieproducten (in rijen) door de verbruikende en uitstotende eenheid (in kolommen) geregistreerd;

 

een brugtabel waarin wordt weergegeven uit welke verschillende elementen het verschil tussen energierekeningen en energiebalansen is opgebouwd.

 
 

2.

De aanbod- en gebruikstabellen voor de energiestromen (met inbegrip van emissierelevante stromen) hebben een gemeenschappelijke indeling in rijen en kolommen.

 
 

3.

De kolommen verwijzen naar de oorsprong (aanbod) of bestemming (gebruik) van de fysieke stromen. De kolommen worden in vijf categorieën gegroepeerd:

 

„Productie” heeft betrekking op de productie van goederen en diensten. Productieactiviteiten worden geclassificeerd volgens NACE Rev. 2 en gegevens worden gerapporteerd op aggregatieniveau A*64.

 

„Consumptie”-activiteiten worden gepresenteerd in totaal en ook onderverdeeld in drie subcategorieën (vervoer, verwarming/koeling, overige) voor de consumptie door particuliere huishoudens.

 

„Accumulatie” heeft betrekking op de veranderingen in de voorraden van energieproducten binnen de economie.

 

„Rest van de wereld” registreert de stromen van ingevoerde en uitgevoerde producten.

 

„Milieu” registreert de oorsprong van natuurlijke inputstromen en de bestemming van residustromen.

 
 

4.

De rijen beschrijven het type fysieke energiestroom, als geclassificeerd onder het eerste streepje van deel 3.

 
 

5.

De classificatie van natuurlijke energie-inputs, energieproducten en energieresiduen is als volgt:

 

Natuurlijke energie-inputs worden gegroepeerd in niet-hernieuwbare natuurlijke energie-inputs en hernieuwbare natuurlijke energie-inputs.

 

Energieproducten worden gegroepeerd volgens de classificatie die in Europese energiestatistieken wordt gebruikt.

 

Energieresiduen omvatten afvalstoffen (zonder geldwaarde), verliezen tijdens winning/onttrekking, distributie/transport, transformatie/conversie en opslag, alsmede saldi om de aanbod- en gebruikstabellen in evenwicht te brengen.

 
 

6.

De „brug” van de indicator op basis van het ingezetenenbeginsel naar de indicator op basis van het grondgebied wordt gepresenteerd voor de hele nationale economie (geen uitsplitsing per bedrijfstak) en wordt als volgt verkregen:

totale energieverbruik door ingezeten eenheden

 

energieverbruik door ingezeten eenheden in het buitenland

 

+

energieverbruik door niet-ingezetenen op het grondgebied

 

+

statistische verschillen

 

=

bruto binnenlands energieverbruik (op het grondgebied).

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.”

 

  • (1) 
    Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 betreffende structurele bedrijfsstatistieken (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 13).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.