Richtlijn 1989/647 - Solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31989L0647

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31989L0647

Richtlijn 89/647/EEG van de Raad van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen

Publicatieblad Nr. L 386 van 30/12/1989 blz. 0014 - 0022

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0039

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0039

RICHTLIJN VAN DE RAAD van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen ( 89/647/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57,

lid 2, eerste en derde zin,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

In samenwerking met het Europese Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal

Comité ( 3 ),

Overwegende dat de grondslag voor de onderhavige richtlijn is gelegd door de werkzaamheden van het Raadgevend Comité voor het bankwezen, dat krachtens artikel 6, lid 4, van Richtlijn 77/780/EEG van de Raad van 12 december 1977 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen ( 4 ), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/646/EEG ( 5 ), de Commissie voorstellen kan doen met het oog op de cooerdinatie van de in de Lid-Staten geldende coëfficiënten;

Overwegende dat de vaststelling van een passende solvabiliteitsratio een centrale rol speelt bij het toezicht op kredietinstellingen;

Overwegende dat een ratio waarbij activa en posten buiten de balanstelling naar kredietrisicograad worden gewogen een bijzonder nuttige solvabiliteitsmaatstaf is;

Overwegende dat de totstandbrenging van gemeenschappelijke normen voor het eigen vermogen in verhouding tot activa en posten buiten de balanstelling waarvoor een kredietrisico bestaat, derhalve een wezenlijk onderdeel vormt van de harmonisatie die nodig is om te komen tot wederzijdse erkenning van de toezichtmethoden en bijgevolg tot voltooiing van de interne markt voor het bankwezen;

Overwegende dat de onderhavige richtlijn derhalve moet worden gezien in samenhang met andere specifieke instrumenten tot harmonisatie van de basistechnieken van het toezicht op kredietinstellingen;

Overwegende dat deze richtlijn mede moet worden beschouwd als een aanvulling van Richtlijn 89/646/EEG die het algemene kader bepaalt waarvan deze richtlijn een integrerend deel is;

Overwegende dat de kredietinstellingen in een gemeenschappelijke bancaire markt rechtstreeks met elkaar in concurrentie zullen moeten treden en dat het aannemen van gemeenschappelijke solvabiliteitsnormen in de vorm van een minimumratio concurrentievervalsing zal voorkomen en het bankwezen van de Gemeenschap zal versterken;

Overwegende dat de onderhavige richtlijn voorziet in verschillende wegingsfactoren voor garanties verstrekt door verschillende financiële instellingen; dat de Commissie zich er derhalve toe verbindt te onderzoeken of de onderhavige richtlijn in haar geheel aanzienlijke mededingingsdistorsies tussen kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen meebrengt en in het licht van dat onderzoek na te gaan of maatregelen om dit te verhelpen gerechtvaardigd zijn;

Overwegende dat de bij de onderhavige richtlijn vastgestelde minimumratio het eigen vermogen van de kredietinstellingen in de Gemeenschap versterkt; dat voor 8 % is gekozen op grond van een statistische enquête naar de begin 1988 geldende vermogenseisen;

Overwegende dat het meten van en het rekening houden met de rente - en wisselkoers - en andere marktrisico's eveneens van groot belang zijn voor het toezicht op kredietinstellingen; dat de Commissie derhalve in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten en alle andere instanties die overeenkomstige doeleinden nastreven, de bruikbare technieken verder zal bestuderen; dat zij passende voorstellen zal doen voor de verdere harmonisatie van de regels inzake het toezicht met betrekking tot deze risico's; dat zij hierbij meer in het bijzonder oog zal hebben voor de mogelijke onderlinge beïnvloeding van de verschillende bankrisico's; dat zij bijgevolg bijzondere aandacht zal schenken aan de samenhang tussen de verschillende voorstellen;

Overwegende dat de Commissie bij het opstellen van voorstellen voor regels voor het toezicht op beleggingsdiensten en de gelijkwaardigheid van het eigen vermogen van de instellingen die op dit gebied werkzaam zijn, ervoor zal zorgen dat gelijkwaardige eisen inzake de omvang van het eigen vermogen gelden wanneer men dezelfde werkzaamheden met identieke risico's verricht;

Overwegende dat ten aanzien van de bij de berekening van de solvabiliteitsratio te gebruiken boekhoudkundige techniek rekening dient te worden gehouden met de bepalingen van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen ( 6 ), waarin enkele aanpassingen zijn vervat van de bepalingen van Richtlijn 83/349/EEG ( 7 ), gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal; dat in afwachting van de omzetting van genoemde richtlijnen in het nationale recht van de Lid-Staten, het gebruik van een bepaalde boekhoud -

kundige techniek voor de berekening van de solvabiliteitsratio aan het oordeel van de Lid-Staten wordt overgelaten;

Overwegende dat toepassing van de wegingsfactor 20 % op het bezit aan hypothecaire obligaties van een kredietinstelling moeilijkheden kan veroorzaken op een nationale financiële markt waar dergelijke financiële instrumenten een overheersende rol spelen; dat in dit geval voorlopige maatregelen worden genomen om een risicowegingsfactor van 10 % toe te passen;

Overwegende dat technische wijzigingen van de gedetailleerde bepalingen van deze richtlijn na enige tijd noodzakelijk kunnen zijn om op nieuwe ontwikkelingen in de banksector te kunnen reageren; dat de Commissie de nodige wijzigingen zal aanbrengen, na raadpleging van het Raadgevend Comité voor het bankwezen, binnen de grenzen van de door het Verdrag aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden; dat in dat geval dit Comité zal optreden als "Regelgevend Comité'', overeenkomstig de procedureregels van procedure III, variant b ), in artikel 2 van Besluit 87/373/EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 8 ),

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Toepassingsgebied en definities

Artikel 1 1 . Deze richtlijn is van toepassing op kredietinstellingen in de zin van artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG .

2 . Onverminderd lid 1, behoeven de Lid-Staten deze richtlijn niet toe te passen op de in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 77/780/EEG genoemde kredietinstellingen .

3 . Kredietinstellingen die op de wijze zoals bepaald in artikel 2, lid 4, onder a ), van Richtlijn 77/780/EEG bij een in dezelfde Lid-Staat gevestigd centraal orgaan zijn aangesloten, kunnen worden uitgezonderd van het bepaalde in deze richtlijn, mits voor het geheel van de aangesloten instellingen en het centrale orgaan een geconsolideerde solvabiliteitsratio overeenkomstig deze richtlijn wordt vastgesteld .

4 . In uitzonderlijke gevallen mogen de Lid-Staten, in afwachting van een verdere harmonisatie van de voorschriften inzake bedrijfseconomisch toezicht betreffende krediet -, rente - en marktrisico's, kredietinstellingen die gespecialiseerd zijn in de interbancaire markt en de markt voor overheidsschuld en die in samenwerking met de centrale bank een institutionele regulerende functie met betrekking tot de liquiditeit van het bankwezen vervullen, van de toepassing van deze richtlijn uitzonderen, mits :

  • het totaal van hun activa en posten buiten de balanstelling waarop overeenkomstig artikel 6 de wegingsfactoren 50 % en 100 % worden toegepast, normaliter niet meer

dan 10 % van het totaal van de activa en posten buiten de balanstelling en in geen geval meer dan 15 % vóór toepassing van de wegingsfactoren bedraagt;

  • hun voornaamste activiteit bestaat in het optreden als bemiddelaar tussen de centrale bank van hun Lid-Staat en het bankwezen;
  • hun bevoegde autoriteiten passende systemen van toezicht en controle op hun krediet -, rente - en marktrisico's hanteren .

De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de uitzonderingen, ten einde te verzekeren dat zij niet tot concurrentievervalsing leiden . Uiterlijk drie jaar na de aanneming van deze richtlijn legt de Commissie aan de Raad een rapport voor met de passende voorstellen die zij nodig acht .

Artikel 2 1 . In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder :

  • bevoegde autoriteiten : de autoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 1, vijfde streepje, van Richtlijn 83/350/EEG;
  • zone A : de Lid -Staten en alle overige landen die volwaardig lid van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ( OESO ) zijn en de landen die bijzondere leningsarrangementen met het Internationaal Monetair Fonds ( IMF ) hebben gesloten in samenhang met de algemene leningsarrangementen ( GAB ) van het IMF;
  • zone B: alle andere landen dan die van zone A;
  • kredietinstellingen van zone A : alle kredietinstellingen die in de Lid-Staten overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 77/780/EEG een vergunning hebben verkregen, inclusief hun bijkantoren in derde landen, en alle onder de definitie van artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG vallende particuliere en openbare ondernemingen waaraan een vergunning is verleend in andere landen van zone A, inclusief hun bijkantoren;
  • kredietinstellingen van zone B : alle particuliere en openbare ondernemingen die een vergunning hebben verkregen buiten zone A en die voldoen aan de definitie van artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG, inclusief hun bijkantoren in de Gemeenschap;
  • niet-bancaire sector : alle andere leningnemers dan kredietinstellingen zoals deze zijn gedefinieerd in het vierde en het vijfde streepje, centrale banken, centrale, regionale en lokale overheden, de Europese Gemeenschappen, de Europese Investeringsbank en multilaterale ontwikkelingsbanken zoals gedefinieerd in het zevende streepje;
  • multilaterale ontwikkelingsbanken : de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling ( Wereldbank ), de Internationale Financieringsmaatschappij, de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank, de Aziatische Ontwikke -

lingsbank, de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, het Vestigingsfonds van de Raad van Europa, de Nordic Investment Bank, de Caribische Ontwikkelingsbank;

  • posten buiten de balanstelling met een "volledig risico'', "middelgroot risico'', "middelgroot/laag risico'' en "laag risico '': de posten omschreven in artikel 6, lid 2, en genoemd in bijlage I.

2 . Voor de toepassing van artikel 6, lid 1, onder b ), kunnen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten onder de definitie van "regionale en lokale overheden'' ook niet-commerciële administratieve organen laten vallen die verantwoording moeten afleggen aan regionale of lokale overheden, alsmede niet-commerciële ondernemingen die eigendom zijn van centrale, regionale of lokale overheden of overheden die, naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten, dezelfde verantwoordelijkheden dragen als de regionale en lokale overheden .

Artikel 3 Algemene beginselen

1 . De in de leden 2 tot en met 7 bedoelde solvabiliteitsratio drukt de verhouding uit tussen het eigen vermogen, zoals omschreven in artikel 4, en het totaal van de naar risicograad gewogen activa en posten buiten de balanstelling als omschreven in artikel 5 .

2 . De solvabiliteitsratio van kredietinstellingen die geen moederonderneming in de zin van artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG zijn en evenmin een dochteronderneming daarvan, wordt op individuele basis berekend .

3 . De solvabiliteitsratio van kredietinstellingen die moederonderneming zijn, wordt berekend op geconsolideerde basis overeenkomstig de methoden omschreven in deze richtlijn en in de Richtlijnen 83/350/EEG en 86/635/EEG .

4 . De bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de vergunning van en het toezicht op de moederonderneming die een kredietinstelling is, mogen ook van haar en van elke dochteronderneming daarvan die onder hun vergunning en toezicht valt, eisen dat een ratio op basis van een deelconsolidatie of een niet-geconsolideerde ratio wordt berekend . Indien er niet zo'n controle op de passende verdeling van het kapitaal binnen de bankengroep wordt toegepast, moeten er andere maatregelen worden genomen om dat doel te bereiken .

5 . Indien een dochteronderneming van een moederonderneming een vergunning heeft en in een andere Lid-Staat is gevestigd, moeten de bevoegde autoriteiten die deze vergunning hebben verleend eisen dat er een ratio op basis van een deelconsolidatie of een niet-geconsolideerde ratio wordt berekend .

6 . Onverminderd de in het voorgaande lid gestelde eisen mogen de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de vergunning van de dochteronderneming van een moederonderneming die in een andere Lid-Staat is gevestigd, hun verantwoordelijkheid om toezicht te houden op de solvabiliteit door middel van een bilaterale overeenkomst overdragen aan de bevoegde autoriteiten die vergunning

hebben verleend aan en belast zijn met het toezicht op de moederonderneming, opdat deze autoriteiten het toezicht op de dochteronderneming op zich nemen overeenkomstig deze richtlijn . De Commissie moet op de hoogte worden gehouden van het bestaan en de inhoud van dergelijke overeenkomsten . Zij geeft deze informatie door aan de andere autoriteiten en aan het Raadgevend Comité voor het bankwezen .

7 . Onverminderd de in de leden 2 tot en met 6 omschreven verplichtingen van de kredietinstellingen dragen de bevoegde autoriteiten er zorg voor dat de ratio's ten minste tweemaal per jaar worden berekend, ofwel door de kredietinstelling zelf, die de resultaten en alle gevraagde desbetreffende gegevens aan de bevoegde autoriteiten verstrekt, ofwel door de bevoegde autoriteiten die gebruik maken van de door de kredietinstellingen verstrekte gegevens .

8 . De waardering van activa en van posten buiten de balanstelling geschiedt overeenkomstig Richtlijn 86/635/EEG . Tot het van toepassing worden van de bepalingen van die richtlijn, wordt de waardering aan het oordeel van de Lid-Staten overgelaten .

Artikel 4 De teller : eigen vermogen

Het eigen vermogen, zoals gedefinieerd in Richtlijn 89/299/EEG ( 9 ), vormt de teller van de solvabiliteitsratio .

Artikel 5 De noemer : naar risicograad gewogen activa en posten buiten de balanstelling

1 . Aan de actiefposten worden risicograden, in de vorm van in procenten uitgedrukte wegingsfactoren, toegekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6 en 7 en, in uitzonderlijke gevallen, de artikelen 8 en 11 . De balanswaarde van elk activum wordt vervolgens vermenigvuldigd met de desbetreffende wegingsfactor om te komen tot een naar risicograad gewogen waarde .

2 . In het geval van de in bijlage I vermelde posten buiten de balanstelling wordt een berekening in twee fasen verricht, overeenkomstig artikel 6, lid 2 .

3 . In het geval van de in artikel 6, lid 3, bedoelde posten buiten de balanstelling betrekking hebbend op rente en wisselkoersen, worden de potentiële kosten van vervanging van contracten bij in gebreke blijven van de tegenpartij berekend door toepassing van een van de twee methoden van bijlage II . Deze kosten worden vermenigvuldigd met de desbetreffende, in artikel 6, lid 1, vermelde wegingsfactor voor de tegenpartij, met dien verstande dat de wegingsfactor 100 % op 50 % wordt gesteld, om naar risicograad gewogen waarden te krijgen .

4 . De som van de in de leden 2 en 3 bedoelde naar risicograad gewogen waarden van activa en posten buiten de balanstelling is de noemer van de solvabiliteitsratio .

Artikel 6 Risicowegingsfactoren

1 . Op de hierna vermelde activacategorieën worden de daarbij aangegeven wegingsfactoren toegepast, tenzij de bevoegde autoriteiten het dienstig achten hogere factoren vast te stellen .

a )

Wegingsfactor 0 %

1 . kasmiddelen en gelijkwaardige posten;

2 . activa die vorderingen op centrale overheden en centrale banken van zone A vertegenwoordigen;

3 . activa die vorderingen op de Europese Gemeenschap vertegenwoordigen;

4 . activa die vorderingen vertegenwoordigen welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door centrale overheden en centrale banken van zone A;

5 . activa die vorderingen op centrale overheden en centrale banken van zone B vertegenwoordigen, luidende en gefinancierd in de nationale valuta van de leningnemer;

6 . activa die vorderingen vertegenwoordigen welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door centrale overheden en centrale banken van zone B, luidende en gefinancierd in de gemeenschappelijke nationale valuta van de garant en de leningnemer;

7 . activa die ten genoegen van de bevoegde autoriteiten zijn gegarandeerd door onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door centrale overheden of centrale banken van zone A of door de Europese Gemeenschappen, door deposito's in contanten bij de leningverstrekkende instelling of door certificaten van deposito of soortgelijk papier, uitgegeven door en gedeponeerd bij laatstgenoemde instelling .

b )

Wegingsfactor 20 %

1 . activa die vorderingen op de Europese Investeringsbank ( EIB ) vertegenwoordigen;

2 . activa die vorderingen op multilaterale ontwikkelingsbanken vertegenwoordigen;

3 . activa die vorderingen vertegenwoordigen welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door de Europese Investeringsbank ( EIB );

4 . activa die vorderingen vertegenwoordigen welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door multilaterale ontwikkelingsbanken;

5 . activa die vorderingen op regionale of lokale overheden van zone A vertegenwoordigen, behoudens het bepaalde in artikel 7;

6 . activa die vorderingen vertegenwoordigen welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door regionale of lokale overheden van zone A behoudens het bepaalde in artikel 7;

7 . activa die vorderingen op kredietinstellingen van zone A vertegenwoordigen, en die geen eigen vermogen van die instellingen zijn in de zin van Richtlijn 89/299/EEG;

8 . activa die vorderingen op kredietinstellingen van zone B vertegenwoordigen met een looptijd van ten hoogste een jaar, met uitzondering van door deze instellingen uitgegeven effecten die als bestanddelen van hun eigen vermogen zijn erkend;

9 . activa die uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door kredietinstellingen van zone A;

10 . activa die vorderingen met een looptijd van ten hoogste een jaar vertegenwoordigen, welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door kredietinstellingen van zone B;

11 . activa die ten genoegen van de bevoegde autoriteiten zijn gegarandeerd door onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door de EIB of door multilaterale ontwikkelingsbanken;

12 . liquide middelen in de inningsfase .

c )

Wegingsfactor 50 %

1 . leningen die ten genoegen van de bevoegde autoriteiten geheel en volledig zijn gegarandeerd door hypotheken op woningen die worden of zullen worden bewoond of verhuurd door de leningnemers;

2 . overlopende posten : op deze activa wordt de voor

de tegenpartij geldende wegingsfactor toegepast wanneer de kredietinstelling deze overeenkomstig Richtlijn 86/635/EEG kan bepalen; wanneer de kredietinstelling niet in staat is om de tegenpartij te bepalen, past zij een forfaitaire wegingsfactor van 50 % toe .

d )

Wegingsfactor 100 %

1 . activa die vorderingen op centrale overheden en centrale banken van zone B vertegenwoordigen, tenzij deze luiden en gefinancierd zijn in de nationale valuta van de leningnemers;

2 . activa die vorderingen op regionale en lokale overheden van zone B vertegenwoordigen;

3 . activa die vorderingen op kredietinstellingen van zone B vertegenwoordigen met een looptijd van meer dan een jaar;

4 . activa die vorderingen op de niet-bancaire sectoren van zone A en zone B vertegenwoordigen;

5 . materiële activa als bedoeld onder 10 van de activa in artikel 4 van Richtlijn 86/635/EEG;

6 . bezit van aandelen, deelnemingen en andere bestanddelen van het eigen vermogen van andere kredietinstellingen voor zover niet in mindering gebracht

op het eigen vermogen van de leningverstrekkende instelling;

7 . alle andere activa, tenzij in mindering gebracht op het eigen vermogen .

2 . De volgende behandeling is van toepassing op andere dan de in lid 3 bedoelde posten buiten de balanstelling . Eerst worden de posten ingedeeld in de risicocategorieën van bijlage I . Voor posten met een volledig risico wordt de totale waarde in aanmerking genomen; voor posten met een middelgroot risico 50 % van de waarde; voor posten met een middelgroot/laag risico 20 % van de waarde; de waarde van de posten met een laag risico wordt vastgesteld op nul. De

tweede fase bestaat erin de aldus in aanmerking genomen waarden van de posten buiten de balanstelling te vermenigvuldigen met de wegingsfactoren die gelden voor de betrokken tegenpartijen, overeenkomstig de weging van activa in lid 1 en artikel 7. Bij overeenkomsten inzake cessie en retrocessie van activa en bij koop op termijn zonder rugdekking, zijn de wegingsfactoren die welke gelden voor de betrokken activa, en niet die welke gelden voor de tegenpartijen bij de transacties .

3 . De methoden van bijlage II worden toegepast op de in bijlage III genoemde posten, betrekking hebbend op rente en wisselkoersen .

4 . Indien voor posten buiten de balanstelling uitdrukkelijke garanties zijn verstrekt, worden zij gewogen als waren zij aangegaan voor de garant in plaats van de tegenpartij . Indien het risico dat voortvloeit uit transacties buiten de balanstelling, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, geheel en volledig is gegarandeerd door activa die in punt 7 van lid 1, onder a ), en in punt 11 van lid 1, onder b ), als passend onderpand worden aangemerkt, gelden wegingsfactoren van 0 of 20 % naar gelang van het desbetreffende onderpand .

5 . Indien voor activa en posten buiten de balanstelling een lagere wegingsfactor wordt toegepast wegens het bestaan van een uitdrukkelijke garantie of van een voor de bevoegde autoriteiten aanvaardbaar onderpand, is die lagere wegingsfactor alleen van toepassing op het gedeelte dat is gegarandeerd of dat volledig door het onderpand is gegarandeerd .

Artikel 7 1 . Onverminderd de voorschriften van artikel 6, lid 1, onder b ), kunnen de Lid-Staten een wegingsfactor van 0 % vaststellen voor hun eigen regionale en lokale overheden indien er geen verschil in risico bestaat tussen vorderingen op laatstgenoemde overheden en vorderingen op hun centrale overheden vanwege de bevoegdheden van de regionale en lokale overheden om inkomsten te verkrijgen en het bestaan van specifieke institutionele regels om de kans op in gebreke blijven door genoemde overheden te verminderen . Een overeenkomstig deze criteria vastgestelde wegingsfactor van 0 % geldt voor vorderingen op en posten buiten de balanstelling voor rekening van de betrokken regionale en lokale overheden, alsmede voor vorderingen op derden en posten buiten de balanstelling voor rekening van derden, welke gegarandeerd zijn door die regionale en lokale overheden .

2 . Indien zij wegingsfactor 0 % op grond van de in lid 1 genoemde criteria gerechtvaardigd achten, stellen de Lid-Staten de Commissie daarvan in kennis . De Commissie verspreidt deze informatie . Andere Lid-Staten kunnen de kredietinstellingen, onder toezicht van hun bevoegde autoriteiten, toestaan om wegingsfactor 0 % toe te passen voor transacties met de regionale of lokale overheden in kwestie of wanneer zij vorderingen hebben welke door die overheden worden gegarandeerd .

Artikel 8 1 . De Lid-Staten kunnen wegingsfactor 20 % toepassen op activa die ten genoegen van de betrokken bevoegde autoriteiten zijn gegarandeerd door onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door regionale of lokale overheden van zone A, door deposito's bij andere kredietinstellingen van zone A dan de leningverstrekkende instelling, of door certificaten van deposito of soortgelijk papier, uitgegeven door deze kredietinstellingen .

2 . De Lid-Staten kunnen de wegingsfactor 10 % toepassen op vorderingen op instellingen die zijn gespecialiseerd op het gebied van de interbancaire markt en de markt voor overheidsschuld in de Lid-Staat van herkomst en die aan een streng toezicht van de bevoegde autoriteiten zijn onderworpen, wanneer die activa, ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst, geheel en volledig zijn gegarandeerd door een combinatie van in artikel 6, lid 1, onder a ) en b ), vermelde activa die door deze autoriteiten als een passend onderpand wordt aangemerkt .

3 . De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de overeenkomstig de leden 1 en 2 aangenomen bepalingen en van de motivering van deze bepalingen . De Commissie geeft deze informatie door aan de Lid-Staten . De Commissie bestudeert op gezette tijden de gevolgen van deze bepalingen om te verzekeren dat ze niet tot concurrentievervalsing leiden . Uiterlijk drie jaar na aanneming van deze richtlijn legt de Commissie aan de Raad een verslag voor met, in voorkomend geval, passende voorstellen .

Artikel 9 1 . De technische aanpassingen die in deze richtlijn moeten worden aangebracht met betrekking tot de hierna genoemde punten worden vastgesteld volgens de procedure van

lid 2 :

  • een tijdelijke verlaging van de in artikel 10 vastgestelde minimumratio of van de in artikel 6 vastgestelde wegingsfactoren, om rekening te houden met specifieke omstandigheden;
  • de definitie van zone A in artikel 2;
  • de definitie van multilaterale ontwikkelingsbanken in artikel 2;
  • wijziging van de omschrijving van de activa in artikel 6 om rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;
  • de lijst en de indeling van de posten buiten de balanstelling in de bijlagen I en III en hun behandeling bij de berekening van de ratio als omschreven in de artikelen 5, 6 en 7 en in bijlage II;
  • verduidelijking van de definities om een eenvormige toepassing van deze richtlijn binnen de Gemeenschap te verzekeren;
  • verduidelijking van de definities om bij de toepassing van deze richtlijn rekening te houden met de ontwikkelingen op de financiële markten;
  • aanpassing van de terminologie en de verwoording van de definities aan latere richtlijnen inzake het bankwezen en aanverwante materies .

2 . De Commissie wordt bijgestaan door een comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie .

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen . Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie . Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen . Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel . De voorzitter neemt niet aan de stemming deel .

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité .

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen . De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen .

Indien de Raad, na verloop van een termijn van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, tenzij de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen deze maatregelen heeft uitgesproken .

Artikel 10 1 . Met ingang van 1 januari 1993 moete de kredietinstellingen de in artikel 3 omschreven ratio permanent op ten minste 8 % handhaven .

2 . Onverminderd lid 1 mogen de bevoegde autoriteiten hogere minimumratio's vaststellen indien zij zulks dienstig achten .

3 . Indien de ratio lager wordt dan 8 %, zien de bevoegde autoriteiten erop toe dat de betrokken kredietinstelling passende maatregelen neemt om de ratio zo spoedig mogelijk weer op het overeengekomen minimum te brengen .

Artikel 11 1 . Kredietinstellingen waarvan de minimumratio op de in artikel 12, lid 1, genoemde datum de in artikel 10, lid 1, voorgeschreven 8 % niet bereikt, moeten geleidelijk in opeenvolgende fasen naar dit niveau toewerken . Zolang deze doelstelling niet is bereikt, mogen zij de ratio niet onder het in de betreffende fase bereikte niveau laten dalen . Indien een dergelijke fluctuatie zich toch voordoet, moet die van tijdelijke aard zijn en de reden ervoor moet aan de bevoegde autoriteiten worden meegedeeld .

2 . Gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar na de in artikel 10, lid 1, genoemde datum mogen de Lid -Staten de wegingsfactor 10 % toepassen op de obligaties bedoeld in artikel 22, lid 4, van Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten ( 10 ), als gewijzigd bij Richtlijn 88/220/EEG ( 11 ), en indien zij zulks nodig achten, voor de kredietinstellingen handhaven, om een ernstige verstoring van de werking van hun markten te voorkomen . Deze uitzonderingen worden aan de Commissie gemeld .

3 . Gedurende een periode van ten hoogste zeven jaar na

1 januari 1993 is artikel 10, lid 1, niet van toepassing op de Griekse Bank voor Landbouwkrediet . Deze instelling moet evenwel in opeenvolgende fasen, volgens de in lid 1 van dit artikel omschreven methode, naar het in artikel 10, lid 1, voorgeschreven niveau toewerken .

4 . In afwijking van artikel 6, lid 1, onder c ), punt 1, mogen Duitsland, Denemarken en Griekenland tot 1 januari 1996 de wegingsfactor 50 % toepassen op de activa die, ten genoegen van de betrokken bevoegde autoriteiten, geheel en volledig gegarandeerd zijn door hypotheken op reeds voltooide woningen, op kantoorgebouwen en panden voor diverse handelsdoeleinden, gelegen op het grondgebied van deze Lid-Staten, op voorwaarde dat het bedrag van de lening niet meer bedraagt dan 60 % van de waarde van het betrokken goed, berekend aan de hand van strikte, bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen vastgestelde waarderingscriteria .

  • 5. 
    De Lid-Staten kunnen een wegingsfactor van 50 % toepassen bij transacties inzake financieringshuur van onroerende goederen die uiterlijk 10 jaar na de in artikel 12, lid 1, genoemde datum worden gesloten en betrekking hebben op voor beroepsdoeleinden bestemde goederen die in het land van de zetel gelegen zijn en waarop wettelijke bepalingen van toepassing zijn krachtens welke de lessor de volledige eigendom van het gehuurde goed behoudt zolang de huurder zijn koopoptie niet heeft uitgeoefend .

Artikel 12 1 . De Lid-Staten nemen de maatregelen die noodzakelijk zijn om uiterlijk 1 januari 1991 aan het bepaalde in deze richtlijn te voldoen .

2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mee van alle belangrijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen .

Artikel 13 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel, 18 december 1989 .

Voor de Raad

De Voorzitter

P . BÉRÉGOVOY

( 1 ) PB nr . C 135 van 25 . 5 . 1988, blz . 2 .

( 2 ) PB nr . C 96 van 17 . 4 . 1989, blz . 86, en PB nr . C 304 van 4 . 12 . 1989 .

( 3 ) PB nr . C 337 van 31 . 12 . 1988, blz . 8 .

( 4 ) PB nr . L 322 van 17 . 12 . 1977, blz . 30 .

( 5 ) Zie bladzijde 1 van dit Publikatieblad.(6 ) PB nr . L 372 van 31 . 12 . 1986, blz . 1 .

( 7 ) PB nr . L 193 van 18 . 7 . 1983, blz . 18.(8 ) PB nr . L 197 van 18 . 7 . 1987, blz . 33.(9 ) PB nr . L 124 van 5 . 5 . 1989, blz . 16.(10 ) PB nr . L 375 van 31 . 12 . 1985, blz . 3 .

(11 ) PB nr . L 100 van 19 . 4 . 1988, blz . 31 . BIJLAGE I INDELING VAN POSTEN BUITEN DE BALANSTELLING Volledig risico

  • Garanties met het karakter van kredietvervangingen
  • Accepten
  • Endossementen van wissels die niet de handtekening van andere kredietinstellingen dragen
  • Transacties met regres
  • Onherroepelijke "stand by''-accreditieven met het karakter van kredietvervangingen
  • Overeenkomsten betreffende cessie en retrocessie van activa zoals gedefinieerd in artikel 12, leden 1 en 2, van Richtlijn 86/635/EEG, indien deze overeenkomsten worden behandeld als posten buiten de balanstelling in afwachting van toepassing van Richtlijn 86/635/EEG
  • Activa aangekocht onder overeenkomsten betreffende koop op termijn zonder rugdekking
  • Deposito's in de vorm van tussenswaps (" forward forward deposits '')
  • Onbetaald deel van niet volgestorte aandelen en effecten
  • Overige posten met een volledig risico

Middelgroot risico

  • Verstrekte en geconfirmeerde documentaire kredieten ( zie ook middelgroot/laag risico )
  • Garanties en borgtochten ( met inbegrip van inschrijvings - en uitvoeringsgaranties alsmede douane - en belastinggaranties ) en garanties die niet het karakter van kredietvervangingen hebben
  • Overeenkomsten betreffende cessie en retrocessie van activa zoals gedefinieerd in artikel 12, leden 3 en 5, van Richtlijn 86/635/EEG
  • Onherroepelijke "stand by ''-accreditieven die niet het karakter van kredietvervangingen hebben
  • Niet opgenomen kredietfaciliteiten ( overeenkomsten tot het verstrekken van leningen, het aankopen van effecten, het verschaffen van garanties of acceptfaciliteiten ) met een oorspronkelijke looptijd van meer dan een jaar
  • Note issuance facilities ( NIF's ) en Revolving underwriting facilities ( RUF's )
  • Overige posten met een middelgroot risico

Middelgroot/laag risico

  • Documentaire kredieten met de onderliggende zendingen als zekerheid en andere zelfliquiderende transacties
  • Overige posten met een middelgroot/laag risico

Laag risico

  • Niet opgenomen kredietfaciliteiten ( overeenkomsten tot het verstrekken van leningen, het aankopen van effecten, het verschaffen van garanties of acceptfaciliteiten ) met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of korter of die te allen tijde onvoorwaardelijk zonder opzegtermijn kunnen worden opgezegd;
  • Overige posten met een laag risico

De Lid-Staten verbinden zich ertoe de Commissie onmiddellijk in kennis te stellen wanneer zij ermee hebben ingestemd een nieuwe post buiten de balanstelling op te nemen in een van de laatste streepjes bij iedere risicocategorie . Deze post zal op communautair niveau definitief worden ingedeeld wanneer de procedure van artikel 9 is voltooid .

BIJLAGE II BEHANDELING VAN POSTEN BUITEN DE BALANSTELLING BETREKKING HEBBEND OP RENTE EN WISSELKOERSEN Na toestemming van hun toezichthoudende autoriteiten, kunnen de kredietinstellingen een van de onderstaande methoden kiezen om de risico's te bepalen die verbonden zijn aan de transacties genoemd in bijlage III . Rente - en valutacontracten die worden verhandeld op erkende beurzen en waarvoor dagelijkse margevereisten gelden en wisselkoerscontracten met een oorspronkelijke looptijd van veertien dagen of minder worden hiervan uitgezonderd .

Indien er een, door de nationale toezichthoudende autoriteiten aanvaarde, afzonderlijke juridische overeenkomst inzake schuldvernieuwing bestaat tussen de kredietinstelling en haar tegenpartij, krachtens welke wederzijdse verplichtingen tot betaling in de gemeenschappelijke valuta op een bepaalde datum automatisch worden verrekend met andere soortgelijke verplichtingen die op dezelfde datum moeten worden nagekomen, wordt het uit de schuldvernieuwing voortkomende nettobedrag gewogen in plaats van het brutobedrag .

Methode 1 : benadering gebaseerd op de evaluatie van de marktwaarde

Stap a ): door het toekennen van een marktwaarde aan de contracten (" marking to market '') worden de vervangingskosten van alle contracten met een positieve waarde verkregen .

Stap b ): ten einde een waarde te bepalen voor het potentiële toekomstige kredietrisico (¹) wordt het totaal van de theoretische hoofdsommen of waarden in de boeken van de kredietinstelling vermenigvuldigd met de volgende percentages :

Resterende looptijd

Rentecontracten

Wisselkoerscontracten

Een jaar of korter

0, %

1 %

Langer dan een jaar

0,5 %

5 %

Stap c ): de som van de vervangingskosten en het potentiële toekomstige kredietrisico wordt vermenigvuldigd met de risicowegingsfactor die aan de betrokken tegenpartijen is toegekend in artikel 6 .

Methode 2 : benadering gebaseerd op het "oorspronkelijke risico''

Stap a ): de theoretische hoofdsommen van ieder instrument worden vermenigvuldigd met de onderstaande percentages :

Oorspronkelijke looptijd (¹)

Rentecontracten

Wisselkoerscontracten

Een jaar of korter

0,5 %

2 %

Langer dan een jaar doch niet langer dan twee jaar

1,5 %

5 %

Verhoging voor ieder jaar extra

1,5 %

3 %

(¹) In het geval van rentecontracten kunnen de kredietinstellingen, behoudens goedkeuring van de toezichthoudende autoriteiten, kiezen voor de oorspronkelijke of de resterende looptijd .

Stap b ): het aldus verkregen oorspronkelijke risico wordt vermenigvuldigd met de wegingsfactoren van de tegenpartij in artikel 6 .

( 1 ) Met uitzondering van op één valuta betrekking hebbende "floating/floating-renteswaps'' waarvoor alleen de vervangingskosten worden berekend . BIJLAGE III SOORTEN POSTEN BUITEN DE BALANSTELLING BETREKKING HEBBEND OP RENTE EN WISSELKOERSEN Rentecontracten

  • Renteswaps die betrekking hebben op één valuta
  • Basisswaps
  • Rentetermijncontracten ( FRA's )
  • Rentefutures
  • Gekochte renteopties
  • Andere contracten van gelijke aard

Wisselkoerscontracten

  • Cross-currency renteswaps
  • Valutatermijncontracten
  • Valutafutures
  • Gekochte valutaopties
  • Andere contracten van gelijke aard .

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.