Uitvoeringsverordening 2015/10 - Criteria voor aanvragers van spoorweginfrastructuurcapaciteit - Hoofdinhoud
7.1.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 3/34 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/10 VAN DE COMMISSIE
van 6 januari 2015
inzake criteria voor aanvragers van spoorweginfrastructuurcapaciteit en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 870/2014
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (1), en met name artikel 41, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op grond van artikel 41, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU kunnen infrastructuurbeheerders met betrekking tot aanvragers regels vaststellen om ervoor te zorgen dat aan hun gewettigde verwachtingen ten aanzien van toekomstige inkomsten en het toekomstige gebruik van de infrastructuur wordt voldaan. |
(2) |
Dergelijke regels moeten passend, transparant en niet-discriminerend zijn. De regels mogen slechts betrekking hebben op een financiële garantie, die een passend niveau, dat in verhouding staat tot het beoogde bedrijfsactiviteitenniveau van de aanvrager, niet mag overschrijden, en op de mogelijkheid om reglementaire offertes voor infrastructuurcapaciteit in te dienen. |
(3) |
Financiële garanties kunnen de vorm aannemen van voorschotten of door financiële instellingen verstrekte garanties. |
(4) |
Bij de bepaling van passende regels als bedoeld in artikel 41, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU moet rekening worden gehouden met het feit dat de infrastructuur van concurrerende vervoerswijzen, zoals het wegvervoer, de luchtvaart en de zee- en binnenvaart, vaak vrij is van gebruiksrechten en derhalve ook vrij van financiële garanties daarop. Om een eerlijke mededinging tussen de vervoerswijzen te waarborgen, moeten het niveau en de looptijd van financiële garanties tot het strikte minimum worden beperkt. |
(5) |
Financiële garanties zijn enkel passend indien zij noodzakelijk zijn om de infrastructuurbeheerder zekerheid te bieden over de toekomstige inkomsten en het toekomstige gebruik van de infrastructuur. Overwegende dat infrastructuurbeheerders kunnen vertrouwen op de controle en de bewaking van de financiële draagkracht van spoorwegondernemingen in het kader van de vergunningsprocedure overeenkomstig hoofdstuk III van Richtlijn 2012/34/EU, en met name artikel 20 van die richtlijn, wordt de nood aan financiële garanties verder verminderd. |
(6) |
Het beginsel van non-discriminatie is van toepassing op die garanties, er mag derhalve geen onderscheid worden gemaakt tussen de garantieregels voor particuliere en openbare aanvragers. |
(7) |
De garanties moeten in verhouding staan tot het risiconiveau dat de aanvrager in de verschillende stadia van de capaciteitstoewijzing voor de infrastructuurbeheerder vertegenwoordigt. Het risico wordt doorgaans laag geacht zolang de capaciteit nog aan andere spoorwegondernemingen kan worden toegewezen. |
(8) |
Een garantie die wordt aangevraagd met het oog op het indienen van reglementaire offertes kan alleen als passend, transparant en niet-discriminerend worden beschouwd indien de infrastructuurbeheerder in de netverklaring duidelijke en transparante regels vaststelt voor het opstellen van een capaciteitsverzoek, en de nodige instrumenten ter ondersteuning van aanvragers aanbiedt. Aangezien het vóór de aanvraagprocedure niet mogelijk is om objectief vast te stellen of een kandidaat over de mogelijkheden beschikt om reglementaire offertes in te dienen, kan pas na afloop van die procedure worden vastgesteld dat de aanvrager tekortschiet als blijkt dat hij herhaaldelijk nalaat om offertes in te dienen of de nodige informatie te verstrekken aan de infrastructuurbeheerder. De aanvrager dient verantwoordelijk te zijn voor die nalatigheid en kan met uitsluiting worden gestraft van de aanvraag voor een specifiek treinpad. |
(9) |
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 870/2014 van de Commissie (2) is verkeerdelijk vastgesteld in een andere versie dan die waarover het comité een positief advies had uitgebracht. Uitvoeringsverordening (EU) nr. 870/2014 moet derhalve worden ingetrokken. |
(10) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 62, lid 1, van Richtlijn 2012/34/EU bedoelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening is vastgesteld welke financiële garanties een infrastructuurbeheerder mag verlangen om te waarborgen dat aan zijn gewettigde verwachtingen ten aanzien van toekomstige inkomsten wordt voldaan, rekening houdend met de omvang van de door de aanvrager geplande activiteiten. Die eisen omvatten met name de voorwaarden waaronder een garantie of voorschot mag worden geëist alsmede het niveau en de looptijd van die financiële garantie. Daarnaast bevat deze verordening bepaalde gegevens betreffende de criteria om te beoordelen of een aanvrager over de mogelijkheden beschikt om reglementaire offertes voor infrastructuurcapaciteit in te dienen.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
„financiële garantie”: a) voorschotten ter vermindering van en vooruitlopend op in de toekomst verschuldigde infrastructuurheffingen of b) contractuele regelingen waardoor een financiële instelling, zoals een bank, zich ertoe verbindt te waarborgen dat de betalingen worden uitgevoerd zodra deze verschuldigd zijn.
Artikel 3
Voorwaarden voor financiële garanties
-
1.De aanvrager kan aan een verzoek om een financiële garantie tegemoetkomen door de betaling van een voorschot of door een contractuele regeling te treffen als bedoeld in artikel 2. Indien een aanvrager een voorschot op de infrastructuurheffingen betaalt, mag een infrastructuurbeheerder voor diezelfde activiteiten geen andere financiële garanties vragen.
-
2.De infrastructuurbeheerder mag aanvragers verzoeken financiële garanties te stellen wanneer de kredietbeoordeling van de aanvrager erop wijst dat hij moeilijkheden zou kunnen ondervinden bij het verrichten van de periodieke betalingen voor infrastructuurheffingen. Desgevallend vermeldt de infrastructuurbeheerder de kredietwaardigheid in het hoofdstuk heffingsbeginselen van zijn netverklaring. De infrastructuurbeheerder baseert zijn verzoek om een financiële garantie te verstrekken op kredietbeoordelingen die niet meer dan twee jaar vooraf zijn toegekend door een ratingbureau, dan wel een andere professionele kredietbeoordelaar.
-
3.De infrastructuurbeheerder mag geen financiële garantie vragen:
a) |
van de aangewezen spoorwegonderneming indien de aanvrager, die geen spoorwegonderneming is, reeds een financiële garantie heeft verstrekt of betaald ter dekking van toekomstige betalingen voor dezelfde geplande activiteiten; |
b) |
indien de infrastructuurheffingen rechtstreeks aan de infrastructuurbeheerder worden betaald door een bevoegde instantie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad (3). |
Artikel 4
Niveau en duur van financiële garanties
-
1.Het niveau van de van een aanvrager verlangde financiële garanties mag niet hoger liggen dan het geraamde totaalbedrag van de verschuldigde heffingen voor de gevraagde treinexploitatie gedurende een periode van twee maanden.
-
2.Een infrastructuurbeheerder mag niet verlangen dat een financiële garantie wordt betaald of in werking treedt meer dan tien dagen voor de eerste dag van de maand waarin de spoorwegonderneming begint met de exploitatie van de treinen waarvoor de heffingen door de garantie worden gedekt. Indien de capaciteit na dat ogenblik wordt toegewezen, kan de infrastructuurbeheerder op korte termijn een financiële garantie verlangen.
Artikel 5
Mogelijkheid om reglementaire offertes voor infrastructuurcapaciteit in te dienen
De infrastructuurbeheerder mag een aanvraag voor een specifiek treinpad niet afwijzen omdat de aanvrager niet heeft aangetoond dat hij zich in de mogelijkheid bevindt een reglementaire offerte voor infrastructuurcapaciteit in te dienen in de zin van artikel 41, lid 2, van Richtlijn 2012/34/EU, tenzij:
a) |
de aanvrager niet heeft geantwoord op twee opeenvolgende verzoeken om ontbrekende informatie te verstrekken of herhaaldelijk heeft gereageerd op een wijze die niet voldoet aan voorwaarden die zijn vastgesteld in de netverklaring als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn 2012/34/EU en in bijlage IV bij die richtlijn inzake de aanvraagprocedures voor treinpaden, en |
b) |
de infrastructuurbeheerder op verzoek van en tot tevredenheid van de toezichthoudende instantie kan aantonen dat hij binnen de grenzen van de redelijkheid alle stappen heeft gezet om de correcte en tijdige indiening van de aanvragen te ondersteunen. |
Artikel 6
Overgangsbepaling
Infrastructuurbeheerders brengen indien nodig hun netverklaring tegen de eerste dienstregelingsperiode volgende op de inwerkingtreding van deze verordening in overeenstemming met deze verordening.
Artikel 7
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 870/2014 wordt ingetrokken.
Artikel 8
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 16 juni 2015, met uitzondering van artikel 7, dat van toepassing is met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 6 januari 2015.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
-
Uitvoeringsverordening (EU) nr. 870/2014 van de Commissie van 11 augustus 2014 inzake criteria voor aanvragers van spoorweginfrastructuurcapaciteit (PB L 239 van 12.8.2014, blz. 11).
-
Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 1).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.