Uitvoeringsbesluit 2010/580 - 27 september 2010 Machtiging van Nederland af te wijken van artikel 193 van de btw-richtlijn - Hoofdinhoud
30.9.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 256/22 |
UITVOERINGSBESLUIT VAN DE RAAD
van 27 september 2010
waarbij het Koninkrijk der Nederlanden wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)
(2010/580/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 291, lid 2,
Gezien Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name artikel 395, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 29 januari 2010, heeft het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om in de confectie-industrie bijzondere belastingmaatregelen te mogen toepassen, waartoe het reeds eerder bij Beschikking 2007/740/EG (2) voor een beperkte periode machtiging had verkregen. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 25 februari 2010 van het verzoek van het Koninkrijk der Nederlanden in kennis gesteld. Bij brief van 2 maart 2010 heeft de Commissie het Koninkrijk der Nederlanden meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek. |
(3) |
De maatregel zou het Koninkrijk der Nederlanden ertoe machtigen om in de confectie-industrie een regeling toe te passen waarbij de verplichting tot afdracht van de btw van de onderaannemer naar het confectiebedrijf (de aannemer) wordt verlegd. Dit zou neerkomen op een verleggingsregeling die enkel wordt toegepast op operaties die in een vroeg stadium in de handelsketen plaatsvinden, en de regeling zou derhalve niet gelden voor handelaren die aan de eindconsument verkopen. De procedure heeft tot doel fraude van specifieke aard in de binnenlandse productiemarkt te bestrijden. |
(4) |
Dergelijke regelingen hebben in het verleden hun waarde bewezen bij de voorkoming van fraude in een sector waarin de inning van de btw wordt bemoeilijkt doordat de activiteiten van onderaannemers moeilijk in kaart te brengen en te controleren zijn. De gevraagde maatregel moet derhalve worden beschouwd als een maatregel ter voorkoming van bepaalde vormen van belastingfraude en -ontwijking in de confectie-industrie. |
(5) |
De plaats waar confectiekledij wordt vervaardigd, wordt mede bepaald door de hoogte van de arbeidskosten en onderaannemers verplaatsen zich gemakkelijk van het ene naar het andere land. Daarom was in Beschikking 2007/740/EG bepaald dat het Koninkrijk der Nederlanden het effect van deze factoren op de doeltreffendheid van de derogatie moest monitoren en evalueren en de Commissie uiterlijk op 31 juli 2009 een verslag diende voor te leggen. |
(6) |
Uit dit verslag blijkt dat het effect op fraude aanzienlijk is verminderd en dat het aantal confectiebedrijven dat in aanmerking komt voor de verleggingsregeling onder Beschikking 2007/740/EG gestaag is afgenomen als gevolg van de derogatiemaatregel en ontwikkelingen op de internationale markt. De confectie-industrie in het Koninkrijk der Nederlanden wordt dus geleidelijk weer stabieler. |
(7) |
Opdat dit proces zich zou kunnen voltooien, heeft het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om een verlenging van de maatregel voor een beperkte periode en tegelijkertijd aangekondigd dat een definitieve beslissing over een eventuele afschaffing van de maatregel in 2011 zou worden genomen. Het is derhalve passend de derogatie te verlenen tot 31 december 2012. |
(8) |
Indien het Koninkrijk der Nederlanden een verdere verlenging van de derogatiemaatregel na 2012 alsnog noodzakelijk acht, dient het de Commissie uiterlijk op 1 april 2012 een nieuw evaluatieverslag tezamen met het desbetreffende verzoek om verlenging voor te leggen. |
(9) |
De derogatie zal geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen uit de btw van de Europese Unie en is evenmin van invloed op het in het stadium van het eindverbruik in rekening gebrachte belastingbedrag, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwijking van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG wordt het Koninkrijk der Nederlanden gemachtigd tot en met 31 december 2012 in de confectie-industrie een regeling toe te passen waarbij de verplichting tot afdracht van de btw van de onderaannemer naar het confectiebedrijf (de aannemer) wordt verlegd.
Artikel 2
Indien het Koninkrijk der Nederlanden een verzoek tot verlenging van de maatregel na 2012 indient, gaat het verzoek vergezeld van een verslag aan de Commissie, waarin met name wordt onderzocht hoe doeltreffend de maatregel is en in welke mate onderaannemers in de confectie-industrie zich naar andere landen hebben verplaatst; het verzoek wordt uiterlijk op 1 april 2012 ingediend.
Artikel 3
Dit besluit wordt van kracht op de dag van kennisgeving.
Het is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.
Artikel 4
Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.
Gedaan te Brussel, 27 september 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
-
K.PEETERS
-
Beschikking van de Raad van 13 november 2007 waarbij het Koninkrijk der Nederlanden wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 300 van 17.11.2007, blz. 71).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.