Besluit 2002/1600 - Zesde Milieuactieprogramma van de EG

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32002D1600

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32002D1600

Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap

Publicatieblad Nr. L 242 van 10/09/2002 blz. 0001 - 0015

Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 22 juli 2002

tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 175, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(3),

Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(4), gelet op de gemeenschappelijke ontwerp-tekst die op 1 mei 2002 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Een schoon en gezond milieu is van essentieel belang voor het welzijn en de welvaart van de samenleving, maar voortgezette groei op wereldschaal zal leiden tot een verdere belasting van het milieu.
  • (2) 
    Het vijfde milieuactieprogramma van de Gemeenschap, "Op weg naar duurzame ontwikkeling", is op 31 december 2000 ten einde gelopen en heeft tot een aantal belangrijke verbeteringen geleid.
  • (3) 
    Er zijn voortdurende inspanningen nodig om de door de Gemeenschap reeds gestelde doelstellingen en streefcijfers op het gebied van het milieu te bereiken, en het Zesde Milieuactieprogramma ("het programma") dient te worden vastgesteld, dat in dit besluit is opgenomen.
  • (4) 
    Een aantal ernstige milieuproblemen is nog onopgelost, terwijl er nieuwe ontstaan die verdere actie vereisen.
  • (5) 
    Bij de ontwikkeling van een aanpak om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen moet meer nadruk gelegd worden op preventie en toepassing van het voorzorgbeginsel.
  • (6) 
    Een behoedzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de bescherming van het wereldecosysteem zijn samen met economische welvaart en een evenwichtige sociale ontwikkeling voorwaarden voor duurzame ontwikkeling.
  • (7) 
    Het programma is gericht op een hoog niveau van bescherming van het milieu en de gezondheid van de mens en op een algemene verbetering van het milieu en de kwaliteit van het leven, het behelst prioriteiten voor de milieudimensie van de strategie voor duurzame ontwikkeling en dient mee te wegen bij het opzetten van acties in het kader van deze strategie.
  • (8) 
    Met het programma wordt beoogd om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en rekening houdend met de uiteenlopende omstandigheden in de onderscheiden regio's van de Europese Unie, te komen tot ontkoppeling van milieubelasting en economische groei.
  • (9) 
    Het programma strekt tot vaststelling van de milieuprioriteiten voor een initiatief van de Gemeenschap, dat in het bijzonder betrekking heeft op klimaatverandering, natuur en biodiversiteit en milieu, alsmede op de volksgezondheid en kwaliteit van het leven, natuurlijke rijkdommen en afvalstoffen.
  • (10) 
    Voor elk van deze terreinen worden centrale doelstellingen en bepaalde streefcijfers vastgesteld, terwijl reeds een aantal acties is vastgesteld om deze streefcijfers te halen. De doelstellingen en streefcijfers vormen prestatieniveaus of resultaten waarnaar moet worden gestreefd.
  • (11) 
    De doelstellingen, prioriteiten en acties van het programma dienen bij te dragen tot duurzame groei in de kandidaat-lidstaten en gericht te zijn op de bescherming van de natuurlijke rijkdommen van deze landen.
  • (12) 
    Wetgeving blijft centraal staan bij het aangaan van de uitdagingen op milieugebied, terwijl volledige en correcte tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving een prioriteit zal zijn. Ook andere mogelijkheden om de milieudoelstellingen te bereiken moeten worden overwogen.
  • (13) 
    Het programma dient overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag het proces van integratie van milieuoverwegingen in alle sectoren van het beleid en het optreden van de Gemeenschap te bevorderen teneinde de uit verschillende bronnen afkomstige druk op het milieu te verminderen.
  • (14) 
    Een strategische, geïntegreerde benadering, met gebruikmaking van nieuwe manieren van omgaan met de markt, waarbij burgers, ondernemingen en andere actoren worden betrokken, is nodig om verandering te brengen in de patronen van productie en verbruik door overheid en particulier die de toestand en de tendensen van het milieu negatief beïnvloeden. Deze aanpak moet een duurzaam gebruik en beheer van land en zee stimuleren.
  • (15) 
    Van belang voor het welslagen van het programma is dat toegang wordt verschaft tot informatie betreffende het milieu en tot de rechtspraak, en dat het publiek deel kan nemen aan de beleidsvorming.
  • (16) 
    Bij de thematische strategieën zal worden overwogen welke opties en instrumenten noodzakelijk zijn voor het oplossen van een reeks ingewikkelde problemen die een multidimensionale benadering behoeven, en zullen de noodzakelijke acties worden voorgesteld, waarbij in voorkomend geval het Europees Parlement en de Raad zullen worden betrokken.
  • (17) 
    De wetenschap is het erover eens dat menselijke activiteiten de concentraties van broeikasgassen verhogen, hetgeen wereldwijd leidt tot hogere temperaturen en tot verstoring van het klimaat.
  • (18) 
    De gevolgen van klimaatverandering voor de menselijke samenleving en de natuur zijn ernstig en dienen te worden verzacht. Maatregelen ter vermindering van broeikasgasemissies kunnen worden uitgevoerd zonder vermindering van het groei- en welvaartsniveau.
  • (19) 
    Ongeacht of deze verzachting slaagt, moet de samenleving zich aanpassen aan en voorbereiden op de gevolgen van de klimaatverandering.
  • (20) 
    Gezonde en evenwichtige natuurlijke systemen zijn van essentieel belang voor het leven op deze planeet.
  • (21) 
    De natuur en de biodiversiteit worden aanzienlijk belast door menselijke activiteiten. Actie is nodig om de druk te neutraliseren van met name de vervuiling, de introductie van uitheemse soorten, de mogelijke risico's van het vrijgeven van genetisch gemodificeerde organismen en de wijze waarop land en zee worden geëxploiteerd.
  • (22) 
    De bodem is een eindige hulpbron die wat betreft milieuaspecten onder druk staat.
  • (23) 
    Het ziet er steeds meer naar uit dat er ondanks betere milieunormen verband bestaat tussen schade aan het milieu en bepaalde aandoeningen bij de mens. Daarom moeten de potentiële risico's van bijvoorbeeld emissies, gevaarlijke chemicaliën, bestrijdingsmiddelen en lawaai worden aangepakt.
  • (24) 
    Er is meer kennis nodig betreffende de potentiële negatieve gevolgen van het gebruik van chemicaliën, waarbij de verantwoordelijkheid voor de totstandbrenging van deze kennis bij de producenten, importeurs en downstream-gebruikers dient te worden gelegd.
  • (25) 
    Chemische stoffen die gevaarlijk zijn zouden moeten worden vervangen door veiliger chemische stoffen of door veiliger alternatieve technologieën die geen gebruik van chemische stoffen vereisen, teneinde de risico's voor mens en milieu te beperken.
  • (26) 
    Door middel van een op duurzaamheid gericht gebruik van bestrijdingsmiddelen zouden de negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu zoveel mogelijk dienen te worden teruggedrongen.
  • (27) 
    Het stedelijk milieu is de woonplaats van ongeveer 70 % van de bevolking en gecoördineerde inspanningen zijn noodzakelijk om het milieu en de kwaliteit van het leven in de steden te verbeteren.
  • (28) 
    Het vermogen van de planeet om aan de stijgende vraag naar hulpbronnen te voldoen en de door het gebruik van die hulpbronnen gegenereerde emissies en afval te absorberen, is beperkt; er bestaat bewijs dat de huidige vraag de draagkracht van het milieu op verschillende punten overtreft.
  • (29) 
    Het afvalvolume in de Gemeenschap, waarvan een aanzienlijk deel gevaarlijk afval vormt, blijft toenemen, hetgeen leidt tot een verlies aan hulpbronnen en tot grotere risico's van vervuiling.
  • (30) 
    Door de economische globalisatie is de noodzaak om op internationaal niveau, inclusief het vervoersbeleid actie te ondernemen ten gunste van het milieu, nog verder toegenomen, zodat nieuwe initiatieven van de Gemeenschap nodig zijn die betrekking hebben op het beleid op het gebied van handel, ontwikkeling en externe betrekkingen, en die het nastreven van duurzame ontwikkeling in andere landen mogelijk dienen te maken. Goed bestuur moet hiertoe bijdragen.
  • (31) 
    Bij het nastreven van milieubescherming en duurzame ontwikkeling mag van handel, internationale investeringsstromen en exportkredieten een grotere bijdrage worden verwacht.
  • (32) 
    Het beleid op milieugebied dient, overeenkomstig artikel 174 van het Verdrag, gezien de complexiteit van de problemen te worden bepaald aan de hand van de beschikbare wetenschappelijke en economische evaluatie en van de kennis van de omstandigheden en tendensen van het milieu.
  • (33) 
    Informatie voor beleidsmakers, direct betrokkenen en het algemene publiek moet relevant, doorzichtig, up-to-date en gemakkelijk te begrijpen zijn.
  • (34) 
    Vooruitgang bij het bereiken van milieudoelstellingen dient te worden getoetst en geëvalueerd.
  • (35) 
    Halverwege de looptijd van het programma dient een evaluatie van de vooruitgang plaats te vinden, alsmede een beoordeling van de noodzaak om de doelstellingen te veranderen, zulks op basis van een beoordeling van de toestand van het milieu, rekening houdend met de informatie zoals die regelmatig door het Europese Milieuagentschap wordt verstrekt,

BESLUITEN:

Artikel 1

Toepassingsgebied van het programma

  • 1. 
    Dit besluit stelt een programma vast voor communautaire actie inzake het milieu, hierna "het programma" te noemen. Het richt zich op de belangrijkste milieudoelstellingen en -prioriteiten op basis van een evaluatie van de toestand van het milieu en de heersende trends, waaronder ontwikkelingen die initiatieven van de Gemeenschap vereisen. Het programma zou de integratie van milieuoverwegingen in alle communautaire beleidssectoren moeten bevorderen en moeten bijdragen tot de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling in de huidige en de toekomstige, uitgebreide Gemeenschap. Voorts voorziet het programma in voortdurende inspanningen voor de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen op milieugebied die reeds door de Gemeenschap zijn vastgesteld.
  • 2. 
    In het programma worden de belangrijkste milieudoelstellingen opgesomd. Waar passend voorziet het in specifieke doelstellingen en tijdschema's. Tenzij anders bepaald zouden de algemene en specifieke doelstellingen voor het verstrijken van het programma moeten worden bereikt.
  • 3. 
    Het programma bestrijkt een periode van tien jaar die ingaat op 22 juli 2002. Geschikte initiatieven op de verschillende beleidsterreinen voor het bereiken van de doelstellingen bestaan uit een reeks van maatregelen, waaronder wetgeving en het gebruik van de in artikel 3 geschetste strategische benaderingen. Die initiatieven zouden geleidelijk en uiterlijk vier jaar na de vaststelling van dit besluit moeten worden gepresenteerd.
  • 4. 
    De doelstellingen sluiten aan bij de essentiële prioriteiten op milieugebied van de Gemeenschap op de volgende terreinen:
  • klimaatverandering;
  • natuur en biodiversiteit;
  • milieu alsmede volksgezondheid en levenskwaliteit;
  • natuurlijke rijkdommen en afval.

Artikel 2

Beginselen en algemene doeleinden

  • 1. 
    Het programma biedt een kader voor het milieubeleid van de Gemeenschap gedurende de looptijd van het programma, met als doel het bieden van een hoog beschermingsniveau, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel en de verscheidenheid van situaties in de verschillende regio's van de Gemeenschap, en de ontkoppeling van milieubelasting en economische groei. Het berust in het bijzonder op het beginsel dat de vervuiler betaalt, het voorzorgsbeginsel en preventieve actie en het beginsel dat vervuiling aan de bron dient te worden bestreden.

Het programma vormt een basis voor de ecologische pijler van de strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling en draagt bij tot de integratie van milieuoverwegingen in alle communautaire beleidsvormen, mede door het bepalen van prioriteiten op milieugebied voor de strategie.

  • 2. 
    Het programma is gericht op het volgende:
  • het benadrukken dat klimaatverandering een belangrijke uitdaging is voor de komende 10 jaar en daarna, en het bijdragen tot de langetermijndoelstelling van stabilisatie van de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau waarbij gevaarlijke antropogene verstoring van het klimaatsysteem wordt voorkomen. Een langetermijndoelstelling van een maximale wereldwijde temperatuurstijging van 2 °C boven de preïndustriële niveaus en een CO2-concentratie van minder dan 550 ppm gelden daarom als leidraad voor het programma. Op langere termijn vergt dit wellicht een wereldwijde vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met 70 % ten opzichte van het niveau van 1990, zoals dat is vastgesteld door het "Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)";
  • bescherming, instandhouding, herstel en ontwikkeling van de werking van de natuurlijke systemen, de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, teneinde de woestijnvorming en het verlies aan biodiversiteit, met inbegrip van de diversiteit van genetische hulpbronnen, tot staan te brengen, zowel in de Europese Unie als wereldwijd;
  • het bijdragen tot een hoog niveau van levenskwaliteit en sociaal welzijn voor de burgers door het tot stand brengen van een leefomgeving waarin de verontreiniging niet van een zodanig niveau is dat zij leidt tot schadelijke effecten op de volksgezondheid en het milieu en door het aanmoedigen van een duurzame stadsontwikkeling;
  • een beter rendement van hulpbronnen en een beter beheer van hulpbronnen en afval om tot duurzamere productie- en consumptiepatronen te komen, waarbij het gebruik van de hulpbronnen en het ontstaan van afval worden ontkoppeld van het niveau van de economische groei en waarbij ernaar wordt gestreefd dat het verbruik van hernieuwbare en niet-hernieuwbare hulpbronnen de draagkracht van het milieu niet overschrijdt.
  • 3. 
    Het programma waarborgt dat de milieudoelstellingen, waarbij de te bereiken milieuresultaten centraal moeten staan, verwezenlijkt worden met behulp van de meest doelmatige en passende beschikbare middelen, in het licht van de in lid 1 vermelde beginselen en de in artikel 3 geschetste strategische benaderingen. Er wordt terdege op toegezien dat de communautaire beleidsvorming op milieugebied op een geïntegreerde wijze verloopt en alle beschikbare opties en instrumenten worden ten volle overwogen, waarbij rekening wordt gehouden met regionale en lokale verschillen alsmede ecologisch gevoelige gebieden, met de nadruk op:
  • ontwikkeling van Europese initiatieven voor de bewustmaking van burgers en plaatselijke overheden;
  • een uitvoerige dialoog met de belanghebbenden, ter versterking van het milieubewustzijn en deelname van het publiek;
  • een kosten-batenanalyse, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat de milieukosten moeten worden doorberekend;
  • de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens, en de verdere verbetering van de wetenschappelijke kennis door middel van onderzoek en technologische ontwikkeling;
  • gegevens en informatie over de toestand en ontwikkelingen op milieugebied.
  • 4. 
    Het programma bevordert de volledige integratie van eisen op het gebied van milieubescherming in alle communautaire beleidsterreinen en maatregelen door de vaststelling van milieudoelstellingen en waar nodig specifieke doelstellingen en tijdschema's, die op de betrokken beleidsgebieden in aanmerking moeten worden genomen.

Voorts zouden de voorgestelde en getroffen maatregelen ten bate van het milieu moeten stroken met de doelstellingen van de economische en de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling, en omgekeerd.

  • 5. 
    Het programma bevordert de goedkeuring van beleidsbesluiten en benaderingen die bijdragen tot de verwezenlijking van duurzame ontwikkeling in de kandidaat-lidstaten op basis van de omzetting en toepassing van het acquis. Het uitbreidingsproces moet de ecologische rijkdom van de kandidaat-lidstaten zoals de rijkdom aan biodiversiteit ondersteunen en beschermen, en dient duurzame productie-, consumptie- en bodemgebruikspatronen en milieuvriendelijke vervoersstructuren in stand te houden en te versterken door middel van:
  • integratie van milieubeschermingseisen in communautaire programma's, ook in programma's die verband houden met infrastructuurontwikkeling;
  • bevordering van de overdracht van schone technologieën naar de kandidaat-lidstaten;
  • een uitvoerige dialoog en uitwisseling van ervaringen met de nationale en plaatselijke overheden in de kandidaat-lidstaten over duurzame ontwikkeling en de instandhouding van hun ecologische rijkdom;
  • samenwerking met de civiele maatschappij, op milieugebied werkzame niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en bedrijven in de kandidaat-lidstaten om hen te helpen het milieubewustzijn en de betrokkenheid van het publiek te vergroten;
  • het aanmoedigen van internationale financieringsinstellingen en de particuliere sector om de toepassing en inachtneming van het milieuacquis in de kandidaat-lidstaten te steunen en terdege aandacht te schenken aan de integratie van de milieuproblematiek in de activiteiten van de economische sector.
  • 6. 
    Het programma bevordert:
  • de positieve en constructieve rol van de Europese Unie als leidende partner bij de bescherming van het wereldwijde milieu en bij het nastreven van duurzame ontwikkeling;
  • de ontwikkeling van een wereldwijd partnerschap voor milieu en duurzame ontwikkeling;
  • de integratie van de milieuproblematiek en -doelstellingen in alle aspecten van de externe betrekkingen van de Gemeenschap.

Artikel 3

Strategische benaderingen voor het realiseren van milieudoelstellingen

De in het programma beschreven doeleinden en doelstellingen zullen onder meer worden nagestreefd met de volgende middelen:

  • 1. 
    waar passend, ontwikkeling van nieuwe communautaire wetgeving en wijziging van de bestaande wetgeving;
  • 2. 
    bevordering van een doeltreffender uitvoering en handhaving van de communautaire wetgeving inzake het milieu, onverminderd het recht van de Commissie inbreukprocedures in te leiden. Dit vereist:
  • meer maatregelen om een betere inachtneming van de Gemeenschapsvoorschriften voor milieubescherming af te dwingen en inbreuken op de milieuwetgeving aan te pakken;
  • bevordering van betere normen voor goedkeuring, inspectie, monitoring en handhaving door de lidstaten;
  • meer systematische beoordeling van de toepassing van milieuwetgeving in de lidstaten;
  • een verbeterde uitwisseling van informatie over de beste praktijken betreffende de uitvoering, mede door middel van het Europees netwerk voor de toepassing van en het toezicht op de milieuwetgeving (IMPEL) in het kader van zijn bevoegdheden;
  • 3. 
    er zijn verdere inspanningen nodig voor de integratie van eisen op het gebied van milieubescherming bij de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van communautaire beleidslijnen en activiteiten op de verschillende beleidsgebieden. In verschillende sectoren zijn verdere inspanningen noodzakelijk, waaronder het in overweging nemen van hun specifieke milieudoelstellingen, streefcijfers, tijdschema's en indicatoren. Hiervoor is het volgende vereist:
  • er moet voor worden gezorgd dat de door de Raad op diverse beleidsgebieden opgestelde integratiestrategieën in concrete actie worden omgezet en dat zij bijdragen tot de verwezenlijking van de milieudoelen en -doelstellingen van het programma;
  • voordat maatregelen op economisch en sociaal gebied worden aangenomen moet nagegaan worden, of zij bijdragen tot en stroken met de algemene en specifieke doelstellingen en de tijdschema's van het programma;
  • in de instellingen van de Gemeenschap moeten passende vaste interne mechanismen worden ingesteld, waarbij ten volle rekening gehouden wordt met de noodzaak de transparantie en de toegang tot informatie te bevorderen, teneinde ervoor te zorgen dat milieuoverwegingen in beleidsinitiatieven van de Commissie, met inbegrip van de relevante besluiten en wetgevingsvoorstellen, geheel tot hun recht komen;
  • regelmatige monitoring van het proces van sectorale integratie aan de hand van relevante indicatoren, waar mogelijk uitgewerkt volgens een gemeenschappelijke methodiek voor iedere sector, en rapportage over dat proces;
  • verdere integratie van milieucriteria in communautaire financieringsprogramma's zonder dat afbreuk wordt gedaan aan bestaande programma's;
  • volledige en doeltreffende toepassing en uitvoering van milieu-effectbeoordeling en strategische milieubeoordeling;
  • met de doelstellingen van het programma moet rekening worden gehouden bij de toekomstige herzieningen, in het kader van de financiële vooruitzichten, van de communautaire financieringsinstrumenten;
  • 4. 
    bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen door de feitelijke toepassing van de in artikel 2 genoemde beginselen met het oog op de internalisering van zowel de negatieve als de positieve effecten op het milieu met behulp van een combinatie van instrumenten, waaronder marktinstrumenten en economische instrumenten. Daartoe is onder andere het volgende vereist:
  • stimulering van het veranderen van subsidieregelingen die aanzienlijke negatieve milieueffecten hebben en niet met duurzame ontwikkeling te verenigen zijn, onder andere door vóór de tussentijdse herziening een lijst van criteria op te stellen die inventarisatie van dergelijke subsidies met negatieve milieugevolgen mogelijk maakt, teneinde deze geleidelijk af te schaffen;
  • analyse van milieuefficiëntie van verhandelbare milieuvergunningen als generiek instrument en van handel in emissierechten om, indien haalbaar, het gebruik ervan te bevorderen en te effectueren;
  • bevordering en stimulering van het gebruik van fiscale maatregelen, zoals milieugerelateerde belastingen en stimulerende maatregelen, op het gepaste nationale of communautair niveau;
  • bevordering van de integratie van eisen op het gebied van milieubescherming bij normalisatieactiviteiten;
  • 5. 
    verbetering van samenwerking en partnerschap met bedrijven en hun vertegenwoordigende lichamen en het hierbij betrekken van de sociale partners, consumenten en hun organisaties, al naargelang het geval, ter verbetering van de prestaties op milieugebied van de bedrijven en het nastreven van duurzame productiepatronen. Dit vereist:
  • bevordering van een geïntegreerde productbeleidbenadering in het gehele programma die ertoe zal leiden dat rekening wordt gehouden met milieueisen tijdens de gehele levensduur van producten en bredere toepassing van milieuvriendelijke processen en producten;
  • bevordering van een bredere toepassing van het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)(5) en ontwikkeling van initiatieven om te bevorderen dat bedrijven zorgvuldige en door onafhankelijke instellingen geverifieerde milieuverslagen of verslagen over duurzame ontwikkeling publiceren;
  • opstelling van een ondersteuningsprogramma voor naleving, met specifieke steun voor het midden- en kleinbedrijf;
  • stimulering van de invoering van bekroningssystemen voor bedrijven voor milieuprestaties;
  • stimulering van productinnovatie ten behoeve van een groenere markt, mede door een betere verspreiding van de resultaten van het LIFE-programma(6);
  • bevordering van vrijwillige verbintenissen of overeenkomsten met het oog op het verwezenlijken van duidelijke milieudoelstellingen, met regelingen voor het geval van niet-nakoming;
  • 6. 
    totstandbrenging van een situatie waarin individuele consumenten, ondernemingen en overheidsinstanties als koper beter zijn geïnformeerd over de gevolgen voor het milieu van processen en producten met het oogmerk duurzame consumptiepatronen te bewerkstelligen. Dit vereist:
  • bevordering van het invoeren van milieukeuren en andere vormen van milieu-informatie en -etikettering die consumenten in staat stellen de milieuprestaties van producten van hetzelfde type met elkaar te vergelijken;
  • aanmoediging van het gebruik van betrouwbare informatie in verband met het milieu en voorkoming van misleidende informatie;
  • bevordering van een milieuvriendelijk beleid inzake overheidsaankopen, dat de mogelijkheid biedt milieu-eigenschappen en de eventuele integratie van de levenscyclus in het milieu, met inbegrip van de productiefase, in de aankoopprocedures te betrekken, onder inachtneming van de communautaire mededingingsregels en de interne markt, met richtsnoeren inzake beste praktijken, en een aanvang maken met een evaluatie van milieuvriendelijk aankoopbeleid in Gemeenschapsinstellingen;
  • 7. 
    ondersteuning van de integratie van milieuoverwegingen in de financiële sector. Dit vereist:
  • overweging van een vrijwillig initiatief met de financiële sector, dat betrekking heeft op richtsnoeren voor het opnemen van gegevens over milieukosten in financiële jaarverslagen van bedrijven, en uitwisseling van beste praktijken op beleidsgebied tussen lidstaten;
  • een beroep op de Europese Investeringsbank om de integratie van milieudoelstellingen en -overwegingen in haar kredietverstrekkingsactiviteiten te versterken, in het bijzonder om duurzame ontwikkeling in de kandidaat-lidstaten te ondersteunen;
  • bevordering van de integratie van milieudoelstellingen en -overwegingen in de activiteiten van andere financiële instellingen, zoals de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling;
  • 8. 
    totstandbrenging van een communautair aansprakelijkheidsstelsel vereist onder meer:
  • regelgeving inzake milieuaansprakelijkheid;
  • 9. 
    verbetering van de samenwerking en het partnerschap met consumentengroeperingen en NGO's, en bevordering van een beter inzicht in en een grotere betrokkenheid bij milieuaangelegenheden onder Europese burgers vereist:
  • het waarborgen van toegang tot informatie, inspraak en toegang tot de rechter door een snelle bekrachtiging van het Verdrag van Aarhus(7) door de Gemeenschap en de lidstaten;
  • steun voor de verstrekking van toegankelijke informatie aan burgers over de toestand en de trends op milieugebied ten opzichte van de trends op sociaal en economisch gebied en in de volksgezondheid;
  • algemene versterking van het milieubewustzijn;
  • ontwikkeling van algemene regels en beginselen voor behoorlijk milieubestuur in dialoogprocedures;
  • 10. 
    stimulering en bevordering van doeltreffend en duurzaam gebruik en beheer van land en zee, rekening houdend met milieuoverwegingen. Dit vereist het volgende, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel:
  • bevordering van beste praktijken met betrekking tot duurzame planning op het gebied van ruimtelijke ordening, waarbij rekening wordt gehouden met specifieke regionale omstandigheden, met bijzondere nadruk op het geïntegreerde beheersprogramma voor kustgebieden;
  • bevordering van beste praktijken en ondersteuning van netwerken die de uitwisseling bevorderen van ervaringen op het gebied van duurzame ontwikkeling onder meer met betrekking tot stedelijke gebieden, de zee, de zeekust, bergachtige gebieden, wetlands en andere gevoelige gebieden;
  • verdergaande toepassing van en meer middelen en ruimte voor milieumaatregelen in de landbouw in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
  • het aanmoedigen van het gebruik van regionale planning door de lidstaten als middel voor het verbeteren van de milieubescherming voor de burgers en het bevorderen van de uitwisseling van ervaringen met duurzame regionale ontwikkeling, vooral in stedelijke en dichtbevolkte gebieden.

Artikel 4

Thematische strategieën

  • 1. 
    De in de artikelen 5 tot en met 8 bedoelde acties omvatten onder meer de ontwikkeling van thematische strategieën en de evaluatie van bestaande strategieën voor prioritaire milieuproblemen die een brede aanpak vereisen. In die strategieën moet zijn aangegeven welke voorstellen nodig zijn om de doelstellingen van het programma te bereiken en volgens welke procedure zij worden aangenomen. Deze strategieën worden voorgelegd aan het Europees Parlement en de Raad en nemen zo nodig de vorm aan van een besluit van het Europees Parlement en de Raad dat volgens de in artikel 251 van het Verdrag neergelegde procedure moet worden genomen. Afhankelijk van de rechtsgrondslag van het voorstel worden de uit deze strategieën voortvloeiende wetgevingsvoorstellen aangenomen volgens de in artikel 251 van het Verdrag neergelegde procedure.
  • 2. 
    De thematische strategieën kunnen benaderingen omvatten die in artikel 3 en artikel 9 zijn geschetst, alsmede relevante kwalitatieve en kwantitatieve milieudoelstellingen en tijdschema's aan de hand waarvan de beoogde maatregelen kunnen worden gewogen en beoordeeld.
  • 3. 
    De thematische strategieën worden ontwikkeld en uitgevoerd in nauw overleg met de betrokken partijen, zoals NGO's, bedrijfsleven, andere sociale partners en overheden, waarbij zo nodig wordt gezorgd voor overleg met de kandidaat-lidstaten tijdens dit proces.
  • 4. 
    De thematische strategieën moeten uiterlijk 3 jaar na de vaststelling van het programma aan het Europees Parlement en de Raad worden voorgelegd. De tussentijdse rapportage waarin de Commissie de voortgang op het gebied van de uitvoering van het programma evalueert, dient een herziening van de thematische strategieën te omvatten.
  • 5. 
    De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks verslag uit over de vooruitgang bij de ontwikkeling en uitvoering van de strategieën en over de doeltreffendheid ervan.

Artikel 5

Doelstellingen en prioritaire actieterreinen voor de aanpak van de klimaatverandering

  • 1. 
    Het in artikel 2 beschreven doel zou moeten worden nagestreefd met de volgende doelstellingen:
  • bekrachtiging en inwerkingtreding van het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering uiterlijk 2002 en nakoming van de daarin vastgelegde verplichting van een emissievermindering met 8 % in 2008-2012 ten opzichte van het peil van 1990 voor de Europese Gemeenschap in haar geheel, in overeenstemming met de verplichting die elke lidstaat in de Raadsconclusies van 16-17 juni 1998 is aangegaan;
  • realisering van een aantoonbare vooruitgang bij de nakoming van de in het kader van het Protocol van Kyoto aangegane verplichtingen in 2005;
  • ervoor te zorgen dat de Gemeenschap zich in een geloofwaardige positie bevindt om te pleiten voor een internationale overeenkomst over strengere reductiestreefcijfers voor de tweede verplichtingenperiode waarin het Protocol van Kyoto voorziet. In deze overeenkomst zou gestreefd moeten worden naar een significante vermindering van de emissies, met volledige inachtneming van onder andere de bevindingen van het derde evaluatierapport van de IPCC, en dient rekening te worden gehouden met de noodzaak te komen tot een rechtvaardige wereldwijde verdeling van de broeikasgasemissies.
  • 2. 
    Deze doelstellingen worden onder meer nagestreefd door middel van de volgende prioritaire acties:
  • i) 
    uitvoering van de internationale klimaatafspraken, waaronder het Protocol van Kyoto, door middel van:
  • a) 
    bestudering van de resultaten van het Europees programma inzake klimaatverandering (ECCP) en, waar nodig, aanneming van daarop gebaseerde doeltreffende gemeenschappelijke en gecoördineerde beleidslijnen en maatregelen voor de verschillende sectoren, als aanvulling op binnenlandse acties in de lidstaten;
  • b) 
    streven naar de totstandbrenging van een communautair kader voor de ontwikkeling van een doeltreffend CO2-emissiehandelsysteem met eventuele uitbreiding tot andere broeikasgassen;
  • c) 
    verbetering van de monitoring van broeikasgassen en van de vorderingen met het nakomen van de verbintenissen die de lidstaten zijn aangegaan in het interne akkoord over de lastenverdeling;
  • ii) 
    beperking van de broeikasgasemissies in de energiesector:
  • a) 
    zo spoedig mogelijk een inventarisatie en evaluatie te maken van subsidies die een efficiënt en duurzaam energiegebruik in de weg staan om te komen tot een geleidelijke afschaffing daarvan;
  • b) 
    bevordering van hernieuwbare, koolstofarmere fossiele brandstoffen voor de energieopwekking;
  • c) 
    aanmoediging van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, mede door middel van stimuleringsmaatregelen, ook op plaatselijk niveau, met als indicatief streefdoel 12 % van het totale energiegebruik in 2010;
  • d) 
    invoering van stimulerende maatregelen om warmtekrachtkoppeling in hogere mate toe te passen en uitvoering van maatregelen om het totale aandeel van warmtekrachtkoppeling in de Gemeenschap in haar geheel te verdubbelen tot 18 % van de totale elektriciteitsopwekking;
  • e) 
    voorkoming en beperking van methaanemissies bij de productie en distributie van energie;
  • f) 
    bevordering van energie-efficiëntie;
  • iii) 
    beperking van de broeikasgasemissies in de vervoerssector:
  • a) 
    vaststelling en uitvoering van specifieke maatregelen ter beperking van broeikasgasemissies van de luchtvaart, indien daarover in 2002 binnen de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) nog geen overeenstemming is bereikt;
  • b) 
    vaststelling en uitvoering van specifieke maatregelen ter beperking van broeikasgasemissies van zeescheepvaart, indien hierover in 2003 binnen de Internationale Maritieme Organisatie nog geen overeenstemming is bereikt;
  • c) 
    aanmoediging van de omschakeling naar efficiëntere en schonere vervoersvormen, met inbegrip van betere organisatie en logistiek;
  • d) 
    in de context van het EU streefcijfer van een reductie van de broeikasgasemissies met 8 %, verzoek aan de Commissie om vóór eind 2002 een mededeling in te dienen over gekwantificeerde milieudoelstellingen voor een duurzaam vervoersstelsel;
  • e) 
    vaststelling en uitvoering van bijkomende specifieke maatregelen, ook alle passende wetgevingsmaatregelen, om broeikasgasemissies van motorvoertuigen, met inbegrip van N2O, te beperken;
  • f) 
    bevordering van de ontwikkeling en het gebruik van alternatieve brandstoffen, alsmede van voertuigen met een laag brandstofverbruik, met de bedoeling het aandeel hiervan wezenlijk en gestadig op te voeren;
  • g) 
    bevordering van maatregelen om alle milieukosten in de prijs van het vervoer tot uitdrukking te laten komen;
  • h) 
    loskoppeling van economische groei en vraag naar vervoer om de milieueffecten te verminderen;
  • iv) 
    beperking van de broeikasgasemissies in de industriële productie:
  • a) 
    bevordering van milieuefficiënte praktijken en technieken in de industrie;
  • b) 
    ontwikkeling van middelen om het midden- en kleinbedrijf (MKB) te helpen zich aan te passen, te innoveren en de prestaties te verbeteren;
  • c) 
    aanmoediging van de ontwikkeling van milieuvriendelijkere en technisch haalbare alternatieven, mede door vaststelling van communautaire maatregelen, met als doel vermindering van de emissies, beëindiging van de productie waar nodig en uitvoerbaar, en vermindering van het gebruik van industriële gefluoreerde gassen als HFK's (fluorkoolwaterstoffen), PFK's (perfluorkoolwaterstoffen) en SF6 (zwavel-hexafluoride);
  • v) 
    beperking van de broeikasgasemissies in andere sectoren:
  • a) 
    bevordering van energie-efficiëntie, vooral met betrekking tot verwarming, koeling en warm leidingwater, bij het ontwerpen van gebouwen;
  • b) 
    in het gemeenschappelijk landbouwbeleid en in de afvalbeheersstrategie van de Gemeenschap rekening houden met de noodzaak de emissie van broeikasgassen te beperken, naast andere milieuoverwegingen;
  • vi) 
    het gebruik van andere passende instrumenten zoals:
  • a) 
    bevordering van het toepassen van fiscale maatregelen, met inbegrip van een tijdig, geschikt communautair kader voor energiebelasting om het overschakelen op een efficiënter energiegebruik, schonere energie en schoner vervoer alsmede technologische innovatie te stimuleren;
  • b) 
    bevordering van de totstandkoming van milieuconvenanten met industriële sectoren op het gebied van beperking van de broeikasgasemissies;
  • c) 
    erop toezien dat klimaatverandering als een hoofdthema geldt van zowel het communautaire beleid op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling als bij de nationale onderzoeksprogramma's.
  • 3. 
    Naast het tegengaan van de klimaatverandering dient de Gemeenschap maatregelen voor te bereiden die gericht zijn op aanpassing aan klimaatverandering, door middel van:
  • evaluatie van het communautaire beleid, in het bijzonder voor zover relevant voor klimaatverandering, zodat bij investeringsbeslissingen op passende wijze rekening wordt gehouden met de aanpassing aan klimaatverandering;
  • aanmoediging van regionale klimaatmodellering en evaluaties ter voorbereiding van regionale aanpassingsmaatregelen zoals waterbeheer, behoud van de biodiversiteit, het voorkomen van woestijnvorming en overstromingen en ter ondersteuning van de bewustmaking van burgers en bedrijven.
  • 4. 
    Er dient op te worden toegezien dat bij de uitbreiding van de Gemeenschap rekening gehouden wordt met de klimaatproblematiek. Dit vergt onder meer de volgende maatregelen ten behoeve van de kandidaat-lidstaten:
  • ondersteuning van capaciteitsvergroting voor de toepassing van binnenlandse maatregelen in het kader van de Kyoto-mechanismen en verbeterde rapportage en monitoring van emissies;
  • ondersteuning van een duurzamere vervoers- en energiesector;
  • het zorgen voor verdere versterking van de samenwerking met de kandidaat-lidstaten met betrekking tot klimaatverandering.
  • 5. 
    De bestrijding van de klimaatverandering zal een geïntegreerd deel zijn van het externe beleid van de Europese Unie en een van de prioriteiten vormen in het communautaire beleid voor duurzame ontwikkeling. Dit vergt gezamenlijke en gecoördineerde inspanningen van de Gemeenschap en haar lidstaten met het oog op:
  • capaciteitsvergroting om ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie bij te staan, bijvoorbeeld door het aanmoedigen van projecten in samenhang met het mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism (CDM)) van het Protocol van Kyoto en gezamenlijke uitvoering (Joint Implementation (JI));
  • het voldoen aan de geconstateerde behoeften aan overdracht van technologie;
  • steun bij het probleem van aanpassing aan de klimaatverandering in de betrokken landen.

Artikel 6

Doelstellingen en prioritaire actieterreinen inzake natuur en biodiversiteit

  • 1. 
    Het in artikel 2 beschreven doel zou moeten worden nagestreefd met de volgende doelstellingen:
  • beëindiging van de aantasting van de biodiversiteit, met de bedoeling deze doelstelling uiterlijk in 2010 te verwezenlijken, waaronder het voorkomen en tegengaan van de effecten van agressieve exoten en genotypen;
  • bescherming van de natuur en de biodiversiteit tegen schadelijke verontreiniging en passend herstel;
  • behoud, passend herstel en duurzaam gebruik van het mariene milieu, de kusten en de wetlands;
  • behoud en passend herstel van gebieden met belangrijke landschapswaarden, met inbegrip van teeltgebieden en gevoelige gebieden;
  • behoud van soorten en habitats, met bijzondere aandacht voor de voorkoming van habitatverbrokkeling;
  • bevordering van een duurzaam gebruik van de bodem, met bijzondere aandacht voor voorkoming van erosie, verslechtering, verontreiniging en woestijnvorming.
  • 2. 
    Deze doelstellingen worden nagestreefd door middel van de volgende prioritaire acties, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, op basis van de bestaande mondiale en regionale verdragen en strategieën en volledige toepassing van de betrokken communautaire besluiten. De ecosysteembenadering, zoals neergelegd in het Verdrag inzake biologische diversiteit(8), moet waar nodig steeds worden gevolgd. Hiervoor is vereist:a) wat betreft biodiversiteit:
  • het zorgen voor de uitvoering van, en het bevorderen van het toezicht op en de evaluatie van de communautaire biodiversiteitsstrategie en de betrokken actieplannen, onder meer door middel van een programma voor het verzamelen van gegevens en informatie, ontwikkeling van geschikte indicatoren, alsmede bevordering van het gebruik van de beste beschikbare technieken en de beste milieupraktijken;
  • bevordering van onderzoek naar biodiversiteit, genetische hulpbronnen, ecosystemen en wisselwerkingen met menselijke activiteiten;
  • ontwikkeling van maatregelen om duurzaam gebruik, duurzame productie en duurzame investeringen met betrekking tot biodiversiteit te stimuleren;
  • stimulering van coherente beoordeling, verder onderzoek en samenwerking bij bedreigde soorten;
  • wereldwijde bevordering van een eerlijke en billijke verdeling van de voordelen van het gebruik van genetische hulpbronnen om uitvoering te geven aan artikel 15 van het Verdrag inzake biologische diversiteit betreffende toegang tot genetische hulpbronnen uit derde landen;
  • ontwikkeling van maatregelen die gericht zijn op het voorkomen en beheersen van agressieve exoten, waaronder uitheemse genotypen;
  • vorming van het Natura 2000-netwerk en uitvoering van de noodzakelijke technische en financiële instrumenten en maatregelen die vereist zijn voor de volledige concretisering daarvan en voor de bescherming, buiten de Natura 2000-gebieden, van soorten die onder de habitat- en de vogelrichtlijn beschermd zijn;
  • bevordering van de uitbreiding van het Natura 2000-netwerk tot de kandidaat-lidstaten;
  • b) 
    wat betreft ongelukken en rampen:
  • bevordering van communautaire coördinatie bij door de lidstaten te nemen maatregelen met betrekking tot ongevallen en natuurrampen, bijvoorbeeld door instelling van een netwerk voor de uitwisseling van praktijken en instrumenten op het gebied van voorkoming;
  • ontwikkeling van verdere maatregelen ter voorkoming van het gevaar voor zware ongevallen, met bijzondere aandacht voor de gevaren van pijplijnen, mijnbouw, vervoer over zee van gevaarlijke stoffen, alsmede ontwikkeling van maatregelen op het gebied van mijnbouwafval;
  • c) 
    een thematische strategie voor de bodembescherming, waarin aandacht wordt geschonken aan de voorkoming van onder meer verontreiniging, erosie, woestijnvorming, bodemdegradatie, ruimtebeslag en hydrogeologische risico's en rekening wordt gehouden met de regionale diversiteit, met inbegrip van de specifieke kenmerken van bergachtige en aride gebieden;
  • d) 
    bevordering van het duurzame beheer van winningsindustrieën met het oog op de vermindering van de milieu-effecten daarvan;
  • e) 
    bevordering van de integratie van behoud en herstel van de landschapswaarden in andere beleidsterreinen, waaronder toerisme, rekening houdend met de toepasselijke internationale instrumenten;
  • f) 
    bevordering van de integratie van biodiversiteitsoverwegingen in het landbouwbeleid en stimulering van duurzame plattelandsontwikkeling en een multifunctionele en duurzame landbouw door:
  • stimulering van een volledig gebruik van de huidige mogelijkheden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en andere beleidsmaatregelen;
  • stimulering van een meer milieuverantwoorde landbouw, met waar wenselijk extensieve productiemethoden, geïntegreerde landbouwpraktijken, biologische landbouw en agro-biodiversiteit, in toekomstige herzieningen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waarbij rekening wordt gehouden met de noodzaak van een evenwichtige benadering van de multifunctionele rol van plattelandsgemeenschappen;
  • g) 
    bevordering van duurzaam gebruik van de zee en behoud van mariene ecosystemen, met inbegrip van zeebodems, estuaria en kustgebieden, met bijzondere aandacht voor gebieden met een hoge biodiversiteitswaarde, door middel van:
  • bevordering van een betere integratie van milieuoverwegingen in het gemeenschappelijk visserijbeleid, waarvoor de evaluatie van dit beleid in 2002 een goede gelegenheid is;
  • een thematische strategie voor bescherming en behoud van het mariene milieu, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de voorwaarden en de uitvoeringsverplichtingen van zeeverdragen, en de noodzaak de emissies en effecten van zeevervoer en andere activiteiten op zee en op het land te verminderen;
  • bevordering van een geïntegreerd beheer van de kustzones;
  • verdere bevordering van de bescherming van mariene gebieden, in het bijzonder met het Natura 2000-netwerk en andere bruikbare middelen van de Gemeenschap;
  • h) 
    uitvoering en verdere ontwikkeling van strategieën en maatregelen voor bossen in overeenstemming met de bossenstrategie voor de Europese Unie, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en biodiversiteitsoverwegingen, met daarin de volgende elementen:
  • verbetering van de bestaande communautaire maatregelen ter bescherming van de bossen en uitvoering van duurzaam bosbeheer, onder andere door middel van nationale bosprogramma's, in samenhang met plannen voor plattelandsontwikkeling, met meer nadruk op de monitoring van de diverse functies van bossen in overeenstemming met de aanbevelingen die zijn gedaan door de ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa en het Bossenforum van de Verenigde Naties, het Biodiversiteitsverdrag en andere fora;
  • stimulering van een doeltreffende coördinatie van alle beleidssectoren die bij de bosbouw betrokken zijn, met inbegrip van de particuliere sector, en coördinatie van alle belanghebbende partijen die bij bosbouwvraagstukken betrokken zijn;
  • stimulering van een stijging van het marktaandeel van hout dat op een duurzame manier is geproduceerd, onder meer door aanmoediging van certificatie voor duurzaam bosbeheer en van etikettering van daarmee samenhangende producten;
  • continuering van de actieve deelname van de Gemeenschap en de lidstaten in de uitvoering van de mondiale en regionale resoluties en in discussies en onderhandelingen over kwesties die verband houden met bossen;
  • bestudering van de mogelijkheden om actieve maatregelen te nemen ter voorkoming en bestrijding van de handel in illegaal gekapt hout;
  • bevordering van het in overweging nemen van klimaatveranderingseffecten in de bosbouw;
  • i) 
    wat betreft genetisch gemodificeerde organismen (GGO's):
  • ontwikkeling van de bepalingen en methoden voor de risicobeoordeling, identificatie, etikettering en traceerbaarheid van GGO's om effectieve monitoring van en toezicht op gezondheids- en milieu-effecten mogelijk te maken;
  • streven naar snelle bekrachtiging en uitvoering van het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid en ondersteuning van de totstandbrenging van een regelgevingskader in derde landen, waar nodig, met technische en financiële bijstand.

Artikel 7

Doelstellingen en prioritaire actieterreinen inzake milieu en gezondheid en levenskwaliteit

  • 1. 
    Het in artikel 2 beschreven doel zou moeten worden nagestreefd met de volgende doelstellingen, de toepasselijke normen, richtsnoeren en programma's van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in aanmerking genomen:
  • verwerving van een beter inzicht in de bedreigingen voor het milieu en de gezondheid van de mens, teneinde maatregelen ter voorkoming en vermindering van die bedreigingen te kunnen nemen;
  • bijdragen aan een betere levenskwaliteit door middel van een geïntegreerde aanpak die voornamelijk op stedelijke gebieden is gericht;
  • ernaar streven te bewerkstelligen dat binnen één generatie (2020) chemische stoffen alleen worden geproduceerd en gebruikt op een manier die geen significante negatieve effecten op de gezondheid en het milieu hebben, vanuit de erkenning dat de huidige lacunes in de kennis over eigenschappen, gebruik en verwijdering van chemische stoffen en blootstelling daaraan moet worden weggewerkt;
  • chemische stoffen die gevaarlijk zijn zouden moeten worden vervangen door veiliger chemische stoffen of door veiliger alternatieve technologieën die geen gebruik van chemische stoffen vereisen, teneinde de risico's voor mens en milieu te beperken;
  • vermindering van de effecten van pesticiden op de menselijke gezondheid en het milieu en meer in het algemeen totstandbrenging van een duurzamer gebruik van pesticiden en een significante algemene vermindering van de risico's en van het gebruik van pesticiden die strookt met de noodzakelijke gewasbescherming. Thans gebruikte pesticiden die persistent of bio-accumulerend of giftig zijn of andere tot bezorgdheid aanleiding gevende eigenschappen hebben, zouden waar mogelijk moeten worden vervangen door minder gevaarlijke;
  • het bereiken van kwaliteitsniveaus voor grondwater en oppervlaktewater die niet leiden tot significante effecten en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu en het waarborgen dat de winningshoeveelheden uit de watervoorraden op lange termijn duurzaam zijn;
  • het bereiken van luchtkwaliteitsniveaus die geen significante negatieve effecten en risico's voor de menselijke gezondheid en het milieu tot gevolg hebben;
  • aanzienlijke vermindering van het aantal mensen dat regelmatig en langdurig is blootgesteld aan een gemiddeld geluidshinderniveau, met name afkomstig van het verkeer, dat volgens wetenschappelijke studies schadelijke gevolgen heeft voor de volksgezondheid, en voorbereiding van de volgende fase in de werkzaamheden met de lawaairichtlijn.
  • 2. 
    Deze doelstellingen worden nagestreefd door middel van de volgende prioritaire acties:
  • a) 
    versterking van communautaire onderzoekprogramma's en wetenschappelijke kennis, en bevordering van de internationale coördinatie van nationale onderzoekprogramma's, ter ondersteuning voor het bereiken van de doelstellingen inzake gezondheid en milieu, en in het bijzonder:
  • bepaling van en aanbevelingen voor de prioritaire gebieden voor onderzoek en actie, waaronder de potentiële risico's voor de gezondheid van bronnen van elektromagnetische straling met bijzondere aandacht voor de ontwikkeling en validatie van alternatieve methoden voor dierproeven, met name op het gebied van de chemische veiligheid;
  • definiëring en ontwikkeling van indicatoren van gezondheid en milieu;
  • herbestudering, ontwikkeling en bijstelling van de huidige normen en grenswaarden op gezondheidsgebied, waar nodig ook aangaande de effecten op potentieel kwetsbare groepen, bijvoorbeeld kinderen of ouderen en de synergieën en de wederzijdse effecten van diverse verontreinigende stoffen;
  • evaluatie van tendensen en totstandbrenging van een systeem van vroegtijdige waarschuwing voor nieuwe of opkomende problemen.
  • b) 
    wat betreft chemische stoffen:
  • de verantwoordelijkheid voor het genereren van kennis omtrent alle chemische stoffen (zorgplicht) en voor de risicobeoordeling van het gebruik, ook in producten, en de terugwinning en verwijdering ervan, bij de fabrikanten, de importeurs en de verdere gebruikers in de productketen leggen;
  • ontwikkeling van een samenhangend systeem, op basis van een gedifferentieerde aanpak, dat niet van toepassing is op chemische stoffen die in zeer geringe hoeveelheden worden gebruikt, voor het testen, de risicobeoordeling en de risicobeheersing van nieuwe en bestaande stoffen, met testprocedures die de noodzaak van dierproeven tot een minimum beperken en alternatieve testmethoden ontwikkelen;
  • ervoor zorgen dat voor tot bezorgdheid aanleiding gevende chemische stoffen versnelde risicobeheersingsprocedures worden toegepast en dat tot ernstige bezorgdheid aanleiding gevende stoffen, met inbegrip van kankerverwekkende, mutagene of voor de voortplanting giftige stoffen en stoffen met kenmerken van persistente organische verontreiniging (POP) alleen in gerechtvaardigde, welbepaalde gevallen worden gebruikt, nadat daarvoor een vergunning is verleend;
  • ervoor zorgen dat de resultaten van risicobeoordeling van chemische stoffen op alle gebieden van de communautaire wetgeving waarbij chemische stoffen worden gereguleerd, volledig in aanmerking worden genomen, en dat dubbel werk wordt voorkomen;
  • criteria vaststellen om stoffen die persistent en bioaccumulerend en giftig zijn, en stoffen die zeer persistent en zeer bioaccumulerend zijn, aan te merken als tot ernstige bezorgdheid aanleiding gevende stoffen en de toevoeging overwegen van bekende hormoonontregelaars, wanneer erkende testmethoden en criteria overeengekomen zijn;
  • ervoor zorgen dat de voornaamste maatregelen die nodig zijn met het oog op de genoemde doelstellingen snel worden uitgewerkt zodat zij voor de toetsing halverwege van kracht kunnen worden;
  • zorg dragen voor openbaarheid van de niet-vertrouwelijke informatie in het Gemeenschapsregister van chemicaliën (REACH-register);
  • c) 
    wat betreft pesticiden:
  • volledige uitvoering en toetsing van de doelmatigheid van het geldende regelgevingskader(9) om bij wijziging een hoog beschermingsniveau te bieden. Deze herziening kan, in voorkomend geval, een vergelijkende beoordeling en de ontwikkeling van communautaire vergunningsprocedures voor het op de markt brengen omvatten;
  • een thematische strategie inzake het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, gericht op:
  • i) 
    beperking tot een minimum van de gevaren en de risico's voor de gezondheid en het milieu van het gebruik van pesticiden;
  • ii) 
    verbeterde controles op het gebruik en de distributie van pesticiden;
  • iii) 
    vermindering van de gehalten aan schadelijke werkzame stoffen, onder meer door vervanging van de gevaarlijkste stoffen door veiliger, met inbegrip van niet-chemische, alternatieven;
  • iv) 
    stimulering van de toepassing van teelten waarbij weinig of geen pesticiden gebruikt worden, onder meer door bewustmaking van de gebruikers, bevordering van het gebruik van codes van goede praktijken en bevordering van overweging van de eventuele toepassing van financiële instrumenten;
  • v) 
    een transparant systeem voor rapportage en monitoring van de gemaakte vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategie, met inbegrip van de ontwikkeling van passende indicatoren;
  • d) 
    wat betreft chemische stoffen en pesticiden:
  • streven naar snelle bekrachtiging van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming (PIC) ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel en van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische stoffen;
  • wijziging van Verordening (EEG) nr. 2455/92(10) betreffende de in- en uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen teneinde die in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Rotterdam, verbetering van de procedurele regelingen ervan en verbetering van de informatieverstrekking aan ontwikkelingslanden;
  • ondersteuning van de verbetering van het beheer van chemische stoffen en pesticiden in ontwikkelingslanden en kandidaat-lidstaten, waaronder het verwijderen van voorraden van in onbruik geraakte pesticiden, onder meer door projecten voor die verwijdering te ondersteunen;
  • bijdragen tot de internationale inspanningen voor het uitstippelen van een strategische aanpak van het internationale beheer van chemische stoffen;
  • e) 
    wat betreft het duurzame gebruik en de hoge kwaliteit van water:
  • zorgdragen voor een hoog niveau van bescherming van oppervlaktewater en grondwater, voorkoming van verontreiniging en bevordering van duurzaam watergebruik;
  • toewerken naar volledige uitvoering van de kaderrichtlijn water(11), streven naar een goede ecologische, chemische en kwantitatieve watertoestand en een samenhangend en duurzaam waterbeheer;
  • ontwikkeling van maatregelen, gericht op stopzetting van lozingen, emissies en verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen, overeenkomstig de bepalingen van de kaderrichtlijn waterbeleid;
  • zorgdragen voor een hoog niveau van bescherming van zwemwater, waaronder de herziening van de zwemwaterrichtlijn(12);
  • zorgdragen voor integratie van de ideeën en de benadering van de kaderrichtlijn water en van andere waterbeschermingsrichtlijnen op andere communautaire beleidsterreinen;
  • f) 
    wat betreft luchtkwaliteit zou de ontwikkeling en uitvoering van de maatregelen van artikel 4 betreffende de sectoren vervoer, industrie en energie verenigbaar moeten zijn met en moeten bijdragen tot de verbetering van de luchtkwaliteit. Geplande maatregelen zijn verder:
  • verbetering van de bewaking en beoordeling van de luchtkwaliteit, met inbegrip van de depositie van verontreinigende stoffen, en de informatieverstrekking aan het publiek, waaronder de ontwikkeling en het gebruik van indicatoren;
  • een thematische strategie ter versterking van een samenhangend en geïntegreerd beleid op het gebied van luchtverontreiniging om prioriteiten voor verdere maatregelen vast te stellen, evaluatie en waar nodig bijstelling van luchtkwaliteitsnormen en nationale emissieplafonds, gericht op de verwezenlijking van de langetermijndoelstelling om de kritische belasting en niveaus niet te overschrijden, en ontwikkeling van betere systemen voor het verzamelen van informatie, het opstellen van modellen en het opmaken van prognoses;
  • aanneming van passende maatregelen betreffende ozon op leefniveau en deeltjes;
  • onderzoek naar de luchtkwaliteit binnen een gebouw en de invloed ervan op de gezondheid, met waar nodig aanbevelingen voor toekomstige maatregelen;
  • vervulling van een leidende rol in de onderhandelingen en de uitvoering van het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken;
  • vervulling van een leidende rol in de onderhandelingen over en versterking van de betrekkingen en wisselwerking met internationale processen die bijdragen tot schone lucht in Europa;
  • verdere ontwikkeling van specifieke communautaire instrumenten voor de vermindering van emissies van relevante broncategorieën;
  • g) 
    wat betreft lawaai:
  • aanvulling en verdere verbetering van maatregelen, met inbegrip van passende typegoedkeuringsprocedures, inzake geluidsemissies van diensten en producten, in het bijzonder motorvoertuigen, met inbegrip van maatregelen ter beperking van het geluid van de wisselwerking tussen banden en wegoppervlak voorzover dat de verkeersveiligheid niet in gevaar brengt, van spoorwegvoertuigen, vliegtuigen en stationaire machines;
  • ontwikkeling en uitvoering van instrumenten om het verkeerslawaai waar nodig te temperen, bijvoorbeeld door middel van vermindering van de vraag naar vervoer, overschakeling naar minder lawaaiige vormen van vervoer en bevordering van technische maatregelen en van een duurzame vervoersplanning;
  • h) 
    wat betreft het stedelijk milieu:
  • een thematische strategie die een geïntegreerde horizontale aanpak op alle communautaire beleidsterreinen bevordert en de kwaliteit van het stedelijk milieu verbetert, waarbij rekening wordt gehouden met de vorderingen bij de toepassing van het bestaande samenwerkingskader(13), dat waar nodig herzien wordt, en gericht is op:
  • de bevordering van de Lokale Agenda 21;
  • de beperking van de koppeling tussen economische groei en de vraag naar reizigersvervoer;
  • de noodzaak van een groter aandeel in het verkeer van openbaar vervoer, spoorwegvervoer, vervoer over de binnenwateren, en verplaatsing te voet en per fiets;
  • de noodzaak om het hoofd te bieden aan de toenemende omvang van het vervoer en om de groei van het vervoer in verregaande mate los te koppelen van die van het BBP;
  • de noodzaak het gebruik van voertuigen met een lage emissie in het openbaar vervoer te bevorderen;
  • overweging van indicatoren voor het stedelijk milieu.

Artikel 8

Doelstellingen en prioritaire actieterreinen inzake duurzaam gebruik en beheer van hulpbronnen en afval

  • 1. 
    Het in artikel 2 beschreven doel zou moeten worden nagestreefd met de volgende doelstellingen:
  • ernaar streven te waarborgen dat het gebruik van hulpbronnen en de daaraan gekoppelde effecten de draagkracht van het milieu niet te boven gaan en de koppeling tussen economische groei en het gebruik van hulpbronnen verbreken. In verband hiermee wordt eraan herinnerd dat er voor de Gemeenschap een indicatief streefcijfer van 22 % elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiebronnen is vastgesteld voor 2010 met het oog op een drastische verbetering van het rendement van hulpbronnen en energie;
  • realisering van een significante algehele vermindering van de hoeveelheden afval door initiatieven voor afvalpreventie, een hoger rendement van de hulpbronnen en een verschuiving naar duurzamere productie- en consumptiepatronen;
  • een significante vermindering van de hoeveelheid afval die wordt verwijderd en van de geproduceerde hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen, waarbij een verhoging van de emissie naar lucht, water en bodem wordt voorkomen;
  • bevordering van hergebruik, en voor afval dat nog ontstaat zou het gevaarlijke karakter ervan beperkt moeten worden en zou het afval zo weinig mogelijk risico's met zich mee moeten brengen; nuttige toepassing, en vooral recycling, verdient de voorkeur; de hoeveelheid te verwijderen afval moet tot een minimum beperkt blijven en dat afval moet op veilige wijze worden verwijderd; afval dat voor verwijdering bestemd is, moet zo dicht mogelijk bij de plaats van ontstaan worden verwerkt, voorzover dit niet leidt tot een afname van de efficiëntie van afvalverwerking.
  • 2. 
    Deze doelstellingen moeten worden nagestreefd met inachtneming van het geïntegreerde productbeleid en de relevante communautaire strategie voor het afvalbeheer(14) door middel van het volgende prioritaire actieterrein:
  • i) 
    ontwikkeling van een thematische strategie voor het duurzame gebruik en beheer van hulpbronnen, die onder meer het volgende omvat:
  • a) 
    een schatting van de materialen- en afvalstoffenstromen in de Gemeenschap, met inbegrip van invoer en uitvoer, bijvoorbeeld door gebruik te maken van materiaalstroomanalyse;
  • b) 
    een beoordeling van de doeltreffendheid van de beleidsmaatregelen en het effect van subsidies in verband met natuurlijke rijkdommen en afval;
  • c) 
    de vaststelling van doelstellingen en streefcijfers voor een efficiënt gebruik van de hulpbronnen en de beperking van het gebruik ervan, waarbij ontkoppeling plaatsvindt tussen economische groei en negatieve milieueffecten;
  • d) 
    het bevorderen van winnings- en productiemethoden en -technieken waarmee milieuefficiëntie en het duurzame gebruik van grondstoffen, energie, water en andere hulpbronnen gestimuleerd wordt;
  • e) 
    de ontwikkeling en toepassing van een brede scala van instrumenten, waaronder onderzoek, overdracht van technologie, marktinstrumenten en economische instrumenten, beste-praktijkprogramma's en indicatoren voor een efficiënt gebruik van de hulpbronnen;
  • ii) 
    ontwikkeling en toepassing van maatregelen inzake afvalpreventie en -beheer, onder andere door middel van
  • a) 
    de opstelling van een reeks kwantitatieve en kwalitatieve reductiedoelstellingen voor al het afval dat van belang is, die op Gemeenschapsniveau uiterlijk 2010 moeten worden bereikt. De Commissie wordt verzocht uiterlijk 2002 een voorstel voor die streefcijfers te doen;
  • b) 
    het bevorderen van het ontwikkelen van ecologisch verantwoorde en duurzame producten;
  • c) 
    het bewust maken van het publiek van zijn potentiële bijdrage aan de vermindering van de hoeveelheden afval;
  • d) 
    het formuleren van operationele maatregelen om de afvalpreventie te stimuleren, b.v. door stimulering van hergebruik en nuttige toepassing, de geleidelijke afschaffing van bepaalde stoffen en materialen door productgebonden maatregelen;
  • e) 
    de ontwikkeling van nieuwe indicatoren op het gebied van afvalbeheer;
  • iii) 
    ontwikkeling van een thematische strategie inzake afvalrecycling, met inbegrip van onder meer:
  • a) 
    maatregelen, gericht op scheiding aan de bron, inzameling en recycling van prioritaire afvalstromen;
  • b) 
    nadere uitwerking van de verantwoordelijkheid van de producent;
  • c) 
    ontwikkeling en overdracht van milieuverantwoorde technieken voor de recycling, bewerking en verwerking van afval;
  • iv) 
    het uitwerken of herzien van wetgeving betreffende afval, met inbegrip van onder meer bouw- en sloopafval, zuiveringsslib(15), biologisch afbreekbaar afval, verpakkingen(16), batterijen(17) en vervoer van afvalstoffen(18), het duidelijk onderscheiden van wat afval en wat geen afval is en het ontwikkelen van passende criteria voor de verdere uitwerking van de bijlagen IIA en IIB van de kaderrichtlijn betreffende afvalstoffen(19).

Artikel 9

Doelstellingen en prioritaire actieterreinen inzake internationale milieuproblemen

  • 1. 
    Het in artikel 2 in het licht van de internationale problematiek beschreven doel en de internationale dimensie van de vier prioritaire milieuactieterreinen van het programma houden in dat de volgende doelstellingen moeten worden nagestreefd:
  • het nastreven op internationaal niveau van een ambitieus milieubeleid, met bijzondere aandacht voor de draagkracht van het wereldmilieu;
  • de verdere bevordering van duurzame consumptie- en productiepatronen op internationaal niveau;
  • toewerken naar de wederzijdse ondersteuning van beleid en maatregelen op het gebied van handel en milieu.
  • 2. 
    Deze doelstellingen zullen worden nagestreefd door middel van de volgende prioritaire acties:
  • a) 
    integratie van milieubeschermingseisen op alle terreinen van het externe beleid van de Gemeenschap, met inbegrip van handel en ontwikkelingssamenwerking, teneinde tot duurzame ontwikkeling te komen, door onder meer de opstelling van richtsnoeren;
  • b) 
    vaststelling van een reeks coherente streefdoelen voor milieu en ontwikkeling waarvan de aanneming, als onderdeel van een "nieuw mondiaal akkoord of pact", tijdens de topconferentie over duurzame ontwikkeling in 2002 moet worden nagestreefd;
  • c) 
    toewerken naar een versterking van het internationale milieubeheer door een geleidelijke versterking van de multilaterale samenwerking en het institutionele kader, met inbegrip van de middelen;
  • d) 
    nastreven van snelle bekrachtiging, doeltreffende naleving en handhaving van internationale verdragen en overeenkomsten op milieugebied waarbij de Gemeenschap partij is;
  • e) 
    bevordering van duurzame milieupraktijken bij externe investeringen en exportkredieten;
  • f) 
    intensivering van de inspanningen op internationaal niveau om een consensus te bereiken over methoden voor de evaluatie van risico's voor de gezondheid en het milieu, alsmede risicobeheersingsmethoden, met inbegrip van toepassing van het voorzorgsbeginsel;
  • g) 
    verwezenlijking van wederzijdse ondersteuning van de handel en de behoefte aan milieubescherming, door voldoende rekening te houden met de milieudimensie in de beoordeling van duurzaamheidseffecten van multilaterale handelsovereenkomsten toe te passen in een vroeg stadium van de onderhandelingen daarover en door ernaar te handelen;
  • h) 
    verdere bevordering van een wereldhandelsstelsel dat multilaterale en regionale milieuovereenkomsten en het voorzorgsbeginsel ten volle erkent, en de kansen voor de handel in duurzame en milieuvriendelijke producten en diensten verbetert;
  • i) 
    bevordering van grensoverschrijdende samenwerking op milieugebied met aangrenzende landen en gebieden;
  • j) 
    bevordering van meer samenhang in het beleid door verbanden te leggen tussen de in het kader van de verschillende verdragen verrichte werkzaamheden, onder meer de beoordeling van het verband tussen biodiversiteit en klimaatverandering en de integratie van biodiversiteitsoverwegingen in de uitvoering van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en het Protocol van Kyoto.

Artikel 10

Beleidsvorming op milieugebied

De in artikel 2 beschreven doelstellingen inzake beleidsvorming op milieugebied op basis van participatie en de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en de in artikel 3 uiteengezette strategische benaderingen worden nagestreefd door middel van de volgende prioritaire acties:

  • a) 
    ontwikkeling van verbeterde mechanismen en algemene regels en beginselen van goed bestuur, waarbinnen in alle stadia een brede en uitgebreide raadpleging van de betrokken partijen plaatsvindt, teneinde tot de meest doeltreffende keuzen te komen en om te bewerkstelligen dat de voor te stellen maatregelen het beste resultaat opleveren voor het milieu en voor duurzame ontwikkeling;
  • b) 
    versterking van de deelname van NGO's op milieugebied aan het dialoogproces door middel van behoorlijke ondersteuning, onder meer met financiële middelen van de Gemeenschap;
  • c) 
    verbetering van de beleidsvormingsprocedure door middel van:
  • beoordeling vooraf van de mogelijke effecten, met name milieueffecten, van nieuwe beleidslijnen, met inbegrip van het alternatief van niets ondernemen en van de wetgevingsvoorstellen, alsmede publicatie van de resultaten;
  • beoordeling achteraf van de mate waarin de milieudoelstellingen met de bestaande maatregelen werkelijk naderbij gebracht worden.
  • d) 
    bewerkstelligen dat het milieu en speciaal de in het programma vastgestelde prioritaire actieterreinen een hoofdprioriteit vormen in de communautaire onderzoekprogramma's. De onderzoekbehoeften en -prioriteiten op milieugebied zouden in de context van het communautaire kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op gezette tijden moeten worden getoetst. Daarnaast zou gezorgd moeten worden voor een betere coördinatie van het door de lidstaten verrichte milieuonderzoek, onder meer met het oog op een betere toepassing van de resultaten;

contacten leggen tussen milieuactoren en andere actoren op het gebied van informatie, opleiding, onderzoek, onderwijs en beleid;

  • e) 
    op gezette tijden informatie verschaffen, te beginnen in 2003, die mede als basis kan dienen voor:
  • beleidsbeslissingen over het milieu en duurzame ontwikkeling,
  • de follow-up en evaluatie van sectoriale integratiestrategieën en van de strategie voor duurzame ontwikkeling,
  • voorlichting van het brede publiek.

De productie van deze informatie zal ondersteund worden door regelmatige verslagen van het Europees Milieuagentschap en andere betrokken organen. De informatie zal met name bestaan uit:

  • bepalende milieu-indicatoren,
  • indicatoren inzake de toestand van het milieu en de trends in de ontwikkeling daarvan,
  • integratie-indicatoren;
  • f) 
    evaluatie en regelmatige toetsing van de informatie- en rapportagesystemen met het oog op een coherenter en doeltreffender systeem waarmee kan worden gezorgd voor efficiënte rapportage van hoge kwaliteit, en voor vergelijkbare en relevante milieugegevens en informatie. De Commissie wordt verzocht daartoe zo spoedig mogelijk een voorstel in te dienen. Monitoring, gegevensverzameling en rapportagevoorschriften moeten in de toekomstige milieuwetgeving doeltreffend worden aangepakt;
  • g) 
    versterking van de ontwikkeling en het gebruik van aardobservatiesystemen en -instrumenten (b.v. met satelliettechniek) ter ondersteuning van beleidsvorming en uitvoering van het beleid.

Artikel 11

Monitoring en evaluatie van de resultaten

  • 1. 
    De Commissie evalueert de voortgang op het gebied van de uitvoering van het programma en de gerelateerde trends en vooruitzichten voor het milieu in het vierde jaar van de looptijd ervan. Deze evaluatie vindt plaats op basis van een breed pakket van indicatoren. De Commissie legt deze tussentijdse rapportage aan het Europees Parlement en de Raad voor, samen met de wijzigingsvoorstellen die zij nodig acht.
  • 2. 
    De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad in de loop van het laatste jaar van de looptijd van het programma een eindbeoordeling van het programma en de stand van zaken en vooruitzichten op milieugebied voor.

Artikel 12

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2002.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • P. 
    Cox

Voor de Raad

De voorzitter

  • P. 
    S. Møller
  • (1) 
    PB C 154 E van 29.5.2001, blz. 218.
  • (2) 
    PB C 221 van 7.8.2001, blz. 80.
  • (3) 
    PB C 357 van 14.12.2001, blz. 44.
  • (4) 
    Advies van het Europees Parlement uitgebracht op 31 mei 2001 (PB C 47 E van 21.2.2002, blz. 113), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 september 2001 (PB C 4 van 7.1.2002, blz. 52) en Besluit van het Europees Parlement van 17 januari 2002 (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad). Besluit van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2002 en Besluit van de Raad van 11 juni 2002.
  • (5) 
    Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 114 van 24.4.2001, blz. 1).
  • (6) 
    Verordening (EG) nr. 1655/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 betreffende het financieringsinstrument voor het milieu (LIFE) (PB L 192 van 28.7.2000, blz. 1).
  • (7) 
    Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.
  • (8) 
    PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1.
  • (9) 
    Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/49/EG van de Commissie (PB L 176 van 29.6.2001, blz. 61).
  • (10) 
    PB L 251 van 29.8.1992, blz. 13. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2247/98 (PB L 282 van 20.10.1998, blz. 12).
  • (11) 
    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
  • (12) 
    Richtlijn 76/160/EEG van de Raad van 8 december 1975 betreffende de kwaliteit van het zwemwater (PB L 31 van 5.2.1976, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
  • (13) 
    Besluit nr. 1411/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 (PB L 191 van 13.7.2001, blz. 1)(zie doc. PE-CONS 3608/1/01 REV 1).
  • (14) 
    Resolutie van de Raad van 24 februari 1997 betreffende een communautaire strategie voor het afvalbeheer (PB C 76 van 11.3.1997, blz. 1).
  • (15) 
    Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw (PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6-12). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1995.
  • (16) 
    Richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Besluit 1999/177/EG van de Commissie (PB L 56 van 11.3.1999, blz. 47).
  • (17) 
    Richtlijn 93/86/EEG van de Commissie van 4 oktober 1993 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 91/157/EEG van de Raad inzake batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PB L 264 van 23.10.1993, blz. 51).
  • (18) 
    Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Besluit 1999/816/EG (PB L 316 van 10.12.1999, blz. 45).
  • (19) 
    Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen (PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Besluit 96/350/EG van de Commissie (PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32).

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.