Verordening 1995/603 - Gemeenschappelijke marktordening in de sector gedroogde voedergewassen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31995R0603

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31995R0603

Verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad van 21 februari 1995 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen

Publicatieblad Nr. L 063 van 21/03/1995 blz. 0001 - 0006

VERORDENING (EG) Nr. 603/95 VAN DE RAAD van 21 februari 1995 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende dat bij Verordening (EEG) nr. 1117/78 (3) een gemeenschappelijke marktordening voor gedroogde voedergewassen tot stand is gebracht; dat de steunregeling voor gedroogde voedergewassen is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 1417/78 (4);

Overwegende dat voor gedroogde voedergewassen uitsluitend forfaitaire steun zou moeten worden betaald; dat het steunbedrag voor kunstmatig gedroogde voedergewassen hoger moet zijn dan voor in de zon gedroogde voedergewassen, gezien de desbetreffende extra kosten;

Overwegende dat, om de uitgaven voor gedroogde voedergewassen in de Gemeenschap te beperken, voor steun in aanmerking komende maximumhoeveelheden moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat twee verschillende gegarandeerde maximumhoeveelheden (GMH's) moeten worden vastgesteld, namelijk één voor kunstmatig gedroogde voedergewassen en één voor in de zon gedroogde voedergewassen;

Overwegende dat deze GMH's billijk over de Lid-Staten moeten worden verdeeld om met name rekening te houden met hun gemiddelde produktie waarvoor zij in de verkoopseizoenen 1992/1993 en 1993/1994 op basis van de gegevens die in juli 1994 in het bezit waren van de Commissie de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1117/78 bedoelde steun hebben ontvangen;

Overwegende dat, om overproduktie in de Gemeenschap tegen te gaan, bij overschrijding van de GMH's de steun voor gedroogde voedergewassen moet worden verminderd; dat deze vermindering gelijkelijk in alle Lid-Staten moet worden toegepast voor de eerste 5 % waarmee de GMH wordt overschreden; dat boven dit percentage een extra vermindering moet worden toegepast voor de Lid-Staten die hun nationale gegarandeerde hoeveelheid hebben overschreden;

Overwegende dat het definitieve steunbedrag niet kan worden uitbetaald voordat is berekend of de GMH overschreden is; dat derhalve een voorschot op de steun moet worden betaald nadat de gedroogde voedergewassen het verwerkingsbedrijf hebben verlaten;

Overwegende dat het Europees Parlement zich heeft uitgesproken voor een groter voorschot dan de 50 % bedoeld in het Commissievoorstel; dat de Commissie zich bij deze opvatting heeft aangesloten en dat dit de bedragen in artikel 6 een voorlopig karakter geeft; dat de Raad om gevolg te geven aan dit verzoek, de kwestie van het bedrag van de voorschotten onmiddellijk opnieuw zal bezien op basis van het voorstel van de Commissie met het oog op de zo spoedig mogelijke aanneming van een verordening waarin dit punt definitief zal worden geregeld;

Overwegende dat, aangezien in de zuidelijke Lid-Staten al in april met de oogst begonnen wordt, het verkoopseizoen voor gedroogde voedergewassen waarvoor steun wordt verleend, moet lopen van 1 april ieder jaar tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar;

Overwegende dat criteria moeten worden vastgesteld betreffende de minimumkwaliteit van gedroogde voedergewassen die voor steun in aanmerking komen;

Overwegende dat, om een regelmatige voorziening van de verwerkingsbedrijven met groenvoedergewassen te bevorderen en de steunregeling ook aan de producenten ten goede te laten komen, moet worden bepaald dat de steun in bepaalde gevallen slechts wordt verleend op voorwaarde dat producenten en verwerkingsbedrijven contracten hebben gesloten;

Overwegende dat de contracten enerzijds een regelmatige voorziening van de verwerkingsbedrijven moeten bevorderen en anderzijds moeten bewerkstelligen dat de steun aan de producenten ten goede komt; dat daartoe in de contracten een aantal bepalingen moeten worden opgenomen;

Overwegende dat de verwerkende bedrijven aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen om aanspraak te kunnen maken op de steun; dat deze bedrijven derhalve een voorraadboekhouding dienen te voeren die de nodige gegevens bevat om het recht op de steun te kunnen controleren en dat zij alle andere nodige bewijzen moeten kunnen leveren;

Overwegende dat, wanneer de producenten en verwerkingsbedrijven geen contracten hebben gesloten, deze bedrijven andere gegevens moeten verstrekken om te kunnen nagaan of zij recht hebben op de steun;

Overwegende dat in contracten voor de verwerking van door de producent geleverde voedergewassen bepalingen opgenomen moeten worden die het doorgeven van de steun aan de producent mogelijk maken;

Overwegende dat, om de uitvoering van de voorgenomen maatregelen te vergemakkelijken, een procedure moet worden vastgesteld waarbij een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in een comité van beheer tot stand wordt gebracht;

Overwegende dat de Gemeenschap in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-Ronde na onderhandeling overeenstemming heeft bereikt over een aantal overeenkomsten (hierna "GATT-Overeenkomsten" genoemd); dat enkele van deze overeenkomsten, met name de Overeenkomst inzake de landbouw, hierna "de Overeenkomst" genoemd, betrekking hebben op de landbouwsector;

Overwegende dat, aangezien in de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen nauwkeurige regels zijn vastgesteld voor de toepassing van vrijwaringsclausules zoals die welke zijn vastgesteld in de gemeenschappelijke marktordeningen, de vrijwaringsclausule voor gedroogde voedergewassen moet worden aangevuld met een verwijzing naar de verplichtingen op grond van internationale overeenkomsten;

Overwegende dat de inwerkingtreding van de nieuwe handelsregeling met derde landen moet samenvallen met de datum waarop de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde resulterende verplichtingen voor de Gemeenschap van kracht worden;

Overwegende dat de Verordeningen (EEG) nr. 1117/78 en (EEG) nr. 1417/78 moeten worden ingetrokken, met uitzondering van bepaalde artikelen die van kracht blijven tot de datum van inwerkingtreding van de voorschriften die uitvoering geven aan de resultaten van de besprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de sector gedroogde voedergewassen wordt een gemeenschappelijke marktordening tot stand gebracht die geldt voor de volgende produkten:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 2

Het verkoopseizoen voor de in artikel 1 genoemde produkten begint elk jaar op 1 april en eindigt op 31 maart van het daaropvolgende jaar.

TITEL I

Steunregeling

Artikel 3

  • 1. 
    Voor de in artikel 1 genoemde produkten wordt steun verleend.
  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 5 wordt de steun voor de in artikel 1, onder a), eerste en derde streepje, en artikel 1, onder b), genoemde produkten vastgesteld op 68,83 ecu/ton.
  • 3. 
    Onverminderd het bepaalde in artikel 5, wordt de steun voor de in artikel 1, onder a), tweede en vierde streepje, genoemde produkten vastgesteld op 38,64 ecu/ton.

Artikel 4

  • 1. 
    Voor ieder verkoopseizoen wordt een gegarandeerde maximumhoeveelheid (GMH) van 4,394 miljoen ton kunstmatig gedroogde voedergewassen vastgesteld waarvoor de in artikel 3, lid 2, bedoelde steun kan worden verleend.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde GMH wordt als volgt over de Lid-Staten verdeeld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • 3. 
    Voor ieder verkoopseizoen wordt een gegarandeerde maximumhoeveelheid (GMH) van 443 500 ton in de zon gedroogde voedergewassen vastgesteld waarvoor de in artikel 3, lid 3, bedoelde steun kan worden verleend.
  • 4. 
    De in lid 3 bedoelde GMH wordt als volgt over de Lid-Staten verdeeld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 5

Wanneer in een bepaald verkoopseizoen de hoeveelheid gedroogde voedergewassen waarvoor op grond van artikel 3, lid 2, respectievelijk lid 3, steun wordt aangevraagd, de in artikel 4, lid 1, respectievelijk lid 3, bedoelde GMH overschrijdt, wordt de voor dat verkoopseizoen uit te betalen steun als volgt berekend:

  • voor zover de GMH met niet meer dan 5 % wordt overschreden, wordt de steun in alle Lid-Staten verlaagd met een bedrag dat overeenkomt met dit overschrijdingspercentage;
  • bij een overschrijding van meer dan 5 % wordt de steun additioneel verlaagd in elke Lid-Staat die zijn NGH met meer dan 5 % overschreden heeft, en wel naar verhouding van deze overschrijding.

De Commissie stelt deze verlaging volgens de procedure van artikel 17 vast op een zodanig peil dat de uitgaven in landbouwecu niet hoger uitkomen dan wanneer de GMH niet overschreden was.

Artikel 6

  • 1. 
    Bedrijven die gedroogde voedergewassen produceren en op grond van deze verordening steun aanvragen, kunnen aanspraak maken op een voorschot van:
  • 34,41 ecu/ton voor gedroogde voedergewassen waarvoor de in artikel 3, lid 2, bedoelde steun wordt aangevraagd;
  • 19,32 ecu/ton voor gedroogde voedergewassen waarvoor de in artikel 3, lid 3, bedoelde steun wordt aangevraagd.

De Lid-Staten moeten de nodige controles uitvoeren om uit te maken of de gegadigden terecht aanspraak maken op het voorschot. Het voorschot wordt uitgekeerd zodra het recht op het voorschot vastgesteld is.

  • 2. 
    Om voor een voorschot in aanmerking te komen, moet het betrokken voeder het verwerkingsbedrijf verlaten hebben.
  • 3. 
    Wanneer een voorschot betaald is, wordt een saldo uitgekeerd dat gelijk is aan het eventuele verschil tussen het voorschot en het totale aan het verwerkingsbedrijf verschuldigde steunbedrag met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.

Artikel 7

Ieder jaar delen de Lid-Staten de Commissie uiterlijk op 31 mei de hoeveelheden gedroogde voedergewassen mee die in het vorige verkoopseizoen in aanmerking kwamen voor de in artikel 3, lid 2, respectievelijk lid 3, bedoelde steun.

Artikel 8

De in artikel 3 bedoelde steun wordt op verzoek van de belanghebbende toegekend voor gedroogde voedergewassen die de verwerkingsbedrijven hebben verlaten en aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a) 
    het maximumvochtgehalte ligt tussen 11 en 14 %, waarbij het kan verschillen naar gelang van de aanbiedingsvorm van het produkt;
  • b) 
    het minimumgehalte aan ruwe eiwitten in de droge stof is niet lager dan:
  • 15 % voor de in artikel 1, onder a), en artikel 1, onder b), tweede streepje, bedoelde produkten;
  • 45 % voor de in artikel 1, onder b), eerste streepje, bedoelde produkten;
  • c) 
    de gedroogde voedergewassen zijn van gezonde handelskwaliteit.

Aanvullende voorwaarden, met name inzake het vezel- en caroteengehalte, kunnen evenwel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 17.

Artikel 9

De in artikel 3 bedoelde steun wordt alleen uitbetaald aan bedrijven die de in artikel 1 genoemde produkten verwerken en die:

  • a) 
    een voorraadboekhouding voeren waarin ten minste worden vermeld:
  • de verwerkte hoeveelheden groenvoeder en, in voorkomend geval, in de zon gedroogde voedergewassen; wanneer de bijzondere situatie van het bedrijf dit vereist, kan evenwel worden toegestaan dat de hoeveelheden worden geraamd aan de hand van de ingezaaide oppervlakte;
  • de geproduceerde hoeveelheden gedroogde voedergewassen, alsmede de hoeveelheden en de kwaliteit van de gedroogde voedergewassen die het bedrijf hebben verlaten;
  • b) 
    in voorkomend geval, alle andere bewijsstukken overleggen die nodig zijn om na te gaan of het bedrijf op de steun aanspraak kan maken;
  • c) 
    minstens onder één van de volgende categorieën vallen:
  • bedrijven die contracten hebben gesloten met producenten van te drogen voedergewassen;
  • bedrijven die hun eigen oogst of, wanneer het groeperingen betreft, de oogst van hun leden hebben verwerkt;
  • bedrijven die de voedergewassen hebben betrokken van natuurlijke of rechtspersonen die bepaalde nader te omschrijven waarborgen bieden en die met de producenten van de te drogen voedergewassen contracten hebben gesloten; deze natuurlijke of rechtspersonen moeten kopers zijn die door de bevoegde instantie van de Lid-Staat waar de voedergewassen geoogst worden, zijn erkend onder voorwaarden die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 17.

Artikel 10

Bedrijven die hun eigen oogst of, wanneer het groeperingen betreft, de oogst van hun leden verwerken, doen jaarlijks vóór een vast te stellen datum aan de bevoegde instantie van de Lid-Staten aangifte van de oppervlakten waarvan de oogst aan voedergewassen voor verwerking bestemd is.

Artikel 11

  • 1. 
    De in artikel 9, onder c), bedoelde contracten met producenten van te drogen voedergewassen moeten, naast de aan de producent te betalen prijs voor het groenvoeder of, in voorkomend geval, de in de zon gedroogde voedergewassen, ten minste de volgende gegevens bevatten:
  • de oppervlakte waarvan de oogst aan het verwerkingsbedrijf moet worden geleverd,
  • de leverings- en betalingsvoorwaarden.
  • 2. 
    Wanneer de in artikel 9, onder c), eerste streepje, bedoelde contracten betrekking hebben op het in loon verwerken van door de producenten geleverde voedergewassen, moet in deze contracten ten minste de oppervlakte zijn aangegeven waarvan de oogst moet worden geleverd, en moeten zij een bepaling bevatten waarbij het verwerkingsbedrijf verplicht wordt om aan de producenten de in artikel 3 bedoelde steun uit te keren die het bedrijf ontvangt voor de op grond van het contract verwerkte hoeveelheden.

Artikel 12

  • 1. 
    De Lid-Staten voeren een controlesysteem in om bij elk verwerkingsbedrijf te kunnen nagaan of
  • aan de in de vorige artikelen vastgestelde voorwaarden wordt voldaan;
  • de hoeveelheden waarvoor steun wordt aangevraagd overeenstemt met de hoeveelheden gedroogde voedergewassen van de minimumkwaliteit die het verwerkingsbedrijf verlaten.
  • 2. 
    Wanneer het gedroogde voeder het verwerkingsbedrijf verlaat wordt het gewogen en worden monsters genomen.
  • 3. 
    De Lid-Staten delen de voorschriften die zij op grond van lid 1 willen toepassen aan de Commissie mee vóór ze worden vastgesteld.

TITEL II

Regeling van het handelsverkeer met derde landen

Artikel 13

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gelden voor de in artikel 1 genoemde produkten de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief.

Artikel 14

  • 1. 
    De algemene bepalingen voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur en de bijzondere regels voor de toepassing ervan gelden voor de indeling van de onder deze verordening vallende produkten; de tariefnomenclatuur die voortvloeit uit deze verordening, wordt overgenomen in het gemeenschappelijk douanetarief.
  • 2. 
    Behoudens andersluidende bepalingen die bij deze verordening of op grond van een van de bepalingen ervan worden vastgesteld, zijn in het handelsverkeer met derde landen verboden:
  • de toepassing van enige heffing van gelijke werking als een douanerecht,
  • de toepassing van enige kwantitatieve beperking of maatregel van gelijke werking.

Artikel 15

  • 1. 
    Als in de Gemeenschap de markt voor een of meer van de in artikel 1 bedoelde produkten als gevolg van toegenomen invoer of uitvoer ernstige verstoringen ondergaat of dreigt te ondergaan die de doeleinden van artikel 39 van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, kunnen in het handelsverkeer met derde landen passende maatregelen worden toegepast totdat deze verstoring opgeheven of het gevaar daarvoor geweken is.

De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, volgens de stemmingsprocedure van artikel 43, lid 2, van het Verdrag de algemene toepassingsbepalingen van dit lid vast en bepaalt in welke gevallen en binnen welke grenzen de Lid-Staten conservatoire maatregelen kunnen nemen.

  • 2. 
    Als de in lid 1 bedoelde situatie zich voordoet, beslist de Commissie op verzoek van een Lid-Staat of op eigen initiatief over de noodzakelijke maatregelen, die aan de Lid-Staten worden meegedeeld en die onmiddellijk van toepassing zijn. Als bij de Commissie een dergelijk verzoek van een Lid-Staat wordt ingediend, beslist zij hierover binnen drie werkdagen na ontvangst van het verzoek.
  • 3. 
    Iedere Lid-Staat kan een maatregel van de Commissie binnen drie werkdagen volgende op de dag van de mededeling ervan aan de Raad voorleggen. De Raad komt onverwijld bijeen. Hij kan de betreffende maatregel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wijzigen of vernietigen.
  • 4. 
    De bepalingen van dit artikel worden toegepast met inachtneming van de verplichtingen op grond van de overeenkomsten die zijn gesloten in overeenstemming met artikel 228, lid 2, van het Verdrag.

TITEL III

Algemene bepalingen

Artikel 16

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, zijn de artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag van toepassing op de produktie van en de handel in de in artikel 1 genoemde produkten.

Artikel 17

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.
  • 2. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure bij het comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat.
  • 3. 
    De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
  • 4. 
    De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien echter deze maatregelen niet in overeenstemming zijn met het door het comité uitgebrachte advies, worden zij door de Commissie onverwijld ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval
  • kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, voor ten hoogste een maand na deze kennisgeving uitstellen;
  • kan de Raad binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.
  • 5. 
    Het comité kan elk ander vraagstuk onderzoeken dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat aan de orde wordt gesteld.

Artikel 18

Volgens de procedure van artikel 17:

  • a) 
    worden de bepalingen ter uitvoering van deze verordening vastgesteld, met name de voorschriften betreffende:
  • het verlenen van de in artikel 3 bedoelde steun en van het in artikel 6 bedoelde voorschot,
  • de controle op en de bepaling van het recht op de steun, met inbegrip van alle nodige controlemaatregelen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van bepaalde elementen van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem,
  • de criteria voor de bepaling van de minimumkwaliteit,
  • de voorwaarden waaraan de in artikel 9, onder c), tweede streepje, bedoelde bedrijven moeten voldoen, en de in artikel 10 bedoelde voorwaarden,
  • de op grond van artikel 12, lid 2, uit te voeren controles,
  • de criteria voor het sluiten van de in artikel 9 bedoelde contracten en de inlichtingen die daarin naast de in artikel 11 bedoelde gegevens moeten voorkomen,
  • de toepassing van de gegarandeerde maximumhoeveelheid (GMH);
  • b) 
    eventuele maatregelen die noodzakelijk zijn om de overgang van de bij Verordening (EEG) nr. 1117/78 vastgestelde steunregeling naar de in deze verordening omschreven regeling te vergemakkelijken.

Artikel 19

De Lid-Staten moeten de Commissie de ter uitvoering van deze verordening getroffen maatregelen meedelen.

Artikel 20

Verordening (EEG) nr. 1117/78 wordt ingetrokken met uitzondering van de artikelen 7 en 8, die van toepassing blijven tot en met 30 juni 1995.

Verordening (EEG) nr. 1417/78 wordt ingetrokken.

Artikel 21

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 april 1995, met uitzondering van titel II, die van toepassing is vanaf 1 juli 1995.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 21 februari 1995.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • J. 
    PUECH
  • (1) 
    PB nr. C 365 van 21. 12. 1994, blz. 8.
  • (2) 
    PB nr. C 56 van 6. 3. 1995.
  • (3) 
    PB nr. L 142 van 30. 5. 1978, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3496/93 (PB nr. L 319 van 21. 12. 1993, blz. 17).
  • (4) 
    PB nr. L 171 van 28. 6. 1978, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1110/89 (PB nr. L 118 van 29. 4. 1989, blz. 1).

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.