Besluit 1994/8 - 22 december 1993 Machtiging van Duitsland af te wijken van artikel 2, punt 1, en artikel 17 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van nationale wetgeving inzake omzetbelasting

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31994D0008

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31994D0008

94/8/EG: BESCHIKKING VAN DE RAAD van 22 december 1993 waarbij de Bondsrepubliek Duitsland wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 2, punt 1, en artikel 17 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting

Publicatieblad Nr. L 007 van 11/01/1994 blz. 0013 - 0014

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 22 december 1993 waarbij de Bondsrepubliek Duitsland wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 2, punt 1, en artikel 17 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting (94/8/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), inzonderheid op artikel 27,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat de Raad, volgens artikel 27, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG, op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke Lid-Staat kan machtigen bijzondere, van die richtlijn afwijkende maatregelen te treffen om de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen;

Overwegende dat de Bondsrepubliek Duitsland bij brief van 27 oktober 1993, die op 10 november 1993 bij de Commissie is geregistreerd, heeft verzocht om machtiging tot het invoeren van een maatregel die afwijkt van artikel 17 van Richtlijn 77/388/EEG;

Overwegende dat de andere Lid-Staten op 22 november 1993 van het verzoek van de Bondsrepubliek Duitsland in kennis zijn gesteld;

Overwegende dat, ingevolge de tenuitvoerlegging van de overgangsregeling voor de BTW, op bepaalde werkzaamheden met betrekking tot roerende lichamelijke zaken, alsmede bepaalde goederenvervoerdiensten en diensten in verband met activiteiten die met vervoer samenhangen BTW wordt geheven op de plaats waar die diensten worden verricht, ongeacht de plaats waar de belastingplichtige ontvanger van die diensten zijn recht op aftrek kan doen gelden; dat een en ander leidt tot een toename van het aantal gevallen waarin een beroep wordt gedaan op de bij de Richtlijnen 79/1072/EEG (2) en 86/560/EEG (3) ingestelde teruggaafregelingen;

Overwegende dat de toename van het aantal gevallen waarin een beroep wordt gedaan op de bij de Richtlijnen 79/1072/EEG en 86/560/EEG ingestelde teruggaafregelingen een belemmering kan vormen voor de ontwikkeling van het intracommunautaire verkeer op het gebied van bepaalde diensten;

Overwegende dat met deze afwijkende maatregel wordt beoogd een vereenvoudiging tot stand te brengen die erin bestaat vrijstelling te verlenen voor bepaalde diensten die worden verricht ten behoeve van niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen die in de Gemeenschap zijn geïdentificeerd en waarvoor die belastingplichtigen in ieder geval recht op teruggaaf zouden hebben;

Overwegende dat het dienstig is de belastingplichtigen bepaalde verplichtingen op te leggen om belastingfraude en -ontwijking te voorkomen;

Overwegende dat het gewenst is om de afwijking te beperken tot de tijd die nodig is om de Raad in staat te stellen, op voorstel van de Commissie, een definitieve oplossing te vinden;

Overwegende dat deze afwijkende maatregel geen invloed heeft op de eigen middelen uit de BTW van de Europese Gemeenschappen,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van artikel 2, punt 1, van Richtlijn 77/388/EEG wordt de Bondsrepubliek Duitsland gemachtigd vrijstelling te verlenen voor diensten, als bedoeld in artikel 2, die worden verricht ten behoeve van belastingplichtigen die overeenkomstig artikel 22, lid 1, onder c), d) en e), van Richtlijn 77/388/EEG en in een andere Lid-Staat dan Duitsland zijn geïdentificeerd, en die op grond van de Richtlijnen 79/1072/EEG en 86/560/EEG in aanmerking zouden zijn gekomen voor teruggaaf van belasting die verschuldigd zou zijn indien die op die diensten was geheven.

Artikel 2

Onder de in artikel 1 gestelde voorwaarden wordt de Bondsrepubliek Duitsland gemachtigd de volgende handelingen vrij te stellen:

  • 1. 
    de in artikel 9, lid 2, onder c), derde en vierde streepje, van Richtlijn 77/388/EEG genoemde diensten, met uitzondering van de diensten die op grond van de artikelen 14, 15 en 16 van Richtlijn 77/388/EEG zijn vrijgesteld;
  • 2. 
    de vervoerdiensten in het binnenlands verkeer overeenkomstig artikel 9, lid 2, onder b), van Richtlijn 77/388/EEG die rechtstreeks verband houden met intracommunautair goederenvervoer als omschreven in artikel 28 ter, C, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG;
  • 3. 
    met vervoer samenhangende activiteiten in de zin van artikel 9, lid 2, onder c), tweede streepje, van Richtlijn 77/388/EEG, die plaatsvinden binnen het grondgebied van het land waar de onder punt 2 vallende vervoerdiensten worden verricht.

Artikel 3

In afwijking van artikel 17 van Richtlijn 77/388/EEG geven de in artikel 2 genoemde diensten die met vrijstelling van belasting onder de in artikel 1 gestelde voorwaarden worden verricht, recht op aftrek.

Artikel 4

Voor de toepassing van de in artikel 1 bedoelde vrijstelling moet de dienstverrichter met name:

  • 1. 
    voor de in artikel 2, punt 1, genoemde diensten:
  • in het bezit zijn van een verklaring betreffende de hoedanigheid van belastingplichtige van de ontvanger, die, naar gelang van het geval, is uitgereikt in de bij Richtlijn 79/1072/EEG of Richtlijn 86/560/EEG voorgeschreven vorm;
  • op zijn factuur de reden van de vrijstelling vermelden, alsmede het identificatienummer waarmee de klant wordt geïdentificeerd overeenkomstig artikel 22, lid 1, onder c), d) en e), van Richtlijn 77/388/EEG en waaronder hem de dienst is verleend;
  • 2. 
    voor de in artikel 2, punt 2, genoemde diensten:
  • voldoen aan de in het tweede streepje van punt 1 vermelde verplichtingen en in het bezit zijn van een verklaring waarin de ontvanger bevestigt dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 1;
  • het bewijs leveren dat de vervoerdienst rechtstreeks verband houdt met intracommunautair goederenvervoer in de zin van artikel 28 ter, C, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG;
  • 3. 
    voor de in artikel 2, punt 3, genoemde diensten:
  • voldoen aan de in het tweede streepje van punt 1 vermelde verplichtingen en in het bezit zijn van een verklaring waarin de ontvanger bevestigt dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 1;
  • het bewijs leveren dat de met vervoer samenhangende activiteiten rechtstreeks verband houden met de vervoerdiensten bedoeld in artikel 2, punt 2.

Artikel 5

De Raad neemt naar aanleiding van een voorstel dat de Commissie zo spoedig mogelijk zal indienen, na raadpleging van het Europees Parlement, vóór 31 december 1994, met eenparigheid van stemmen, een wijziging van Richtlijn 77/388/EEG aan met betrekking tot de in deze beschikking vermelde diensten.

De in deze beschikking vervatte machtigingen verstrijken op de datum die de Raad bepaalt bij de aanneming van de in de eerste alinea bedoelde wijziging van Richtlijn 77/388/EEG, doch uiterlijk per 31 december 1994.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 22 december 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

J.-M. DEHOUSSE

  • (1) 
    PB nr. L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/111/EEG (PB nr. L 384 van 30. 12. 1992, blz. 47).
  • (2) 
    PB nr. L 331 van 27. 12. 1979, blz. 11.
  • (3) 
    PB nr. L 326 van 21. 11. 1986, blz. 40.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.