Richtlijn 2009/162 - Wijziging van enkele bepalingen van de btw-richtlijn

1.

Wettekst

15.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 10/14

 

RICHTLIJN 2009/162/EU VAN DE RAAD

van 22 december 2009

tot wijziging van enkele bepalingen van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 113,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (3) moet worden aangepast om er enkele, hoofdzakelijk technische, wijzigingen in op te nemen.

 

(2)

Wat de bepalingen over de invoer en de plaats van belastingheffing op leveringen van gas en elektriciteit betreft, blijkt uit een letterlijke lezing van de tekst van Richtlijn 2006/112/EG dat de bijzondere regeling van Richtlijn 2003/92/EG van de Raad van 7 oktober 2003 tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regels inzake de plaats van levering van gas en elektriciteit (4) niet van toepassing is op de invoer en levering van gas dat wordt getransporteerd via pijpleidingen die geen deel uitmaken van het distributiesysteem, en met name niet op de pijpleidingen van het transmissiesysteem, via hetwelk niettemin vele grensoverschrijdende handelingen via pijpleidingen lopen. Het doel van Richtlijn 2003/92/EG was echter wel de bijzondere regeling eveneens toe te passen op deze grensoverschrijdende handelingen. Teneinde de letter van de tekst te laten aansluiten op het doel, moet worden verduidelijkt dat de bijzondere regeling van toepassing is op de invoer en de levering van gas via eender welk op het grondgebied van de Gemeenschap gesitueerd aardgassysteem of eender welk op een dergelijk systeem aangesloten net.

 

(3)

Per schip ingevoerd gas heeft dezelfde eigenschappen als het gas dat via pijpleidingen wordt ingevoerd en is bestemd om, na hervergassing, via pijpleidingen te worden getransporteerd. De vrijstelling moet derhalve op neutraliteitsgronden gelden voor de invoer van aardgas per schip, mits het in een aardgassysteem of een upstreampijpleidingnet wordt ingebracht.

 

(4)

De eerste grensoverschrijdende warmte- en koudenetten zijn reeds in bedrijf gesteld. De problematiek in verband met de levering en invoer van warmte of koude is dezelfde als die in verband met de levering en invoer van gas of elektriciteit. De vigerende voorschriften garanderen al dat ter zake van aardgas en elektriciteit de btw wordt geheven op de plaats waar het aardgas of de elektriciteit daadwerkelijk door de afnemer wordt verbruikt. Aldus worden mededingingsverstoringen tussen de lidstaten voorkomen. Het is derhalve passend om voor warmte en koude dezelfde regeling toe te passen als voor aardgas en elektriciteit.

 

(5)

Met betrekking tot de plaats van btw-heffing op diensten blijkt uit een letterlijke lezing van de tekst van Richtlijn 2006/112/EG dat de bijzondere regeling van Richtlijn 2003/92/EG alleen van toepassing is op het bieden van toegang tot de aardgas- en elektriciteitsdistributiesystemen en dus niet op het verrichten van soortgelijke prestaties met betrekking tot een transmissiesysteem of een upstreampijpleidingnet. Het doel van Richtlijn 2003/92/EG was echter wel de bijzondere regeling eveneens toe te passen op deze prestaties. Teneinde de letter van de tekst te laten aansluiten op het doel, moet worden verduidelijkt dat de bijzondere regeling van toepassing is op alle diensten die verband houden met het bieden van toegang tot alle aardgas- en elektriciteitssystemen of -netten, alsook tot warmte- en koudenetten.

 

(6)

Bij de recente toepassing van de vigerende procedure, waarbij de Commissie moet besluiten of er gevaar voor verstoring van de mededinging bestaat ingevolge de toepassing van een verlaagd btw-tarief voor aardgas, elektriciteit en stadsverwarming, is gebleken dat deze procedure achterhaald en overbodig is. De regels voor de vaststelling van de plaats van belastingheffing garanderen immers dat de btw wordt geheven op de plaats waar het aardgas, de elektriciteit, de warmte of de koude daadwerkelijk door de afnemer wordt verbruikt. Aldus worden mededingingsverstoringen tussen de lidstaten voorkomen. Het blijft evenwel zaak dat de Commissie en de overige lidstaten adequaat worden geïnformeerd wanneer een lidstaat in deze zeer gevoelige sector een verlaagd tarief instelt. Bijgevolg moet worden bepaald dat het Btw-comité vooraf dient te worden geraadpleegd.

 

(7)

Het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen als rechtsgrondslag voor de vrijstelling door middel van kwijtschelding of teruggaaf van indirecte belastingen, die aan de Gemeenschappen en aan sommige instanties en organen van de Gemeenschappen wordt verleend ten aanzien van aankopen voor officieel gebruik, is specifiek en staat los van de rechtsgrondslag voor de btw-vrijstelling die internationale instellingen in het algemeen ten aanzien van bepaalde handelingen genieten. Daarom dient Richtlijn 2006/112/EG verder te worden verduidelijkt en te voorzien in een specifieke vrijstelling, die kan worden verleend door middel van teruggaaf. Hierdoor zouden bovendien bepaalde moeilijkheden worden vermeden met betrekking tot de toepassing van de vrijstelling op door de Gemeenschappen opgerichte organen, in het bijzonder bepaalde gemeenschappelijke ondernemingen die overeenkomstig artikel 187 van het Verdrag in het leven zijn geroepen.

 

(8)

Bulgarije en Roemenië zijn in het kader van hun toetreding gemachtigd om belastingvrijstelling te verlenen aan kleine ondernemingen en een vrijstelling te blijven toepassen op het internationale personenvervoer. Ter wille van duidelijkheid en samenhang moeten deze vrijstellingen in Richtlijn 2006/112/EG zelf worden opgenomen.

 

(9)

Wat het recht op aftrek betreft, luidt de basisregel dat dit recht pas ontstaat voor zover de goederen of diensten door een belastingplichtige worden gebruikt ten behoeve van zijn beroepsactiviteit.

 

(10)

Deze regel moet worden verduidelijkt en aangescherpt wat betreft de levering van onroerend goed en de uitgaven in verband daarmee teneinde een gelijke behandeling van belastingplichtigen te garanderen wanneer onroerende goederen die aan de beroepsactiviteit van de belastingplichtige zijn toegerekend, niet uitsluitend voor daarmee verband houdende doelstellingen worden gebruikt.

 

(11)

Hoewel de belangrijkste gevallen waarin de regel dient te worden verduidelijkt en aangescherpt, betrekking hebben op onroerende goederen en daarmee verband houdende uitgaven, gezien de waarde en de economische levensduur van deze goederen en het feit dat gemengd gebruik van dit soort goederen in de praktijk vaak voorkomt, doet de kwestie zich ook, zij het op een minder significante en minder uniforme wijze, voor bij roerende goederen met een duurzaam karakter. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel moeten de lidstaten daarom de middelen krijgen om dezelfde maatregelen te nemen ten aanzien van dergelijke roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen.

 

(12)

Teneinde in het kader van de nieuwe regels een billijke aftrekregeling voor de belastingplichtigen te garanderen, dient in een correctiemechanisme te worden voorzien dat in overeenstemming is met de andere regels inzake herziening van de aftrek, zulks teneinde rekening te houden met veranderingen in de mate waarin de betrokken goederen voor bedrijfsdoeleinden en voor privédoeleinden worden gebruikt.

 

(13)

Richtlijn 2006/112/EG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 2006/112/EG wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Artikel 2, lid 3, wordt vervangen door:

„3.   Als „accijnsproducten” worden beschouwd energieproducten, alcohol en alcoholhoudende dranken en tabaksfabrikaten zoals omschreven in de vigerende communautaire bepalingen, met uitsluiting van gas dat geleverd wordt via een op het grondgebied van de Gemeenschap gesitueerd aardgassysteem of eender welk op een dergelijk systeem aangesloten net.”

 

2)

Artikel 13, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De lidstaten kunnen werkzaamheden van publiekrechtelijke lichamen die uit hoofde van de artikelen 132, 135, 136 en 371, de artikelen 374 tot en met 377, artikel 378, lid 2, artikel 379, lid 2, en de artikelen 380 tot en met 390 ter zijn vrijgesteld, als werkzaamheden van de overheid beschouwen.”

 

3)

Artikel 15, lid 1, wordt vervangen door:

„1.   Elektriciteit, gas, warmte of koude en soortgelijke zaken worden met “lichamelijke zaken” gelijkgesteld.”

 

4)

Artikel 17, lid 2, punt d), wordt vervangen door:

 

„d)

de levering van gas via een op het grondgebied van de Gemeenschap gesitueerd aardgassysteem of eender welk op een dergelijk systeem aangesloten net, van elektriciteit of van warmte of koude via warmte- of koudenetten, onder de in de artikelen 38 en 39 gestelde voorwaarden;”

 

5)

Afdeling 4 van hoofdstuk 1 van titel V wordt vervangen door:

„Afdeling 4

Leveringen van gas via een aardgassysteem, van elektriciteit en van warmte of koude via warmte- of koudenetten

Artikel 38

  • 1. 
    In het geval van levering van gas via een op het grondgebied van de Gemeenschap gesitueerd aardgassysteem of een op een dergelijk systeem aangesloten net, van elektriciteit of van warmte of koude via warmte- of koudenetten aan een belastingplichtige wederverkoper wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de belastingplichtige wederverkoper de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de goederen worden geleverd, dan wel, bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of zijn gebruikelijke verblijfplaats.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 wordt onder “belastingplichtige wederverkoper” verstaan een belastingplichtige wiens hoofdactiviteit op het gebied van de aankoop van gas, elektriciteit of warmte of koude bestaat in het wederverkopen van die producten en wiens eigen verbruik van die producten verwaarloosbaar is.

Artikel 39

In het geval van levering van gas via een op het grondgebied van de Gemeenschap gesitueerd aardgassysteem of een op een dergelijk systeem aangesloten net, van elektriciteit of van warmte of koude via warmte- of koudenetten welke levering niet wordt bestreken door artikel 38, wordt als plaats van deze levering aangemerkt de plaats waar de afnemer het werkelijke gebruik en verbruik van de goederen heeft.

Ingeval het gas, de elektriciteit, de warmte of de koude geheel of ten dele niet daadwerkelijk door de afnemer wordt verbruikt, worden deze niet-verbruikte goederen geacht te zijn gebruikt en verbruikt op de plaats waar hij de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd waarvoor de goederen worden geleverd. Bij gebreke van een dergelijke zetel of vaste inrichting wordt de afnemer geacht de goederen te hebben gebruikt en verbruikt in zijn woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats.”

 

6)

Artikel 59, lid 1, punt h), zoals vastgesteld door Richtlijn 2008/8/EG van 12 februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de plaats van een dienst (5), wordt vervangen door:

 

„h)

het bieden van toegang tot een op het grondgebied van de Gemeenschap gesitueerd aardgassysteem of een op een dergelijk systeem aangesloten net, tot het elektriciteitssysteem of tot warmte- of koudenetten, alsmede het verrichten van transmissie- of distributiediensten via deze systemen of netten en het verrichten van andere daarmee rechtstreeks verbonden diensten;”

 

7)

In artikel 80, lid 1, onder b), worden de woorden „de artikelen 380 tot en met 390” vervangen door de woorden „de artikelen 380 tot en met 390 ter”.

 

8)

Artikel 102 wordt vervangen door:

„Artikel 102

Na raadpleging van het Btw-comité kan iedere lidstaat een verlaagd tarief toepassen op de levering van aardgas, elektriciteit of stadsverwarming.”

 

9)

In artikel 136, onder a), worden de woorden „de artikelen 380 tot en met 390” vervangen door de woorden „de artikelen 380 tot en met 390 ter”.

 

10)

Artikel 143 wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

na punt f) wordt het volgende punt toegevoegd:

 

„f bis)

de invoer van goederen door de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank of door de door de Europese Gemeenschappen opgerichte organen waarop het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van toepassing is, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij dat protocol, bij de overeenkomsten tot toepassing van dat protocol of bij de vestigingsovereenkomsten, en voor zover zulks niet leidt tot verstoring van de mededinging;”

 

b)

punt g) wordt vervangen door:

 

„g)

de invoer van goederen verricht door andere dan de in punt f bis) bedoelde internationale instellingen die als zodanig zijn erkend door de overheid van de lidstaat waar zij zijn gevestigd, alsmede door de leden van deze instellingen, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij de internationale verdragen tot oprichting van deze instellingen of bij de vestigingsovereenkomsten;”

 

c)

punt l) wordt vervangen door:

 

„l)

de invoer van gas via een aardgassysteem of een op een dergelijk systeem aangesloten net, van gas dat van op een gastransportschip in een aardgassysteem of een upstreampijpleidingnet wordt ingebracht, van elektriciteit of van warmte of koude via warmte- of koudenetten;”

 

11)

Artikel 151, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

na punt a) wordt het volgende punt ingevoegd:

 

„a bis)

goederenleveringen en diensten verricht voor de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank of voor de door de Europese Gemeenschappen opgerichte organen waarop het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van toepassing is, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij dat protocol, bij de overeenkomsten tot toepassing van dat protocol of bij de vestigingsovereenkomsten, en voor zover zulks niet leidt tot verstoring van de mededinging;”

 

b)

punt b) wordt vervangen door:

 

„b)

goederenleveringen en diensten bestemd voor andere dan de in punt a bis) bedoelde internationale instellingen die als dusdanig door de overheid van de lidstaat waar zij zijn gevestigd, zijn erkend, alsmede voor de leden van deze instellingen, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld bij de internationale verdragen tot oprichting van deze instellingen of bij de vestigingsovereenkomsten;”

 

12)

In hoofdstuk 1 van titel X wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 168 bis

  • 1. 
    Indien een onroerend goed deel uitmaakt van het vermogen van het bedrijf van een belastingplichtige en door de belastingplichtige zowel voor de activiteiten van het bedrijf als voor zijn privégebruik of voor het privégebruik van zijn personeel, of, meer in het algemeen, voor andere dan bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, is de btw over de uitgaven in verband met dit onroerend goed slechts aftrekbaar, overeenkomstig de in de artikelen 167, 168, 169 en 173 vervatte beginselen, naar evenredigheid van het gebruik ervan voor de bedrijfsactiviteiten van de belastingplichtige.

In afwijking van artikel 26 wordt met veranderingen in het in de eerste alinea bedoelde proportionele gebruik van een onroerend goed rekening gehouden overeenkomstig de in de artikelen 184 tot en met 192 neergelegde beginselen, als toegepast door de lidstaat in kwestie.

  • 2. 
    De lidstaten kunnen lid 1 ook toepassen met betrekking tot de btw op uitgaven in verband met andere door hen gespecificeerde goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen.”
 

13)

In artikel 221, lid 2, worden de woorden „de artikelen 380 tot en met 390” vervangen door de woorden „de artikelen 380 tot en met 390 ter”.

 

14)

Aan artikel 287 worden de volgende punten toegevoegd:

 

„17)

Bulgarije: 25 600 EUR;

 

18)

Roemenië: 35 000 EUR.”

 

15)

In afdeling 2 van hoofdstuk 1 van titel XIII worden de volgende artikelen ingevoegd:

„Artikel 390 bis

Bulgarije mag, onder de voorwaarden die in deze lidstaat op de datum van zijn toetreding bestonden, vrijstelling blijven verlenen voor internationaal personenvervoer omschreven in bijlage X, deel B, punt 10, zolang dezelfde vrijstelling wordt toegepast in één van de lidstaten die op 31 december 2006 lid van de Gemeenschap waren.

Artikel 390 ter

Roemenië mag, onder de voorwaarden die in deze lidstaat op de datum van zijn toetreding bestonden, vrijstelling blijven verlenen voor internationaal personenvervoer omschreven in bijlage X, deel B, punt 10, zolang dezelfde vrijstelling wordt toegepast in één van de lidstaten die op 31 december 2006 lid van de Gemeenschap waren.”

 

16)

In artikel 391 worden de woorden „de artikelen 380 tot en met 390” vervangen door de woorden „de artikelen 380 tot en met 390 ter”.

 

17)

In bijlage X wordt de titel vervangen door:

Artikel 2

Omzetting

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om met ingang van 1 januari 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 4

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 22 december 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    CARLGREN
 

  • (1) 
    Advies van het Europees Parlement van 8 juli 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en advies van het Europees Parlement van 24 november 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.