Verordening 2008/1166 - Enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw - Hoofdinhoud
1.12.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 321/14 |
VERORDENING (EG) Nr. 1166/2008 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 19 november 2008
betreffende enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw en tot intrekking van Verordening (EEG) Nr. 571/88 van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 285, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EEG) nr. 571/88 van de Raad van 29 februari 1988 houdende organisatie van communautaire enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven (2) voorziet in een programma van communautaire enquêtes om tot 2007 statistieken over de structuur van landbouwbedrijven te verschaffen. |
(2) |
Het enquêteprogramma inzake de structuur van de landbouwbedrijven, dat al sinds 1966/1967 op een Gemeenschapsbasis wordt uitgevoerd, moet worden voortgezet om de ontwikkelingen in de Gemeenschap te bestuderen. Met het oog op de duidelijkheid moet Verordening (EEG) nr. 571/88 worden vervangen door deze verordening. |
(3) |
Om de basisregisters van landbouwbedrijven en de andere voor de stratificatie van steekproefenquêtes vereiste informatie te kunnen bijwerken, moet ten minste om de tien jaar een telling van de landbouwbedrijven worden gehouden. De laatste telling voor de aanneming van deze verordening vond plaats in 1999/2000. |
(4) |
Er moeten gegevens worden verzameld over de uitvoering van de maatregelen in verband met de plattelandsontwikkeling, die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (3). |
(5) |
In zijn conclusies van 19 december 2006 over agromilieu-indicatoren heeft de Raad erkend dat vergelijkbare gegevens over de landbouwactiviteiten in de gehele Gemeenschap op een passend geografisch niveau noodzakelijk zijn. De Raad verzocht de Commissie de maatregelen te treffen die zijn uiteengezet in de mededeling van de Commissie van 15 september 2006 (4), die betrekking heeft op de opstelling van statistische gegevens, vooral met betrekking tot de bedrijfsvoering in de landbouw en het gebruik van landbouwinputs. |
(6) |
Er is een gebrek aan statistische informatie over de verschillende productiemethoden in de landbouw op het niveau van de afzonderlijke bedrijven. Daarom is een betere verzameling van informatie over de productiemethoden in de landbouw, gekoppeld aan informatie over de structuur van de landbouwbedrijven, nodig om aanvullende statistieken ten behoeve van de ontwikkeling van het agromilieubeleid te verkrijgen en om de kwaliteit van de agromilieu-indicatoren te verbeteren. |
(7) |
Vergelijkbare statistieken uit alle lidstaten over de structuur van de landbouwbedrijven zijn van belang om de ontwikkeling in de Gemeenschap van het landbouwbeleid vast te stellen. Daarom moet voor zover mogelijk voor enquêtekenmerken gebruik worden gemaakt van standaardclassificaties en gemeenschappelijke definities. |
(8) |
Indien de fase van het veldwerk voor de landbouwstructuurenquête in 2010 samenvalt met die van de tienjaarlijkse volkstelling in 2011, zal de uitvoering van deze beide grote onderzoeken de statistische middelen van de lidstaten zwaar belasten. Daarom dienen de lidstaten, bij wijze van afwijking, de mogelijkheid te krijgen de landbouwstructuurenquête in 2009 uit te voeren. |
(9) |
Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek (5) vormt het referentiekader voor de bepalingen van deze verordening, met name met betrekking tot de naleving van normen inzake onpartijdigheid, betrouwbaarheid, relevantie, kosteneffectiviteit, statistische geheimhouding en doorzichtigheid. Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad van 11 juni 1990 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen (6) vormt een referentiekader voor de toezending en bescherming van vertrouwelijke statistische gegevens in het kader van deze verordening, teneinde ervoor te zorgen dat bij de productie en verspreiding van communautaire statistieken geen sprake is van onrechtmatige mededeling en niet-statistisch gebruik. |
(10) |
De gegevens over de ligging van de landbouwbedrijven mogen door de Commissie alleen worden gebruikt voor statistische analyses, met uitsluiting van het trekken van steekproeven en het houden van enquêtes. De noodzakelijke bescherming van de vertrouwelijkheid van gegevens moet worden gewaarborgd, onder meer door de nauwkeurigheid van de locatiegegevens te beperken en door een geschikte aggregatie bij de publicatie van statistieken. |
(11) |
Bij Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad (7) is de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Gemeenschap vastgesteld. |
(12) |
Ingevolge Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (8) moet bij de definitie van territoriale eenheden de NUTS-nomenclatuur gevolgd worden. |
(13) |
Om de belasting die voor de respondenten en de lidstaten uit de verzameling van gegevens voortvloeit, zoveel mogelijk te beperken, moet hun de mogelijkheid worden geboden gebruik te maken van steekproefenquêtes en administratieve bronnen. |
(14) |
Om de enquêtes uit te voeren, zijn gedurende een aantal jaren omvangrijke middelen nodig, zowel van de lidstaten als van de Commissie; een groot deel hiervan zal worden gebruikt om aan de behoeften van de Gemeenschap te voldoen. |
(15) |
De vereisten voor de plaatsbepaling en identificatie van landbouwbedrijven per satelliet stuiten in veel lidstaten op aanzienlijke methodologische en technische problemen. |
(16) |
Daarom moet ter ondersteuning van dit enquêteprogramma worden gezorgd voor een communautaire subsidiëring uit het Europees Landbouwgarantiefonds uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (9). |
(17) |
Bij deze verordening worden de financiële middelen voor de gehele duur van het programma vastgesteld, dat voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure vormt in de zin van punt 37 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (10). |
(18) |
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de systematische opstelling van communautaire statistieken over de structuur van de landbouwbedrijven en over de productiemethoden in de landbouw, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter, wegens de omvang en de gevolgen van deze verordening, door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(19) |
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (11). |
(20) |
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om de coëfficiënten voor de grootvee-eenheden vast te stellen, de kenmerken vast te stellen en de bijlagen bij deze verordening aan te passen. Aangezien het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze verordening door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(21) |
Het permanent comité voor de landbouwstatistiek, dat is opgericht bij Besluit 72/279/EEG van de Raad (12), werd geraadpleegd, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld voor de opstelling van vergelijkbare communautaire statistieken over de structuur van de landbouwbedrijven en voor een enquête naar de productiemethoden in de landbouw.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
a) |
„landbouwbedrijf” of „bedrijf”: een technisch-economische eenheid die onder één beheer is geplaatst en als hoofd- of nevenactiviteit in bijlage I genoemde landbouwactiviteiten verricht op het economisch grondgebied van de Europese Unie; |
b) |
„grootvee-eenheid”: een gestandaardiseerde meeteenheid aan de hand waarvan de verschillende categorieën vee ten behoeve van hun vergelijkbaarheid bij elkaar kunnen worden opgeteld. De grootvee-eenheden worden gedefinieerd op basis van de voedervoorschriften voor iedere categorie dieren, waarvoor de coëfficiënten worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing; |
c) |
„steekproefenquêtes”: statistische enquêtes op grond van een gestratificeerde aselect getrokken steekproef, die bestemd zijn voor de opstelling van representatieve statistieken van de landbouwbedrijven op regionaal en nationaal niveau. De stratificatie omvat de omvang en aard van het landbouwbedrijf om ervoor te zorgen dat landbouwbedrijven van verschillende omvang en aard naar behoren vertegenwoordigd zijn; |
d) |
„regio”: de territoriale eenheid op het NUTS-2-niveau, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1059/2003; |
e) |
„ligging van het bedrijf”: de coördinaten (lengte- en breedtegraad) binnen een straal van 5 minuten om te voorkomen dat individuele bedrijven rechtstreeks kunnen worden geïdentificeerd. Indien zich op een bepaalde lengte- en breedteligging maar een enkel landbouwbedrijf bevindt, wordt aan dit bedrijf een aangrenzende ligging toegekend waarop zich ten minste één ander landbouwbedrijf bevindt. |
Artikel 3
Dekkingsgebied
-
1.De in deze verordening gespecificeerde enquêtes hebben betrekking op:
a) |
landbouwbedrijven met een oppervlakte cultuurgrond van één hectare of meer; |
b) |
landbouwbedrijven met een oppervlakte cultuurgrond van minder dan één hectare, indien die bedrijven in een bepaalde mate voor de verkoop produceren of indien de productie-eenheid ervan boven bepaalde fysieke drempels ligt. |
-
2.Lidstaten die een enquêtedrempel van meer dan een hectare hanteren, stellen deze drempel evenwel op een niveau dat alleen de kleinste landbouwbedrijven, die tezamen ten hoogste 2 % van de gebruikte oppervlakte cultuurgrond zonder gemeenschappelijke grond en ten hoogste 2 % van de totale aantal grootvee-eenheden uitmaken, buiten beschouwing laat.
-
3.In ieder geval behoren alle landbouwbedrijven die een van de in bijlage II gespecificeerde fysieke drempels bereiken, tot het dekkingsgebied.
Artikel 4
Gegevensbronnen
-
1.De lidstaten gebruiken informatie uit het geïntegreerde beheers- en controlesysteem bepaald in Verordening (EG) nr. 1782/2003 (13), de identificatie- en registratieregeling voor runderen bepaald in Verordening (EG) nr. 1760/2002 (14) en het register van biologische bedrijven opgesteld ingevolge Verordening (EEG) nr. 834/2007 (15), mits de kwaliteit van deze informatie ten minste gelijk is aan die welke bij statistische enquêtes wordt verkregen. De lidstaten mogen ook gebruikmaken van administratieve bronnen die verbonden zijn aan de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen en de in bijlage III bedoelde specifieke maatregelen op het gebied van de plattelandsontwikkeling.
-
2.Een lidstaat die besluit een niet in lid 1 genoemde administratieve bron te gebruiken, stelt de Commissie daarvan vooraf op de hoogte en verstrekt nadere gegevens over de te hanteren methode en de kwaliteit van de gegevens uit deze administratieve bron.
Artikel 5
Nauwkeurigheidseisen
-
1.Lidstaten die een steekproefenquête houden, zorgen ervoor dat de gewogen enquêteresultaten statistisch representatief zijn voor de landbouwbedrijven in elke regio en beogen te voldoen aan de nauwkeurigheidseisen in bijlage IV.
-
2.In naar behoren gemotiveerde gevallen staat de Commissie de lidstaten voor specifieke regio’s uitzonderingen op de in lid 1 bedoelde nauwkeurigheidseisen toe.
HOOFDSTUK II
STATISTIEK VAN DE STRUCTUUR VAN DE LANDBOUWBEDRIJVEN
Artikel 6
Landbouwstructuurenquêtes
-
1.De lidstaten houden in 2010, 2013 en 2016 enquêtes naar de structuur van de landbouwbedrijven, hierna „landbouwstructuurenquêtes” genoemd.
-
2.De landbouwstructuurenquête 2010 wordt uitgevoerd in de vorm van een telling. Voor de kenmerken betreffende andere winstgevende werkzaamheden gedaan door de arbeidskrachten, opgenomen in bijlage III, afdeling V, onder ii), kunnen evenwel steekproefenquêtes worden gebruikt.
-
3.De landbouwstructuurenquêtes 2013 en 2016 mogen worden uitgevoerd in de vorm van een steekproefenquête.
Artikel 7
Enquêtekenmerken
-
1.De lidstaten verstrekken informatie over de in bijlage III opgenomen kenmerken.
-
2.De Commissie kan de lijst van kenmerken in bijlage III wijzigen voor de landbouwstructuurenquêtes van 2013 en 2016 volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
-
3.Een lidstaat die vaststelt dat een kenmerk zelden of niet voorkomt, mag dat kenmerk buiten de gegevensverzameling laten. De lidstaat deelt de Commissie in het onmiddellijk aan het enquêtejaar voorafgaande kalenderjaar mee welke kenmerken buiten de gegevensverzameling worden gelaten.
-
4.De definities van de kenmerken worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Artikel 8
Referentieperioden
De referentieperioden voor de landbouwstructuurenquêtes in de enquêtejaren 2010, 2013 en 2016 zijn als volgt:
a) |
voor kenmerken betreffende de grond als gespecificeerd in bijlage III: een periode van 12 maanden die eindigt op een peildatum tussen 1 maart en 31 oktober van het enquêtejaar; |
b) |
voor veekenmerken als gespecificeerd in bijlage III: een peildatum tussen 1 maart en 31 december van het enquêtejaar; |
c) |
voor kenmerken van de arbeidskrachten als gespecificeerd in bijlage III: een periode van 12 maanden die eindigt op een peildatum tussen 1 maart en 31 oktober van het enquêtejaar; |
d) |
voor maatregelen inzake plattelandsontwikkeling als gespecificeerd in bijlage III: een periode van drie jaar die eindigt op 31 december van het enquêtejaar. |
Artikel 9
Indiening
-
1.De lidstaten dienen de gevalideerde enquêteresultaten voor de landbouwstructuurenquête van 2010 uiterlijk op 31 maart 2012 in bij de Commissie.
-
2.Voor de landbouwstructuurenquêtes in de enquêtejaren 2013 en 2016 dienen de lidstaten de gevalideerde enquêteresultaten binnen twaalf maanden na het einde van het enquêtejaar bij de Commissie in.
-
3.Gegevens over de in bijlage III bedoelde maatregelen betreffende plattelandsontwikkeling en die op administratieve bestanden zijn gebaseerd, kunnen binnen 18 maanden na het eind van het enquêtejaar afzonderlijk bij de Commissie worden ingediend.
-
4.De gegevens van de landbouwstructuurenquête worden voor elk landbouwbedrijf afzonderlijk in elektronische vorm bij de Commissie ingediend.
-
5.De Commissie stelt het formaat voor de indiening van de enquêteresultaten vast.
-
6.De Commissie gebruikt de gegevens van de landbouwstructuurenquête niet voor het trekken van steekproeven of het houden van enquêtes.
Artikel 10
Steekproefkader
Met het oog op de bijwerking van het steekproefkader voor de landbouwstructuurenquêtes van 2013 en 2016 geven de lidstaten de voor die enquêtes verantwoordelijke nationale autoriteiten toegang tot informatie over landbouwbedrijven die is opgenomen in de op hun grondgebied opgestelde administratieve bestanden.
HOOFDSTUK III
STATISTIEK VAN DE PRODUCTIEMETHODEN IN DE LANDBOUW
Artikel 11
Enquête naar de productiemethoden in de landbouw
-
1.De lidstaten houden een enquête naar de productiemethoden in de landbouw die worden gebruikt op landbouwbedrijven. Deze enquête mag worden gehouden in de vorm van een steekproefenquête.
-
2.In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie een lidstaat toestemming verlenen voor de steekproefenquête gebruik te maken van afzonderlijke substeekproeven.
-
3.De lidstaten verstrekken informatie over de in bijlage V opgenomen kenmerken van de productiemethoden in de landbouw.
-
4.Voor ieder in de enquête opgenomen bedrijf verstrekken de lidstaten tevens een raming van het irrigatiewaterverbruik (in kubieke meter) op het bedrijf. Deze raming kan door middel van een model worden verkregen.
-
5.De Commissie verleent de lidstaten methodologische en andere steun bij het construeren van het in lid 4 bedoelde model. Tevens bevordert de Commissie de nodige samenwerking en uitwisseling van ervaringen tussen de lidstaten om ervoor te zorgen dat de resultaten vergelijkbaar zijn.
-
6.Een lidstaat die vaststelt dat een kenmerk zelden of niet voorkomt, mag dat kenmerk buiten de gegevensverzameling laten. Die lidstaat deelt de Commissie in het onmiddellijk aan het enquêtejaar voorafgaande kalenderjaar mee welke kenmerken buiten de gegevensverzameling worden gelaten.
-
7.De definities van de kenmerken worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
-
8.De referentieperiode valt samen met de referentieperioden die gebruikt worden voor de kenmerken van de landbouwstructuurenquête 2010.
-
9.De resultaten van deze enquête worden gekoppeld aan de gegevens die voor de afzonderlijke landbouwbedrijven bij de landbouwstructuurenquête 2010 worden verkregen. De gecombineerde gevalideerde gegevensverzameling wordt uiterlijk op 31 december 2012 in elektronische vorm bij de Commissie ingediend.
-
10.De Commissie stelt het formaat voor de indiening van de enquêteresultaten vast.
-
11.De Commissie gebruikt de gegevens over de productiemethoden in de landbouw niet voor het trekken van steekproeven of het houden van enquêtes.
HOOFDSTUK IV
VERSLAGEN, FINANCIERING EN UITVOERINGSMAATREGELEN
Artikel 12
Verslagen
-
1.Voor de in deze verordening bedoelde enquêtes verstrekken de lidstaten een nationaal verslag over de methoden, met een beschrijving van:
a) |
de organisatie en de toegepaste methoden; |
b) |
de nauwkeurigheidsniveaus die bij de in deze verordening bedoelde steekproefenquêtes zijn bereikt; |
c) |
informatie over de kwaliteit van de gebruikte administratieve gegevensbronnen; en |
d) |
de in- en uitsluitingscriteria die zijn toegepast om aan de in artikel 3 gestelde eisen ten aanzien van het dekkingsgebied te voldoen. |
-
2.De nationale verslagen over de methoden worden samen met de gevalideerde enquêteresultaten volgens de in artikel 9, leden 1 en 2, vastgestelde termijnen bij de Commissie ingediend.
-
3.Naast de aan het einde van iedere enquête te verstrekken nationale verslagen over de methoden verstrekken de lidstaten de Commissie alle benodigde aanvullende informatie over de organisatie en de methoden van de enquête.
Artikel 13
Communautaire bijdrage
-
1.De lidstaten ontvangen van de Gemeenschap een maximale financiële bijdrage in de kosten van de uitvoering van de in deze verordening bedoelde enquêtes van 75 %, doch maximaal tot de in de leden 3 en 4 genoemde bedragen.
-
2.Met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening verleent de Commissie de lidstaten die hiertoe een aanvraag indienen de nodige technische bijstand en het nodige advies bij de plaatsbepaling van de landbouwbedrijven per satelliet.
-
3.Voor de kosten van de landbouwstructuurenquête 2010 en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw samen bedraagt de communautaire bijdrage maximaal:
— |
voor Luxemburg en Malta: elk 50 000 EUR; |
— |
voor Ierland, Litouwen en Oostenrijk: elk 1 000 000 EUR; |
— |
voor Bulgarije, Duitsland, Hongarije, Portugal en het Verenigd Koninkrijk: elk 2 000 000 EUR; |
— |
voor Frankrijk, Griekenland en Spanje: elk 3 000 000 EUR; |
— |
voor Italië, Polen en Roemenië: elk 4 000 000 EUR; en |
— |
voor alle andere lidstaten: elk 300 000 EUR. |
-
4.Voor de landbouwstructuurenquêtes in 2013 en 2016 worden de in lid 3 genoemde bedragen met 50 % verlaagd.
-
5.De financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt gefinancierd uit het Europees Landbouwgarantiefonds uit hoofde van artikel 3, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 1290/2005.
Artikel 14
Financieel kader
-
1.De voor de uitvoering van dit programma beschikbare financiële middelen, met inbegrip van de kredieten die nodig zijn voor het beheer, het onderhoud en de ontwikkeling van de databanksystemen die bij de Commissie worden gebruikt voor de verwerking van de ingevolge deze verordening door de lidstaten ingediende gegevens, bedragen 58 850 000 EUR voor de periode 2008-2013.
-
2.Het voor de periode 2014-2018 beschikbare bedrag wordt door de begrotings- en wetgevingsautoriteit op voorstel van de Commissie vastgesteld op basis van het nieuwe financieel kader voor de periode vanaf 2014.
-
3.De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van het financieel kader.
Artikel 15
Comité
-
1.De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, dat is opgericht Besluit 72/279/EEG.
-
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
Artikel 16
Afwijkingen
-
1.In afwijking van artikel 6, leden 1 en 2, artikel 8, artikel 9, lid 1, artikel 11, leden 8 en 9, artikel 13, lid 3, bijlage III en bijlage IV wordt 2010 voor Griekenland, Portugal en Spanje vervangen door 2009.
-
2.In afwijking van artikel 9, lid 1, wordt de verwijzing naar 31 maart 2012 vervangen door:
a) |
31 maart 2011 voor Griekenland en Portugal; |
b) |
30 juni 2011 voor Spanje; |
c) |
30 juni 2012 voor Italië en Roemenië. |
-
3.In afwijking van artikel 11, lid 9, wordt de verwijzing naar 31 december 2012 voor Griekenland, Portugal en Spanje vervangen door 31 december 2011.
Artikel 17
Intrekking
-
1.Verordening (EEG) nr. 571/88 wordt ingetrokken.
-
2.Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening.
Artikel 18
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2009.
Deze verordening is bindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 19 november 2008.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J.-P. JOUYET
-
Advies van het Europees Parlement van 21 mei 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 20 oktober 2008.
-
Getiteld „Ontwikkeling van agromilieu-indicatoren voor de monitoring van de integratie van milieuaspecten in het gemeenschappelijk landbouwbeleid”.
-
Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1).
-
Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).
-
Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).
BIJLAGE I
Lijst van landbouwactiviteiten waarnaar in de definitie van het begrip landbouwbedrijf wordt verwezen
Onderstaande activiteiten (dit kunnen zowel hoofd- als nevenactiviteiten zijn) zijn gebaseerd op de Europese statistische classificatie van economische activiteiten (NACE Rev. 2) voor de teelt van gewassen, veeteelt, jacht en diensten in verband met deze activiteiten en worden gebruikt om het begrip landbouwbedrijf te definiëren.
Beschrijving van de activiteit |
Code NACE Rev. 2 |
Aanvullende opmerkingen over activiteiten die zijn inbegrepen dan wel uitgesloten wanneer landbouwactiviteiten worden gedefinieerd |
||||
Teelt van eenjarige gewassen |
01.1 |
|||||
Teelt van meerjarige gewassen |
01.2 |
Landbouwbedrijven die wijn of olijfolie produceren van zelf geproduceerde druiven of olijven vallen onder de werkingssfeer van deze verordening. |
||||
Plantenvermeerdering |
01.3 |
|||||
Veeteelt |
01.4 |
De in post 01.49 van de NACE Rev. 2 (Fokken van andere dieren) ingedeelde activiteiten vallen niet onder de werkingssfeer van deze verordening, behalve:
|
||||
Gemengd bedrijf |
01.5 |
|||||
Ondersteunende activiteiten in verband met de landbouw; activiteiten met betrekking tot gewassen na de oogst |
01.6 |
In het algemeen vallen bedrijven die in post 01.6 van de NACE Rev. 2 ingedeelde activiteiten uitoefenen, niet onder de werkingssfeer van deze verordening indien zij alleen dergelijke activiteiten uitoefenen. Bedrijven die uitsluitend landbouwgrond in een goede landbouw- en milieuconditie houden (in post 01.61 van de NACE Rev. 2) vallen echter wel binnen de werkingssfeer van deze verordening. |
BIJLAGE II
Drempels voor de landbouwstructuurenquêtes en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw
Kenmerken |
Drempel |
|
Oppervlakte cultuurgrond |
Bouwland, tuinen voor eigen gebruik, blijvend grasland, meerjarige teelten |
5 ha |
Meerjarige teelten in de openlucht |
Boomgaarden, kleinfruit, citrusvruchtaanplantingen, olijfboomgaarden, wijngaarden en boomkwekerijen |
1 ha |
Andere intensieve productie |
Verse groenten, meloenen en aardbeien — in de openlucht of onder lage (niet-betreedbare) beschermingsafdekking |
0,5 ha |
Tabak |
0,5 ha |
|
Hop |
0,5 ha |
|
Katoen |
0,5 ha |
|
Gewassen onder glas of andere (betreedbare) beschermingsinstallatie |
Verse groenten, meloenen en aardbeien |
0,1 ha |
Bloemen en sierplanten (exclusief boomkwekerijgewassen) |
0,1 ha |
|
Runderen |
Alle |
10 stuks |
Varkens |
Alle |
50 stuks |
Fokzeugen |
10 stuks |
|
Schapen |
Alle |
20 stuks |
Geiten |
Alle |
20 stuks |
Pluimvee |
Alle |
1 000 stuks |
BIJLAGE III
Lijst van in de landbouwstructuurenquête op te nemen kenmerken
KENMERKEN |
EENHEDEN/CATEGORIEËN |
||
I. Algemene kenmerken |
|||
|
|||
|
graden: minuten |
||
|
graden: minuten |
||
|
|||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
II. Grond |
|||
|
|||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
|||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
|
ha |
||
III. Veestapel |
|||
|
stuks |
||
|
|||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
|||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
|||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
|||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
stuks |
||
|
bijenkorven |
||
|
ja/neen |
||
IV. Machines, werktuigen en installaties |
|||
|
|||
|
|||
|
aantal |
||
|
aantal |
||
|
aantal |
||
|
aantal |
||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
IV. ii) Installaties |
|||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
V. Arbeidskrachten |
|||
Landbouwwerkzaamheden op het bedrijf |
|||
|
|||
|
man/vrouw |
||
|
leeftijdsklasse (2) |
||
|
AJE %-klasse 1 (3) |
||
|
|||
|
man/vrouw |
||
|
leeftijdsklasse |
||
|
AJE %-klasse 2 (4) |
||
|
|||
|
opleidingscode (5) |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
AJE %-klasse 2 |
||
|
|||
|
AJE %-klasse 2 |
||
|
|||
|
AJE %-klasse 2 |
||
|
|||
|
AJE %-klasse 2 |
||
|
voltijdse werkdagen |
||
|
voltijdse werkdagen |
||
Andere winstgevende werkzaamheden (niet-landbouwwerkzaamheden op het bedrijf en werk buiten het bedrijf) |
|||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
VI. Andere winstgevende werkzaamheden van het bedrijf (die rechtstreeks verband houden met het bedrijf) |
|||
VI. i) Lijst van andere winstgevende werkzaamheden |
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
VI. ii) Belang van de andere winstgevende werkzaamheden die een rechtstreeks verband hebben met het bedrijf |
|||
|
percentageklasse (7) |
||
VII. Steun voor plattelandsontwikkeling |
|||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
||
|
ja/neen |
-
Niet in 2010 te verstrekken.
-
Leeftijdsklassen: (vanaf verlaten school - 24 jaar), (25-34), (35-44), (45-54), (55-64), (65 en ouder).
-
Arbeidsjaareenheid (AJE), percentageklasse 1: (0), (> 0-< 25), (≥ 25-< 50), (≥ 50-< 75), (≥ 75-< 100), (100).
-
Arbeidsjaareenheid (AJE), percentageklasse 2: (> 0-< 25), (≥ 25-< 50), (≥ 50-< 75), (≥ 75-< 100), (100).
-
Opleidingscodes: (alleen praktijkervaring in de landbouw), (basislandbouwopleiding), (volledige landbouwopleiding).
-
Niet in 2013 te verstrekken.
-
Percentageklassen: (≥ 0-≤ 10).(> 10-≤ 50).(> 50-< 100).
-
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
BIJLAGE IV
NAUWKEURIGHEIDSEISEN
De in deze verordening gespecificeerde steekproefenquête moet op het niveau van de NUTS-2-regio’s en voor nationale aggregaties van probleemgebieden (1) statistisch representatief zijn voor aard en omvang van de landbouwbedrijven, overeenkomstig Beschikking 85/377/EEG van de Commissie van 7 juni 1985 houdende invoering van een communautaire typologie van de landbouwbedrijven (2). Bovendien zijn gespecificeerde nauwkeurigheidsniveaus nodig voor de gewas- en veekenmerken van de landbouwbedrijven.
Deze nauwkeurigheidsniveaus zijn vermeld in de onderstaande nauwkeurigheidstabellen en zijn van toepassing op alle NUTS-2-regio’s met minstens 10 000 bedrijven. Voor een NUTS-2 regio met minder dan 10 000 bedrijven zijn deze nauwkeurigheidsniveaus evenwel van toepassing op de desbetreffende NUTS-1-regio, op voorwaarde dat deze NUTS-1-regio minstens 1 000 bedrijven telt. Voor de enquête inzake de productiemethoden in de landbouw zullen de relevante gewas- en veekenmerken worden ontleend aan de resultaten van de landbouwstructuurenquête 2010.
Nauwkeurigheidscategorieën voor de landbouwstructuurenquêtes van 2013 en 2016
Gewaskenmerken:
— |
Granen voor de korrelwinning (met inbegrip van zaaizaad), namelijk zachte tarwe en spelt, harde tarwe, rogge, gerst, haver, korrelmaïs, rijst en andere granen voor de korrelwinning |
— |
Drooggeoogste peulvruchten en eiwitrijke gewassen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad en mengsels van granen en peulvruchten) |
— |
Aardappelen (met inbegrip van primeurs en pootaardappelen) |
— |
Suikerbieten (exclusief zaaizaad) |
— |
Oliehoudende gewassen, namelijk kool- en raapzaad, zonnebloempitten, sojabonen, lijnzaad en andere oliehoudende gewassen |
— |
Verse groenten, meloenen en aardbeien |
— |
Bloemen en sierplanten (exclusief boomkwekerijgewassen) |
— |
Groen geoogste gewassen |
— |
Grasland, exclusief weiden met geringe opbrengst |
— |
Boomgaarden en kleinfruit |
— |
Citrusvruchtaanplantingen |
— |
Olijfboomgaarden |
— |
Wijngaarden |
Veekenmerken:
— |
Melkkoeien |
— |
Andere koeien |
— |
Andere runderen |
— |
Fokzeugen |
— |
Andere varkens |
— |
Schapen |
— |
Geiten |
— |
Pluimvee |
Nauwkeurigheidscategorieën voor steekproefenquêtes gehouden als onderdeel van de landbouwstructuurenquête 2010 en de enquête naar de productiemethoden in de landbouw
Gewaskenmerken:
— |
Granen voor de korrelwinning (met inbegrip van zaaizaad), namelijk zachte tarwe en spelt, harde tarwe, rogge, gerst, haver, korrelmaïs, rijst en andere granen voor de korrelwinning |
— |
Aardappelen (met inbegrip van primeurs en pootaardappelen) en suikerbieten (met uitzondering van zaaizaad) |
— |
Oliehoudende gewassen, namelijk kool- en raapzaad, zonnebloempitten, sojabonen, lijnzaad en andere oliehoudende gewassen |
— |
Meerjarige gewassen in de openlucht, namelijk boomgaarden en kleinfruit, citrusvruchtaanplantingen, olijfboomgaarden, wijngaarden, boomkwekerijgewassen en andere meerjarige gewassen in de openlucht |
— |
Verse groenten, meloenen, aardbeien, bloemen en sierplanten (met uitzondering van boomkwekerijgewassen) |
— |
Tijdelijk en blijvend grasland |
Veekenmerken:
— |
Runderen (alle leeftijden) |
— |
Schapen en geiten (alle leeftijden) |
— |
Varkens |
— |
Pluimvee |
Nauwkeurigheidstabel voor NUTS-2-regio’s met minstens 10 000 landbouwbedrijven
Nauwkeurigheidscategorieën |
Landbouwstructuurenquêtes 2013 en 2016 |
Enquête naar de productiemethoden in de landbouw |
||
Voorkomen van het kernmerk in de NUTS-2-regio |
Relatieve standaard-afwijking |
Voorkomen van het kernmerk in de NUTS-2-regio |
Relatieve standaard-afwijking |
|
Gewaskenmerken van het landbouwbedrijf |
7,5 % of meer van de oppervlakte cultuurgrond |
< 5 % |
10 % of meer van de oppervlakte cultuurgrond |
< 10 % |
Veekenmerken van het landbouwbedrijf |
7,5 % of meer van het aantal grootvee-eenheden en meer dan 5 % van het nationale aandeel van elke categorie |
< 5 % |
10 % of meer van het aantal grootvee-eenheden en meer dan 5 % van het nationale aandeel van elke categorie |
< 10 % |
Nauwkeurigheidstabel voor NUTS-2-regio’s met minder dan 10 000 landbouwbedrijven
Nauwkeurigheidscategorieën |
Landbouwstructuurenquêtes 2013 en 2016 |
Enquête naar de productiemethoden in de landbouw |
||
Voorkomen van het kernmerk in de desbetreffende NUTS-1-regio met minstens 1 000 bedrijven |
Relatieve standaard-afwijking |
Voorkomen van het kernmerk in de desbetreffende NUTS-1-regio met minstens 1 000 bedrijven |
Relatieve standaard-afwijking |
|
Gewaskenmerken van het landbouwbedrijf |
7,5 % of meer van de oppervlakte cultuurgrond |
< 5 % |
10 % of meer van de oppervlakte cultuurgrond |
< 10 % |
Veekenmerken van het landbouwbedrijf |
7,5 % of meer van het aantal grootvee-eenheden en meer dan 5 % van het nationale aandeel van elke categorie |
< 5 % |
10 % of meer van het aantal grootvee-eenheden en meer dan 5 % van het nationale aandeel van elke categorie |
< 10 % |
-
Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).
BIJLAGE V
Lijst van kenmerken voor de enquête naar de productiemethoden in de landbouw
Kenmerken |
Eenheden/categorieën |
||||
Bewerken van de bodem |
Conventionele bodembewerking (met ploeg of schijveneg) |
ha |
|||
Niet-kerende bodembewerking (minimale bewerking) |
ha |
||||
Geen bodembewerking (directzaaimethode) |
ha |
||||
Bodemconservering |
Bodembedekking in de winter: |
Normale wintergewassen |
ha |
||
Bodembedekkers of tussengewassen |
ha |
||||
Plantenresten |
ha |
||||
Kale grond |
ha |
||||
Gewasrotatie: |
Percentage bouwland zonder geplande gewasrotatie |
BL % (1) |
|||
Landschapskenmerken |
Lineaire elementen die de voorgaande drie jaar door de landbouwer zijn onderhouden, waarvan: |
Heggen |
ja/neen |
||
Bomenrijen |
ja/neen |
||||
Stenen muurtjes |
ja/neen |
||||
Lineaire elementen die de voorgaande drie jaar door de landbouwer zijn aangelegd, waarvan: |
Heggen |
ja/neen |
|||
Bomenrijen |
ja/neen |
||||
Stenen muurtjes |
ja/neen |
||||
Begrazing |
Begrazing op het bedrijf |
Begraasd areaal gedurende het voorgaande jaar |
ha |
||
Duur van het verblijf van de dieren in de wei |
maanden per jaar |
||||
Begrazing op gemeenschappelijke grond |
Totaal aantal dieren dat graast op gemeenschappelijke grond |
stuks |
|||
Duur van de begrazing van de gemeenschappelijke grond |
maanden per jaar |
||||
Huisvesting van dieren |
Runderen: |
Stal (met halsbeugels) — met vaste mest en vloeibare gier |
plaatsen |
||
Stal (met halsbeugels) — met drijf-/mengmest |
plaatsen |
||||
Loopstal — met vaste mest en vloeibare gier |
plaatsen |
||||
Loopstal — met drijf-/mengmest |
plaatsen |
||||
Andere |
plaatsen |
||||
Varkens: |
Op gedeeltelijke roostervloer |
plaatsen |
|||
Op volledige roostervloer |
plaatsen |
||||
Op strobedding (diep strooisel — loopstal) |
plaatsen |
||||
Andere |
plaatsen |
||||
Leghennen: |
Op strobedding (diep strooisel — loopstal) |
plaatsen |
|||
Batterijkooien (alle soorten) |
plaatsen |
||||
Batterijkooien met mestband |
plaatsen |
||||
Batterijkooien met kunstmatig geventileerde mestput (deep pit) |
plaatsen |
||||
Batterijkooien met natuurlijk geventileerde mestput (stilt house) |
plaatsen |
||||
Andere |
plaatsen |
||||
Oppervlakte cultuurgrond waarop vaste mest/stalmest wordt gebruikt |
Totaal |
CG % (2) |
|||
Met directe onderwerking |
CG % (2) |
||||
Oppervlakte cultuurgrond waarop drijf-/mengmest wordt gebruikt |
Totaal |
CG % (2) |
|||
Met directe onderwerking of injectiesysteem |
CG % (2) |
||||
Percentage van de in totaal geproduceerde mest die niet op het bedrijf zelf wordt gebruikt |
percentageklasse (3) |
||||
Mestopslag- en behandelingsfaciliteiten |
Opslagfaciliteiten voor: |
Vaste mest |
ja/neen |
||
Vloeibare mest (gier) |
ja/neen |
||||
Drijf-/mengmest |
Drijf-/mengmesttank |
ja/neen |
|||
Mestbassin |
ja/neen |
||||
Zijn de opslagfaciliteiten overdekt? |
Vaste mest |
ja/neen |
|||
Vloeibare mest (gier) |
ja/neen |
||||
Drijf-/mengmest |
ja/neen |
||||
Irrigatie |
Geïrrigeerd areaal |
Gemiddelde geïrrigeerd areaal gedurende de voorgaande drie jaar |
ha |
||
Totaal areaal van de gewassen die gedurende de voorgaande twaalf maanden ten minste eenmaal zijn geïrrigeerd |
Totaal |
ha |
|||
Granen voor de korrelwinning (inclusief zaaizaad) (met uitzondering van maïs en rijst) |
ha |
||||
Maïs (korrelmaïs en voedermaïs) |
ha |
||||
Rijst |
ha |
||||
Drooggeoogste peulvruchten en eiwitrijke gewassen voor korrelwinning (inclusief zaaizaad en mengsels van granen en peulvruchten) |
ha |
||||
Aardappelen (inclusief primeurs en pootaardappelen) |
ha |
||||
Suikerbieten (exclusief zaaizaad) |
ha |
||||
Kool- en raapzaad |
ha |
||||
Zonnebloemen |
ha |
||||
Vezelgewassen (vlas, hennep, andere vezelgewassen) |
ha |
||||
Verse groenten, meloenen en aardbeien — in de openlucht |
ha |
||||
Tijdelijk grasland, en blijvend grasland |
ha |
||||
Andere gewassen op bouwland |
ha |
||||
Boomgaarden en kleinfruit |
ha |
||||
Citrusvruchtaanplantingen |
ha |
||||
Olijfboomgaarden |
ha |
||||
Wijngaarden |
ha |
||||
Toegepaste irrigatiemethoden |
Oppervlakte-irrigatie (overstroming, vorendrainage) |
ja/neen |
|||
Beregening |
ja/neen |
||||
Druppelbevloeiing |
ja/neen |
||||
Bron voor het op het bedrijf voor irrigatie gebruikte water |
Grondwater op het bedrijf |
ja/neen |
|||
Oppervlaktewater op het bedrijf: vijvers of stuwbekkens |
ja/neen |
||||
Oppervlaktewater van buiten het bedrijf: meren, rivieren of waterlopen |
ja/neen |
||||
Water van buiten het bedrijf: gemeenschappelijk waterleidingsnet |
ja/neen |
||||
Andere bronnen |
ja/neen |
-
Bouwlandpercentages (BL): (0), (> 0-< 25), (≥ 25-< 50), (≥ 50-< 75), (≥ 75).
-
Cultuurgrondpercentages (CG): (0), (> 0-< 25), (≥ 25-< 50), (≥ 50-< 75), (≥ 75).
-
Percentageklassen: (0), (> 0-< 25), (≥ 25-< 50), (≥ 50-< 75), (≥ 75).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.