Verordening 1998/2468 - Verordening (EG) nr. 2468/98 van deRaad van 3 november 1998 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de EG in de sector visserij/aquacultuur en de verwerking en de afzet van de producten daarvan

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998R2468

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998R2468

Verordening (EG) nr. 2468/98 van deRaad van 3 november 1998 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en de verwerking en de afzet van de producten daarvan

Publicatieblad Nr. L 312 van 20/11/1998 blz. 0019 - 0035

VERORDENING (EG) Nr. 2468/98 VAN DERAAD van 3 november 1998 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en de verwerking en de afzet van de producten daarvan

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

  • (1) 
    Overwegende dat Verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en de voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (3), herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd (4); dat derhalve, zowel om redenen van rationele ordening als om redenen van duidelijkheid, genoemde tekst dient te worden gecodificeerd;
  • (2) 
    Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (5) en bij Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 (6) de algemene doelstellingen en de taken van de Structuurfondsen en van het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV) de opzet van deze instrumenten, de methoden voor de bijstandsver(lening en de voorschriften voor de programmering alsmede de algemene organisatorische regeling voor de bijstandsverlening van de Fondsen en de algemene financiële bepalingen zijn vastgesteld;
  • (3) 
    Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (7) de doelstellingen en de algemene voorschriften voor het gemeenschappelijk beleid terzake zijn vastgesteld; dat met name een kader dient te worden gecreëerd voor de ontwikkeling van de communautaire vissersvloot uit hoofde van de besluiten die de Raad overeenkomstig artikel 11 van die verordening moet nemen; dat het aan de Commissie staat deze besluiten in specifieke bepalingen voor elke lidstaat om te zetten; dat bovendien het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (8) in acht moet worden genomen;
  • (4) 
    Overwegende dat voorts bij Verordening (EEG) nr. 2080/93 van de Raad van 20 juli 1993 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (9) specifieke taken zijn vastgesteld waarop de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan, hierna "sector" te noemen, wordt gericht; dat de Raad uit hoofde van artikel 6 van die verordening de modaliteiten en voorwaarden voor de bijdrage van het FIOV aan de maatregelen tot aanpassing van de structuur van de sector kan vaststellen;
  • (5) 
    Overwegende dat de Raad de wijze van tenuitvoerlegging van de met de aanpassing van de structuur van de sector samenhangende acties dient vast te stellen om ervoor te zorgen dat met de bijstand van de FIOV de doelstellingen worden bereikt waarop het structuurbeleid in de sector is gericht voor de totale structurele bijstandsverlening door de Gemeenschap en voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap behoort, in zijn geheel en om elke lidstaat in staat te stellen de structurele bijstand in de sector te beheren; dat voorzover deze bijstand niet beperkt blijft tot de toekenning van financiële steun van de Gemeenschap, er meer bepaald voor moet worden gezorgd dat de programmering van de herstructurering van de communautaire vissersvloten op een coherente wijze wordt ingepast in het geheel van de structurele bijstand;
  • (6) 
    Overwegende dat de promotie van een product of een productiemethode dient te worden bevorderd in die specifieke gevallen waarin voor dat product of die productiemethode de verwijzing naar een geografisch gebied een essentieel element is van het productdossier voor een officiële erkenning van de oorsprong in de zin van Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (10); dat voorts dergelijke verwijzingen alleen mogen worden gebruikt voorzover de officiële erkenning is verleend;
  • (7) 
    Overwegende dat artikel 7 ter van Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (11), voorziet in financiële steun voor producentenorganisaties die een plan voor verbetering van de kwaliteit en de afzet van hun producten uitvoeren; dat deze maatregel, met het oog op juridische en budgettaire samenhang in die steunregeling, derhalve in de onderhavige verordening moet worden genoemd;
  • (8) 
    Overwegende dat de financiële bijstand uit het FIOV in geval van tijdelijke stillegging van de activiteit, gezien de aard van deze maatregel, zijn status van uitzonderingsmaatregel moet behouden; dat het derhalve dienstig is her daarvoor bestemde steunbedrag te beperken, onverminderd de mogelijkheid om geval per geval een beroep te doen op de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 bedoelde specifieke maatregelen;
  • (9) 
    Overwegende dat in de visserijsector een ingrijpend veranderingsproces aan de gang is op een moment dat de sector door een ernstige crisis wordt getroffen; dat de noodzakelijke structurele aanpassingen ter uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EEG) nr. 3760/92, gepaard moeten gaan met de toepassing van een scala van sociaal-economische maatregelen;
  • (10) 
    Overwegende dat de Gemeenschap in het kader van de Structuurfondsen reeds een brede waaier van sociaal-economische begeleidende maatregelen ter beschikking stelt van de bedrijven en de mensen die in de visserijsector actief zijn en van de op de visserij aangewezen gebieden;
  • (11) 
    Overwegende dat deze maatregelen niet volstaan om te verhinderen dat het proces van vermindering van de vangstcapaciteit in de visserijsector gepaard gaat met het vertrek van dynamische en gekwalificeerde arbeidskrachten; dat derhalve op communautair niveau doeltreffende maatregelen moeten worden getroffen, inzonderheid ten behoeve van oudere vissers;
  • (12) 
    Overwegende dat de bepalingen van het Verdrag van Londen (ITC 69) voor alle communautaire vissersvaartuigen van toepassing zijn verklaard bij Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (12); dat op termijn en uiterlijk per 1 januari 2004 voor alle vaartuigen van de vissersvloot van de Gemeenschap de brutotonnage zal worden gebruikt voor het aangeven van de tonnenmaat;
  • (13) 
    Overwegende dat voor vissersvaartuigen die zijn geregistreerd in havens in het noorden van de Oostzee moet worden voorzien in een bepaling met betrekking tot het minimumaantal zeedagen om in aanmerking te komen voor maatregelen inzake definitieve beëindiging, omdat het licht zoute water aldaar door de bijzondere klimatologische omstandigheden een groot deel van het jaar bevroren is;
  • (14) 
    Overwegende dat door de nationale en communautaire regelingen, en met name door de invoering van stelsels van visvergunningen en visdocumenten, de voorwaarden voor de toegang tot visgronden verscherpt zijn; dat deze nieuwe beperkingen voor de toegang tot de visgronden de handelswaarde van vooral meer dan 30 jaar oude vaartuigen sterk heeft doen stijgen; dat hierdoor het uit de vaart nemen van vaartuigen minder vlot verloopt dan in het verleden;
  • (15) 
    Overwegende dat er eerst voor moet worden gezorgd dat de oudste vissersvaartuigen uit de vaart worden genomen; dat het derhalve dienstig is de premies op een voldoende hoog niveau te handhaven opdat deze categorie vaartuigen uit de vaart wordt genomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1 Werkingssfeer

Binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijk visserijbeleid als omschreven in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 kan het Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij (FIOV) onder de in de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden bijstand verlenen voor de in de titels II, III en IV bedoelde maatregelen.

TITEL I PROGRAMMERING

Artikel 2 Algemeen

  • 1. 
    De in artikel 1 bedoelde maatregelen worden in twee fasen geprogrammeerd overeenkomstig de artikelen 3 en 4.
  • 2. 
    Voor de herstructurering van de communautaire vissersvloten wordt een kader gecreëerd in de in artikel 5 bedoelde meerjarige oriëntatiepgrogramma's.

Artikel 3 Sectorplannen en bijstandsaanvragen

  • 1. 
    Elke lidstaat dient:
  • een sectorplan, en
  • een bijstandsaanvraag

in de vorm van één enkel programmeringsdocument, hierna "document" te noemen, bij de Commissie in.

Elke document beslaat een periode van zes jaar, waarbij de eerste programmeringsperiode op 1 januari 1994 begint.

Voor het deel van de programmeringsperiode dat valt onder een reeds door de Commissie goedgekeurd meerjarig oriëntatieprogramma in de zin van artikel 5, lid 2, wordt het document overeenkomstig lid 2 van onderhavig artikel opgesteld.

Voor de rest van de programmeringsperiode, waarvoor nog geen door de Commissie goedgekeurd meerjarig oriëntatieprogramma geldt, zijn de programmeringsgegevens in het document louter indicatief; zij worden door de lidstaten bij de goedkeuring van het nieuwe meerjarige oriëntatieprogramma gepreciseerd aan de hand van de doelstellingen van dat programma.

De documenten voor de programmeringsperioden volgend op de eerste periode worden uiterlijk zes maanden vóór het begin van elke periode ingediend.

  • 2. 
    Het sectorplan kan alle in de titel II, III en IV bedoelde gebieden bestrijken. Het bevat alle in bijlage I bedoelde gegevens. Het wordt opgesteld in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het in artikel 5 bedoelde meerjarig oriëntatieprogramma.

De bijstandsaanvraag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 14, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88. In de bijstandsaanvraag worden alle voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke actie overwogen maatregelen beschreven en worden de vormen van bijstandsverlening in de zin van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 gepreciseerd.

  • 3. 
    In het document wordt een onderscheid gemaakt tussen de gegevens betreffende de onder doelstelling 1 vallende regio's en die betreffende de overige regio's.

De gegevens betreffende de regio's van doelstelling 1 passen in de programmering bedoeld in artikel 8, lid 7, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 en artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4253/88.

Artikel 4 Communautaire programma's

  • 1. 
    De Commissie beoordeelt de sectorplannen in het licht van de samenhang ervan met de in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 genoemde taak van het FIOV en met de bepalingen en het beleid als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EEG) nr. 2052/88.

De bijstandsaanvragen worden onderzocht overeenkomstig artikel 14, leden 3 en 4, van Verordening (EEG) nr. 4253/88.

  • 2. 
    Op basis van de in artikel 3 van deze verordening bedoelde documenten stelt de Commissie uiterlijk zes maanden nadat zij deze documenten heeft ontvangen, één enkele beschikking betreffende het communautaire programma voor de structurele bijstandsverlening in de sector vast.

De beschikking van de Commissie wordt volgens de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 vastgesteld in het kader van het in artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2052/88 bedoelde partnerschap en met instemming van de betrokken lidstaat.

De beschikking van de Commissie betreffende een communautair programma wordt ter kennis van de betrokken lidstaat gebracht en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

  • 3. 
    De communautaire programma's worden vastgesteld in overeenstemming met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met de in artikel 5 bedoelde meerjarige oriëntatieprogramma's. Daartoe kunnen zij met name bij belangrijke veranderingen en aan het einde van elke periode waarvoor de herstructurering van de communautaire vissersvloten wordt geprogrammeerd, worden herzien.

Artikel 5 Meerjarige oriëntatieprogramma's voor de vissersvloten

  • 1. 
    In deze verordening wordt onder "meerjarig oriëntatieprogramma voor de vissersvloten" verstaan, een geheel van doelstellingen, vergezeld van een overzicht van de voor de verwezenlijking ervan noodzakelijke middelen, aan de hand waarvan de visserij-inspanningen kunnen worden georiënteerd binnen een op duurzaamheid gebaseerd totaalperspectief.
  • 2. 
    Op basis van de doelstellingen en bepalingen voor de herstructurering van de visserijsector die door de Raad voor een meerjarige periode worden vastgesteld overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3760/92, keurt de Commissie de meerjarige oriëntatieprogramma's per lidstaat goed volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
  • 3. 
    De in artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2080/93 bedoelde meerjarige oriëntatieprogramma's die zijn aangenomen voor de periode van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1996, blijven van toepassing tot het einde van de geldigheidsduur ervan.

Artikel 6 Toezicht op de uitvoering van de meerjarige oriëntatieprogramma's

  • 1. 
    Ten behoeve van het toezicht op de vooruitgang die bij de tenuitvoerlegging van de meerjarige oriëntatieprogramma's wordt geboekt, doen de lidstaten jaarlijks vóór 1 april een samenvatting van het verloop van hun eigen meerjarig oriëntatieprogramma aan de Commissie toekomen. Uiterlijk drie maanden later legt de Commissie een jaarverslag over de uitvoering van de meerjarige oriëntatieprogramma's van de lidstaten aan het Europees Parlement en aan de Raad voor.
  • 2. 
    De lidstaten verstrekken de Commissie de gegevens die betrekking hebben op het toezicht op de visserij-inspanningen per vlootsegment, met name wat betreft de ontwikkeling van de overeenkomstige capaciteit en visserijactiviteiten, overeenkomstig de door de Commissie ingestelde procedures.
  • 3. 
    De Commissie beschikt terzake over een op het beheer van de visserij-inspanningen afgestemd communautair gegevensbestand inzake vissersvaartuigen.
  • 4. 
    De Commissie stelt de bepalingen betreffende het in lid 3 bedoelde gegevensbestand vast volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
  • 5. 
    Op verzoek van de betrokken lidstaat of van de Commissie of krachtens bepalingen die in de meerjarige oriëntatieprogramma's zijn opgenomen, kan elk goedgekeurd meerjarig oriëntatieprogramma opnieuw worden bezien en eventueel worden aangepast.
  • 6. 
    De Commissie beslist over de goedkeuring van de in lid 5 van dit artikel bedoelde aanpassingen volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3060/92.
  • 7. 
    Voor de tenuitvoerlegging van dit artikel moeten de lidstaten met name voldoen aan artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

TITEL II TENUITVOERLEGGING VAN DE MEERJARIGE ORIËNTATIEPROGRAMMA'S VOOR DE VISSERSVLOTEN

Artikel 7 Gemeenschappelijke bepalingen

  • 1. 
    Wanneer bij afloop van een meerjarig oriëntatieprogramma voor een bepaald vlootsegment van een lidstaat de door overheidssteun gefinancierde capaciteitsinkrimpingen de doelstellingen voor dit segment overtreffen, kan de nieuwe situatie die uitsluitend aan deze steun toe te schrijven is, geen reden zijn voor het in bedrijf stellen van nieuwe capaciteit.

Deze bepalingen zijn niet van toepassing in het specifieke geval van kustvisserijvloten van plaatselijk belang die bestaan uit vaartuigen van minder dan 220 kW waarvoor op communautair niveau geen visserijquota worden vastgesteld.

Wat deze vloten betreft, kan een lidstaat de met deze overschrijding overeenkomende capaciteit financieren met uitsluitend staatssteun en binnen de limieten voor premies en maximumpercentages voor de in de punten 1.3 en 2.1 van bijlage III bedoelde overheidssteun.

  • 2. 
    Jaarlijks neemt de lidstaat voor ieder segment maatregelen om ervoor te zorgen dat de steun voor modernisering en bouw niet tot een intensievere visserij-inspanning leidt.

Artikel 8 Aanpassing van de visserij-inspanning

  • 1. 
    De lidstaten nemen maatregelen tot aanpassing van de visserij-inspanning om ten minste de doelstellingen van de in artikel 5 bedoelde meerjarige oriëntatieprogramma's te bereiken.

Voorzover nodig treffen de lidstaten maatregelen voor definitieve beëindiging of voor beperking van de visserijactiviteiten van de vaartuigen.

  • 2. 
    De maatregelen voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten van een vaartuig kunnen met name bestaan in:
  • sloop van het vaartuig,
  • definitieve overbrenging van het vaartuig naar een derde land, mits deze overbrenging niet als een inbreuk op het internationale recht en op de instandhouding en het beheer van de visstand kan gelden,
  • definitieve bestemming van het vaartuig in de wateren van de Gemeenschap voor andere doeleinden dan visserij.

Voor vaartuigen met een tonnenmaat van minder dan 25 brutoregisterton (BRT) of 27 brutoton (GT) komt alleen de sloop van het vaartuig in aanmerking voor overheidssteun in de zin van dit artikel.

De lidstaten zien erop toe dat de vaartuigen waarop deze maatregelen betrekking hebben, uit de registers voor vissersvaartuigen en uit het communautaire gegevensbestand inzake vissersvaartuigen worden geschrapt. Zij zien er tevens op toe dat de doorgehaalde vaartuigen definitief worden uitgesloten van het vissen in de wateren van de Gemeenschap.

  • 3. 
    De maatregelen tot beperking van de visserijactiviteiten kunnen bestaan in beperkingen van de per periode toegestane vis- of zeedagen. Deze maatregelen komen niet in aanmerking voor overheidssteun.

Artikel 9 Heroriëntering van de visserijactiviteiten - Tijdelijke samenwerkingsverbanden en gemengde vennootschappen

  • 1. 
    De lidstaten kunnen maatregelen voor de heroriëntatie van de visserijactiviteiten nemen door aanmoediging van de oprichting van tijdelijke samenwerkingsverbanden en/of van gemengde vennootschappen.
  • 2. 
    In deze verordening wordt onder "tijdelijk samenwerkingsverband" verstaan, ieder samenwerkingsverband dat is gebaseerd op een overeenkomst van beperkte duur tussen reders uit de Gemeenschap en natuurlijke of rechtspersonen uit een of meer derde landen waarmee de Gemeenschap betrekkingen onderhoudt, en dat erop is gericht visbestanden van dat derde land of die derde landen gemeenschappelijk te exploiteren en eventueel te valoriseren en de kosten, winsten of verliezen van de met het oog op de prioritaire voorziening van de markt van de Gemeenschap gezamenlijk uitgevoerde economische activiteit te verdelen.

De overeenkomst voorziet in de vangst en, in voorkomend geval, de verwerking en/of afzet van de betrokken soorten, alsmede in de levering van knowhow en/of de overdracht van technologie, voorzover die met de genoemde activiteiten verband houden.

  • 3. 
    In deze verordening wordt onder "gemengde vennootschap" verstaan, een in het kader van de officiële betrekkingen tussen de Gemeenschap en een derde land opgerichte vennootschap naar privaatrecht van een of meer reders uit de Gemeenschap en een of meer partners uit het derde land, die ten doel heeft visbestanden in de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van dit derde land te exploiteren en eventueel te valoriseren, met het oog op de prioritaire voorziening van de markt van de Gemeenschap.
  • 4. 
    Voorzover nodig, stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 de toepassingsvoorwaarden voor het onderhavige artikel vast.

Artikel 10 Vernieuwing van de vissersvloten en modernisering van de vissersvaartuigen

  • 1. 
    De lidstaten kunnen maatregelen voor de bouw van vissersvaartuigen nemen voorzover zij de algemene jaarlijkse tussentijdse doelstellingen en de einddoelstellingen per segment van de meerjarige oriëntatieprogramma's binnen de gestelde termijnen in acht nemen.

De lidstaten delen de Commissie tegelijk met elke voorgenomen steunmaatregel terzake ook de maatregelen mee die zij hebben genomen om de naleving van deze voorwaarde te garanderen.

  • 2. 
    De lidstaten kunnen maatregelen voor de modernisering van vissersvaartuigen nemen. Voor deze maatregelen gelden de in lid 1 genoemde voorwaarden indien de investeringen tot een toeneming van de visserij-inspanning kunnen leiden.

TITEL III STEUN VOOR INVESTERINGEN OP HET GEBIED VAN ZOWEL DE AQUACULTUUR, DE INRICHTING VAN MARIENE ZONES LANGS DE KUSTEN, DE UITRUSTING VAN VISHAVENS ALS DE VERWERKING EN AFZET

Artikel 11 Bestreken gebieden

  • 1. 
    De lidstaten kunnen onder de in bijlage II vermelde voorwaarden maatregelen nemen ter bevordering van materiële investeringen op de volgende gebieden:
  • aquacultuur;
  • bescherming en ontwikkeling van de visstand in mariene zones langs de kusten, met name door het plaatsen van vaste of verplaatsbare bakens om beschermde submariene zones aan te geven;
  • uitrusting van vishavens;
  • verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen voorts maatregelen nemen om te bevorderen dat er systemen voor de verbetering van en de controle op de kwaliteit van de gezondheidsaspecten, de statistische instrumenten en de milieueffecten worden ontworpen en in gebruik genomen en dat er initiatieven inzake onderzoek en opleiding in de ondernemingen worden ontplooid. Voor de desbetreffende uitgaven, met uitzondering van de bedrijfskosten van de begunstigden, kan bijstand uit het FIOV worden verleend voorzover deze uitgaven rechtstreeks verband houden met de in lid 1 bedoelde investeringen.

TITEL IV ANDERE MAATREGELEN

Artikel 12 Verkoopbevordering en zoeken naar nieuwe afzetmogelijkheden

De lidstaten kunnen maatregelen nemen voor acties inzake verkoopbevordering en het zoeken naar nieuwe afzetmogelijkheden voor visserij- en aquacultuurproducten, die met name de volgende aspecten omvatten:

  • kwaliteitsborging en productetikettering;
  • verkoopbevorderingscampagnes, met inbegrip van campagnes om de kwaliteit te bevorderen;
  • verbruiksenquêtes;
  • verbruikstests;
  • de organisatie van en deelneming aan jaarmarkten, vakbeurzen en tentoonstellingen;
  • de organisatie van studiereizen en handelsmissies;
  • marktonderzoek, inclusief naar mogelijke afzet van communautaire producten in derde landen, en opiniepeilingen;
  • campagnes ter verbetering van de afzetvoorwaarden;
  • verkoopadvies en verkoopsteun, dienstverlening aan groot- en kleinhandelaren.

Afstemming op handelsmerken en verwijzing naar een land of een bepaalde regio zijn bij deze maatregelen niet toegestaan tenzij in het specifieke geval waarin de geografische oorsprong van een product of van een productiemethode een essentieel element is van een productdossier voor een officiële erkenning in de zin van Verordening (EEG) nr. 2081/92. Dergelijke verwijzingen mogen pas worden gebruikt vanaf de datum waarop de benaming is ingeschreven in het in artikel 6, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2081/92 bedoelde register.

Artikel 13 Door het bedrijfsleven gevoerde acties

De lidstaten kunnen maatregelen nemen ten gunste van acties die door het bedrijfsleven zelf worden uitgevoerd en die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten als acties van collectief belang met een beperkte duur worden beschouwd, voorzover deze acties bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

De in de eerste alinea bedoelde acties omvatten ook steun aan de producentenorganisaties in de zin van de artikelen 7 en 7 ter van Verordening (EEG) nr. 3759/92.

Artikel 14 Tijdelijke stillegging van activiteiten

De lidstaten kunnen maatregelen nemen voor de tijdelijke stillegging van activiteiten.

Financiële bijstand uit het FIOV kan slechts worden verleend voor maatregelen voor de gedeeltelijke compensatie van de inkomstenderving die verband houdt met een tijdelijke stillegging van een visserijactiviteit wegens niet te voorziene eenmalige gebeurtenissen die met name aan biologische oorzaken te wijten zijn.

Deze bijstand mag per kalenderjaar en per lidstaat niet meer bedragen dan het hoogste van de volgende twee bedragen: 350 000 ecu of 0,85 % van het in het financieringsplan van de lidstaat opgenomen steunbedrag voor het betrokken jaar.

Artikel 15 Maatregelen van sociaal-economische aard

  • 1. 
    Voor de toepassing van dit artikel worden onder "vissers" verstaan degenen die hun voornaamste beroepsactiviteiten uitoefenen aan boord van een in bedrijf zijnd zeevissersvaartuig.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen ten behoeve van vissers maatregelen van sociaal-economische aard nemen in samenhang met de maatregelen tot herstructurering van de visserijsector in de zin van artikel 11 van Verordening (EEG) nr. 3760/92.
  • 3. 
    Voor financiële bijstand uit hoofde van het FIOV komen alleen de volgende maatregelen in aanmerking:
  • a) 
    cofinanciering van nationale steunregelingen voor vervroegde uittreding van vissers, voorzover de volgende voorwaarden zijn vervuld:
  • op het tijdstip van hun vervroegde uittreding zijn de begunstigden niet meer dan tien jaar verwijderd van de in de betrokken lidstaat geldende pensioengerechtigde leeftijd, dan wel ten minste 55 jaar oud;
  • de begunstigden leveren het bewijs dat zij ten minste tien jaar het beroep van visser hebben uitgeoefend.

De bijdragen aan het normale pensioenstelsel voor vissers tijdens de periode van vervroegde uittreding komen echter niet in aanmerking voor financiële bijstand door het FIOV.

Het aantal begunstigden mag in elke lidstaat over de gehele in artikel 3 bedoelde programmeringsperiode niet groter zijn dan het aantal arbeidsplaatsen dat aan boord van vaartuigen is geschrapt als gevolg van de definitieve beëindiging van de bedrijfsactiviteit in de zin van artikel 8, lid 2, of als gevolg van de definitieve overbrenging van vaartuigen naar derde landen in het kader van de oprichting van gemengde vennootschappen in de zin van artikel 9, lid 3;

  • b) 
    regelingen waarbij aan vissers een individuele forfaitaire premie wordt toegekend, met dien verstande dat de subsidiabele kosten per begunstigde maximaal 7 000 ecu bedragen en dat het vaartuig waarop de begunstigden van de maatregelen werkzaam waren, uit de vaart moet zijn gegaan als gevolg van de definitieve beëindiging van de bedrijfsactiviteit in de zin van artikel 8, lid 2, of als gevolg van de definitieve overbrenging van vaartuigen naar derde landen in het kader van de oprichting van gemengde vennootschappen in de zin van artikel 9, lid 3.

Eenzelfde visser kan in geen geval het genot van de twee onder a) en b) bedoelde maatregelen cumuleren.

  • 4. 
    De lidstaten stellen bepalingen vast die cumulatie van de twee in lid 3, onder a) en b), bedoelde maatregelen door één en dezelfde persoon verbieden. Zij zien er voorts op toe dat de begunstigden van de in lid 3, onder a), bedoelde maatregel hun bedrijvigheid als visser definitief stopzetten en dat de in lid 3, onder b), bedoelde premies pro rata temporis worden teruggestort wanneer de begunstigden binnen zes maanden nadat het besluit tot toekenning van de premie is genomen, het beroep van visser weer opnemen.
  • 5. 
    Behoudens andersluidende, volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag vastgestelde bepalingen, wordt het onderhavige artikel na afloop van de in artikel 3 van deze verordening bedoelde eerste programmeringsperiode ambtshalve ingetrokken.

TITEL V ALGEMENE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 16 Naleving van de voorwaarden voor bijstandsverlening

  • 1. 
    De lidstaten vergewissen zich ervan dat de in bijlage II vermelde bijzondere voorwaarden voor bijstandsverlening worden nageleefd.
  • 2. 
    Bij de indiening van de aanvraag om betaling van het saldo van elke jaartranche bevestigen de lidstaten dat de naleving van de bij deze verordening vastgestelde voorwaarden voor bijstandsverlening is geverifieerd.
  • 3. 
    In geval van niet-naleving van de voorwaarden van lid 2 verricht de Commissie in het kader van het partnerschap het nodige onderzoek over de zaak en verzoekt zij met name de lidstaat of de door de lidstaat voor de uitvoering van de actie aangewezen autoriteiten binnen een gestelde tijd hun opmerking te maken.

Indien dit onderzoek bevestigt dat de in lid 2 bedoelde voorwaarden niet zijn nageleefd, kan de Commissie de bijstand uit het FIOV op het desbetreffende actieterrein van bijlage I, punt 1, schorsen, verminderen of intrekken.

Artikel 17 Steuntarieven en participatiepercentages

  • 1. 
    De maximumbedragen van de steun die uit hoofde van deze verordening kan worden betaald, en de grenzen voor de financiële participatie van de lidstaten, de begunstigden en de Gemeenschap zijn aangegeven in bijlage III.
  • 2. 
    De bij deze verordening vastgestelde bedragen in ecu worden in nationale valuta omgerekend tegen de koersen die in het C-nummer van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden bekendgemaakt.

Die omrekening geschiedt tegen de koersen die van toepassing zijn op 1 januari van het jaar waarin de lidstaat besluit de premies of de steun toe te kennen.

  • 3. 
    Binnen de werkingssfeer van deze verordening kunnen de lidstaten aanvullende steunmaatregelen nemen waarvoor andere voorwaarden of regels gelden dan die welke in deze verordening zijn vastgesteld, of maatregelen die betrekking hebben op een bedrag dat hoger is dan de in dit artikel bedoelde maximumbedragen, voorzover deze maatregelen in overeenstemming zijn met de artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag.
  • 4. 
    Vanaf 1 januari 2004 mag alleen de tonnenmaat GT (brutoton) worden gebruikt.

Artikel 18 Betalingsverplichtingen

  • 1. 
    Voor meerjarenacties verstrekt de lidstaat de Commissie elk jaar de gegevens die nodig zijn om de betalingsverplichtingen voor de in artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 bedoelde jaartranches te kunnen aangaan.
  • 2. 
    De betalingsverplichtingen worden aangegaan volgens de in de beschikking tot toekenning van bijstand vastgestelde uitvoeringsdrempelwaarden.
  • 3. 
    De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden door de Commissie volgens de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 vastgesteld.

Artikel 19 Procedures voor de betaling van de bijstand

  • 1. 
    De financiële bijstand wordt betaald overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EEG) nr. 4253/88 en volgens de in de beschikking tot toekenning van bijstand vastgestelde uitvoeringsdrempelwaarden en financiële bepalingen.
  • 2. 
    De betalingsaanvragen moeten vergezeld gaan van documenten ter staving van de bij de uitvoering geboekte vooruitgang en van de communautaire en nationale betalingen aan de begunstigden.
  • 3. 
    De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden door de Commissie volgens de procedure van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 2080/93 vastgesteld.

Artikel 20 Intrekking

Verordening (EEG) nr. 3699/93 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar genoemde verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV, deel A.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 november 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • B. 
    PRAMMER
  • (1) 
    PB C 313 van 12.10.1998.
  • 2) 
    PB C 129 van 27.4.1998, blz. 74.
  • (2) 
    PB L 346 van 31.12.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 25/97 (PB L 6 van 10.1.1997, blz. 7).
  • (3) 
    Zie bijlage IV, deel B.
  • (4) 
    PB L 185 van 15.7.1988, blz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.
  • (5) 
    PB L 374 van 31.12.1988, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3193/94 (PB L 337 van 24.12.1994, blz. 11).
  • (6) 
    PB L 389 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1181/98 (PB L 164 van 9.6.1998, blz. 1).
  • (7) 
    PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2635/97 (PB L 356 van 31.12.1997, blz. 14).
  • (8) 
    PB L 193 van 31.7.1993, blz. 1.
  • (9) 
    PB L 208 van 27.7.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1068/97 (PB L 156 van 13.6.1997, blz. 10).
  • (10) 
    PB L 388 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3318/94 (PB L 350 van 31.12.1994, blz. 15).
  • (11) 
    PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3259/94 (PB L 339 van 29.12.1994, blz. 11).

BIJLAGE I

INDICATIEVE OPGAVE VAN DE IN DE SECTORPLANNEN TE VERMELDEN GEGEVENS

  • 1. 
    Beschrijving van de bestaande situatie per actieterrein (1)
  • sterke en zwakke punten
  • resultaten van de in de vorige jaren ondernomen acties en effect van de in die jaren beschikbaar gestelde financiële middelen
  • behoeften van de sector.
  • 2. 
    Strategie voor de aanpassing van de structuur van de sector
  • algemene doelstellingen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid
  • specifieke doelstellingen per actieterrein, gekwantificeerd indien zij zich daartoe lenen
  • verwacht effect (voor werkgelegenheid, productie enz.).
  • 3. 
    Overwogen middelen om de doelstellingen te bereiken
  • gekozen (juridische, financiële of andere) maatregelen op elk actieterrein
  • indicatieve financiële tabel voor de hele programmeringsperiode, waarin de beoogde nationale en communautaire financiële middelen voor elk actieterrein worden samengevat
  • aanwijzingen over het gebruik dat van de bijstand uit het FIOV zal worden gemaakt (vormen van bijstandsverlening enz.)
  • omstandigheden die de communautaire bijstandsverlening rechtvaardigen.
  • (1) 
    Onder "actieterrein" wordt verstaan, een deelsector van de sector visserij waarin de problemen gegroepeerd kunnen worden aangepakt, bijvoorbeeld:
  • aanpassing van de visserij;
  • vernieuwing en modernisering van de vissersvloot;
  • aquacultuur;
  • beschermde mariene zones;
  • uitrusting van vissershavens;
  • verwerking en afzet van de producten;
  • verkoopbevordering voor de producten.

BIJLAGE II

BIJZONDERE VOORWAARDEN EN CRITERIA VOOR DE BIJSTANDSVERLENING

  • 1. 
    Tenuitvoerlegging van de meerjarige oriëntatieprogramma's (titel II)

1.1. Definitieve beëindiging (artikel 8, lid 2)

  • a) 
    Definitieve beëindiging kan slechts betrekking hebben op vaartuigen die zijn gebruikt voor een visserijactiviteit van ten minste 75 zeedagen in elk van de twee aan de datum van aanvraag van de definitieve beëindiging voorafgaande periodes van twaalf maanden of, in voorkomend geval, voor een visserijactiviteit van ten minste 80 % van het volgens de geldende nationale regeling toegestane aantal zeedagen. In de Oostzee wordt het aantal zeedagen van 75 naar 60 verlaagd voor vaartuigen die zijn geregistreerd in havens benoorden 59°30'N.
  • b) 
    De operaties hebben uitsluitend betrekking op vaartuigen die meer dan tien jaar oud zijn.

1.2. Tijdelijke samenwerkingsverbanden en gemengde vennootschappen (artikel 9)

  • a) 
    De acties moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
  • zij hebben betrekking op vaartuigen met een tonnenmaat van meer dan 25 BRT of 27 GT die in een haven van de Gemeenschap geregistreerd staan, sedert meer dan vijf jaar onder de vlag van een lidstaat van de Gemeenschap in bedrijf zijn en technisch geschikt zijn voor de voorgenomen visserijactiviteiten; deze limiet van ten minste vijf jaar geldt niet voor vaartuigen die tussen 1 januari 1989 en 31 december 1990 in een haven van de Gemeenschap geregistreerd waren;
  • de betrokken vaartuigen voeren de vlag van de lidstaat tijdens de gehele duur van het tijdelijke samenwerkingsverband, dat erop gericht moet zijn visserijactiviteiten te ontplooien die ten minste zes maanden en ten hoogste één jaar duren;
  • in geval van de oprichting van een gemengde vennootschap gaan de acties gepaard met een definitieve overbrenging van het vaartuig of de vaartuigen naar het betrokken derde land zonder dat een terugkeer in de communautaire wateren mogelijk is.
  • b) 
    De financiële bijstand voor de projecten van gemengde vennootschappen kan niet worden gecumuleerd met communautaire steun in het kader van deze verordening of van de Verordeningen (EEG) nr. 2908/83 (1) en (EEG) nr. 4028/86 (2). Het eerder ontvangen bedrag wordt pro rata temporis op de toegekende bijstand in mindering gebracht in de hiernavolgende gevallen:
  • steun voor de nieuwbouw in de periode van tien jaar voorafgaand aan de oprichting van de gemengde vennootschap;
  • steun voor de modernisering en/of voor een tijdelijk samenwerkingsverband in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de oprichting van de gemengde vennootschap.

1.3. Bouw van vaartuigen (artikel 10)

  • a) 
    De vaartuigen moeten worden gebouwd met inachtneming van de verordeningen en richtlijnen inzake hygiëne en veiligheid, alsmede van de communautaire bepalingen betreffende de meting van schepen. Zij worden in het passende segment van het communautaire gegevensbestand opgenomen.
  • b) 
    De financiële bijstand wordt bij voorrang toegekend voor de vaartuigen die het meest selectieve vistuig en de meest selectieve vangstmethoden gebruiken.

1.4. Modernisering van vaartuigen (artikel 10)

  • a) 
    De investeringen moeten gericht zijn op:
  • rationalisatie van de visserij, met name door het gebruik van selectiever vistuig en van selectievere methoden; en/of
  • verbetering van de kwaliteit van de gevangen en aan boord bewaarde producten door het gebruik van betere vangst- en bewaringstechnieken en toepassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke gezondheidsvoorschriften; en/of
  • verbetering van de werkomstandigheden en van de veiligheid; en/of
  • de zich aan boord bevindende apparatuur voor controle op de visserij.
  • b) 
    De werkzaamheden mogen slechts betrekking hebben op vaartuigen die minder dan 30 jaar oud zijn. Deze beperking geldt niet indien de investeringen betrekking hebben op de verbetering van de werkomstandigheden en de veiligheid en/of de apparatuur voor controle op de visserij.
  • 2. 
    Investeringen op de in titel III bedoelde gebieden

2.0. Algemeen

  • a) 
    De investeringen moeten:
  • bijdragen tot het duurzame economische effect van de gewenste structurele verbetering;
  • voldoende garanties bieden voor de technische en economische haalbaarheid, met name door een opzet waarbij overcapaciteit wordt vermeden.
  • b) 
    Op alle in titel III bedoelde gebieden komen in aanmerking, de materiële investeringen die bestemd zijn voor het verbeteren van de omstandigheden met betrekking tot de hygiëne of de gezondheid van mens of dier, voor het verbeteren van de kwaliteit van de producten of voor vermindering van milieuhinder.
  • c) 
    Investeringen die gericht zijn op de aankoop van terreinen, de dekking van algemene kosten boven 12 % van de kosten en voertuigen voor personenvervoer komen niet in aanmerking.

2.1. Aquacultuur

De maatregelen kunnen betrekking hebben op materiële investeringen:

  • a) 
    voor de bouw, uitrusting, uitbreiding en modernisering van aquacultuurinstallaties, met name:
  • bouw, modernisering en aankoop van gebouwen;
  • constructies om de watercirculatie binnen de aquacultuurbedrijven aan te passen of te verbeteren;
  • de aankoop en plaatsing van nieuwe, uitsluitend voor de aquacultuurproductie bestemde voorzieningen en machines, met inbegrip van bedrijfsvaartuigen en van informatica- en telematica-apparatuur;
  • b) 
    in projecten die tot doel hebben op een schaal welke die van normale productieve investeringen benadert, de technische betrouwbaarheid en de economische haalbaarheid aan te tonen van de teelt van soorten die nog niet voor commerciële aquacultuur worden gebruikt, of van innovatieve teelttechnieken, voorzover de betrokken investeringen steunen op afgerond onderzoek.

2.2. Inrichting van mariene zones langs de kusten

De investeringen moeten:

  • a) 
    ten minste vijf jaar wetenschappelijk worden begeleid, waarbij vooral de ontwikkeling van de visstand in de betrokken mariene zone beoordeeld en gecontroleerd moet worden;
  • b) 
    worden uitgevoerd door overheidsinstellingen, erkende producentenorganisaties of instanties die de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat daartoe heeft aangewezen.

2.3. Uitrusting van vissershavens

  • a) 
    In aanmerking komen met name investeringen in installaties en voorzieningen:
  • om de aanvoer, de behandeling en de opslag van de vangst in de havens te verbeteren;
  • ter ondersteuning van de activiteiten van vissersvaartuigen (bevoorrading met brandstof, ijs en water, onderhoud en reparatie van de vissersvaartuigen);
  • voor een zodanige aanleg van de kaden dat de producten veiliger kunnen worden geladen of gelost.
  • b) 
    Voorrang wordt gegeven aan investeringen:
  • die van belang zijn voor de gehele vissersgemeenschap die van de haven gebruikmaakt;
  • die bijdragen tot de algemene ontwikkeling van de haven en tot een betere dienstverlening aan de vissers.

2.4. Verwerking en afzet

  • a) 
    In aanmerking komen met name investeringen voor:
  • bouw en aankoop van gebouwen en installaties;
  • aankoop van nieuwe voorzieningen en installaties die nodig zijn voor de verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten tussen het lossen en het stadium van het eindproduct (waaronder met name informatica- en telematica-apparatuur);
  • toepassing van nieuwe technologieën die met name gericht zijn op verbetering van het concurrentievermogen en op verhoging van de toegevoegde waarde.
  • b) 
    Niet in aanmerking komen investeringen die betrekking hebben op:
  • visserij- en aquacultuurproducten die bestemd zijn om voor andere doeleinden dan menselijke consumptie te worden gebruikt en verwerkt, tenzij het gaat om investeringen die uitsluitend gericht zijn op de behandeling, verwerking en afzet van afval van visserij- en aquacultuurproducten;
  • de detailhandel.
  • 3. 
    Verkoopbevordering (artikel 12)
  • a) 
    In aanmerking komen met name uitgaven betreffende:
  • de kosten van reclamebureaus en andere verrichters van diensten die bij de voorbereiding van uitvoering van de acties betrokken zijn;
  • de aankoop of huur van advertentieruimte, zendtijd en dergelijke, het bedenken van slagzinnen en het ontwerpen van emblemen voor de duur van de acties;
  • de kosten voor het uitgeven van materiaal, extern personeel, lokalen en voertuigen, voorzover die voor de acties noodzakelijk zijn.
  • b) 
    Voorrang wordt gegeven aan acties:
  • voor de afzet van soorten waarvan er een overschot is of die onderbevist worden;
  • met een collectief karakter;
  • waardoor een beleid wordt opgezet dat toegespitst is op de kwaliteit van visserij- en aquacultuurproducten.
  • c) 
    De bedrijfskosten van de begunstigde (personeel, materieel, voertuigen enz.) komen niet in aanmerking.
  • (1) 
    PB L 290 van 22.10.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3733/85 (PB L 361 van 31.12.1985, blz. 78).
  • (2) 
    PB L 376 van 31.12.1986, blz. 7. Verordening ingetrokken bij Verordening (EEG) nr. 2080/93 (PB L 193 van 31.7.1993, blz. 1).

BIJLAGE III

STEUNTARIEVEN EN PARTICIPATIEPERCENTAGES

  • 1. 
    Steuntarieven voor de vissersvloten (titel II)

1.1. Definitieve beëindiging en gemengde vennootschappen (artikel 8, lid 2, en artikel 9, lid 3, bijlage II, punten 1.1 en 1.2)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • a) 
    De aan de begunstigden betaalde slooppremies en premies voor de oprichting van een gemengde vennootschap mogen niet hoger zijn dan de volgende bedragen:
  • vaartuigen die 15 jaar oud zijn: tarieven als vermeld in tabel 1 en tabel 2;
  • vaartuigen jonger dan 15 jaar: tarieven van tabel 1 en tabel 2, verhoogd met 1,5 % per jaar dat het vaartuig jonger is dan 15 jaar;
  • vaartuigen ouder dan 15 jaar: tarieven van tabel 1 en tabel 2, verlaagd met 1,5 % per jaar dat het vaartuig ouder is dan 15 jaar en tot 30 jaar; voor oudere vaartuigen is het niveau van de premie gelijk aan het niveau dat geldt voor vaartuigen van 30 jaar.
  • b) 
    De aan de begunstigden betaalde premies voor de definitieve overbrenging van de vaartuigen naar een derde land of voor de definitieve bestemming ervan voor andere doeleinden dan de visserij, binnen de wateren van de Gemeenschap, mogen niet hoger zijn dan de onder a) bedoelde maximumbedragen van de slooppremies, verlaagd met 50 %.

1.2. Tijdelijke stillegging van de visserij en tijdelijke samenwerkingsverbanden (artikel 9, lid 2, en artikel 14; bijlage II, punt 1.2)

De aan de begunstigden betaalde stillegpremies (tijdelijke stillegging) en samenwerkingspremies (tijdelijke samenwerkingsverbanden) mogen niet hoger zijn dan de in de onderstaande tabel 3 en tabel 4 vermelde tarieven.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.3. Steun voor de bouw van vaartuigen (artikel 10; bijlage II, punt 1.3)

De voor bijstand in aanmerking komende uitgaven voor de bouw van vissersvaartuigen kunnen niet hoger zijn dan de in tabel 1 en tabel 2 vermelde tarieven, verhoogd met 37,5 %. Voor vaartuigen met een romp van staal of glasvezel geldt een verhogingsfactor van 92,5 %.

1.4. Moderniseringssteun (artikel 10; bijlage II, punt 1.4)

De voor bijstand in aanmerking komende uitgaven voor de modernisering van vissersvaartuigen kunnen niet hoger zijn dan 50 % van de in punt 1.3 bedoelde voor bijstand in aanmerking komende kosten van de steun voor de bouw van vissersvaartuigen.

  • 2. 
    Participatiepercentages

Voor alle in de titels II, III en IV genoemde acties gelden voor de participatie van de Gemeenschap (A), het totaal van de (nationale, regionale en andere) overheidsparticipaties van de betrokken lidstaat (B) en, in voorkomend geval, de participatie van particuliere begunstigden (C), de hierna vermelde grenzen, uitgedrukt in procenten van de voor bijstand in aanmerking komende uitgaven:

2.1. Investeringen in de ondernemingen

Groep 1: bouw en modernisering van vaartuigen, aquacultuur.

Groep 2: andere investeringen en maatregelen met financiële participatie van particuliere begunstigden.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

2.2. Overige maatregelen: slooppremies, tijdelijke stillegpremies, tijdelijke samenwerkingsverbanden, gemengde vennootschappen en investeringen die uitsluitend door de Gemeenschap en de nationale, regionale of andere overheden van de betrokken lidstaten worden gefinancierd, met inbegrip van de in artikel 15, lid 3, bedoelde maatregelen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

Deel A

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deel B

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.