Verordening 2004/1928 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 2287/2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de EG en, voor vaartuigen van de EG, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

1.

Wettekst

6.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 332/5

 

VERORDENING (EG) Nr. 1928/2004 VAN DE RAAD

van 25 oktober 2004

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2287/2003 tot vaststelling, voor 2004, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 20,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

In bijlage V van Verordening (EG) nr. 2287/2003 (2) zijn een tijdelijke beperking van de visserij-inspanning en aanvullende voorwaarden vastgelegd op het gebied van controle, inspectie en toezicht in de context van het herstel van bepaalde visbestanden. Ondertussen heeft de Raad Verordening (EG) nr. 423/2004 van 26 februari 2004 tot vaststelling van herstelmaatregelen voor bepaalde kabeljauwbestanden goedgekeurd (3). De bepalingen van bijlage V moeten aan de bepalingen van laatstgenoemde verordening worden aangepast. Bij de toepassing van deze bijlage is bovendien gebleken dat sommige bepalingen ervan verduidelijkt of versoepeld moeten worden om de toepasbaarheid en doeltreffendheid ervan te vergroten. Gewaarborgd moet worden dat geen enkele verandering in de regeling afbreuk doet aan de beschermende werking van de betrokken maatregelen voor de bestanden.

 

(2)

Bijgevolg moet Verordening (EG) nr. 2287/2003 dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Bijlage V bij Verordening (EG) nr. 2287/2003 wordt vervangen door de tekst in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 25 oktober 2004.

Voor de Raad

De voorzitster

  • R. 
    VERDONK
 

 

BIJLAGE

„BIJLAGE V

TIJDELIJKE BEPERKING VAN DE VISSERIJ-INSPANNING EN AANVULLENDE VOORWAARDEN OP HET GEBIED VAN CONTROLE, INSPECTIE EN TOEZICHT IN DE CONTEXT VAN HET HERSTEL VAN BEPAALDE VISBESTANDEN

Algemene bepalingen

 

1)

De in deze bijlage vastgestelde voorwaarden zijn van toepassing op communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles van ten minste 10 m.

 

2)

Deze bijlage geldt voor de als volgt omschreven geografische gebieden:

 

a)

Kattegat (ICES-sector IIIa zuid),

Skagerrak en Noordzee (ICES-sectoren IVa, b, c, IIIa noord en IIa EG),

wateren ten westen van Schotland (ICES-sector VIa),

oostelijk deel van het Kanaal (ICES-sector VIId), en

Ierse Zee (ICES-sector VIIa);

 

b)

voor vaartuigen waarvan aan de Commissie is meegedeeld dat zij zijn uitgerust met passende volgsystemen, geldt de volgende definitie van de wateren ten westen van Schotland (ICES-sector VIa):

ICES-sector VIa met uitzondering van het gebied ten westen van de rechte lijnen die de volgende geografische coördinaten verbinden:

 
 

60° 00′ N, 04° 00′ W

 
 

59° 45′ N, 05° 00′ W

 
 

59° 30′ N, 06° 00′ W

 
 

59° 00′ N, 07° 00′ W

 
 

58° 30′ N, 08° 00′ W

 
 

58° 00′ N, 08° 00′ W

 
 

58° 00′ N, 08° 30′ W

 
 

56° 00′ N, 08° 30′ W

 
 

56° 00′ N, 09° 00′ W

 
 

55° 00′ N, 09° 00′ W

 
 

55° 00′ N, 10° 00′ W

 
 

54° 30′ N, 10° 00′ W.

 

3)

In deze bijlage wordt onder een dag van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid verstaan:

 

a)

de periode van 24 uur die aanvangt om 00.00 uur op een welbepaalde kalenderdag en eindigt om 24.00 uur op dezelfde kalenderdag of een deel van deze periode gedurende welke een vaartuig in een van de in punt 2 omschreven gebieden aanwezig en buitengaats is, ofwel

 

b)

een in het EG-logboek vermelde ononderbroken periode van 24 uur gedurende welke een vaartuig in een van de onder punt 2 omschreven gebieden aanwezig en buitengaats is, of enig gedeelte van die periode.

Een lidstaat die de onder b) vermelde definitie van een dag van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid wenst te gebruiken, moet de Commissie meedelen op welke wijze de activiteiten van de vaartuigen zullen worden gecontroleerd om ervoor te zorgen dat aan de onder b) vermelde voorwaarden wordt voldaan.

 

4)

Deze bijlage heeft betrekking op de volgende categorieën vistuig:

 

a)

bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van ten minste 100 mm, met uitzondering van boomkorren;

 

b)

boomkorren met een maaswijdte van ten minste 80 mm;

 

c)

staande demersale netten met inbegrip van kieuwnetten, schakels en warnetten;

 

d)

demersale beuglijnen;

 

e)

bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte tussen 70 mm en 99 mm, met uitzondering van boomkorren met een maaswijdte tussen 80 en 99 mm;

 

f)

bodemtrawls, zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte tussen 16 mm en 31 mm, met uitzondering van boomkorren.

Visserij-inspanning

 

5)

De lidstaten zien erop toe dat vissersvaartuigen die hun vlag voeren en in de Gemeenschap geregistreerd zijn, wanneer ze een van de in punt 4 genoemde vistuigen aan boord hebben, niet langer dan het in punt 6 bepaalde aantal dagen in het gebied aanwezig en buitengaats zijn.

 

6)

a)

Het maximale aantal dagen in een kalendermaand waarop een vaartuig in het gebied aanwezig en buitengaats mag zijn terwijl het een van de in punt 4 genoemde vistuigen aan boord heeft, staat vermeld in tabel I.

Tabel I

Maximum aantal dagen van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid per vistuig

 

Gebied omschreven in punt

Categorie vistuig genoemd in punt

4a

4b

4c

4d

4e

4f

2a

kattegat, Skagerrak en Noordzee, wateren ten westen van Schotland, oostelijk deel van het Kanaal, Ierse Zee

10

14

14

17

22

20

 

b)

Een lidstaat mag het in tabel I vermelde aantal dagen van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid bijeentellen binnen beheersperioden van maximaal elf kalendermaanden. De lidstaten delen de Commissie vóór het begin van een bijeengetelde periode mee dat zij voornemens zijn beheersperioden bijeen te tellen.

 

c)

Op basis van de resultaten die zijn behaald met de sinds 1 januari 2002 uitgevoerde oplegprogramma's kan de Commissie de lidstaten extra dagen toekennen waarop een vaartuig in een gebied aanwezig en buitengaats mag zijn terwijl het een van de in punt 4 genoemde vistuigen aan boord heeft.

Lidstaten die van deze mogelijkheid gebruik willen maken, dienen hiertoe bij de Commissie een verzoek in, dat vergezeld moet gaan van een verslag met bijzonderheden over de voltooide oplegprogramma's.

Op basis van dit verzoek kan de Commissie, na overleg met de lidstaten, het onder punt a) vastgestelde aantal dagen voor de betrokken lidstaat wijzigen.

 

d)

Afwijkingen van het in tabel I vermelde aantal dagen van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid kunnen door de lidstaten aan vaartuigen worden toegestaan onder de voorwaarden van tabel II.

Lidstaten die van dit grotere aantal dagen gebruik wensen te maken, delen de Commissie ten minste twee weken vóór het tijdstip van toewijzing van het grotere aantal dagen de bijzonderheden van de begunstigde vaartuigen en hun precieze vangstcijfers mee.

Tabel II

Afwijkingen van het in tabel I vermelde aantal dagen van aanwezigheid in het gebied en buitengaatsheid en daaraan verbonden voorwaarden

 

Gebied omschreven in punt 2

Vistuig genoemd in punt 4

Vangstcijfers van het vaartuig voor 2002 (1)

Dagen

2a

4a, 4e

minder dan 5 % van elk van de volgende soorten: kabeljauw, tong en schol

geen beperking (3)

2a

4a, 4b

minder dan 5 % kabeljauw

100 < 120 mm maximaal 14 ≥ 120 mm maximaal 15

2a Kattegat (ICES-sector IIIa zuid), Noordzee

4c vistuig met een maaswijdte van tenminste 220 mm

minder dan 5 % kabeljauw en meer dan 5 % tarbot en snotdolf

maximaal 16

2a oostelijk deel van het Kanaal (ICES-sector VIId)

4c vistuig met een maaswijdte van ten hoogste 110 mm

vaartuigen van minder dan 15 m lengte die meer dan 35 % niet-gereglementeerde soorten aanlanden en die niet langer dan 24 uur buitengaats zijn (2)

maximaal 20

Indien een vaartuig als gevolg van zijn lage vangstcijfers voor bepaalde soorten een groter aantal dagen krijgt toegewezen, mag dat vaartuig nooit meer dan de in tabel II vermelde percentages van die soorten aan boord houden. Wanneer een vaartuig niet aan deze voorwaarde voldoet, verliest het met onmiddellijke ingang het recht op de extra dagen.

 

e)

Op verzoek van een lidstaat kan de Commissie overeenkomstig de eerste regel van tabel II voor de koolvisvisserij een afwijking toestaan zonder de vereiste dat de bijvangst aan respectievelijk kabeljauw, tong en schol in eerdere visjaren minder dan 5 % bedroeg. De lidstaat doet zijn verzoek vergezeld gaan van de bijzonderheden van de in aanmerking komende vaartuigen, alsmede van bewijzen van hun quotumrecht en gegevens over hun geplande activiteiten. Het verzoek wordt ten minste vier weken vóór het begin van de eerste beheersperiode waarin de dagen zullen worden toegewezen, bij de Commissie ingediend.

Een vaartuig waaraan op grond van deze bepaling extra dagen zijn toegewezen, mag nooit meer dan 5 % aan respectievelijk kabeljauw, tong en schol aan boord houden.

De bevoegde autoriteiten oefenen op zee en in de haven controle en toezicht uit om na te gaan of aan bovenstaande eis wordt voldaan. Een vaartuig dat niet aan de eis blijkt te voldoen, verliest met onmiddellijke ingang het recht op de extra dagen.

 

f)

Rekening houdend met de gebiedssluiting in de Ierse Zee voor de bescherming van paaivis en de veronderstelde vermindering van de visserijsterfte bij kabeljauw zullen twee extra dagen beschikbaar zijn voor vaartuigen uit de vistuigcategorieën 4a en 4b die meer dan de helft van de hun toegewezen dagen in een beheersperiode besteden aan het vissen in de Ierse Zee.

 

7)

Vóór de eerste dag van elke beheersperiode deelt de kapitein van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger de autoriteiten van de vlaggenlidstaat mee welk vistuig hij tijdens de komende beheersperiode wenst te gebruiken. Zolang die mededeling niet is gedaan heeft het vaartuig niet het recht om met het in punt 4 genoemde vistuig binnen de in punt 2 omschreven gebieden te vissen.

Wanneer de kapitein van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger meedeelt dat twee van de in punt 4 genoemde categorieën vistuig worden gebruikt, is het totale aantal tijdens de komende beheersperiode beschikbare dagen niet meer dan de helft van de som van de dagen waarop het vaartuig voor elk van beide vistuigen recht heeft, zulks afgerond op de dichtstbijzijnde hele dag. Het is niet toegestaan een van beide vistuigen gedurende meer dagen te gebruiken dan het voor dat vistuig in tabel I vermelde aantal dagen.

De mogelijkheid om twee vistuigen te gebruiken, kan alleen worden gebruikt indien aan de volgende controlevoorschriften wordt voldaan:

 

tijdens een visreis mag het vissersvaartuig slechts vistuig van één van de in punt 4 genoemde categorieën aan boord hebben;

 

voorafgaand aan een visreis deelt de kapitein van een vaartuig of zijn vertegenwoordiger aan de bevoegde autoriteiten mee welk type vistuig aan boord zal zijn, tenzij dat type vistuig niet verschilt van het type dat bij de vorige reis is meegedeeld.

De bevoegde autoriteiten oefenen op zee en in de haven controle en toezicht uit om na te gaan of aan bovenstaande twee voorschriften is voldaan. Een vaartuig dat niet aan deze voorschriften blijkt te voldoen, verliest met onmiddellijke ingang het recht om twee categorieën vistuig te gebruiken.

Een vaartuig dat een of meer van de in punt 4 genoemde categorieën vistuig (gereglementeerd vistuig) wenst te gebruiken in combinatie met ander, niet in punt 4 genoemd vistuig (niet-gereglementeerd vistuig), is niet onderworpen aan beperkingen wat het gebruik van het niet-gereglementeerde vistuig betreft. Er moet vooraf worden meegedeeld wanneer het gereglementeerde vistuig door het betrokken vaartuig zal worden gebruikt. Op tijdstippen waarvoor een dergelijke mededeling niet is gedaan, mag het vaartuig geen in punt 4 genoemd vistuig aan boord hebben. Het betrokken vaartuig moet gemachtigd en toegerust zijn om alternatieve visserijactiviteiten te verrichten.

 

8)

Een vaartuig dat aanwezig is in één van de in punt 2 omschreven gebieden en dat één van de in punt 4 genoemde typen vistuig aan boord heeft, mag niet tegelijkertijd één van de andere in punt 4 genoemde typen vistuig aan boord hebben.

 

9)

a)

Nadat een vaartuig het aantal in het gebied en buitengaats door te brengen dagen waarop het voor een bepaalde beheersperiode recht heeft, heeft opgebruikt, moet het voor de rest van de beheersperiode in de haven of buiten de in punt 2 omschreven gebieden blijven, tenzij het gebruikmaakt van niet-gereglementeerd vistuig als bedoeld in punt 7.

 

b)

In elke beheersperiode kan een vaartuig andere dan met de visserij verband houdende activiteiten ontplooien zonder dat die tijd wordt meegeteld bij de uit hoofde van punt 6 toegewezen dagen, mits het vaartuig de lidstaat vooraf in kennis stelt van zijn voornemen die activiteiten te ontplooien en van de aard van die activiteiten, en mits het voor de duur van de activiteiten afstand doet van zijn visserijvergunning. Gedurende die activiteiten hebben de vaartuigen geen vistuig of vis aan boord.

 

10)

a)

Een lidstaat kan toestaan dat zijn vissersvaartuigen hun in het gebied en buitengaats door te brengen dagen voor dezelfde beheersperiode en hetzelfde gebied overdragen aan andere vissersvaartuigen van die lidstaat, mits het product van het ontvangen aantal dagen en het motorvermogen in kilowatt van het ontvangende vaartuig (kilowattdagen) gelijk is aan of kleiner is dan het product van het overgedragen aantal dagen en het motorvermogen in kilowatt van het overdragende vaartuig. Als motorvermogen in kilowatt van een vaartuig geldt het voor dat vaartuig in het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen geregistreerde vermogen.

 

b)

Het product van het overeenkomstig a) overgedragen totale aantal in het gebied en buitengaats doorgebrachte dagen en het motorvermogen in kilowatt van het overdragende vaartuig mag niet groter zijn dan het product van het geregistreerde gemiddelde aantal dagen per jaar dat het overdragende vaartuig in 2001, 2002 en 2003 in het gebied heeft doorgebracht, zoals bevestigd door het EG-logboek, en het motorvermogen in kilowatt van dat vaartuig.

 

c)

Het overdragen van dagen overeenkomstig a) is alleen toegestaan tussen vaartuigen uit dezelfde in punt 6, onder a), genoemde vistuigcategorie, die werken in dezelfde aldaar genoemde gebieden en gedurende dezelfde beheersperiode.

 

d)

Overdrachten van dagen van vaartuigen die de in punt 6, onder d) en e), en punt 7 bedoelde toewijzing genieten, zijn niet toegestaan.

 

e)

Op verzoek van de Commissie brengen de lidstaten verslag uit over de overdrachten die hebben plaatsgevonden.

 

11)

Een vaartuig dat nog niet in één van de in punt 2 omschreven gebieden heeft gevist, mag door deze gebieden varen mits het zijn voornemen daartoe vooraf aan zijn autoriteiten heeft meegedeeld. Terwijl een dergelijk vaartuig zich in één van de in punt 2 omschreven gebieden bevindt, moet eventueel aan boord aanwezig vistuig zijn vastgesjord overeenkomstig het bepaalde in artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 (4).

 

12)

Een lidstaat mag vaartuigen die zijn vlag voeren, geen toestemming verlenen om met vistuig genoemd in punt 4 te vissen in gebieden omschreven in punt 2, als deze vaartuigen zich in de jaren 2001, 2002 of 2003 in het betrokken gebied niet met dergelijke visserijactiviteiten hebben beziggehouden, tenzij hij ervoor zorgt dat een gelijkwaardig vermogen, in kilowatt gemeten, aan de visserij in het gereglementeerde gebied wordt onttrokken.

Een vaartuig dat reeds een in punt 4 genoemd vistuig heeft gebruikt, kan evenwel toestemming krijgen voor het gebruik van een ander in dat punt genoemd vistuig, mits het voor dat laatste vistuig toegewezen aantal dagen ten minste even groot is.

 

13)

Dagen die een vaartuig buitengaats heeft doorgebracht, maar waarop het niet kon vissen omdat het een ander vaartuig dringende hulp moest verlenen, of dagen die een vaartuig buitengaats heeft doorgebracht, maar waarop het niet kon vissen omdat het een gewond bemanningslid moest vervoeren met het oog op dringende medische verzorging, worden door de lidstaten niet in mindering gebracht op de overeenkomstig deze bijlage aan het betrokken vaartuig toegekende aantal dagen. De betrokken lidstaat dient dergelijke besluiten binnen een maand bij de Commissie te rechtvaardigen en haar daarbij bewijzen van de bevoegde autoriteiten omtrent de noodsituatie over te leggen.

Controle, inspectie en toezicht

 

14)

Onverminderd het bepaalde in artikel 19 bis van Verordening (EEG) nr. 2847/93, zijn de artikelen 19 ter, 19 quater, 19 quinquies, 19 sexies en 19 duodecies van die verordening van toepassing op de vaartuigen die de in punt 4 genoemde typen vistuig aan boord hebben en die actief zijn in de in punt 2 omschreven gebieden.

 

15)

De lidstaten mogen alternatieve controlemaatregelen toepassen om te voldoen aan de in punt 14 van deze bijlage bedoelde aangifteverplichtingen, mits eerstgenoemde maatregelen even doeltreffend en transparant zijn. Die maatregelen moeten aan de Commissie worden meegedeeld alvorens zij worden toegepast.

 

16)

Na een bezoek aan één van de in tabel III genoemde gebieden, meldt de kapitein van een vissersvaartuig van de Gemeenschap of zijn vertegenwoordiger ten minste vier uur voordat hij met meer dan de in die tabel vermelde hoeveelheden van een vissoort aan boord binnenvaart in de haven of aankomt op de plaats van aanlanding van een lidstaat, het volgende aan de bevoegde autoriteiten van die lidstaat:

 

naam van de haven of plaats van aanlanding,

 

de geschatte aankomsttijd in die haven of op de plaats van aanlanding;

 

de hoeveelheden aan boord, in kg levend gewicht, per soort waarvan meer dan 50 kg aan boord is.

 

17)

De bevoegde autoriteiten van een lidstaat waar een vooraf aan te melden aanlanding moet plaatsvinden, kunnen bepalen dat het lossen pas kan beginnen wanneer die autoriteiten daarmee hebben ingestemd.

Tabel III

Aanlandingshoeveelheden in t, per gebied en per soort, waarboven bijzondere voorschriften gelden

 

Gebied omschreven in punt

Hoeveelheid per soort in t

kabeljauw

PN

DP

2a

Kattegat, Skagerrak en Noordzee, wateren ten westen van Schotland, oostelijk deel van het Kanaal, Ierse Zee

1

2

PN

Voorafgaande kennisgeving overeenkomstig punt 16.

DP

Aangewezen haven overeenkomstig punt 19.

 

18)

Wanneer de kapitein van een vissersvaartuig van de Gemeenschap of zijn vertegenwoordiger een hoeveelheid vis wil overladen of lossen op zee dan wel aanlanden in een haven of op een plaats van aanlanding van een derde land, deelt hij de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat ten minste 24 uur voor het overladen, lossen of aanlanden de in punt 16 genoemde gegevens mee.

 

19)

Vaartuigen die in één van de in tabel III genoemde gebieden zijn geweest, mogen per vissoort niet meer dan de in die tabel (onder DP) vermelde hoeveelheden aanvoeren buiten een aangewezen haven.

Elke lidstaat stelt de Commissie binnen 15 dagen na de datum van inwerkingtreding van deze verordening in kennis van de lijst van aangewezen havens en, uiterlijk 30 dagen later, van de inspectie- en controleprocedures, met inbegrip van de omstandigheden en voorwaarden in die havens voor het registreren en melden van de hoeveelheden van de in artikel 12 van deze verordening genoemde soorten en bestanden binnen elke aanlanding. De Commissie geeft deze informatie door aan alle lidstaten.

 

20)

In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (5), bedraagt de toegestane afwijking bij de raming in kg van hoeveelheden vis aan boord van schepen zoals bedoeld in punt 14,8 % ten opzichte van de logboekgegevens.

 

21)

Het is verboden hoeveelheden kabeljauw gemengd met andere soorten mariene organismen in containers aan boord van een vissersvaartuig te houden. Containers met kabeljauw moeten gescheiden van andere containers in het ruim worden geplaatst.

 

22)

De bevoegde autoriteiten van een lidstaat kunnen eisen dat een hoeveelheid kabeljauw die is gevangen in één van de in punt 2 omschreven gebieden en die in de betrokken lidstaat voor het eerst wordt aangeland, in aanwezigheid van controleurs wordt gewogen voordat ze vanuit de haven van eerste aanlanding wordt vervoerd. Van kabeljauw die voor het eerst wordt aangeland in een krachtens punt 19 aangewezen haven, worden representatieve monsters die ten minste 20 % van de aangelande hoeveelheid vertegenwoordigen, in aanwezigheid van door de lidstaten erkende controleurs gewogen voordat de vis voor eerste verkoop wordt aangeboden en wordt verkocht. Te dien einde delen de lidstaten de Commissie binnen een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening nadere gegevens mee betreffende de te gebruiken bemonsteringsmethode.

 

23)

In afwijking van artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 moeten alle hoeveelheden van meer dan 50 kg van één van de in artikel 12 van deze verordening genoemde soorten die worden vervoerd naar een andere plaats dan die van aanlanding of invoer, vergezeld zijn van een afschrift van één van de in artikel 8, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 bedoelde verklaringen betreffende de hoeveelheden van die vervoerde soorten. De vrijstelling van artikel 13, lid 4, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2847/93 geldt niet.

 

24)

In afwijking van artikel 34 quater, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, kan de looptijd van het specifieke controleprogramma voor één van de in artikel 12 genoemde bestanden meer dan twee jaar bedragen vanaf de datum van inwerkingtreding.

 

  • (1) 
    Zoals bevestigd door het EG-logboek — gemiddelde jaarlijkse aanlanding in levend gewicht.
  • (2) 
    Onverminderd deze bepaling is de afwijking ook van toepassing op ten hoogste 6 vaartuigen die de vlag van Frankrijk voeren, geregistreerd zijn in de Gemeenschap en een lengte over alles hebben van ten minste 15 m. Een lijst van zulke vaartuigen wordt vóór 1 februari 2004 aan de Commissie meegedeeld.
  • (3) 
    Het vaartuig mag gedurende het aantal dagen van de betrokken maand in het gebied aanwezig zijn.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.