Verordening 2006/268 - Wijziging van Verordening 1212/2005 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde gietstukken uit China

1.

Wettekst

17.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 47/3

 

VERORDENING (EG) Nr. 268/2006 VAN DE RAAD

van 14 februari 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1212/2005 van de Raad tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde gietstukken uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op de artikelen 8 en 9,

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

  • A. 
    PROCEDURE
 

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 1212/2005 (2) („de definitieve verordening”) definitieve antidumpingrechten ingesteld op bepaalde gietstukken uit de Volksrepubliek China („oorspronkelijke onderzoek”).

  • B. 
    ONDERZOEKEN TEN BEHOEVE VAN NIEUWE EXPORTEURS
 

(2)

Bij het onderzoek dat tot de instelling van de definitieve antidumpingrechten heeft geleid („het oorspronkelijke onderzoek”) werd gebruik gemaakt van een steekproef van Chinese producenten/exporteurs. Voor niet in de steekproef opgenomen ondernemingen die als marktgericht bedrijf konden worden beschouwd overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c) van de basisverordening werd een antidumpingrecht van 0 % vastgesteld (dit was het antidumpingrecht dat was vastgesteld voor de enige in de steekproef opgenomen onderneming die als marktgericht bedrijf werd beschouwd). Voor de niet in de steekproef opgenomen ondernemingen die een individuele behandeling hadden verkregen overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening werd een antidumpingrecht van 28,6 % vastgesteld (dit was het gewogen gemiddelde van de antidumpingrechten voor in de steekproef opgenomen ondernemingen die een individuele behandeling hadden verkregen). Voor alle andere ondernemingen in China werd een antidumpingrecht van 47,8 % vastgesteld.

 

(3)

Volgens artikel 11, lid 4, van de basisverordening kon in het kader van deze procedure geen nieuw onderzoek voor nieuwe exporteurs plaatsvinden met het doel individuele dumpingmarges vast te stellen, omdat bij het oorspronkelijke onderzoek gebruik was gemaakt van steekproeven. Om echter tot een gelijke behandeling te komen tussen eventuele nieuwe producenten/exporteurs en de meewerkende ondernemingen die niet waren opgenomen in de steekproef van het oorspronkelijke onderzoek, werd geoordeeld dat een bepaling moest worden vastgesteld volgens welke het recht van toepassing op ondernemingen die als marktgericht bedrijf werden beschouwd (0 %) en het gewogen gemiddelde recht voor ondernemingen die een individuele behandeling hadden verkregen (28,6 %) van toepassing diende te zijn op nieuwe producenten/exporteurs die kunnen aantonen dat zij aan de voorwaarden voor een behandeling als marktgericht bedrijf volgens artikel 2, lid 7, onder c) van de basisverordening voldoen of aan de voorwaarden voor een individuele behandeling volgens artikel 9, lid 5, van de basisverordening en dat zij daarom recht zouden hebben op een nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de basisverordening.

  • C. 
    VERBINTENISSEN
 

(4)

Ten tijde van de bekendmaking van de definitieve verordening kon de Commissie geen verbintenissen aanvaarden. Tijdens het oorspronkelijke onderzoek hebben verscheidene producenten/exporteurs te kennen gegeven dat zij een prijsverbintenis wilden aanbieden, maar zij waren niet in staat voldoende onderbouwde verbintenissen aan te binden binnen de termijn als bedoeld in artikel 8, lid 2, van de basisverordening. Zoals in overweging 152 van de voorlopige verordening vermeld, was de Raad van oordeel, gezien de complexiteit van het vraagstuk voor de betrokken ondernemingen (voornamelijk middelgrote en kleine ondernemingen) en omdat de definitieve mededeling van de bevindingen niet was voorafgegaan door een voorlopige mededeling, dat de betrokken ondernemingen bij wijze van uitzondering moest worden toegestaan een meer volledige prijsverbintenis aan te bieden na het verstrijken van bovengenoemde termijn.

 

(5)

Na het verstrijken van die termijn heeft de Chinese Kamer van Koophandel voor de In- en Uitvoer van Machines en Elektronische Producten (China Chamber of Commerce for Import and Export of Machinery and Electronics Products of „CCCME”) tezamen met twintig medewerkende ondernemingen of groepen ondernemingen een aanvaardbare gezamenlijke verbintenis aangeboden.

 

(6)

De Commissie heeft deze verbintenis bij Besluit 2006/109/EG (3) aanvaard. In dit besluit zijn de redenen van de aanvaarding van de verbintenis nader omschreven. De Raad erkent dat de verbintenis een einde maakt aan de schadelijke gevolgen van dumping en het risico op niet-nakoming van de verbintenis in voldoende mate beperkt.

 

(7)

Om ervoor te zorgen dat de Commissie toezicht kan uitoefenen op de inachtneming van de verbintenis, kan vrijstelling van het antidumpingrecht uitsluitend worden verleend wanneer bij de aangifte voor het vrije verkeer van de betrokken goederen een handelsfactuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage bij deze verordening vermelde gegevens bevat. Deze gegevens moeten ook worden verstrekt om de douane in staat te stellen met voldoende nauwkeurigheid na te gaan of de goederen met de handelsdocumenten overeenstemmen. Indien een dergelijke factuur niet wordt voorgelegd of indien deze niet in overeenstemming is met de bij de douane aangeboden goederen, moet het toepasselijke antidumpingrecht worden betaald.

 

(8)

Om voorts te waarborgen dat de verbintenis wordt nagekomen, moet de importeurs erop worden gewezen dat niet-naleving van de verbintenis ertoe kan leiden dat het antidumpingrecht voor de desbetreffende transacties met terugwerkende kracht wordt toegepast. In dat geval moeten de wettelijke bepalingen worden toegepast inzake het ontstaan van een douaneschuld ten bedrage van het antidumpingrecht wanneer aan één of meer voorwaarden voor de vrijstelling van het antidumpingrecht niet is voldaan. Er ontstaat derhalve een douaneschuld wanneer de aangever de goederen in het vrije verkeer brengt zonder dat antidumpingrechten worden geheven terwijl aan één of meer bepalingen van de verbintenis blijkt niet te zijn voldaan.

 

(9)

Indien de verbintenis niet wordt nagekomen, kan het antidumpingrecht worden geïnd, mits de Commissie de aanvaarding van de verbintenis heeft ingetrokken overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de basisverordening, onder verwijzing naar de specifieke transactie, en de desbetreffende verbintenisfactuur ongeldig verklaart. Daarom moet de douane de Commissie overeenkomstig artikel 14, lid 7, van de basisverordening onmiddellijk in kennis stellen van het feit dat er aanwijzingen zijn dat een verbintenis is geschonden.

 

(10)

De betrokken bedrijven en de Chinese Kamer van Koophandel zijn in kennis gesteld van de voornaamste feiten, overwegingen en verplichtingen op grond waarvan de door hen aangeboden verbintenissen zijn aanvaard.

 

(11)

Indien de verbintenis niet wordt nageleefd of wordt opgezegd of indien de Commissie haar aanvaarding van de verbintenis intrekt, wordt het antidumpingrecht automatisch van toepassing overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de basisverordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1212/2005 wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Aan Artikel 1 wordt het volgende lid toegevoegd:

„4.   Indien een nieuwe producent/exporteur in de Volksrepubliek China ten genoegen van de Commissie aantoont dat

 

hij het in lid 1, beschreven product in het onderzoektijdvak (1 april 2003 tot en met 31 maart 2004) niet naar de Europese Unie heeft uitgevoerd;

 

hij geen banden heeft met een exporteur of producent in de Volksrepubliek China waarop de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn;

 

hij het betrokken product naar de Europese Unie heeft uitgevoerd na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd, dan wel een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een significante hoeveelheid naar de Europese Unie uit te voeren,

 

hij op marktvoorwaarden werkt als gedefinieerd in artikel 2, lid 7, onder c) van de basisverordening of dat hij aan de voorwaarden voldoet om voor een individueel recht in aanmerking te komen overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening,

kan de Raad met een gewone meerderheid van stemmen, op een na raadpleging van het Raadgevend Comité ingediend voorstel van de Commissie, lid 2, wijzigen door de nieuwe producent/exporteur toe te voegen aan i) de lijst van ondernemingen waarvoor het gewogen gemiddelde recht van 0 % geldt dat van toepassing is op ondernemingen die als een marktgericht bedrijf werden beschouwd overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder c) van de basisverordening, of aan ii) de lijst van ondernemingen waarvoor het gewogen gemiddelde recht van 28,6 % geldt dat van toepassing is op ondernemingen die een individuele behandeling hebben verkregen overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening.”.

 

2)

Na artikel 1 wordt het volgende artikel ingevoegd:

„Artikel 2

  • 1. 
    Goederen die voor het vrije verkeer worden aangegeven en zijn gefactureerd door ondernemingen waarvan de Commissie verbintenissen heeft aanvaard en waarvan de namen zijn vermeld in Besluit 2006/109/EG (4) van de Commissie, zoals eventueel gewijzigd, zijn vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht mits:
 

zij door de bedoelde ondernemingen zijn vervaardigd en rechtstreeks zijn verzonden en gefactureerd aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Europese Unie, en

 

indien zij vergezeld gaan van een geldige verbintenisfactuur. Een verbintenisfactuur is een factuur die ten minste de in bijlage vermelde gegevens bevat; en

 

de bij de douane aangegeven en aangebrachte goederen nauwkeurig overeenstemmen met de omschrijving op de verbintenisfactuur.

  • 2. 
    Er ontstaat een douaneschuld bij de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer wanneer blijkt dat de in artikel 1 beschreven goederen die op de in lid 1 vermelde voorwaarden van het antidumpingrecht zijn vrijgesteld, niet aan één of meer van deze voorwaarden voldoen. De tweede in lid 1 vermelde voorwaarde wordt geacht niet te zijn vervuld wanneer de verbintenisfactuur niet de in bijlage vermelde gegevens bevat. Deze voorwaarde wordt ook als niet vervuld beschouwd wanneer blijkt dat de verbintenisfactuur niet authentiek is of wanneer de Commissie de aanvaarding van de verbintenis heeft ingetrokken overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de basisverordening bij een verordening of besluit waarin wordt verwezen naar de specifieke transactie(s) en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig worden verklaard.
  • 3. 
    Importeurs aanvaarden als een normaal handelsrisico dat het niet voldoen door een partij aan één of meer in lid 1 vermelde en in lid 2 nader toegelichte voorwaarden een douaneschuld kan doen ontstaan overeenkomstig artikel 201 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5). De douaneschuld zal worden geïnd wanneer de Commissie de aanvaarding van de verbintenis heeft ingetrokken.
 

3)

Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1212/2005 wordt artikel 3.

 

4)

De bijlage bij deze verordening wordt toegevoegd aan Verordening (EG) nr. 1212/2005.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

K.-H. GRASSER

 

  • (3) 
    Zie blz. 59 van dit Publicatieblad.
 

BIJLAGE

„BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld op de handelsfactuur die gevoegd is bij de gietstukken waarop de verbintenis van toepassing is.

 

1.

De titel „COMMERCIAL INVOICE ACCOMPANYING GOODS SUBJECT TO AN UNDERTAKING”.

 

2.

De naam van de onderneming die genoemd wordt in artikel 1 van Besluit nr. 2006/109/EG van de Commissie tot aanvaarding van de verbintenis en die de factuur heeft opgesteld.

 

3.

Het factuurnummer.

 

4.

De factuurdatum.

 

5.

De aanvullende Taric-code die gebruikt wordt bij de inklaring van de gefactureerde goederen aan de grens van de Europese Unie.

 

6.

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

 

het productcodenummer (PCN) dat gebruikt werd in het kader van het onderzoek en in de verbintenis (bijvoorbeeld PCN 1, PCN 2, enz.),

 

een omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen,

 

de Company Product Code (CPC) (indien van toepassing),

 

de GN-code,

 

de hoeveelheid (in ton).

 

7.

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

 

de prijs per ton,

 

de betalingsvoorwaarden,

 

de leveringsvoorwaarden,

 

de totale kortingen en rabatten.

 

8.

De naam van de importeur die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur die de in het kader van de verbintenis geleverde goederen vergezelt.

 

9.

De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Unie van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door [BEDRIJF] en door de Commissie bij Besluit nr. 2006/109/EG werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”

”.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.