Verordening 2006/1941 - Vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

1.

Wettekst

22.12.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 367/1

 

VERORDENING (EG) Nr. 1941/2006 VAN DE RAAD

van 11 december 2006

tot vaststelling, voor 2007, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 20,

Gelet op Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (2), en met name op artikel 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet de Raad, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke adviezen en met name van het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij, maatregelen vaststellen waarbij de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden geregeld.

 

(2)

Krachtens artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 dient de Raad de vangstmogelijkheden per visserijtak of groep van visserijtakken vast te stellen en deze over de lidstaten te verdelen.

 

(3)

Voor een efficiënt beheer van deze vangstmogelijkheden moeten bijzondere voorschriften voor de uitoefening van de betrokken visserij worden vastgesteld.

 

(4)

De beginselen van en bepaalde procedures voor het visserijbeheer moeten door de Gemeenschap worden vastgesteld om de lidstaten in staat te stellen de vaartuigen die onder hun vlag varen, te beheren.

 

(5)

In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 zijn begripsomschrijvingen vastgesteld die van belang zijn voor de toewijzing van vangstmogelijkheden.

 

(6)

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad moeten de bestanden waarop de daarin vervatte maatregelen van toepassing zijn, worden omschreven.

 

(7)

Bij de toepassing van de vangstmogelijkheden moet worden voldaan aan de communautaire wetgeving op dit gebied, en met name aan Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie van 20 mei 1987 inzake uitvoeringsbepalingen met betrekking tot kentekens voor vissersvaartuigen en met betrekking tot documenten aan boord van die vaartuigen (3), Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (4), Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (5), Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS) (6), Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (7), Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (8), en Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont (9).

 

(8)

Met het oog op de instandhouding van de visbestanden moet in 2007 een aantal aanvullende technische en controlemaatregelen voor de visserij ten uitvoer worden gelegd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor het jaar 2007 de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee vastgesteld, alsmede de bij de visserij in acht te nemen specifieke voorschriften.

Artikel 2

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze verordening is van toepassing op alle in de Oostzee vissende vissersvaartuigen van de Gemeenschap (hierna „vaartuigen van de Gemeenschap” genoemd) en vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd staan in een derde land.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1, is deze verordening niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten en waarvan de Commissie en de lidstaat of lidstaten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, tevoren in kennis zijn gesteld.

Artikel 3

Begripsomschrijvingen

Naast de begripsomschrijvingen van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, wordt in deze verordening verstaan onder:

 

a)

„de zones van de ICES” (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea), de zones afgebakend in Verordening (EEG) nr. 3880/91;

 

b)

„Oostzee”, ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId;

 

c)

„totaal toegestane vangsten (TAC's)”, de hoeveelheid die per bestand per jaar mag worden gevangen;

 

d)

„quotum”, een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Gemeenschap, aan een lidstaat of aan een derde land.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN EN VISSERIJVOORSCHRIFTEN

Artikel 4

Vangstmogelijkheden en toewijzingen

De vangstmogelijkheden, de verdeling daarvan over de lidstaten en de aanvullende voorwaarden als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96, zijn vastgesteld in bijlage I bij deze verordening.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake toewijzingen

  • 1. 
    De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig bijlage I aan de lidstaten toegewezen onverminderd:
 

a)

het ruilen van quota op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002,

 

b)

nieuwe toewijzingen op grond van artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93,

 

c)

het aanvoeren van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96,

 

d)

het overdragen van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96,

 

e)

verminderingen of kortingen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 847/96.

  • 2. 
    Bij inhoudingen op de quota voor overdracht naar 2008 is het bepaalde in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96, in afwijking van het bepaalde in die verordening, van toepassing op alle bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld.

Artikel 6

Voorwaarden voor vangsten en bijvangsten

  • 1. 
    Vis van bestanden waarvoor vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of aangevoerd mits die vis:
 

a)

is gevangen met vaartuigen van een lidstaat die een quotum heeft en die zijn quotum niet heeft opgebruikt, dan wel

 

b)

samen met andere soorten dan haring of sprot is gevangen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 32 mm, op voorwaarde dat de vangsten niet aan boord of bij aanvoer zijn gesorteerd.

  • 2. 
    Alle aangevoerde hoeveelheden worden in mindering gebracht op het betrokken quotum of, wanneer het aandeel van de Gemeenschap niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, op het Gemeenschapsaandeel, met uitzondering van vangsten bedoeld in lid 1, onder b).
  • 3. 
    Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum voor haring is opgebruikt, mogen de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, in de Gemeenschap zijn geregistreerd en actief zijn in de visserijtak waarvoor het quotum is vastgesteld, geen ongesorteerde vangsten aanvoeren die haring bevatten.

Artikel 7

Beperkingen van de visserij-inspanning

De beperkingen van de visserij-inspanning zijn vastgesteld in bijlage II.

Artikel 8

Overgangsmaatregelen op technisch en controlegebied

Overgangsmaatregelen op technisch en controlegebied zijn vastgesteld in bijlage III.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

Gegevensoverdracht

Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden gevangen vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage I bij deze verordening vermelde bestandscodes.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2007.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitster

  • S. 
    HUOVINEN
 

 

BIJLAGE I

Toegestane aanvoer en in acht te nemen voorschriften voor het meerjarenbeheer van de vangstmogelijkheden per soort en per gebied voor vaartuigen van de Gemeenschap in gebieden met vangstbeperkingen

Onderstaande tabellen bevatten de TAC's en quota (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) per bestand, de verdeling daarvan onder de lidstaten en de daaraan verbonden voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de quota.

 

Soort

:

Haring

Clupea harengus

Zone

:

Deelsectoren 30-31

HER/3D30.; HER/3D31.

Finland

75 099

 

Zweden

16 501

 

EG

91 600

 

TAC

91 600

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

Soort

:

Haring

Clupea harengus

Zone

:

Deelsectoren 22-24

HER/3B23.; HER/3C22.; HER/3D24.

Denemarken

6 939

 

Duitsland

27 311

 

Finland

3

 

Polen

6 441

 

Zweden

8 806

 

EG

49 500

 

TAC

49 500

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

Soort

:

Haring

Clupea harengus

Zone

:

Deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

HER/3D25.; HER/3D26.; HER/3D27.; HER/3D28.; HER/3D29.; HER/3D32.

Denemarken

2 920

 

Duitsland

774

 

Estland

14 910

 

Finland

29 105

 

Letland

3 680

 

Litouwen

3 874

 

Polen

33 066

 

Zweden

44 389

 

EG

132 718

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

Soort

:

Haring

Clupea harengus

Zone

:

Deelsector 28.1

HER/03D.RG

Estland

17 317

 

Letland

20 183

 

EG

37 500

 

TAC

37 500

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

Soort

:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone

:

Deelsectoren 25-32 (EG-wateren)

COD/3D25.; COD/3D26.; COD/3D27.; COD/3D28.; COD/3D29.; COD/3D30.; COD/3D31.; COD/3D32.

Denemarken

9 374

 

Duitsland

3 729

 

Estland

913

 

Finland

717

 

Letland

3 485

 

Litouwen

2 296

 

Polen

10 794

 

Zweden

9 497

 

EG

40 805 (1)

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

Soort

:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone

:

Deelsectoren 22-24 (EG-wateren)

COD/3B23.; COD/3C22.; COD/3D24.

Denemarken

11 653

 

Duitsland

5 697

 

Estland

258

 

Finland

229

 

Letland

964

 

Litouwen

625

 

Polen

3 118

 

Zweden

4 152

 

EG

26 696

 

TAC

26 696 (2)

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

Soort

:

Schol

Pleuronectes platessa

Zone

:

IIIbcd (EG-wateren)

PLE/3B23.; PLE/3C22.; PLE/3D24.; PLE/3D25.; PLE/3D26.; PLE/3D27.; PLE/3D28.; PLE/3D29.; PLE/3D30.; PLE/3D31.; PLE/3D32.

Denemarken

2 698

 

Duitsland

300

 

Zweden

203

 

Polen

565

 

EG

3 766

 

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

Soort

:

Atlantische zalm

Salmo salar

Zone

:

IIIbcd (EG-wateren) met uitzondering van deelsector 32

SAL/3B23.; SAL/3C22.; SAL/3D24.; SAL/3D25.; SAL/3D26.; SAL/3D27.; SAL/3D28.; SAL/3D29.; SAL/3D30.; SAL/3D31.

Denemarken

88 836 (3)

 

Duitsland

9 884 (3)

 

Estland

9 028 (3)

 

Finland

110 773 (3)

 

Letland

56 504 (3)

 

Litouwen

6 642 (3)

 

Polen

26 950 (3)

 

Zweden

120 080 (3)

 

EG

428 697 (3)

 

TAC

Niet relevant (3)

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

Soort

:

Atlantische zalm

Salmo salar

Zone

:

Deelsector 32

SAL/3D32.

Estland

1 581 (4)

 

Finland

13 838 (4)

 

EG

15 419 (4)

 

TAC

Niet relevant (4)

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

Soort

:

Sprot

Sprattus sprattus

Zone

:

IIIbcd (EG-wateren)

SPR/3B23.; SPR/3C22.; SPR/3D24.; SPR/3D25.; SPR/3D26.; SPR/3D27.; SPR/3D28.; SPR/3D29.; SPR/3D30.; SPR/3D31.; SPR/3D32.

Denemarken

44 833

 

Duitsland

28 403

 

Estland

52 060

 

Finland

23 469

 

Letland

62 877

 

Litouwen

22 745

 

Polen

133 435

 

Zweden

86 670

 

EG

454 492

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC.

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.

 

  • (1) 
    Indien de Raad uiterlijk op 30 juni 2007 geen verordening heeft aangenomen tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, gelden vanaf 1 juli 2007 de in aanhangsel 1 van deze bijlage opgenomen TAC's en quota voor deze bestanden. Vanaf die datum worden vangsten die de in aanhangsel 1 vastgestelde respectieve quota van de lidstaten overschrijden, afgehouden van hun toekomstige quota voor 2008.
  • (2) 
    Indien de Raad uiterlijk op 30 juni 2007 geen verordening heeft aangenomen tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, gelden vanaf 1 juli 2007 de in aanhangsel 1 van deze bijlage opgenomen TAC's en quota voor deze bestanden. Vanaf die datum worden vangsten die de in aanhangsel 1 vastgestelde respectieve quota van de lidstaten overschrijden, afgehouden van hun toekomstige quota voor 2008.
  • (3) 
    Aantal stuks
  • (4) 
    Aantal stuks

Aanhangsel 1 van bijlage I

 

Soort

:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone

:

Deelsectoren 25-32 (EG-wateren)

COD/3D25.; COD/3D26.; COD/3D27.; COD/3D28.; COD/3D29.; COD/3D30.; COD/3D31.; COD/3D32.

Denemarken

8 849

 

Duitsland

3 520

Estland

862

Finland

677

Letland

3 290

Litouwen

2 168

Polen

10 191

Zweden

8 965

EG

38 522

TAC

Niet relevant

 

Soort

:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone

:

Deelsectoren 22-24 (EG-wateren)

COD/3B23.; COD/3C22.; COD/3D24.

Denemarken

10 537

 

Duitsland

5 152

Estland

234

Finland

207

Letland

872

Litouwen

565

Polen

2 819

Zweden

3 754

EG

24 140

TAC

24 140

 

BIJLAGE II

  • 1. 
    Beperkingen van de visserij-inspanning
 

1.1.

De visserij met trawls, zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met verankerde of vrije beugen verboden is:

 

a)

van 1 tot en met 7 januari, van 31 maart tot en met 1 mei en op 31 december in deelsectoren 22-24, en

 

b)

van 1 tot en met 7 januari, van 5 tot en met 10 april, van 1 juli tot en met 31 augustus en op 31 december in deelsectoren 25-27.

 

1.2.

Voor vissersvaartuigen die hun vlag voeren, zorgen de lidstaten ervoor dat de visserij met trawls, zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met verankerde of vrije beugen tevens verboden is gedurende:

 

a)

77 kalenderdagen buiten de in punt 1.1, onder a), bedoelde periode in deelsectoren 22-24, en

 

b)

67 kalenderdagen buiten de in punt 1.1, onder b), bedoelde periode in deelsectoren 25-27.

De lidstaten verdelen de onder a) en onder b) bedoelde dagen in perioden van niet minder dan vijf dagen.

 

1.3.

Uiterlijk op 7 januari 2007 delen de lidstaten de precieze data van de in punt 1.2 bedoelde kalenderdagen aan de Commissie mee en maken zij deze data op hun websites bekend; die data moeten identiek zijn voor vissersvaartuigen die de vlag van de respectieve lidstaten voeren.

 

1.4.

In afwijking van de punten 1.1 en 1.2 is het communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m die vissen in de territoriale zee toegestaan ten hoogste 20 kg of 10 % kabeljauw in levend gewicht, naargelang van wat de grootste hoeveelheid uitmaakt, aan boord te houden en aan te voeren bij de visserij met kieuwnetten, warnetten en/of schakelnetten met een maaswijdte van 110 mm of meer.

 

BIJLAGE III

OVERGANGSMAATREGELEN OP TECHNISCH EN CONTROLEGEBIED

  • 1. 
    Beperkingen op de visserij
 

1.1.

Van 1 mei tot en met 31 oktober is iedere vorm van visserij verboden in het gebied dat wordt ingesloten door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden; metingen gebeuren volgens de WGS84-norm:

 
 

Gebied 1:

 

55° 45′ NB, 15° 30′ OL

 

55° 45′ NB, 16° 30′ OL

 

55° 00′ NB, 16° 30′ OL

 

55° 00′ NB, 16° 00′ OL

 

55° 15′ NB, 16° 00′ OL

 

55° 15′ NB, 15° 30′ OL

 

55° 45′ NB, 15° 30′ OL

 
 

Gebied 2:

 

55° 00′ NB, 19° 14′ OL

 

54° 48′ NB, 19° 20′ OL

 

54° 45′ NB, 19° 19′ OL

 

54° 45′ NB, 18° 55′ OL

 

55° 00′ NB, 19° 14′ OL

 
 

Gebied 3:

 

56° 13′ NB, 18° 27′ OL

 

56° 13′ NB, 19° 31′ OL

 

55° 59′ NB, 19° 13′ OL

 

56° 03′ NB, 19° 06′ OL

 

56° 00′ NB, 18° 51′ OL

 

55° 47′ NB, 18° 57′ OL

 

55° 30′ NB, 18° 34′ OL

 

56° 13′ NB, 18° 27′ OL

 

1.2.

In afwijking van punt 1.1 is de visserij met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer, dan wel met beug, toegestaan. Bij visserij met beug mag geen kabeljauw aan boord worden gehouden.

  • 2. 
    Toezicht, inspectie en bewaking in verband met het herstel van de kabeljauwbestanden in de Oostzee

2.1.   Speciale visdocumenten voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee

 

2.1.1.

In afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (1), moeten alle communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 8 m die vistuig met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 90 mm aan boord hebben of gebruiken, een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee aan boord hebben.

 

2.1.2.

Lidstaten geven het speciale visdocument voor de kabeljauwvisserij als bedoeld in punt 2.1.1 slechts af aan communautaire vissersvaartuigen die voor 2006 beschikten over een speciaal visdocument voor de visserij op kabeljauw in de Oostzee als omschreven in punt 6.2.1 van bijlage III van Verordening (EG) nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (2). Lidstaten mogen echter ook speciale visdocumenten voor de visserij op kabeljauw afgeven aan communautaire vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren en niet beschikten over een speciaal visdocument voor 2006, mits de lidstaat ervoor zorgt dat op zijn minst een gelijkwaardig vermogen, in kilowatt gemeten, niet wordt gebruikt voor het vissen in de Oostzee met vistuig bedoeld in punt 2.1.1.

 

2.1.3.

Elke lidstaat stelt een lijst op van de vissersvaartuigen die beschikken over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee, houdt deze lijst bij en stelt deze via zijn officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten aan de Oostzee.

 

2.1.4.

De kapitein, of zijn gemachtigde vertegenwoordiger, van een communautair vissersvaartuig waaraan een lidstaat een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee heeft afgegeven, moet een kopie van dit document aan boord houden.

2.2.   Logboeken

 

2.2.1.

In afwijking van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, houden de kapiteins van communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 8 m een logboek van hun activiteiten bij overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 wanneer bij een visreis een gedeelte van deelsectoren 22-27 wordt aangedaan.

 

2.2.2.

Voor vissersvaartuigen die zijn uitgerust met het satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) gaan de lidstaten aan de hand van VMS-gegevens na of de door het visserijcontrolecentrum (VCC) ontvangen informatie overeenstemt met de in het logboek geregistreerde gegevens. Dergelijke kruiscontroles worden in computerleesbare vorm drie jaar lang bewaard.

 

2.2.3.

Iedere lidstaat houdt de contactgegevens bij voor de indiening van logboeken, aanvoeraangiften en voorafgaande kennisgevingen als bedoeld in punt 2.6 van deze bijlage, en stelt deze op zijn officiële website beschikbaar.

2.3.   Tolerantiemarge in het logboek

 

2.3.1.

In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 bedraagt de tolerantiemarge die mag worden toegepast bij de raming van de in kg uitgedrukte hoeveelheden aan boord gehouden soorten waarvoor een TAC is vastgesteld, 10 % van het cijfer in het logboek maar voor kabeljauw 8 %.

 

2.3.2.

Voor in deelsectoren 22-27 verrichte vangsten die ongesorteerd worden aangeland, bedraagt de tolerantiemarge die bij de raming van de hoeveelheden mag worden toegepast, 10 % van de totale hoeveelheid die aan boord wordt gehouden.

2.4.   Toezicht en controle op de visserij-inspanning

De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat oefenen toezicht en controle uit op de naleving van:

 

a)

de beperkingen van de visserij-inspanning overeenkomstig bijlage II, punten 1.1 en 1.2;

 

b)

de beperkingen op de visserij overeenkomstig punt 1 van deze bijlage.

2.5.   Binnenvaren of verlaten van specifieke gebieden

 

2.5.1.

Een vissersvaartuig mag in de deelsectoren 22-24 (gebied A) of de deelsectoren 25-27 (gebied B) van de communautaire wateren slechts beginnen te vissen wanneer het minder dan 175 kg kabeljauw aan boord heeft.

 

2.5.2.

Wanneer een vissersvaartuig gebied A, gebied B of de deelsectoren 28-32 (gebied C) met meer dan 175 kg kabeljauw aan boord verlaat:

 

a)

vaart het rechtstreeks naar een haven binnen het gebied waar het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land of

 

b)

vaart het rechtstreeks naar een haven buiten het gebied waarin het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land.

 

2.5.3.

Wanneer een vissersvaartuig het gebied verlaat waar het heeft gevist, moeten de netten overeenkomstig de onderstaande bepalingen zijn opgeborgen zodat zij niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt:

 

a)

netten, gewichten en dergelijk tuig moeten worden losgemaakt van de borden en van de trek- of sleepkabels en trek- of sleeptouwen,

 

b)

netten die zich op of boven het dek bevinden, moeten stevig worden vastgemaakt aan de bovenbouw.

 

2.5.4.

De punten 2.5.1, 2.5.2 en 2.5.3 zijn niet van toepassing op vaartuigen met VMS overeenkomstig artikel 5 en artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2244/2003. Deze vaartuigen dienen hun vangstaangifte evenwel dagelijks toe te sturen aan het visserijcontrolecentrum van de vlaggenlidstaat waarin is voorzien in artikel 3, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, met het oog op de opneming ervan in de geautomatiseerde gegevensbank van dat centrum.

2.6.   Voorafgaande kennisgeving

 

2.6.1.

De kapitein van een communautair vaartuig dat met meer dan 300 kg levend gewicht kabeljauw aan boord deelsectoren 22-24 (gebied A), deelsectoren 25-27 (gebied B) of deelsectoren 28-32 (gebied C) verlaat, stelt de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat twee uur vóór het verlaten van het gebied in kennis van:

 

a)

het tijdstip en de positie bij het verlaten van het gebied,

 

b)

de totale hoeveelheid kabeljauw en het totale gewicht van andere soorten in levend gewicht uitgedrukt die aan boord worden gehouden.

 

2.6.2.

De in punt 2.6.1 bedoelde kennisgeving mag ook worden gedaan door een vertegenwoordiger, namens de kapitein van het communautair vissersvaartuig.

 

2.6.3.

In afwijking van artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 stelt de kapitein van een communautair vissersvaartuig dat meer dan 300 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord heeft, of diens gemachtigde vertegenwoordiger de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de aanlanding zal plaatsvinden, ten minste één uur vóór het binnenvaren van een aanvoerplaats in kennis van:

 

a)

de naam van de plaats van aanvoer,

 

b)

het vermoedelijke tijdstip van aankomst op die plaats,

 

c)

de totale hoeveelheid kabeljauw en het totale gewicht van andere soorten in levend gewicht uitgedrukt die aan boord worden gehouden.

2.7.   Aangewezen havens

 

2.7.1.

Wanneer een vissersvaartuig meer dan 750 kg kabeljauw, uitgedrukt in levend gewicht, aan boord heeft, mag de kabeljauw uitsluitend in aangewezen havens worden aangeland.

 

2.7.2.

Elke lidstaat kan de havens aanwijzen waar hoeveelheden kabeljauw uit de Oostzee van meer dan 750 kg levend gewicht moeten worden aangeland.

 

2.7.3.

Uiterlijk op 6 januari 2007 moet elke lidstaat die een lijst van aangewezen havens heeft opgesteld, deze lijst bijwerken en via zijn officiële website beschikbaar stellen.

2.8.   Weging van kabeljauw bij eerste aanlanding

 

2.8.1.

Vissersvaartuigen die meer dan 200 kg kabeljauw in levend gewicht aan boord hebben, mogen pas met lossen beginnen nadat zij daarvoor toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten van de losplaats.

 

2.8.2.

De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen verlangen dat hoeveelheden in de Oostzee gevangen kabeljauw die in de betrokken lidstaat worden aangeland, in aanwezigheid van controleurs worden gewogen alvorens vanuit de aanvoerhaven te worden vervoerd.

2.9.   Benchmarks voor de inspectie

Elke aan de Oostzee gelegen lidstaat stelt specifieke benchmarks voor de inspectie vast. Deze benchmarks worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De benchmarks voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in aanhangsel 1 omschreven benchmarks zijn bereikt.

2.10.   Verbod op doorvoer en overlading

 

2.10.1.

Doorvoer in voor de kabeljauwvisserij gesloten gebieden is verboden tenzij het vistuig dat zich aan boord bevindt, overeenkomstig punt 2.5.3 stevig vastgemaakt en opgeborgen is.

 

2.10.2.

Het overladen van kabeljauw is verboden.

2.11.   Vervoer van kabeljauw uit de Oostzee

In afwijking van artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 vult de kapitein van een vissersvaartuig met een lengte over alles van 8 m of meer een aanvoeraangifte in wanneer vis naar een andere plaats dan de plaats van aanlanding of invoer wordt vervoerd.

De aanvoeraangifte vergezelt de in artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde documenten.

2.12.   Gezamenlijk toezicht en uitwisseling van inspecteurs

 

2.12.1.

De betrokken lidstaten ondernemen gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten. Het Communautair Bureau voor visserijcontrole (CBVC) coördineert de planning en de uitvoering van deze activiteiten door de lidstaten.

 

2.12.2.

Aan die gezamenlijke inspectie- en bewakingsactiviteiten kunnen inspecteurs van de Commissie deelnemen.

 

2.12.3.

Het Communautair Bureau voor visserijcontrole (CBVC) belegt vóór 15 november 2007 een vergadering van de bevoegde nationale inspectieautoriteiten om het gezamenlijke inspectie- en bewakingsprogramma voor 2008 te coördineren.

2.13.   Nationale controleprogramma's voor de kabeljauwvisserij

 

2.13.1.

De betrokken lidstaten stellen een nationaal controleprogramma voor de Oostzee vast overeenkomstig aanhangsel 2.

 

2.13.2.

De betrokken lidstaten stellen specifieke benchmarks voor de inspectie overeenkomstig aanhangsel 1 vast. Deze benchmarks worden periodiek herzien nadat de behaalde resultaten zijn geanalyseerd. De benchmarks voor de inspectie worden geleidelijk verder ontwikkeld totdat de in aanhangsel 2 omschreven benchmarks zijn bereikt.

 

2.13.3.

Vóór 31 januari 2007 stellen de betrokken lidstaten hun nationale controleprogramma's als bedoeld in punt 2.13.1, samen met een tijdschema voor de uitvoering ervan, op hun officiële website beschikbaar voor de Commissie en de andere aan de Oostzee gelegen lidstaten.

 

2.13.4.

De Commissie belegt een vergadering van het Comité voor de visserij en de aquacultuur om de naleving en de resultaten van de nationale controleprogramma's voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee te evalueren.

2.14.   Specifiek controleprogramma

 

2.14.1.

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 kan de looptijd van het specifieke controle- en inspectieprogramma voor de betrokken kabeljauwbestanden langer zijn dan drie jaar.

  • 3. 
    Beperkingen voor de visserij op bot en tarbot
 

3.1.

Het is verboden de volgende vissoorten aan boord te houden die zijn gevangen in de geografische gebieden en tijdens de periodes die hierna worden gespecificeerd

 

Soort

Geografische gebieden

Periode

Bot (Platichthys flesus)

Deelsectoren 26 tot en met 28, 29 zuidelijk van 59° 30′ NB

15 februari tot en met 15 mei

Deelsector 32

15 februari tot en met 31 mei

Tarbot (Psetta maxima)

Deelsectoren 25 tot en met 26, 28 zuidelijk van 56° 50′ NB

1 juni tot en met 31 juli

 

3.2.

In afwijking van punt 3.1 mogen, bij het vissen met trawlnetten, Deense zegens en soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 105 mm of meer of met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer, bijvangsten van bot en tarbot aan boord worden gehouden en aangeland met een beperking van 10 % in levend gewicht van de totale vangst die aan boord is gehouden en aangeland in de in 3.1 genoemde verbodsperiodes.

 

Aanhangsel 1 van bijlage III

Specifieke benchmarks voor de inspectie

Doelstelling

 

1.

Elke lidstaat stelt specifieke benchmarks voor de inspectie overeenkomstig deze bijlage vast.

Strategie

 

2.

De inspectie en bewaking van de visserijactiviteiten worden toegespitst op de vaartuigen waarvan mag worden verwacht dat ze kabeljauw vangen. Aselecte inspecties van het vervoer en de afzet van kabeljauw worden gebruikt als een aanvullend kruiscontrolemechanisme om te controleren of de inspectie en bewaking doeltreffend zijn.

Prioriteiten

 

3.

Per type vistuig wordt het prioriteitsniveau bepaald op basis van de geldende vangstmogelijkheden voor de vloten. Om die reden dient iedere lidstaat specifieke prioriteiten te bepalen.

Bemonstering

 

4.

Iedere lidstaat geeft aan en beschrijft welke bemonsteringsstrategie wordt gevolgd.

Op verzoek krijgt de Commissie toegang tot het door de lidstaat gebruikte bemonsteringsplan.

Streefwaarden

 

5.

Uiterlijk op 22 januari 2007 legt iedere lidstaat zijn inspectieschema's ten uitvoer met het oog op het bereiken van de onderstaande streefwaarden:

 

a)

Aantal inspecties in de haven

In de regel moet een nauwkeurigheid worden bereikt die ten minste gelijk is aan die welke zou worden verkregen met behulp van een eenvoudige aselecte steekproefmethode, waarbij voor alle aanvoerplaatsen samen 20 % in gewicht van de aangelande kabeljauw moet worden geïnspecteerd.

 

b)

Aantal inspecties bij de afzet

Van de totale hoeveelheid kabeljauw die op veilingen te koop wordt aangeboden, moet 5 % worden geïnspecteerd.

 

c)

Aantal inspecties op zee

Streefwaarde: is flexibel, en moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied. De streefwaarden voor inspecties op zee moeten worden uitgedrukt in het aantal dagen patrouille op zee in de kabeljauwbeheersgebieden, eventueel met een afzonderlijke streefwaarde voor het aantal dagen patrouille in specifieke gebieden.

 

d)

Aantal inspecties vanuit de lucht

Streefwaarde: is flexibel en moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteit in elk gebied en met inachtneming van de middelen die de lidstaat ter beschikking staan.

Aanhangsel 2 van bijlage III

Inhoud van de nationale controleprogramma's voor de kabeljauwvisserij

In de nationale controleprogramma's moet onder andere het volgende worden vastgelegd:

  • 1. 
    CONTROLEMIDDELEN

Personele middelen

 

1.1.

De aantallen inspecteurs die aan de wal en op zee worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

Technische middelen

 

1.2.

De aantallen patrouillevaartuigen en vliegtuigen die worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

Financiële middelen

 

1.3.

De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de inzet van personele middelen, patrouillevaartuigen en vliegtuigen.

  • 2. 
    ELEKTRONISCHE VASTLEGGING EN MELDING VAN DE GEGEVENS OVER DE VISSERIJACTIVITEITEN

Beschrijving van de systemen die ter naleving van de punten 2.4 en 2.6 van bijlage III worden gebruikt.

  • 3. 
    AANWIJZING VAN HAVENS

In voorkomend geval, een lijst van de havens die overeenkomstig punt 2.7 van bijlage III zijn aangewezen voor de aanlanding van kabeljauw.

  • 4. 
    KENNISGEVING VAN HET BINNENVAREN OF VERLATEN VAN HET GEBIED

Beschrijving van de systemen die ter naleving van het bepaalde in punt 2.5 van bijlage III worden gebruikt.

  • 5. 
    CONTROLE VAN DE AANLANDINGEN

Beschrijving van de voorzieningen en/of systemen die ter naleving van het bepaalde in de punten 2.2, 2.3, 2.8, 2.10 en 2.11 van bijlage III worden gebruikt.

  • 6. 
    INSPECTIEPROCEDURES

In de nationale controleprogramma's wordt vermeld welke procedures zullen worden gevolgd:

 

a)

bij de uitvoering van inspecties op zee en aan de wal;

 

b)

bij de communicatie met de bevoegde autoriteiten die door andere lidstaten met het nationale controleprogramma voor kabeljauw zijn belast;

 

c)

bij het gezamenlijk toezicht en de uitwisseling van inspecteurs, met vermelding van de bevoegdheden en de autoriteit van inspecteurs bij activiteiten in wateren van andere lidstaten.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.