Richtlijn 2009/111 - Wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer - Hoofdinhoud
17.11.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 302/97 |
RICHTLIJN 2009/111/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 16 september 2009
tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 47, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (2),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad en Ecofin en internationale initiatieven, zoals de top van de Groep van 20 (G20) van 2 april 2009, is deze richtlijn een eerste belangrijke stap om de tekortkomingen die de financiële crisis aan het licht heeft gebracht te verhelpen, vooruit lopend op verdere, door de Commissie aangekondigde en in haar mededeling van 4 maart 2009 getiteld „Op weg naar Europees herstel” geschetste maatregelen. |
(2) |
Krachtens artikel 3 van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (4) kunnen lidstaten op kredietinstellingen die sinds 15 december 1977 blijvend bij een centraal orgaan zijn aangesloten, een bijzondere prudentiële regeling toepassen, mits die regeling uiterlijk op 15 december 1979 in de nationale wetgeving was vastgelegd. Die tijdslimieten beletten dat lidstaten, en met name lidstaten die na 1980 tot de Europese Unie zijn toegetreden, dergelijke prudentiële regelingen invoeren of behouden voor soortgelijke aangesloten kredietinstellingen die op hun grondgebied zijn opgericht. Om gelijke concurrentieverhoudingen tussen de kredietinstellingen in de lidstaten te scheppen, moeten de in artikel 3 van die richtlijn gestelde tijdslimieten daarom worden geschrapt. Het Comité van Europese bankentoezichthouders moet richtsnoeren vaststellen om de convergentie van toezichtpraktijken ter zake te versterken. |
(3) |
Hybride kapitaalinstrumenten spelen een belangrijke rol bij het lopende kapitaalbeheer van kredietinstellingen. Met deze instrumenten kunnen kredietinstellingen hun kapitaalstructuur diversifiëren en een breed scala aan financiële beleggers bereiken. Op 28 oktober 1998 heeft het Bazels Comité voor het bankentoezicht een akkoord gesloten over zowel de criteria als de limieten voor de erkenning van bepaalde soorten hybride kapitaalinstrumenten als oorspronkelijk eigen vermogen van kredietinstellingen. |
(4) |
Het is dus van belang om criteria vast te leggen aan de hand waarvan kan worden bepaald welke kapitaalinstrumenten kunnen worden erkend als oorspronkelijk eigen vermogen van kredietinstellingen, en om Richtlijn 2006/48/EG met dit akkoord in overeenstemming te brengen. De wijzigingen in bijlage XII bij Richtlijn 2006/48/EG zijn een rechtstreeks uitvloeisel van de vastlegging van deze criteria. Het oorspronkelijk eigen vermogen als bedoeld in artikel 57, punt a), van Richtlijn 2006/48/EG omvat alle instrumenten die overeenkomstig de nationale wetgeving als eigen vermogen dienen te worden aangemerkt, bij liquidatie dezelfde rangorde hebben als gewone aandelen en in doorgaande bedrijfsvoering, op gelijke voet met gewone aandelen, verliezen volledig opvangen. Deze instrumenten moeten derhalve ook tot instrumenten kunnen behoren waaraan op niet-cumulatieve basis preferente rechten bij dividenduitkeringen zijn verbonden, mits zij onder artikel 22 van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (5) vallen, bij liquidatie dezelfde rangorde hebben als gewone aandelen en in doorgaande bedrijfsvoering, op gelijke voet met gewone aandelen, verliezen volledig opvangen. Het oorspronkelijk eigen vermogen als bedoeld in artikel 57, punt a), van Richtlijn 2006/48/EG dient overeenkomstig de voor kredietinstellingen geldende wettelijke bepalingen en rekening houdend met de specifieke samenstelling van onderlinge maatschappijen, coöperaties en soortgelijke instellingen ook andere, op grond van de kenmerken van hun kapitaal met gewone aandelen vergelijkbare instrumenten te omvatten, met name voor het opvangen van verliezen. Instrumenten die bij liquidatie niet dezelfde rangorde hebben als gewone aandelen of die in doorgaande bedrijfsvoering, op gelijke voet met gewone aandelen, verliezen volledig opvangen, behoren tot de in artikel 57, punt c bis), van Richtlijn 2006/48/EG bedoelde categorie van hybride kapitaalinstrumenten. |
(5) |
Om verstoring van de markten te voorkomen en de continuïteit van het totale niveau van het eigen vermogen te garanderen, dient voor de nieuwe regeling betreffende kapitaalinstrumenten in specifieke overgangsregelingen te worden voorzien. Zodra het herstel is gewaarborgd, dient de kwaliteit van het oorspronkelijke eigen vermogen verder te worden verbeterd. De Commissie moet dienaangaande uiterlijk op 31 december 2011 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen en eventueel desbetreffende voorstellen indienen. |
(6) |
Ter versterking van het communautaire kader voor crisisbeheer is het van essentieel belang dat de bevoegde autoriteiten, ook met het doel om hun systeemrisico te verminderen, hun maatregelen efficiënt coördineren met andere bevoegde autoriteiten en zo nodig met de centrale banken. Voor een efficiënter prudentieel toezicht op geconsolideerde basis op een bankgroep, moeten de toezichtactiviteiten effectiever worden gecoördineerd. Daarom moeten colleges van toezichthouders worden opgericht. De oprichting van colleges van toezichthouders mag geen afbreuk doen aan de rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten in het kader van Richtlijn 2006/48/EG. De oprichting van colleges moet strekken tot nauwere samenwerking, door middel van de bevoegde autoriteiten tot overeenstemming over de voornaamste toezichthoudende taken komen. De colleges van toezichthouders moeten het lopende toezicht en de aanpak van noodsituaties vergemakkelijken. De consoliderende toezichthouder dient samen met de andere leden van het college te kunnen besluiten om bijeenkomsten of activiteiten te organiseren die niet van algemeen belang zijn, en dient daarom de presentie waar nodig te kunnen stroomlijnen. |
(7) |
Bij het mandaat van de bevoegde autoriteiten moet op passende wijze de Gemeenschapsdimensie meewegen. De bevoegde autoriteiten moeten daarom naar behoren rekening houden met de gevolgen van hun beslissingen voor de stabiliteit van het financiële stelsel in alle andere betrokken lidstaten. Onverminderd het nationale recht behelst dit beginsel niet dat de bevoegde autoriteiten aan een specifieke resultaatsverbintenis moeten worden gehouden maar veeleer dat financiële stabiliteit in de gehele Europese Unie nagestreefd dient te worden. |
(8) |
De bevoegde autoriteiten moeten kunnen deelnemen aan colleges die worden opgericht voor het toezicht op kredietinstellingen waarvan de moederinstelling in een derde land is gelegen. Het Comité van Europese bankentoezichthouders moet zo nodig richtsnoeren en aanbevelingen vaststellen om de convergentie van toezichtpraktijken overeenkomstig Richtlijn 2006/48/EG te versterken. Ter voorkoming van inconsistenties en toezichtsarbitrage die het gevolg kunnen zijn van verschillen in de methoden en regels die door de verschillende colleges worden gehanteerd, en van de wijze waarop de lidstaten van hun beoordelingsvrijheid gebruikmaken, moeten er door het Comité van Europese bankentoezichthouders richtsnoeren voor de voor colleges geldende procedures en regels worden opgesteld. |
(9) |
Het bepaalde in artikel 129, lid 3, van Richtlijn 2006/48/EG mag geen verandering brengen in de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de bevoegde autoriteiten op geconsolideerde, gesubconsolideerde of niet-geconsolideerde basis. |
(10) |
Informatielacunes tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van ontvangst kunnen schadelijk blijken voor de financiële stabiliteit in de lidstaat van ontvangst. Daarom moeten de informatierechten van de toezichthouders van de lidstaat van ontvangst, met name bij een crisis van significante bijkantoren, worden versterkt. Met dat doel moet het begrip significant bijkantoor gedefinieerd worden. De bevoegde autoriteiten moeten informatie doorgeven die voor centrale banken en ministeries van Financiën van essentieel belang is om hun taken bij financiële crises en het verminderen van systeemrisico’s te kunnen uitoefenen. |
(11) |
Het huidige toezichtskader moet verder worden ontwikkeld. Colleges van toezichthouders zijn een nieuwe en belangrijke stap voorwaarts om de samenwerking en convergentie van toezichthouders in de Europese Unie te stroomlijnen. |
(12) |
Samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten die zich bezighouden met concerns en holdings en hun dochters en bijkantoren, door middel van colleges vormt een fase in de ontwikkeling naar verdere convergentie in de regulering en integratie van het toezicht. Vertrouwen tussen toezichthouders en respectering van hun respectieve verantwoordelijkheden is essentieel. In geval van conflicten tussen leden van het college die uit die verschillende verantwoordelijkheden voortvloeien, zijn neutrale en onafhankelijke advisering, mediatie en conflictoplossingsmechanismen op communautair niveau van essentieel belang. |
(13) |
De crisis in de internationale financiële markten heeft aangetoond dat verder moet worden onderzocht of het regelgevings- en toezichtsmodel van de financiële sector in de Europese Unie moet worden hervormd. |
(14) |
De Commissie heeft in haar mededeling van 29 oktober 2008„From financial crisis to recovery: A European framework for action”, bekendgemaakt dat zij een groep deskundigen heeft opgericht, voorgezeten door Jacques de Larosière (de De Larosière-groep), met als taak de organisatie van Europese financiële instellingen te onderzoeken en daarbij te letten op prudentiële soliditeit, het ordelijk functioneren van de markten en nauwere Europese samenwerking bij het toezicht op financiële stabiliteit, mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing en crisisbeheer, onder meer voor het beheer van grens- en sectoroverschrijdende risico’s. Ook moet de groep kijken naar de samenwerking tussen de Europese Unie en andere belangrijke jurisdicties om te helpen de financiële stabiliteit op mondiaal niveau veilig te stellen. |
(15) |
Om het noodzakelijke niveau van toezichtsconvergentie en -samenwerking op het niveau van de Europese Unie te verwezenlijken en om de stabiliteit van het financiële stelsel te schragen zijn nieuwe, grondige hervormingen van het regelgevings- en toezichtsmodel van de financiële sector in de Europese Unie dringend noodzakelijk en moeten deze spoedig door de Commissie worden ingediend, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de conclusies die de, door de De Larosière-groep op 25 februari 2009 heeft voorgelegd. |
(16) |
De Commissie moet uiterlijk op 31 december 2009 verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad en passende wettelijke maatregelen indienen om de geconstateerde tekortkomingen met betrekking tot de bepalingen in verband met een verdere integratie van het toezicht te verhelpen, rekening houdend met het feit dat een toezichtsysteem op het niveau van de Europees Unie voor 31 december 2011 een sterkere rol moet zijn gaan spelen. |
(17) |
Een overmatige concentratie van risico’s bij één cliënt of groep van verbonden cliënten kan leiden tot een onaanvaardbaar risico op verliezen. Een dergelijke situatie zou geacht kunnen worden nadelig te zijn voor de solvabiliteit van een kredietinstelling. Daarom moet de bewaking en beheersing van grote posities van kredietinstellingen een integrerend deel van het toezicht op deze instellingen vormen. |
(18) |
De huidige regeling voor grote risico’s dateert van 1992. Daarom moeten de bestaande vereisten voor grote posities in Richtlijn 2006/48/EG en in Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (6) opnieuw worden bekeken. |
(19) |
Aangezien kredietinstellingen op de interne markt rechtstreeks met elkaar concurreren, moeten de essentiële voorschriften voor de bewaking en beheersing van grote posities van kredietinstellingen verder worden geharmoniseerd. Om de administratieve lasten voor kredietinstellingen te beperken, is een terugdringing nodig van het aantal opties waaruit de lidstaten kunnen kiezen als het om grote posities gaat. |
(20) |
Om uit te maken of er sprake is van een groep van verbonden cliënten en daarmee van posities die uit een oogpunt van risico een geheel vormen, is het ook van belang dat rekening wordt gehouden met de risico’s die voortvloeien uit het feit dat hun vreemd vermogen voor een aanzienlijk deel afkomstig is van de kredietinstelling of de beleggingsonderneming zelf, van de financiële groep waartoe zij behoort of van met haar verbonden partijen. |
(21) |
Hoewel het wenselijk is om bij de berekening van de waarde van posities uit te gaan van hetgeen bepaald is voor de berekening van het minimale eigen vermogen, moeten voor de bewaking van grote posities voorschriften zonder risicogewichten of risicograden worden vastgesteld. Bovendien berusten de technieken van de solvabiliteitsregeling voor kredietrisicolimitering op een veronderstelde goede spreiding van het kredietrisico. Bij grote posities waarbij sprake is van een concentratierisico jegens één grote tegenpartij („single-name”) is het kredietrisico niet goed gespreid. Daarom moeten er prudentiële voorzorgsmaatregelen gelden ten aanzien van het effect van kredietrisicolimitering. In dit verband moet bij grote posities worden voorzien in een effectieve uitwinning van de kredietprotectie. |
(22) |
Aangezien een verlies op een positie jegens een kredietinstelling of een beleggingsonderneming even ernstig kan zijn als een verlies op enig andere positie, moeten dergelijke posities op dezelfde wijze worden behandeld en gemeld als elke andere positie. Er is evenwel voorzien in een alternatieve kwantitatieve beperking om het onevenredig zware effect van die benadering op instellingen van geringere omvang af te zwakken. Daarnaast worden zeer kortstondige posities in verband met geldtransfers, waaronder de uitvoering van betalingsopdrachten, clearing, afwikkeling en bewaring van financiële instrumenten ten behoeve van cliënten uitgezonderd met het oog op een soepele werking van de financiële markten en de daaraan gerelateerde infrastructuur. Die diensten omvatten bijvoorbeeld de verevening en afwikkeling van onderlinge geldposities en andere activiteiten die de afwikkeling versoepelen. De bedoelde posities omvatten posities die mogelijk niet voorspelbaar zijn en waarover de banken dus niet de volledige controle hebben, onder meer saldo’s op interbancaire rekeningen die al dan niet rechtstreeks resulteren uit betalingen van cliënten, met inbegrip van overgemaakte of afgeboekte honoraria en rente, en andere betalingen voor cliëntendiensten, alsmede gegeven of ontvangen zekerheden. |
(23) |
De bepalingen betreffende de externe kredietbeoordelingsinstellingen (EKBI’s) uit hoofde van Richtlijn 2006/48/EG dienen consistent te zijn met die in Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake kredietratingbureaus (7). Met name dient het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBS) zijn richtsnoeren inzake de erkenning van EKBI’s opnieuw te bekijken ter vermijding van doublures en ter verlichting van de erkenningsprocedure in de gevallen waarin een EKBI op communautair niveau als kredietratingbureau is geregistreerd. |
(24) |
Het is belangrijk een slechte afstemming tussen de belangen van ondernemingen die leningen in verhandelbare effecten en andere financiële instrumenten „herverpakken” (initiators of sponsors), en van de ondernemingen die in deze effecten of instrumenten beleggen (beleggers), uit te bannen. Het is ook van belang dat de belangen van de initiator of sponsor en de belangen van beleggers overeenkomen Om dit te bereiken moet de initiator of sponsor een significant belang in de onderliggende activa behouden. Daarom moeten de initiators of de sponsors ten aanzien van de leningen in kwestie risico blijven dragen. Over het algemeen mogen securitisatietransacties niet zo worden opgezet dat de toepassing van de vereisten voor het aanhouden wordt voorkomen, met name d.m.v. een vergoeding of een tariefstructuur of beide. Dit aanhouden van een risico moet gelden in alle situaties waarin de belangrijkste economische kenmerken van een securitisatie in de zin van Richtlijn 2006/48/EG van toepassing zijn, ongeacht de juridische structuren of instrumenten die worden aangewend om deze economische kenmerken te verkrijgen. Met name bij een overdracht van het kredietrisico door middel van securitisatie zouden beleggers hun beslissingen pas mogen nemen na het nodige onderzoek te hebben verricht en daarvoor hebben zij deugdelijke informatie over de securitisaties nodig. |
(25) |
De maatregelen ter opheffing van mogelijke incongruentiesom van die structuren, moeten in alle regelingen betreffende de financiële sector consistent en coherent zijn. De Commissie moet passende wetgevingsvoorstellen indienen om deze consistentie en coherentie te waarborgen. Er mag geen meervoudige toepassing van de vereisten voor het aanhouden zijn. Voor een bepaalde securitisatie volstaat het als hetzij de initiator, de sponsor of de oorspronkelijke kredietverstrekker onder de verplichting valt. Wanneer securitisatietransacties andere securitisaties als onderliggende waarde hebben, dient de vereiste betreffende het aanhouden dan ook alleen te gelden voor de securitisatie die van toepassing is op de belegging. Voor gekochte kortlopende vorderingen geldt de vereiste betreffende het aanhouden niet als deze voortvloeien uit bedrijfsactiviteiten in het kader waarvan zij met korting worden overgedragen of verkocht om deze activiteiten te financieren. De bevoegde autoriteiten beoordelen met de nodige zorgvuldigheid het risico in verband met niet-naleving en de risicobeheersverplichtingen in verband met de securitisatie bij ongewone overtredingen van beleidsmaatregelen en procedures die relevant zijn voor de beoordeling van de onderliggende risico’s. |
(26) |
In hun verklaring „Strengthening the Financial System” van 2 april 2009 verzochten de leiders van de G20 het Comité van Bazel voor het bankentoezicht en de autoriteiten om eisen inzake zorgvuldigheid en kwantitatieve vereisten voor het aanhouden te overwegen voor securitisatie uiterlijk in 2010. Gezien deze internationale ontwikkelingen, en teneinde systemische risico’s tengevolge van de securitisatiemarkten te beperken, besluit de Commissie vóór eind 2009 en na overleg met het Comité van Europese bankentoezichthouders of de vereisten voor het aanhouden moeten worden versterkt, en of de methoden voor het berekenen van de vereisten voor het aanhouden voldoen aan de doelstelling van het beter op elkaar afstemmen van de belangen van initiators of sponsors en beleggers. |
(27) |
De nodige zorgvuldigheid moet worden betracht om de risico’s van gesecuritiseerde posities op de handelsportefeuille en de niet-handelsportefeuille correct te kunnen beoordelen. Bovendien moeten zorgvuldigheidsverplichtingen proportioneel zijn. Zorgvuldigheidsprocedures moeten bijdragen tot een groter vertrouwen tussen initiatoren, sponsors en beleggers. Daarom is het wenselijk dat relevante informatie over de zorgvuldigheidsprocedures adequaat wordt bekendgemaakt. |
(28) |
De lidstaten dienen erop toe te zien dat hun bevoegde autoriteiten voldoende personeel en middelen hebben om hun toezichthoudende verplichtingen krachtens Richtlijn 2006/48/EG te vervullen en dat het personeel dat overeenkomstig deze richtlijn bij het toezicht op kredietinstellingen wordt ingezet, voldoende kennis en ervaring heeft voor de hem opgedragen taken. |
(29) |
Bijlage III bij Richtlijn 2006/48/EG moet worden aangepast om bepaalde voorschriften met het oog op een sterkere convergentie van de toezichtpraktijken te verduidelijken. |
(30) |
Uit recente marktontwikkelingen is gebleken dat het beheer van liquiditeitsrisico van essentieel belang is voor de soliditeit van kredietinstellingen en hun bijkantoren. De criteria van bijlage V en XI bij Richtlijn 2006/48/EG moeten worden aangescherpt om de desbetreffende bepalingen in overeenstemming te brengen met de regels die het Comité van Europese bankentoezichthouders en het Bazels Comité voor het bankentoezicht hebben uitgewerkt. |
(31) |
De voor de uitvoering van Richtlijn 2006/48/EG vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8). |
(32) |
Met name moet de Commissie worden gemachtigd om bijlage XIII bij Richtlijn 2006/48/EG in verband met ontwikkelingen op de financiële markten of op het gebied van standaarden voor of eisen aan jaarrekeningen die rekening houden met de Gemeenschapswetgeving, te wijzigen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2006/48/EG, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vastgestelde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld. |
(33) |
De financiële crisis heeft aangetoond dat er een beter onderzoek moet worden verricht naar en beter gereageerd moet worden op macro-prudentiële problemen, die ontstaan op het snijpunt van macro-economisch beleid en de regulering van het financiële stelsel. Derhalve moet onderzoek worden verricht naar maatregelen die de opgaande en neergaande trends van de conjunctuurcyclus afzwakken, waaronder de noodzaak voor kredietinstellingen om in goede tijden anticyclische kapitaalbuffers te vormen waarop bij een neergaande conjunctuurtrend kan worden teruggevallen, hetgeen ook de mogelijkheid kan inhouden om extra reserves en „dynamische voorzieningen” te vormen, alsmede de mogelijkheid om kapitaalbuffers in moeilijke tijden te verlagen, en er op deze wijze voor te zorgen dat gedurende de cyclus voldoende kapitaal beschikbaar is; de onderliggende ratio voor de berekening van de kapitaalbehoeften in Richtlijn 2006/48/EG; aanvullende maatregelen voor de risicovereisten van kredietinstellingen als bijdrage ter verbetering van de schuld-kapitaalratio in het bankwezen. |
(34) |
Uiterlijk op 31 januari 2009 moet de Commissie Richtlijn 2006/48/EG daarom in haar geheel opnieuw bekijken om deze punten te evalueren en een verslag aan het Europees Parlement en de Raad voorleggen en eventueel desbetreffende voorstellen indienen. |
(35) |
Met het oog op financiële stabiliteit dient de Commissie maatregelen ter vergroting van de transparantie van de OTC markt opnieuw te bekijken en er verslag over uit te brengen, om de risico’s voor de tegenpartij, en meer algemeen de algehele risico’s te verminderen, bv. door clearing van kredietverzuim door centrale clearinghouses (CCP’s). De invoering en ontwikkeling van CCP’s in de Europese Unie die onderworpen worden aan strenge operationele en prudentiële normen en daadwerkelijk toezicht moet worden aangemoedigd. De Commissie dient haar verslag, vergezeld van passende voorstellen, bij het Europees Parlement en de Raad in, zo nodig rekening houdend met parallelle initiatieven op mondiaal niveau. |
(36) |
De Commissie herziet en brengt verslag uit over de toepassing van artikel 113, lid 4, van Richtlijn 2006/48/EG met inbegrip van de vraag of vrijstellingen moeten worden overgelaten aan de lidstaten. De Commissie legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen. De vrijstellingen en keuzemogelijkheden moeten worden afgeschaft wanneer blijkt dat handhaving overbodig is door de invoering van een reeks consistente voorschriften in de Gemeenschap. |
(37) |
Bij de risicobeoordeling moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van microkrediet, en de ontwikkeling van microkrediet moet worden bevorderd. Bovendien moet, gezien de prille ontwikkeling van microkrediet, de ontwikkeling van adequate ratingsystemen worden bevorderd, met inbegrip van de ontwikkeling van standaard-ratingsystemen die zijn aangepast aan de risico’s van microkredietactiviteiten. De lidstaten moeten ernaar streven te waarborgen dat prudentiële regelgeving en toezicht op microkredietactiviteiten op nationaal niveau evenredig zijn. |
(38) |
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de invoering van regelgeving inzake de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en inzake het prudentiële toezicht op deze instellingen niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat zulks de harmonisatie vereist van een veelheid van verschillende voorschriften die thans in de rechtsstelsels van de diverse lidstaten bestaan, en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(39) |
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven (9), worden de lidstaten ertoe aangemoedigd om voor eigen gebruik en in het belang van de Gemeenschap eigen tabellen op te stellen, die zoveel mogelijk de correlatie tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen weergeven, en deze te publiceren. |
(40) |
De Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG (10) moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen in Richtlijn 2006/48/EG
Richtlijn 2006/48/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 3, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Aan artikel 40 wordt het volgende lid toegevoegd: „3. De bevoegde autoriteiten in de ene lidstaat nemen bij de uitoefening van hun algemene taken naar behoren de gevolgen in overweging die hun besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.”. |
4) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 42 bis
Het verzoek vermeldt de redenen waarom het bijkantoor als significant moet worden aangemerkt, en met name:
Als een bevoegde autoriteit van een lidstaat van herkomst kennis krijgt van een noodsituatie in een kredietinstelling als bedoeld in artikel 130, lid 1, waarschuwt zij zo spoedig mogelijk de in artikel 49, vierde alinea, en in artikel 50 bedoelde autoriteiten.
Bij haar beslissing houdt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor die autoriteiten en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten als bedoeld in artikel 40, lid 3, en met het bepaalde in lid 2 van dit artikel. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst informeert alle leden van het college vooraf volledig over het beleggen van vergaderingen, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen activiteiten. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst informeert alle leden van het college tevens tijdig over de acties of maatregelen die in die bijeenkomsten ondernomen of uitgevoerd worden. Artikel 42 ter
|
5) |
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Aan artikel 50 wordt de volgende alinea toegevoegd: „In een noodsituatie als bedoeld in artikel 130, lid 1, staan de lidstaten de bevoegde autoriteiten toe dat zij gegevens mededelen die van belang is voor de in de eerste alinea van dit artikel genoemde diensten in alle betrokken lidstaten.”. |
7) |
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 61, eerste alinea, wordt vervangen door: „Het begrip „eigen vermogen” als gedefinieerd in artikel 57, punten a) tot en met h), houdt een maximum aan bestanddelen en bedragen in. De lidstaten kunnen beslissen over het gebruik van deze bestanddelen en over de aftrek van andere bestanddelen dan die welke worden genoemd in artikel 57, onder i) tot en met r).”. |
9) |
Aan artikel 63, lid 2, wordt de volgende alinea toegevoegd: „De in artikel 57, onder c bis), bedoelde instrumenten voldoen aan de vereisten van de punten a), c), d) en e).”. |
10) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 63 bis
Zowel instrumenten met als instrumenten zonder vervaldatum kunnen alleen met voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten worden opgeëist of afgelost. De bevoegde autoriteiten kunnen deze toestemming verlenen mits het verzoek op initiatief van de kredietinstelling wordt gedaan en noch de financiële positie noch de solvabiliteitspositie van de kredietinstelling al te zeer wordt aangetast. De bevoegde autoriteiten kunnen van instellingen verlangen dat zij het instrument vervangen door in artikel 57, onder a) of c bis), bedoelde bestanddelen van dezelfde of een betere kwaliteit. De bevoegde autoriteiten verlangen dat de aflossing van instrumenten met vervaldatum wordt opgeschort als de kredietinstelling niet aan de kapitaalvereisten van artikel 75 voldoet en kunnen verlangen dat aflossing op andere tijdstippen wordt opgeschort op grond van de financiële positie en solvabiliteitspositie van kredietinstellingen. De bevoegde autoriteit kan te allen tijde toestemming verlenen voor een vroegtijdige aflossing van instrumenten met of zonder vervaldatum ingeval de toepasselijke fiscale behandeling of indeling van deze instrumenten volgens de regelgeving een wijziging ondergaat die bij uitgifte niet was voorzien.
De kredietinstelling schrapt dergelijke uitkeringen echter als zij niet voldoet aan de kapitaalvereisten van artikel 75. De bevoegde autoriteiten kunnen verlangen dat de uitkering van rente of dividend op grond van de financiële positie en de solvabiliteitspositie van de kredietinstelling worden gestaakt. Het staken van de uitkering van rente of dividend doet geen afbreuk aan het recht van de kredietinstelling om de rente- of dividenduitkering te vervangen door een betaling in de vorm van een instrument als bedoeld in artikel 57, punt a), mits de kredietinstelling daardoor financiële middelen kan behouden. De bevoegde autoriteiten kunnen aan die vervanging voorwaarden verbinden.
|
11) |
Artikel 65, lid 1, onder a), wordt vervangen door:
|
12) |
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
|
13) |
Het opschrift van titel V, hoofdstuk 2, afdeling 2, onderafdeling 2 „Berekening van de vereisten” wordt vervangen door „Voorschriften voor berekening en rapportage”. |
14) |
In artikel 74, lid 2, wordt na de eerste alinea de volgende alinea ingevoegd: „Voor de mededeling van deze berekeningen door de kredietinstellingen passen de bevoegde autoriteiten vanaf 31 december 2012 uniforme rapportageformats, -frequenties en -termijnen toe. Hiertoe stelt het Comité van Europese bankentoezichthouders voor 1 januari 2012 richtsnoeren ter invoering van een uniform rapportageformaat in de Gemeenschap op. De rapportageformats staan in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de kredietinstellingen.”. |
15) |
Artikel 81, lid 2, wordt vervangen door: „2. De bevoegde autoriteiten erkennen een EKBI als zijnde in aanmerking komende voor de doeleinden van artikel 80 alleen als ze zich ervan hebben overtuigd dat de beoordelingsmethodiek van de instelling voldoet aan de criteria objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie en dat de ontwikkelde kredietbeoordelingen betrouwbaar en transparant zijn. Daartoe houden de bevoegde autoriteiten rekening met de technische criteria in bijlage VI, deel 2. Wanneer een EKBI is geregistreerd als kredietratingbureau overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 over Kredietratingbureaus (11), gaan de bevoegde autoriteiten ervan uit dat beoordelingsmethodiek van deze instelling aan de criteria van objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie voldoet. |
16) |
Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:
|
17) |
In punt d) van artikel 89, lid 1, wordt de aanhef vervangen door:
|
18) |
Artikel 97, lid 2, wordt vervangen door: „2. De bevoegde autoriteiten erkennen een voor de toepassing van lid 1 van dit artikel een EKBI alleen als in aanmerking komend als ze, rekening houdende met de technische criteria van bijlage VI, deel 2, ervan overtuigd zijn dat het voldoet aan de eisen van artikel 81 en met bijvoorbeeld een grote marktacceptatie zijn bekwaamheid op securitisatiegebied heeft aangetoond. Wanneer een EKBI is geregistreerd als kredietratingbureau overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1060/2009 gaan de bevoegde autoriteiten ervan uit dat beoordelingsmethodiek van deze instelling aan de criteria van objectiviteit, onafhankelijkheid, doorlopende toetsing en transparantie voldoet.”. |
19) |
Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:
|
20) |
Artikel 107 wordt vervangen door: „Artikel 107 Voor de berekening van de waarde van de posities overeenkomstig deze afdeling heeft de term „kredietinstelling” ook betrekking op iedere particuliere of openbare onderneming, inclusief haar bijkantoren, die aan de definitie van „kredietinstelling” voldoet en waaraan in een derde land vergunning is verleend.”. |
21) |
Artikel 110 wordt vervangen door: „Artikel 110
Als een kredietinstelling onderworpen is aan de artikelen 84 tot en met 89, worden haar twintig grootste posities op geconsolideerde basis, met uitsluiting van de posities die zijn vrijgesteld van de toepassing van artikel 111, lid 1, ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteiten.
|
22) |
Artikel 111 wordt als volgt gewijzigd:
|
23) |
Artikel 112 wordt als volgt gewijzigd:
|
24) |
Artikel 113 wordt als volgt gewijzigd:
|
25) |
Artikel 114 wordt als volgt gewijzigd:
|
26) |
Artikel 115 wordt vervangen door: „Artikel 115
De waarde van het onroerend goed wordt ten genoege van de bevoegde autoriteiten berekend op basis van voorzichtige, in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vastgelegde waarderingsnormen. De waardering vindt ten minste eenmaal per drie jaar plaats voor particuliere woningen. Voor de toepassing van dit lid gelden de vereisten van bijlage VIII, deel 2, punt 8, en van bijlage VIII, deel 3, punten 62 tot en met 65. Onder niet-zakelijk onroerend goed wordt verstaan: een woning die bewoond of verhuurd wordt/zal worden door de leningnemer.
De waarde van het onroerend goed wordt ten genoege van de bevoegde autoriteiten berekend op basis van voorzichtige, in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vastgelegde waarderingsnormen. Het zakelijk onroerend goed is volledig afgebouwd, geleased en levert voldoende huurinkomsten op.”. |
27) |
Artikel 116 wordt geschrapt. |
28) |
Artikel 117 wordt als volgt gewijzigd:
|
29) |
Artikel 119 wordt geschrapt. |
30) |
De volgende afdeling wordt toegevoegd aan hoofdstuk 2: „Afdeling 7 Blootstelling aan overgedragen kredietrisico’s Artikel 122 bis
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „aanhouden van een netto economisch belang” verstaan:
Het netto economisch belang wordt gemeten bij het initiëren en wordt doorlopend gehandhaafd. Er vindt geen kredietrisicolimitatie plaats, en er worden geen korte posities ingenomen noch andere afdekkingstransacties verricht. Het netto economisch belang wordt bepaald door de nominale waarde voor posten buiten de balanstelling. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „doorlopend” verstaan dat bij de aangehouden posten, rente en posities geen afdekking of verkoop plaatsvindt. Er is geen meervoudige toepassing van de vereisten voor het aanhouden voor een securitisatie.
Lid 1 is niet van toepassing op:
Kredietinstellingen verrichten periodiek hun eigen stresstests die aansluiten bij hun securitisatieposities. Daartoe kunnen kredietinstellingen afgaan op financiële modellen die door een EKBI zijn ontwikkeld, mits deze kredietinstellingen desgevraagd kunnen aantonen dat zij vóór de belegging de nodige zorgvuldigheid in acht hebben genomen om de relevante hypothesen en structuren van de modellen te valideren en dat zij de methoden, de aannames en de resultaten begrijpen.
Kredietinstellingen moeten een solide inzicht hebben in alle structurele aspecten van een securitisatietransactie die een significant effect zouden hebben op het resultaat van hun positie in de transactie, zoals de contractuele watervalstructuur en watervalstructuurgerelateerde stimulansen, de kredietverbetering, de liquiditeitsverbetering, reactiemechanismen op basis van de marktwaarde en transactiespecifieke omschrijving van „wanbetaling”. Wanneer in enig significant opzicht, ingevolge nalatigheid of niet-handelen van de kredietinstelling, niet wordt voldaan de vereisten van de leden 4 en 7 en van het onderhavige lid, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten een evenredig extra risicogewicht opleggen van niet minder dan 250 % van het risicogewicht (met een maximum van 1 250 % dat, overeenkomstig bijlage IX, deel 4, met uitzondering van dit lid, zou gelden voor de betrokken securitisatieposities, en verhogen zij geleidelijk het risicogewicht bij elke volgende overtreding van de zorgvuldigheidsregels. De bevoegde autoriteiten houden rekening met de vrijstellingen voor bepaalde securitisaties als bepaald in lid 3 door het risicogewicht te verlagen dat zij anders overeenkomstig dit artikel zou opleggen met betrekking tot een securitisatie waarop lid 3 van toepassing is.
Wanneer niet aan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde vereisten wordt voldaan, wordt artikel 95, lid 1, niet toegepast door een als initiator optredende kredietinstelling en mag die als initiator optredende kredietinstelling de gesecuritiseerde posities niet buiten de berekening van haar kapitaalvereisten ingevolge deze richtlijn laten.
|
31) |
Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:
|
32) |
In artikel 130 wordt lid 1 vervangen door: „1. Als zich in een bankgroep een noodsituatie, waaronder ongunstige ontwikkelingen op de financiële markten, voordoet die de liquiditeit van de markt en de stabiliteit van het financiële stelsel kan ondermijnen in een van de lidstaten waar aan entiteiten van de groep vergunning is verleend of significante bijkantoren als bedoeld in artikel 42 bis zijn gevestigd, waarschuwt de consoliderende toezichthouder, behoudens hoofdstuk 1, afdeling 2, zo spoedig mogelijk de in artikel 49, vierde alinea, en artikel 50 genoemde autoriteiten en deelt hij alle informatie mede die voor de uitoefening van hun taken van essentieel belang is. Dit geldt voor alle bevoegde autoriteiten die in de artikelen 125 en 126 wordt genoemd, alsmede voor de bevoegde autoriteit die in lid 1 van artikel 129 wordt genoemd. Als de in artikel 49, vierde alinea, bedoelde autoriteit kennis krijgt van een situatie als beschreven in de eerste alinea, waarschuwt zij zo spoedig mogelijk de in de artikelen 125 en 126 bedoelde bevoegde autoriteiten. Indien mogelijk gebruiken de bevoegde autoriteit en de in artikel 49, vierde alinea, bedoelde autoriteit de bestaande gedefinieerde communicatiekanalen.”. |
33) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 131 bis
Colleges van toezichthouders bieden een kader waarbinnen de consoliderende toezichthouder en de andere betrokken bevoegde autoriteiten de volgende taken verrichten:
De bevoegde autoriteiten die deelnemen aan de colleges van toezichthouders, werken nauw samen. De geheimhoudingsvereisten uit hoofde van hoofdstuk 1, afdeling 2, beletten de bevoegde autoriteiten niet binnen colleges van toezichthouders vertrouwelijke informatie uit te wisselen. De oprichting en werking van colleges doen geen afbreuk aan de rechten en plichten van de bevoegde autoriteiten in het kader van deze richtlijn.
Het Comité van Europese bankentoezichthouders stelt richtsnoeren op voor de operationele werking van de colleges, onder meer met betrekking tot artikel 42 bis, lid 3. De autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op dochterondernemingen van een EU-moederkredietinstelling of een financiële EU-moederholding, en de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst waar significante bijkantoren als bedoeld in artikel 42 bis zijn gevestigd, eventueel centrale banken, alsook in voorkomend geval en onverminderd geheimhoudingsvereisten die naar het oordeel van alle bevoegde autoriteiten gelijkwaardig zijn met de vereisten in het kader van hoofdstuk 1, afdeling 2, de bevoegde autoriteiten van derde landen kunnen deelnemen aan colleges van toezichthouders. De consoliderende toezichthouder zit de bijeenkomsten van het college voor en beslist welke bevoegde autoriteiten deelnemen aan een bijeenkomst of activiteit van het college. De consoliderende toezichthouder informeert alle leden van het college vooraf volledig over het beleggen van bijeenkomsten, de voornaamste agendapunten en de in overweging te nemen activiteiten. De consoliderende toezichthouder informeert alle leden van het college tevens tijdig over de acties of maatregelen die in die bijeenkomsten ondernomen of uitgevoerd worden. Bij zijn beslissing houdt de consoliderende toezichthouder rekening met de relevantie van de te plannen of te coördineren toezichtactiviteit voor die autoriteiten, en in het bijzonder met de gevolgen die deze beslissing kan hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel in de betrokken lidstaten, als bedoeld in artikel 40, lid 3, en met de in artikel 42 bis, lid 2, bedoelde verplichtingen. De consoliderende toezichthouder stelt, onverminderd de geheimhoudingsvereisten in het kader van hoofdstuk 1, afdeling 2, het Comité van Europese bankentoezichthouders in kennis van de activiteiten van het college van toezichthouders, met inbegrip van de activiteiten in noodsituaties, en deelt dit comité alle informatie mede die voor de convergentie van het toezicht van bijzonder belang is.”. |
34) |
Artikel 132 wordt als volgt gewijzigd:
|
35) |
Artikel 150 wordt als volgt gewijzigd:
|
36) |
In artikel 153 wordt de derde alinea vervangen door: „Bij de berekening van risicogewogen posten voor de toepassing van bijlage VI, deel 1, punt 4, wordt tot 31 december 2015 aan vorderingen op de centrale regeringen of centrale banken van de lidstaten luidende en gefinancierd in de binnenlandse munteenheid van een lidstaat hetzelfde risicogewicht toegepast als zou worden toegekend op dergelijke vorderingen luidende en gefinancierd in hun nationale munteenheid.”. |
37) |
Aan artikel 154 worden de volgende leden toegevoegd: „8. Kredietinstellingen die per 31 december 2010 niet aan de limieten van artikel 66, lid 1 bis, voldoen, stellen strategieën en procedures vast voor de nodige maatregelen om deze situatie vóór de in lid 9 van dit artikel bepaalde data te verhelpen. Deze maatregelen worden in het kader van artikel 124 aan evaluatie onderworpen.
Het Comité van Europese bankentoezichthouders volgt tot en met 31 december 2010 de uitgifte van die instrumenten.
|
38) |
Artikel 156 wordt vervangen door: „Artikel 156 De Commissie onderzoekt in samenwerking met de lidstaten en rekening houdende met de bijdrage van de Europese Centrale Bank periodiek of de onderhavige richtlijn als zodanig in combinatie met Richtlijn 2006/49/EG, van grote invloed is op de conjuncturele cyclus, en gaat in het licht van dat onderzoek na of maatregelen om dit te verhelpen gerechtvaardigd zijn. Op basis van deze analyse en rekening houdende met de bijdrage van de Europese Centrale Bank stelt zij om de twee jaar een verslag op, dat zo nodig vergezeld van passende voorstellen wordt ingediend bij het Europees Parlement en de Raad. Aan bijdragen van de zijde van kredietnemers en -gevers moet bij de opstelling van het verslag voldoende aandacht worden besteed. De Commissie herziet uiterlijk op 31 december 2009 deze richtlijn in haar geheel omwille van een betere analyse en om te reageren op macro-prudentiële problemen, met inbegrip van een onderzoek van:
De Commissie legt uiterlijk op 31 januari 2010 een verslag over bovengenoemde onderwerpen voor aan het Europees Parlement en de Raad vergezeld van eventuele passende voorstellen. De Commissie legt zo spoedig mogelijk en in elk geval uiterlijk op 31 december 2009 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de noodzaak van het verder opnieuw bekijken van het toezichtsysteem, met inbegrip van de relevante artikelen van deze richtlijn, samen met een, volgens de toepasselijke procedure van het Verdrag, eventueel passend wetgevingsvoorstel. De Commissie onderzoekt uiterlijk op 1 januari 2011 de vorderingen die het Comité van Europese bankentoezichthouders heeft gemaakt met het uniformiseren van rapportageformats, -frequenties en -termijnen als bedoeld in artikel 74, lid 2. De Commissie brengt over dat onderzoek verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie voert uiterlijk op 31 december 2011 een onderzoek uit en legt een verslag voor over de toepassing van deze richtlijn, met speciale aandacht voor alle aspecten van de artikelen 68 tot en met 73, artikel 80, leden 7 en 8, en zijn toepassing op microkredietfinanciering en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen. De Commissie voert uiterlijk op 31 december 2011 een onderzoek uit en legt een verslag voor over de toepassing van artikel 113, lid 4, met inbegrip van de vraag of vrijstellingen moeten worden overgelaten aan de lidstaten en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen. Met het oog op de mogelijke afschaffing van de nationale beoordelingsvrijheid krachtens artikel 113, lid 4, onder c), en de mogelijke toepassing op EU-niveau, moet in het onderzoek met name rekening worden gehouden met de doeltreffendheid van het groepsrisicobeheer en moet tevens worden gezorgd voor voldoende waarborgen voor de financiële stabiliteit in alle lidstaten waarin een entiteit van een groep is gevestigd. De Commissie voert uiterlijk op 31 december 2009 een onderzoek uit en legt een verslag voor over maatregelen ter vergroting van de transparantie van OTC-markten, inclusief kredietverzuimmarkten, bijvoorbeeld door verwerking door een centraal clearinghouse verplicht te stellen, en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen. De Commissie legt uiterlijk op 31 december 2009 een verslag voor over de verwachte impact van artikel 122 bis, en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, samen met eventuele passende voorstellen. De Commissie stelt haar verslag op na overleg met het Comité van Europese banktoezichthouders. In het verslag wordt met name aandacht besteed aan de vraag of de minimumvereisten voor het aanhouden uit hoofde van artikel 122 bis, lid 1, bijdragen aan het behalen van de doelstelling van het beter op elkaar afstemmen van de belangen van initiators of sponsors en beleggers en de financiële stabiliteit versterken en of een verhoging van het minimumniveau voor het aanhouden passend zou zijn, rekening houdend met de internationale ontwikkelingen. De Commissie brengt uiterlijk op 1 januari 2012 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing en effectiviteit van artikel 122 bis in het licht van de internationale marktontwikkelingen.”. |
39) |
Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:
|
40) |
Bijlage V wordt als volgt gewijzigd:
|
41) |
In bijlage IX, deel 3, afdeling 2, wordt het volgende punt toegevoegd:
|
42) |
Bijlage XI wordt als volgt gewijzigd:
|
43) |
In punt 3 van deel 2 van bijlage XII, worden de punten a) en b) vervangen door:
|
Artikel 2
Wijzigingen in Richtlijn 2006/49/EG
Richtlijn 2006/49/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 12, lid 1, wordt vervangen door: „Onder „oorspronkelijk eigen vermogen” wordt verstaan, de som van de bestanddelen in de punten a) tot en met c bis), minus de som van de bestanddelen in de punten i), j) en k) van artikel 57 van Richtlijn 2006/48/EG.”. |
2) |
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 30, lid 4, wordt vervangen door: „4. In afwijking van lid 3 van dit artikel mogen de bevoegde autoriteiten toestaan dat activa in de vorm van vorderingen en andere risico’s op erkende beleggingsondernemingen uit een derde land en erkende „clearing”-instellingen en beurzen, op dezelfde wijze worden behandeld als is bepaald in artikel 111, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG en in punt c) van artikel 106, lid 2, van die richtlijn.”. |
4) |
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
In artikel 32, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door: „1. De bevoegde autoriteiten stellen procedures vast om te voorkomen dat instellingen de aanvullende kapitaalvereisten die voortvloeien uit het langer dan tien dagen voortduren van risico’s boven de grenswaarde van artikel 111, lid 1, van Richtlijn 2006/48/EG, opzettelijk omzeilen door deze risico’s tijdelijk naar een andere onderneming, al of niet behorend tot dezelfde groep, over te dragen en/of door middel van kunstmatige transacties waardoor het risico binnen de periode van tien dagen wordt beëindigd en een nieuw risico wordt gecreëerd.”. |
6) |
Aan artikel 35 wordt de volgende alinea toegevoegd: „6. De uniforme rapportageformats, -frequenties en -termijnen als bedoeld in artikel 74, lid 2, van Richtlijn 2006/48/EG gelden ook voor beleggingsondernemingen.”. |
7) |
Aan artikel 38 wordt de volgende alinea toegevoegd: „3. Artikel 42 bis van Richtlijn 2006/48/EG, met uitzondering van punt 1, onder a), is van overeenkomstige toepassing op het toezicht op beleggingsondernemingen, tenzij deze voldoen aan de criteria van in artikel 20, lid 2 of 3, of artikel 46, lid 1, van deze richtlijn.”. |
8) |
In artikel 45, lid 1, wordt „31 december 2010” vervangen door „31 december 2014”. |
9) |
In artikel 47 wordt „31 december 2009” vervangen door „31 december 2010” en de verwijzing naar de punten 4 en 8 van bijlage V van Richtlijn 93/6/EEG wordt vervangen door een verwijzing naar de punten 4 en 8 van bijlage VIII. |
10) |
In artikel 48, lid 1, wordt „31 december 2010” vervangen door „31 december 2014”. |
Artikel 3
Wijziging van Richtlijn 2007/64/EG
Artikel 1, lid 1, onder a), van Richtlijn 2007/64/EG wordt vervangen door:
„a) |
kredietinstellingen in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2006/48/EG, inclusief bijkantoren van kredietinstellingen in de zin van artikel 4, lid 3, van die richtlijn die gevestigd zijn in de Gemeenschap die hun hoofdkantoor binnen of, overeenkomstig artikel 38 van die richtlijn, buiten de Gemeenschap hebben;”. |
Artikel 4
Omzetting
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 oktober 2010 aan deze richtlijn te voldoen.
Zij passen die maatregelen toe vanaf 31 december 2010.
Wanneer de lidstaten die maatregelen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 6
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsbrug, 16 september 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
J.BUZEK
Voor de Raad
De voorzitster
-
C.MALMSTRÖM
-
Advies uitgebracht op 24 maart 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
-
Advies van het Europees Parlement van 6 mei 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 27 juli 2009.
-
Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.