Richtlijn 1992/6 - Installatie en het gebruik, in de EG, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen
Publicatieblad Nr. L 057 van 02/03/1992 blz. 0027 - 0028
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 4 blz. 0072
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 4 blz. 0072
RICHTLIJN 92/6/EEG VAN DE RAAD van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),
Overwegende dat het een van de doelstellingen van het gemeenschappelijk vervoerbeleid is gemeenschappelijke voorschriften vast te stellen die van toepassing zijn op het internationale vervoer binnen de Gemeenschap en het verkeer van voertuigen te vergemakkelijken;
Overwegende dat alle Lid-Staten te kampen hebben met ernstige problemen in verband met de verkeersveiligheid en het milieu door de toename van het wegverkeer en de daaruit voortvloeiende gevaren en hinder;
Overwegende dat vrachtwagens en autobussen voldoende motorvermogen nodig hebben om hellingen op te gaan, maar dat zij daardoor ook in staat zijn op vlakke wegen overdreven snelheden te bereiken die onverenigbaar zijn met de eigenschappen van andere componenten van deze voertuigen, zoals remmen en banden; dat op grond hiervan een aantal Lid-Staten voor bepaalde categorieën motorvoertuigen snelheidsbegrenzers verplicht hebben gesteld;
Overwegende dat de positieve gevolgen van snelheidsbegrenzers voor het milieu en het energieverbruik, de slijtage van motor en banden, alsmede de verkeersveiligheid veel groter zullen worden als deze apparaten algemeen worden gebruikt;
Overwegende dat het gebruik van snelheidsbegrenzers slechts zin heeft als het apparaat technisch zo volmaakt is dat bedrog in voldoende mate kan worden voorkomen;
Overwegende dat in een eerste stadium slechts eisen dienen te gelden voor zwaardere categorieën motorvoertuigen die het meest in het internationale vervoer worden gebruikt, en daarna uitgebreid zouden kunnen worden tot lichtere categorieën motorvoertuigen, afhankelijk van de technische mogelijkheden en de ervaring in de Lid-Staten;
Overwegende dat in sommige Lid-Staten is bepaald dat voertuigen die uitsluitend voor het vervoer van gevaarlijke goederen worden gebruikt, moeten beschikken over snelheidsbegrenzers die zijn afgesteld op een lagere maximumsnelheid dan die waarin de onderhavige richtlijn voorziet; dat de Lid-Staten in dit bijzondere geval de mogelijkheid moeten hebben om de regelgeving te handhaven voor op hun grondgebied geregistreerde voertuigen, omdat daardoor de verkeersveiligheid en de bescherming van de bevolking worden versterkt, overeenkomstig de doelstellingen van deze richtlijn;
Overwegende dat de installatie van snelheidsbegrenzers in onder deze richtlijn vallende voertuigen van de categorieën M3 en N3 die vóór de inwerkingtreding van de richtlijn zijn geregistreerd en uitsluitend bestemd zijn voor binnenlands vervoer, met name in een aantal Lid-Staten excessieve kosten met zich kan brengen; dat deze Lid-Staten bijgevolg de toepassing van de artikelen 2 en 3 van deze richtlijn op de desbetreffende voertuigen moeten kunnen uitstellen tot een latere datum;
Overwegende dat deze richtlijn niet van invloed is op de prerogatieven van bepaalde Lid-Staten op het terrein van snelheidsbeperkingen,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "motorvoertuig" verstaan : een door een motor aangedreven voertuig van een van de hierna genoemde categorieën, bestemd voor deelneming aan het wegverkeer, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur :
-
-voertuigen van categorie M3 met een maximumgewicht van meer dan 10 ton,
-
-voertuigen van categorie N3,
waarbij onder de categorieën M3 en N3 worden verstaan deze categorieën zoals zij zijn omschreven in bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG ( 4 ).
Artikel 2
De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de in artikel 1 bedoelde motorvoertuigen van categorie M3 alleen aan het wegverkeer kunnen deelnemen indien zij zijn uitgerust met een snelheidsbegrenzer die op een maximumsnelheid van 100 km per uur is afgesteld .
Artikel 3
1 . De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat motorvoertuigen van categorie N3 alleen aan het wegverkeer kunnen deelnemen indien zij zijn uitgerust met een snelheidsbegrenzer die zodanig is afgesteld dat de maximumsnelheid niet meer dan 90 km per uur kan bedragen; gelet op de bij de huidige stand van de technologie bestaande toelaatbare technische tolerantie tussen de afstelwaarde en de werkelijke verkeerssnelheid moet deze begrenzer op 85 km per uur worden afgesteld .
2 . De Lid-Staten mogen de maximumsnelheid van de begrenzers lager dan 85 km per uur vaststellen voor voertuigen die uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen en die op hun grondgebied zijn geregistreerd .
Artikel 4
1 . De artikelen 2 en 3 zijn van toepassing op vanaf 1 januari 1994 geregistreerde voertuigen .
2 . De artikelen 2 en 3 zijn uiterlijk per 1 januari 1995 eveneens van toepassing op voertuigen die zijn geregistreerd tussen 1 januari 1988 en 1 januari 1994 .
Wanneer deze voertuigen uitsluitend voor binnenlands vervoer worden gebruikt, kunnen de artikelen 2 en 3 evenwel uiterlijk per 1 januari 1996 worden toegepast .
Artikel 5
1 . Tot het tijdstip waarop de communautaire bepalingen op dit gebied van toepassing worden, moeten de in de artikelen 2 en 3 bedoelde snelheidsbegrenzers voldoen aan de door de bevoegde nationale autoriteiten vastgestelde technische voorschriften .
2 . De snelheidsbegrenzers worden geïnstalleerd door door de Lid-Staten erkende bedrijven of instanties .
Artikel 6
Het bepaalde in de artikelen 2 en 3 geldt niet voor motorvoertuigen die worden gebruikt door de gewapende macht, de burgerbescherming, de brandweer en andere nooddiensten, alsmede openbare-ordediensten .
Deze artikelen gelden evenmin voor voertuigen :
-
-die door de aard van hun constructie de in de artikelen 2 en 3 vermelde snelheden niet kunnen overschrijden,
-
-die voor wetenschappelijke proefnemingen op de weg worden gebruikt,
-
-die voor openbaar vervoer in uitsluitend stadsgebieden worden gebruikt .
Artikel 7
1 . De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 oktober 1993 aan deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen . De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten .
2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de wezenlijke bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen .
Artikel 8
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Brussel, 10 februari 1992 .
Voor de Raad
De Voorzitter
Jorge BRAGA DE MACEDO
( 1 ) PB nr . C 225 van 30 . 8 . 1991, blz . 11.(2 ) PB nr . C 13 van 20 . 1 . 1992 .(3 ) PB nr . C 40 van 17 . 2 . 1992.(4 ) Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( PB nr . L 42 van 23 . 2. 1970, blz . 1 ), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/403/EEG ( PB nr . L 220 van 8 . 8 . 1987, blz . 44 ).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.