Verordening 1998/12 - Voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998R0012

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998R0012

Verordening (EG) nr. 12/98 van de Raad van 11 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn

Publicatieblad Nr. L 004 van 08/01/1998 blz. 0010 - 0014

VERORDENING (EG) Nr. 12/98 VAN DE RAAD van 11 december 1997 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overeenkomstig de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (3),

  • (1) 
    Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2454/92 van de Raad van 23 juli 1992 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een lidstaat waar zij niet gevestigd zijn (4) door het Hof van Justitie in diens arrest van 1 juni 1994 nietig is verklaard (5);
  • (2) 
    Overwegende dat het tot stand brengen van een gemeenschappelijk vervoerbeleid overeenkomstig artikel 75, lid 1, onder b), van het Verdrag onder meer de vaststelling inhoudt van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers in een lidstaat waar ze niet gevestigd zijn, tot binnenlands vervoer worden toegelaten;
  • (3) 
    Overwegende dat deze bepaling met zich brengt dat ten aanzien van degene die de diensten verricht elke beperking op grond van nationaliteit of vestiging in een andere lidstaat dan die waarin de dienst moet worden verricht, wordt opgeheven;
  • (4) 
    Overwegende dat voor deze dienstverrichters vergelijkbare regelingen moeten gelden om ongelijke concurrentievoorwaarden op grond van nationaliteit of land van vestiging te beperken en zodoende de geleidelijke onderlinge aanpassing van de nationale wetgeving te bevorderen;
  • (5) 
    Overwegende dat voor de verschillende vervoersdiensten per touringcar en per autobus dezelfde definities moeten worden gekozen als in het kader van het internationaal vervoer;
  • (6) 
    Overwegende dat de toegang van niet-ingezeten vervoersondernemers tot bepaalde vormen van touringcar- en autobusvervoer moet worden gewaarborgd, rekening houdend met de speciale kenmerken van elke vervoersvorm;
  • (7) 
    Overwegende dat moet worden bepaald welke voorwaarden van toepassing zijn op het cabotagevervoer;
  • (8) 
    Overwegende dat de bepalingen van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (6) van toepassing zijn in het geval de vervoersondernemers, voor het verrichten van bijzondere vormen van geregeld vervoer, werknemers met wie zij een dienstverband hebben, ter beschikking stellen om werk te verrichten op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waar zij gewoonlijk werkzaam zijn;
  • (9) 
    Overwegende dat wat het geregeld vervoer betreft, onder bepaalde voorwaarden en met name met inachtneming van de wetgeving van de lidstaat van ontvangst, het cabotagevervoer alleen toegankelijk mag zijn voor het geregeld vervoer dat wordt verricht in het kader van internationaal geregeld vervoer, met uitsluiting van stads- en voorstadsvervoer;
  • (10) 
    Overwegende dat er bepalingen moeten worden aangenomen om in geval van ernstige verstoringen op de desbetreffende vervoersmarkt te kunnen ingrijpen;
  • (11) 
    Overwegende dat er een raadgevend comité moet worden ingesteld om de Commissie bij te staan bij het opstellen van documenten die betrekking hebben op het verrichten van cabotagevervoer in de vorm van ongeregeld vervoer en de Commissie van advies te dienen inzake vrijwaringsmaatregelen;
  • (12) 
    Overwegende dat het wenselijk is dat de lidstaten elkaar bijstand verlenen met het oog op de juiste toepassing van deze verordening, met name inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken;
  • (13) 
    Overwegende dat de lidstaten de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening noodzakelijke maatregelen dienen vast te stellen;
  • (14) 
    Overwegende dat de toepassing van deze verordening moet worden gevolgd aan de hand van een door de Commissie in te dienen verslag;
  • (15) 
    Overwegende dat krachtens voornoemd arrest van het Hof van Justitie waarbij Verordening (EEG) nr. 2454/92 nietig is verklaard, de gevolgen van die verordening worden gehandhaafd totdat de Raad terzake een nieuwe regeling heeft vastgesteld; dat de onderhavige verordening pas achttien maanden na de inwerkingtreding ervan zal worden toegepast; dat er derhalve van moet worden uitgegaan dat de gevolgen van de nietigverklaarde verordening worden gehandhaafd totdat de onderhavige verordening volledig wordt toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Alle ondernemers in het beroepspersonenvervoer over de weg die houder zijn van de communautaire vergunning als bedoeld in artikel 3 bis van Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (7), worden op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden en zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats, toegelaten tot het tijdelijk verrichten van binnenlands beroepspersonenvervoer over de weg in een andere lidstaat, hierna te noemen "lidstaat van ontvangst", zonder aldaar een zetel of andere vestiging te hebben.

Dit binnenlands vervoer wordt hierna "cabotagevervoer" genoemd.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

  • 1. 
    "geregeld vervoer": vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en op een bepaald traject, waarbij op vooraf vastgestelde halteplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of mogen worden afgezet. Geregeld vervoer is voor iedereen toegankelijk, ongeacht, in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken.

Aan het geregelde karakter van het vervoer wordt geen afbreuk gedaan door eventuele aanpassingen van de exploitatievoorwaarden;

  • 2. 
    "bijzondere vorm van geregeld vervoer": geregeld vervoer van bepaalde categorieën reizigers met uitsluiting van andere reizigers, met een bepaalde regelmaat en op een bepaald traject waarbij op vooraf vastgestelde halteplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of mogen worden afgezet.

De bijzondere vorm van geregeld vervoer omvat met name:

  • a) 
    vervoer van werknemers van en naar het werk;
  • b) 
    vervoer van scholieren en studenten van en naar hun onderwijsinstellingen;
  • c) 
    vervoer van militairen en hun gezinnen van en naar hun plaats van legering.

Aan het geregelde karakter van de bijzondere vorm van geregeld vervoer wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat bij de organisatie van het vervoer rekening wordt gehouden met de wisselende behoeften van de gebruiker;

  • 3. 
    "ongeregeld vervoer": vervoer dat niet wordt bestreken door de definitie van geregeld vervoer, inclusief de bijzondere vorm van geregeld vervoer, en dat met name gekenmerkt wordt door het feit dat er groepen worden vervoerd die zijn gevormd op initiatief van een opdrachtgever of van de vervoersondernemer zelf. Dat dit vervoer met een zekere frequentie wordt verricht, doet niets aan zijn ongeregelde karakter af;
  • 4. 
    "voertuigen": motorvoertuigen die qua bouwtype en uitrusting geschikt zijn voor het vervoer van meer dan negen personen - met inbegrip van de bestuurder - en die daarvoor bestemd zijn.

Artikel 3

Cabotagevervoer is toegelaten voor de volgende vormen van vervoer:

  • 1. 
    bijzonder geregeld vervoer, mits dit onder een contract valt dat tussen de organisator en de vervoersondernemer is gesloten;
  • 2. 
    ongeregeld vervoer;
  • 3. 
    geregeld vervoer, mits dit door een niet in de lidstaat van ontvangst gevestigde onderneming wordt verricht, in het kader van een internationale geregelde dienst overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 684/92;

Het cabotagevervoer mag niet onafhankelijk van deze internationale dienst worden uitgevoerd.

Het stads- en voorstadsvervoer is van de werkingssfeer van dit punt uitgesloten.

Onder "stads- en voorstadsvervoer" wordt verstaan het vervoer dat voorziet in de behoeften van een stedelijk centrum of een agglomeratie, alsook in de behoeften aan vervoer tussen dat centrum of die agglomeratie en de omliggende gebieden.

Artikel 4

  • 1. 
    Onder voorbehoud van de toepassing van de communautaire voorschriften, is het verrichten van het in artikel 3 bedoelde cabotagevervoer onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in de lidstaat van ontvangst van kracht zijn op de volgende gebieden:
  • a) 
    tarieven en contractuele voorwaarden van het vervoer;
  • b) 
    afmetingen en gewichten van bedrijfsvoertuigen. De afmetingen en gewichten mogen eventueel groter zijn dan die welke in de lidstaat van vestiging van de vervoersondernemer gelden, doch mogen in geen geval groter zijn dan de technische normen als vermeld in het certificaat van overeenstemming;
  • c) 
    voorschriften inzake het vervoer van sommige categorieën personen, te weten scholieren, kinderen en personen met een beperkte mobiliteit;
  • d) 
    rij- en rusttijden;
  • e) 
    belasting over de toegevoegde waarde (BTW) op vervoersdiensten. Op dit gebied is artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG van Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde: uniforme grondslag (8) - van toepassing op de verrichtingen bedoeld in artikel 1 van deze verordening.
  • 2. 
    Cabotagediensten voor het in artikel 3, punt 3, bedoelde vervoer, zijn, onder voorbehoud van de toepassing van de communautaire voorschriften, onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die in de lidstaat van ontvangst van kracht zijn ten aanzien van de eisen die worden gesteld aan de machtigingen, de aanbestedingsprocedures, de te onderhouden verbindingen, de regelmaat, de continuïteit, de frequentie, alsmede de routes.
  • 3. 
    De technische normen inzake fabricage en uitrusting waaraan voertuigen moeten voldoen die voor het verrichten van cabotagevervoer worden gebruikt, zijn die welke gelden voor voertuigen die tot het internationale vervoer worden toegelaten.
  • 4. 
    De lidstaten moeten de in de leden 1 en 2 bedoelde nationale bepalingen op de niet op hun grondgebied gevestigde vervoersondernemers onder dezelfde voorwaarden toepassen als op hun eigen onderdanen, zodat openlijke of verkapte discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging daadwerkelijk wordt uitgesloten.
  • 5. 
    Indien blijkt dat de lijst van de in lid 1 genoemde voorschriften van de lidstaat van ontvangst gezien de ervaring moet worden gewijzigd, neemt de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit.

Artikel 5

De communautaire vergunning of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift moet zich aan boord van het voertuig bevinden en op verzoek van de met de controle belaste beambten worden getoond.

Artikel 6

  • 1. 
    Bij ongeregeld cabotagevervoer is een controleformulier, reisblad, vereist dat zich aan boord van het voertuig moet bevinden en op verzoek van de met de controle belaste beambten moet worden getoond.
  • 2. 
    Op het reisblad, waarvan het model door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 8 wordt vastgesteld, dienen de volgende gegevens te worden vermeld:
  • a) 
    de punten van vertrek en bestemming van het vervoer;
  • b) 
    de datum van aanvang en van beëindiging van het vervoer.
  • 3. 
    De reisbladen worden afgegeven in de vorm van door de bevoegde autoriteit of instantie van de lidstaat van vestiging gewaarmerkte boekjes. Het model van het reisbladboekje wordt door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 8 vastgesteld.
  • 4. 
    In het geval van bijzondere vormen van geregeld vervoer vervangt het contract, gesloten tussen de vervoersondernemer en degene die het vervoer organiseert, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, het controleformulier.

Het reisblad wordt evenwel ingevuld in de vorm van een maandoverzicht.

  • 5. 
    De gebruikte reisbladen worden teruggezonden aan de bevoegde autoriteit of instantie van de lidstaat van vestiging op een door deze autoriteit of instantie vast te stellen wijze.

Artikel 7

  • 1. 
    Aan het eind van elk kwartaal en binnen drie maanden - een termijn die door de Commissie in het in artikel 9 bedoelde geval tot één maand kan worden teruggebracht - deelt de bevoegde autoriteit of instantie van elke lidstaat de Commissie de gegevens mee betreffende bijzonder geregeld en ongeregeld cabotagevervoer dat tijdens het betreffende kwartaal is verricht door de aldaar gevestigde vervoersondernemers.

Dit geschiedt door middel van een tabel die wordt opgesteld overeenkomstig het model dat de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 8 heeft vastgesteld.

  • 2. 
    De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst doen de Commissie eenmaal per jaar een statistisch overzicht toekomen van het aantal vergunningen dat is afgegeven voor cabotagediensten in het kader van geregeld vervoer, zoals bedoeld in artikel 3, punt 3.
  • 3. 
    De Commissie zendt de lidstaten zo spoedig mogelijk overzichten toe van de gegevens die haar uit hoofde van lid 1 worden meegedeeld.

Artikel 8

In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, wordt de Commissie bijgestaan door het in artikel 10 bedoelde comité van raadgevende aard.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 9

  • 1. 
    In geval van ernstige verstoring van de nationale vervoersmarkt in een bepaalde geografische zone, veroorzaakt door de cabotageactiviteit of hierdoor verergerd, kunnen de lidstaten de kwestie bij de Commissie aanhangig maken, zodat vrijwaringsmaatregelen kunnen worden genomen. De lidstaten verstrekken de Commissie daartoe de nodige gegevens en delen haar mee welke maatregelen zij ten aanzien van de op hun grondgebied gevestigde vervoersondernemers overwegen te nemen.
  • 2. 
    In de zin van lid 1 wordt verstaan onder:
  • "ernstige verstoring van de nationale vervoersmarkt in een bepaalde geografische zone": het aan de dag treden van specifieke problemen op deze markt, die kunnen leiden tot een ernstig en mogelijk langdurig overaanbod dat een ernstige bedreiging vormt voor het financiële evenwicht en het voortbestaan van een aanzienlijk aantal ondernemingen voor personenvervoer over de weg;
  • "geografische zone": een zone die een deel of het geheel van het grondgebied van een lidstaat omvat of zich uitstrekt tot een deel of het geheel van het grondgebied van andere lidstaten.
  • 3. 
    De Commissie onderzoekt de situatie en beslist, na raadpleging van het in artikel 10 bedoelde raadgevend comité, binnen een maand na ontvangst van het verzoek van de lidstaat of het al dan niet noodzakelijk is vrijwaringsmaatregelen te treffen, en in bevestigend geval stelt zij die maatregelen vast.

De overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen blijven van kracht gedurende een periode van niet meer dan zes maanden, welke eenmaal met ten hoogste dezelfde geldigheidsduur kan worden verlengd.

De Commissie stelt de lidstaten en de Raad onverwijld in kennis van elk krachtens dit lid genomen besluit.

  • 4. 
    Indien de Commissie besluit vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van een of meer lidstaten te treffen, dienen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten maatregelen van gelijke strekking te treffen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoersondernemers en stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

Laatstgenoemde maatregelen gaan uiterlijk in op de datum waarop de vrijwaringsmaatregelen waartoe de Commissie heeft besloten van toepassing worden.

  • 5. 
    Elke lidstaat kan het in lid 3 bedoelde besluit van de Commissie binnen 30 dagen na de kennisgeving ervan aan de Raad voorleggen.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit nemen binnen een termijn van 30 dagen vanaf de datum waarop een lidstaat de zaak bij hem aanhangig heeft gemaakt of, als verscheidene lidstaten dat gedaan hebben, vanaf de datum van het eerste verzoek.

De maximumperiodes bedoeld in lid 3, tweede alinea, zijn van toepassing op het besluit van de Raad.

De bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten dienen maatregelen van gelijke strekking te nemen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoersondernemers en stellen de Commissie daarvan in kennis.

Indien de Raad binnen de in de tweede alinea bedoelde termijn geen besluit neemt, wordt het besluit van de Commissie definitief.

  • 6. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 3 genoemde maatregelen verlengd dienen te worden, dient zij daartoe een voorstel in bij de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.

Artikel 10

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie.

Het comité verleent de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 8 bijstand bij de opstelling van de modellen van het reisblad, het reisbladboekje en de tabel waarnaar in de artikelen 6 en 7 wordt verwezen.

  • 2. 
    Daarnaast is het de taak van het comité de Commissie van advies te dienen:
  • over verzoeken die overeenkomstig artikel 9, lid 1, door de lidstaten worden gedaan;
  • over maatregelen om ernstige verstoringen van de markt als bedoeld in artikel 9 op te lossen en met name over de praktische toepassing van deze maatregelen.
  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 11

  • 1. 
    De lidstaten verlenen elkaar bijstand voor de toepassing van deze verordening.
  • 2. 
    Onverminderd strafvervolgingen, mag de lidstaat van ontvangst sancties treffen tegen de niet aldaar gevestigde vervoersondernemer die bij cabotagevervoer op zijn grondgebied inbreuken op deze verordening of op de communautaire en nationale vervoersvoorschriften heeft gepleegd.

Hij treft deze sancties op niet-discriminerende basis en overeenkomstig lid 3.

  • 3. 
    De in lid 2 bedoelde sancties kunnen met name bestaan in een waarschuwing of, in geval van ernstige inbreuk of kleinere herhaalde inbreuken, in een tijdelijk verbod op het verrichten van cabotagevervoer op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst waar de inbreuk is gepleegd.

Blijkt een controlevergunning, een machtiging of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift vervalst te zijn, dan wordt het vervalste document onmiddellijk ingetrokken en, in voorkomend geval, zo spoedig mogelijk toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vervoersondernemer is gevestigd.

  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging in kennis van de vastgestelde inbreuken en de eventueel tegen de vervoersondernemer getroffen sancties en kunnen deze kennisgeving in geval van een ernstige inbreuk of van kleinere herhaalde inbreuken vergezeld doen gaan van een verzoek om sancties.

In geval van ernstige inbreuk of van kleinere herhaalde inbreuken beoordelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging of er een passende sanctie tegen de betrokken vervoersondernemer moet worden getroffen; zij moeten hierbij rekening houden met de sanctie die eventueel is getroffen in de lidstaat van ontvangst en ervoor zorgen dat de sancties tegen de betrokken vervoersondernemer in hun totaliteit in verhouding staan tot de inbreuk(en) die de aanleiding was (waren) voor deze sancties.

De sanctie die de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst treffen, kan in het uiterste geval intrekking van de machtiging tot uitoefening van het beroep van vervoerder van personen over de weg behelzen.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van vestiging kunnen de betrokken vervoersondernemers op grond van hun nationale recht ook voor een bevoegde nationale instantie dagvaarden.

Zij delen de overeenkomstig dit lid genomen besluiten mee aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

Artikel 12

De lidstaten garanderen dat de vervoersondernemers tegen een hun opgelegde administratieve sanctie beroep kunnen aantekenen bij een daartoe bevoegde rechter.

Artikel 13

  • 1. 
    De Commissie brengt vóór 30 juni 1998 het Parlement en de Raad verslag uit over zowel de resultaten van de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2454/92 als over het functioneren van de "geregelde diensten" in de lidstaten.
  • 2. 
    De Commissie brengt de Raad uiterlijk op 31 december 1999 verslag uit over de toepassing van deze verordening met name over de gevolgen van het cabotagevervoer voor de binnenlandse vervoersmarkten.

Artikel 14

De lidstaten doen tijdig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening en stellen de Commissie van deze bepalingen in kennis.

Artikel 15

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing vanaf 11 juni 1999.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 december 1997.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • M. 
    DELVAUX-STEHRES
  • (1) 
    PB C 60 van 29. 2. 1996, blz. 10 en PB C 124 van 21. 4. 1997, blz. 73.
  • (2) 
    PB C 30 van 30. 1. 1997, blz. 40.
  • (3) 
    Advies van het Europees Parlement van 28 november 1996 (PB C 380 van 16. 12. 1996, blz. 35), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 14 april 1997 (PB C 164 van 30. 5. 1997, blz 17) en besluit van het Europees Parlement van 16 juli 1997 (PB C 286 van 22. 9. 1997, blz. 84).
  • (4) 
    PB L 251 van 29. 8. 1992, blz. 1.
  • (5) 
    Arrest van 1 juni 1994, zaak C-388/92, Parlement versus Raad (Jurisprudentie 1994, blz. I-2081).
  • (6) 
    PB L 18 van 21. 1. 1997, blz. 1.
  • (7) 
    PB L 74 van 20. 3. 1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 11/98 (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
  • (8) 
    PB L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1 Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/95/EG (PB L 338 van 28. 12. 1996, blz. 89).

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.