Richtlijn 2009/66 - Stuurinrichting van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen - Hoofdinhoud
1.8.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 201/11 |
RICHTLIJN 2009/66/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 13 juli 2009
betreffende de stuurinrichting van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen
(Gecodificeerde versie)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 75/321/EEG van de Raad van 20 mei 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de stuurinrichting van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze richtlijn te worden overgegaan. |
(2) |
Richtlijn 75/321/EEG is één van de bijzondere richtlijnen van het bij Richtlijn 74/150/EEG van de Raad van 4 maart 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van landbouw -of bosbouwtrekkers op wielen geregelde EG-typegoedkeuringssysteem, thans geregeld in Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan (5) en stelt de technische voorschriften vast betreffende het ontwerp en de bouw van landbouw- of bosbouwtrekkers met betrekking tot de stuurinrichting. Deze technische voorschriften beogen de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten, teneinde de uitvoering van de bij Richtlijn 2003/37/EG geregelde EG-goedkeuringsprocedure ten aanzien van elk type trekker mogelijk te maken. Derhalve zijn de bepalingen van Richtlijn 2003/37/EG betreffende land- of bosbouwtrekkers, aanhangwagens en verwisselbare getrokken machines, alsmede de systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan op de onderhavige richtlijn van toepassing. |
(3) |
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
-
1.Onder trekker (landbouw- of bosbouwtrekker) wordt verstaan ieder motorvoertuig op wielen of rupsbanden met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd. De trekker kan zijn ingericht voor het vervoer van een lading en van meerijders.
-
2.Deze richtlijn geldt slechts voor de in lid 1 omschreven trekkers, gemonteerd op luchtbanden, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid die ligt tussen 6 en 40 km/h.
Artikel 2
-
1.De lidstaten mogen de EG-goedkeuring, het afgeven van het document bedoeld in artikel 2, punt u), van Richtlijn 2003/37/EG of de nationale goedkeuring van een trekker niet weigeren om redenen die verband houden met de stuurinrichting, indien deze beantwoordt aan de in bijlage I vermelde voorschriften.
-
2.Lidstaten mogen niet langer het document afgeven bedoeld in artikel 2, punt u), van Richtlijn 2003/37/EG voor een trekkertype dat niet voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn.
Lidstaten mogen de nationale goedkeuring weigeren van een trekkertype dat niet voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn.
Artikel 3
De lidstaten mogen noch de inschrijving weigeren noch de verkoop, het in het verkeer brengen of het gebruik van trekkers verbieden om redenen die verband houden met de stuurinrichting, indien deze beantwoordt aan de in bijlage I vermelde voorschriften.
Artikel 4
De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van bijlage I aan te passen aan de technische vooruitgang, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 20, lid 3, van Richtlijn 2003/37/EG bedoelde procedure.
Artikel 5
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 6
Richtlijn 75/321/EEG, zoals gewijzigd bij de in bijlage II, deel A, genoemde richtlijnen, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 7
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2010.
Artikel 8
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 13 juli 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
-
E.ERLANDSSON
-
Advies van het Europees Parlement van 19 juni 2007 (PB C 146 E van 12.6.2008, blz. 73) en besluit van de Raad van 22 juni 2009.
-
Zie bijlage II, deel A.
BIJLAGE I
-
1.DEFINITIES
1.1. Stuurinrichting
De stuurinrichting is de volledige inrichting die tot taak heeft de rijrichting van de trekker te veranderen.
De stuurinrichting omvat:
— |
de bedieningsinrichting, |
— |
de overbrengingsinrichting, |
— |
de gestuurde wielen, |
— |
eventueel, een servo-inrichting waarmee de hulpkracht of de onafhankelijke kracht wordt opgewerkt. |
1.1.1. Bedieningsinrichting
De bedieningsinrichting is dat deel van de stuurinrichting dat rechtstreeks door de bestuurder wordt gehanteerd om de trekker te sturen.
1.1.2. Overbrengingsinrichting
De overbrengingsinrichting is dat deel van de stuurinrichting dat begrepen is tussen de bedieningsinrichting en de gestuurde wielen, met uitzondering van de in punt 1.1.4 bedoelde servo-inrichtingen. De overbrenging kan mechanisch, hydraulisch, pneumatisch of elektrisch zijn, dan wel een combinatie hiervan vormen.
1.1.3. Gestuurde wielen
Onder „gestuurde wielen” wordt verstaan:
— |
de wielen waarvan de richting ten opzichte van de trekker rechtstreeks of indirect kan worden veranderd om de verandering van de rijrichting van de trekker tot stand te brengen, |
— |
wielen van gelede trekkers, |
— |
de wielen van trekkers waarbij de rijrichtingverandering wordt verkregen door onderlinge verandering van de snelheid der wielen op een zelfde as. |
Zelfsporende wielen zijn geen gestuurde wielen.
1.1.4. Servo-inrichting
Een servo-inrichting is dat deel van de stuurinrichting waardoor de hulpkracht of de onafhankelijke kracht wordt opgewekt. Deze hulpkracht of onafhankelijke kracht kan worden opgewekt door een mechanisch, hydraulisch, pneumatisch, elektrisch of gecombineerd systeem (bijvoorbeeld een oliepomp, een luchtpomp, een accumulator).
1.2. Verschillende categorieën stuurinrichtingen
1.2.1. |
Naar de herkomst van de voor het sturen van de gestuurde wielen noodzakelijke kracht onderscheidt men de volgende categorieën stuurinrichtingen:
|
1.3. Bedieningskracht
De bedieningskracht is de kracht, welke de bestuurder op de bedieningsinrichting uitoefent om de trekker te sturen.
-
2.CONSTRUCTIE-, MONTAGE- EN CONTROLEVOORSCHRIFTEN
2.1. Algemeen voorschrift
2.1.1. |
De stuurinrichting moet een gemakkelijke en zekere besturing van de trekker garanderen en moet beantwoorden aan de speciale voorschriften vervat in 2.2 hieronder. |
2.2. Bijzondere voorschriften
2.2.1. Bedieningsinrichting
2.2.1.1. |
De bedieningsinrichting moet gemakkelijk hanteerbaar zijn en goed in de hand liggen; zij moet een geleidelijke besturing verzekeren. De bewegingsrichting van de bedieningsinrichting moet overeenkomen met de gewenste rijrichtingsverandering. |
2.2.1.2. |
De bedieningskracht die nodig is om, uitgaande van een rechtlijnige rijrichting, een cirkel te beschrijven met een straal van 12 m, mag niet meer bedragen dan 25 daN. Bij een partieel bekrachtigde, niet met andere inrichtingen geïntegreerde stuurinrichting mag bij uitvallen van de hulpkracht de vereiste bedieningskracht niet meer bedragen dan 60 daN. |
2.2.1.3. |
Om te controleren of aan voorschrift 2.2.1.2 is voldaan, laat men de trekker, uitgaande van een rechtlijnige rijrichting, op een droog, vlak wegdek met een goede adhesie een spiraalvormige beweging beschrijven met een snelheid van 10 km/h. Tot het ogenblik waarop de trekker over het punt gaat, waar hij een cirkel met een straal van 12 m zou ingaan, meet men de bedieningskracht. De duur van deze manoeuvre (de tijd welke verloopt tussen het ogenblik waarop men begint de bedieningsinrichting te bedienen en die waarop zij de bovenbedoelde uiterste meetstand bereikt) mag niet meer dan 5 seconden bedragen in normale gevallen en 8 seconden indien de servo-inrichting uitgevallen is. De meting moet zowel bij sturen naar rechts, als bij sturen naar links worden uitgevoerd. Tijdens de proef moet de trekker tot het maximale technisch toelaatbare gewicht belast worden, waarbij de gewichtsverdeling over de assen en de bandenspanning met de voorschriften van de fabrikant moeten overeenkomen. |
2.2.2. Overbrengingsinrichting
2.2.2.1. |
De stuurinrichting mag niet zijn voorzien van een elektrische of van een uitsluitend pneumatische overbrenging. |
2.2.2.2. |
De overbrengingsinrichtingen moeten zodanig zijn ontworpen dat zij bestand zijn tegen de voorkomende bedrijfsbelastingen. Zij moeten gemakkelijk toegankelijk zijn voor onderhoud of inspectie. |
2.2.2.3. |
Behoudens in geval van uitsluitend hydraulische overbrengingsinrichtingen moet de besturing van de trekker mogelijk blijven, ook indien de hydraulische of pneumatische overbrengingsorganen zijn uitgevallen. |
2.2.2.4. |
Een stuurinrichting met uitsluitend hydraulische overbrengingsorganen en de servo-inrichtingen als genoemd onder punt 1.1.4, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
|
2.2.3. Gestuurde wielen
2.2.3.1. |
Alle wielen mogen gestuurde wielen zijn. |
2.2.4. Servo-inrichtingen
2.2.4.1. |
De onder punt 1.1.4 bedoelde servo-inrichtingen, gebruikt voor de onder de punten 1.2.1.2 en 1.2.1.3 gedefinieerde categorieën stuurinrichtingen, zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:
|
BIJLAGE II
DEEL A
Ingetrokken richtlijn met de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 6)
Richtlijn 75/321/EEG van de Raad |
|
Richtlijn 82/890/EEG van de Raad |
uitsluitend wat de verwijzingen in artikel 1, lid 1, naar Richtlijn 75/321/EEG betreft |
Richtlijn 88/411/EEG van de Commissie |
|
Richtlijn 97/54/EG van het Europees Parlement en de Raad |
uitsluitend wat de verwijzingen in artikel 1, eerste streepje, naar Richtlijn 75/321/EEG betreft |
Richtlijn 98/39/EG van de Commissie |
DEEL B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing
(bedoeld in artikel 6)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
Toepassingsdatum |
75/321/EEG |
22 november 1976 |
— |
82/890/EEG |
22 juni 1984 |
— |
88/411/EEG |
30 september 1988 (1) |
— |
97/54/EG |
22 september 1998 |
23 september 1998 |
98/39/EG |
30 april 1999 (2) |
— |
-
Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 88/411/EEG:
„1. Met ingang van 1 oktober 1988 mogen de lidstaten:
— |
voor een type trekker de EEG-goedkeuring of de afgifte van het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document dan wel de nationale goedkeuring niet weigeren, |
— |
het voor de eerste maal in het verkeer brengen van de trekkers niet verbieden, |
indien de stuurinrichting van dit type trekker of van deze trekkers aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoet.
-
2.Met ingang van 1 oktober 1989 mogen de lidstaten:
— |
het in artikel 10, lid 1, laatste streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document voor een type trekker niet meer afgeven, indien de stuurinrichting niet aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoet, |
— |
de nationale goedkeuring van een type trekker weigeren, indien de stuurinrichting niet aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn voldoet.”. |
-
Overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 98/39/EG:
„1. Met ingang van 1 mei 1999 mogen de lidstaten:
— |
voor een type trekker de EG-typegoedkeuring, de afgifte van het in artikel 10, lid 1, derde streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document of de nationale typegoedkeuring niet weigeren, |
— |
noch het voor de eerste maal in het verkeer brengen van trekkers verbieden, |
indien deze trekkers voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 75/321/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn.
-
2.Met ingang van 1 oktober 1999 mogen de lidstaten:
— |
niet langer het in artikel 10, lid 1, derde streepje, van Richtlijn 74/150/EEG bedoelde document afgeven voor een type trekker, indien dit niet voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 75/321/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn; |
— |
de nationale typegoedkeuring weigeren voor een type trekker, indien dit niet voldoet aan de voorschriften van Richtlijn 75/321/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn.”. |
BIJLAGE III
Concordantietabel
Richtlijn 75/321/EEG |
Richtlijn 98/39/EG |
De onderhavige richtlijn |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
|
Artikel 2 |
Artikel 2 |
|
Artikelen 3 en 4 |
Artikelen 3 en 4 |
|
Artikel 5, lid 1 |
— |
|
Artikel 5, lid 2 |
Artikel 5 |
|
— |
Artikel 6 |
|
— |
Artikel 7 |
|
Artikel 6 |
Artikel 8 |
|
Bijlage |
Bijlage I |
|
— |
Bijlage II |
|
— |
Bijlage III |
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.