Richtlijn 1986/280 - Grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Richtlijn 86/280/EEG van de Raad van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen
Publicatieblad Nr. L 181 van 04/07/1986 blz. 0016 - 0027
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 7 blz. 0134
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 7 blz. 0134
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen (86/280/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 100 en 235,
Gelet op Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd(1), inzonderheid op artikel 6,
Gezien het voorstel van de Commissie(2),
Gezien het advies van het Europese Parlement(3),
Gezien het advies van het Ecomonisch en Sociaal Comité(4),
Overwegende dat met het oog op de bescherming van het aquatisch milieu van de Gemeenschap tegen door bepaalde gevaarlijke stoffen veroorzaakte verontreiniging, bij artikel 3 van Richtlijn 76/464/EEG een stelsel is ingevoerd van voorafgaande vergunningen, waarin emissienormen voor lozingen van onder lijst I van de bijlage bij die richtlijn vallende stoffen worden vastgesteld; dat artikel 6 van genoemde richtlijn voorziet in de vaststelling van grenswaarden voor de emissienormen en tevens van kwaliteitsdoelstellingen voor het aquatische milieu waarop lozingen van die stoffen van nadelige invloed zijn;
Overwegende dat op de Lid-Staten de verplichting rust om, met uitzondering van de gevallen waarin zij kwaliteitsdoelstellingen kunnen hanteren, de grenswaarden toe te passen;
Overwegende dat de in deze richtlijn bedoelde gevaarlijke stoffen hoofdzakelijk aan de hand van de in Richtlijn 76/464/EEG genoemde criteria zijn gekozen;
Overwegende dat het, aangezien de verontreiniging door lozing van deze stoffen in het aquatisch milieu door een groot aantal industrieën wordt veroorzaakt, noodzakelijk is specifieke grenswaarden voor lozingen per soort industrie, en kwaliteitsdoelstellingen voor het aquatisch milieu waarin deze stoffen worden geloosd, vast te stellen;
Overwegende dat de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen ertoe moeten strekken een einde te maken aan de verontreiniging van de verschillende delen van het aquatisch milieu die door lozing van deze stoffen kunnen worden aangetast;
Overwegende dat de grenswaarden en kwaliteitsdoelstellingen uitdrukkelijk met dat doel moeten worden vastgesteld, en niet met de bedoeling voorschriften met betrekking tot de bescherming van de consument of de afzet van produkten uit het aquatisch milieu vast te stellen;
Overwegende dat rapportage aan de Commissie over elke gekozen en toegepaste kwaliteitsdoelstelling moet worden voorgeschreven, om de Lid-Staten in staat te stellen aan te tonen dat aan de kwaliteitsdoelstelling is voldaan;
Overwegende dat de Lid-Staten ervoor dienen te zorgen dat de krachtens deze richtlijn genomen maatregelen niet tot een sterkere bodem- of luchtverontreiniging kunnen leiden;
Overwegende dat met het oog op een doeltreffende toepassing van deze richtlijn dient te worden bewerkstelligd dat door de Lid-Staten toezicht wordt uitgeoefend op het aquatisch milieu dat door lozing van genoemde stoffen wordt aangetast; dat in Richtlijn 76/464/EEG niet in de bevoegdheid tot instelling van zodanig toezicht is voorzien; dat, daar het Verdrag niet in de daartoe vereiste specifieke bevoegdheden voorziet, een beroep op artikel 235 van het Verdrag dient te worden gedaan;
Overwegende dat het voor bepaalde andere significante bronnen van verontreiniging door deze stoffen dan de lozingsbronnen die onderworpen zijn aan het stelsel van communautaire grenswaarden of nationale emissienormen noodzakelijk blijkt specifieke programma's op te stellen om een einde te maken aan de verontreiniging; dat in Richtlijn 76/464/EEG niet in de daartoe noodzakelijke bevoegdheden is voorzien; dat, daar het EEG-Verdrag niet in de daartoe vereiste specifieke bevoegdheden voorziet, een beroep op artikel 235 van het Verdrag dient te worden gedaan;
Overwegende dat Richtlijn 80/68/EEG(5) een regeling bevat voor het grondwater, zodat dit buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn kan vallen;
Overwegende dat het voor een doeltreffende toepassing van deze richtlijn van belang is dat de Commissie om de vijf jaar aan de Raad een vergelijkende evaluatie over haar toepassing door de Lid-Staten voorlegt;
Overwegende dat deze richtlijn aan de hand van de zich verder ontwikkelende wetenschappelijke kennis omtrent voornamelijk toxiciteit, persistentie en accumulatie van de bedoelde stoffen in levende organismen en in sedimenten, of in geval van verbetering van de beste beschikbare technische middelen, op voorstel van de Commissie moet worden aangepast en aangevuld; dat te dien einde moet worden voorzien in aanvulling van de richtlijn met bepalingen betreffende andere gevaarlijke stoffen, alsmede wijzigingen van de inhoud van de bijlagen,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
-
1.Deze richtlijn -stelt, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 76/464/EEG, de grenswaarden vast voor emissienormen voor de in artikel 2, onder a), bedoelde stoffen in lozingen afkomstig van industriële bedrijven in de zin van artikel 2, onder e), van deze richtlijn;
-stelt, overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn 76/464/EEG, de kwaliteitsdoelstellingen voor het aquatisch milieu ten aanzien van de in artikel 2, onder a), van deze richtlijn bedoelde stoffen vast;
-stelt, overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 76/464/EEG, de termijnen vast waarbinnen moet zijn voldaan aan de voorwaarden gesteld door de vergunningen die voor bestaande lozingen door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten worden verleend;
-stelt, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Richtlijn 76/464/EEG, de referentiemeetmethoden vast voor het bepalen van het gehalte aan de in artikel 2, onder a), van deze richtlijn bedoelde stoffen in lozingen en in het aquatisch milieu;
-stelt, overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 76/464/EEG, een controleprocedure in;
-schrijft de Lid-Staten voor samen te werken in geval van lozingen die de wateren van meer dan één Lid-Staat beïnvloeden;
-schrijft de Lid-Staten voor programma's vast te stellen ten einde de verontreiniging afkomstig van de in artikel 5 bedoelde bronnen te voorkomen of weg te nemen;
-bevat in bijlage I een reeks algemene bepalingen die voor alle in artikel 2, onder a), bedoelde stoffen gelden, met name met betrekking tot de grenswaarden voor de emissienormen (rubriek A), de kwaliteitsdoelstellingen (rubriek B) en de referentiemeetmethoden (rubriek C);
-bevat in bijlage II een reeks bijzondere bepalingen die voor elk der stoffen afzonderlijk gelden, en die de genoemde rubrieken nader uitwerken en aanvullen.
-
2.Deze richtlijn is van toepassing op de in artikel 1 van Richtlijn 76/464/EEG genoemde wateren, met uitzondering van grondwateren.
Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a)"stoffen'' de in bijlage II van deze richtlijn genoemde gevaarlijke stoffen, die uit de in lijst I van de bijlage van Richtlijn 76/464/EEG opgenomen families en groepen van stoffen zijn gekozen;
b)"grenswaarden'' de waarden die voor elk van de onder a) genoemde stoffen zijn vastgesteld in rubriek A van bijlage II;
c)"kwaliteitsdoelstellingen'' de eisen die voor elk van de onder a) bedoelde stoffen zijn vastgesteld in rubriek B van bijlage II;
d)"verwerking van de stoffen'' ieder industrieel proces dat de produktie, de omzetting of het gebruik van de onder a) bedoelde stoffen met zich meebrengt, of elk ander industrieel proces waaraan de aanwezigheid van die stoffen inherent is;
e)"industrieel bedrijf'' ieder bedrijf waarin de onder a) bedoelde stoffen of andere stoffen die de onder a) bedoelde stoffen bevatten, worden verwerkt;
f)"bestaand bedrijf'' ieder industrieel bedrijf dat in werking is op een datum die valt twaalf maanden na de datum van kennisgeving van deze richtlijn, of in voorkomend geval, op een datum die valt twaalf maanden na kennisgeving van een voor een dergelijk bedrijf geldende richtlijn waarbij deze richtlijn wordt gewijzigd;
g)"nieuw bedrijf'' -ieder industriel bedrijf dat in werking wordt gesteld meer dan twaalf maanden na de datum van kennisgeving van deze richtlijn, of, in voorkomend geval, meer dan twaalf maanden na de datum van kennisgeving van een voor een dergelijk bedrijf geldende richtlijn waarbij deze richtlijn wordt gewijzigd;
-ieder bestaand industrieel bedrijf, waarvan de capaciteit voor de verwerking van de stoffen aanzienlijk is uitgebreid meer dan twaalf maanden na de datum van kennisgeving van deze richtlijn, of, in voorkomend geval, meer dan twaalf maanden na de datum van kennisgeving van een voor een dergelijk bedrijf geldende richtlijn waarbij deze richtlijn wordt gewijzigd.
Artikel 3
-
1.De grenswaarden, de termijnen waarbinnen daaraan moet zijn voldaan en de procedure voor de op de lozingen uit te oefenen controle zijn vastgesteld in rubriek A van de bijlagen.
-
2.De grenswaarden gelden normaliter op de plaats waar het afvalwater dat de in artikel 2, onder a), bedoelde stoffen bevat, het industriële bedrijf verlaat.
Indien het voor bepaalde stoffen noodzakelijk wordt geacht de grenswaarden op andere plaatsen te doen gelden, worden deze plaatsen in bijlage II aangegeven.
Indien het genoemde stoffen bevattende afvalwater buiten het industriële bedrijf wordt behandeld in een zuiveringsinstallatie die bestemd is voor de verwijdering van die stoffen, mag de Lid-Staat toestaan dat de grenswaarden gelden op het punt waar het afvalwater de zuiveringsinstallatie verlaat.
-
3.De in artikel 3 van Richtlijn 76/464/EEG bedoelde vergunningen moeten voorschriften bevatten die ten minste even streng zijn als die welke in rubriek A van de bijlagen zijn vastgesteld, behoudens wanneer een Lid-Staat voldoet aan artikel 6, lid 3, van die richtlijn, zulks op basis van rubriek B van de bijlagen.
Deze vergunningen worden ten minste om de vier jaar aan een nieuw onderzoek onderworpen.
-
4.Onverminderd hun verplichtingen die voortvloeien uit de leden 1, 2 en 3 en uit het bepaalde in Richtlijn 76/464/EEG mogen de Lid-Staten slechts vergunningen aan nieuwe bedrijven verlenen indien deze bedrijven normen toepassen die overeenstemmen met de beste beschikbare technische middelen, wanneer zulks nodig is om de verontreiniging overeenkomstig artikel 2 van genoemde richtlijn te beëindigen of om concurrentievervalsing tegen te gaan.
In de gevallen waarin de overwogen maatregelen op technische gronden niet overeenstemmen met de beste beschikbare technische middelen, deelt de Lid-Staat, ongeacht de door hem gekozen methode, voordat een vergunning wordt verleend, aan de Commissie de rechtvaardiging van deze gronden mede.
De Commissie stelt de andere Lid-Staten onmiddellijk in kennis van deze rechtvaardiging en zendt alle Lid-Staten zo spoedig mogelijk een verslag met haar advies over de in de tweede alinea bedoelde afwijking. Zo nodig dient zij tegelijkertijd passende voorstellen bij de Raad in.
-
5.De referentiemeetmethode voor het vaststellen van de aanwezigheid van de in artikel 2, onder a), bedoelde stoffen is aangegeven in rubriek C van bijlage II. Er mogen andere methoden worden toegepast, mits de waarnemingsdrempels, de precisie en de nauwkeurigheid van deze methoden ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke voorkomen in rubriek C van bijlage II.
-
6.De Lid-Staten zorgen ervoor dat de krachtens deze richtlijn genomen maatregelen niet leiden tot een verhoogde verontreiniging door voornoemde stoffen in andere compartimenten van het milieu, met name in de bodem en in de lucht.
Artikel 4
De betrokken Lid-Staten houden toezicht op het aquatisch milieu dat wordt beïnvloed door lozingen van industriële bedrijven en andere bronnen van significante lozingen.
In geval van lozingen die de wateren van meer dan één Lid-Staat beïnvloeden, werken de betrokken Lid-Staten samen om de toezichtprocedures te harmoniseren.
Artikel 5
-
1.Voor de stoffen die in bijlage II met name worden genoemd stellen de Lid-Staten specifieke programma's op ter voorkoming of wegneming van de verontreiniging die afkomstig is uit andere significante bronnen van deze stoffen (met inbegrip van meervoudige en diffuse bronnen) dan de lozingsbronnen die onderworpen zijn aan het stelsel van communautaire grenswaarden of nationale emissienormen.
-
2.Deze programma's omvatten met name de meest passende maatregelen en technieken voor de vervanging, het terughouden en/of het hergebruik van de in lid 1 genoemde stoffen.
-
3.De specifieke programma's worden uiterlijk vijf jaar na de datum van kennisgeving van de speciefiek voor de betrokken stoffen geldende richtlijn van kracht.
Artikel 6
-
1.De Commissie gaat over tot een vergelijkende beoordeling van de toepassing van deze richtlijn door de Lid-Staten aan de hand van de inlichtingen die haar krachtens artikel 13 van Richtlijn 76/464/EEG op haar verzoek, dat per geval wordt ingediend, door de Lid-Staten worden verstrekt, met name voor wat betreft:
-de bijzonderheden betreffende de vergunningen waarin de emissienormen voor het lozen van de stoffen zijn vastgelegd;
-de inventarisatie van lozingen van de stoffen in wateren bedoeld in artikel 1, lid 2;
-het naleven van de grenswaarden of kwaliteitsdoelstellingen die in de rubrieken A en B van bijlage II zijn vastgesteld;
-de resultaten van het artikel 4 bedoelde toezicht op de zone van het aquatisch milieu die wordt beïnvloed door lozingen;
-de in artikel 5 bedoelde specifieke programma's ter beëindiging van de verontreiniging.
-
2.Om de vijf jaar en voor het eerst vier jaar na de kennisgeving van deze richtlijn zendt de Commissie aan de Raad de in lid 1 bedoelde vergelijkende beoordeling toe.
-
3.In geval van wijziging van de wetenschappelijke kennis omtrent voornamelijk de toxiciteit, de persistentie en de accumulatie van de in artikel 2, onder a), bedoelde stoffen in levende organismen en in sedimenten, of in geval van verbetering van de beste beschikbare technische middelen, dient de Commissie passende voorstellen bij de Raad in die ertoe strekken om zo nodig de grenswaarden en de kwaliteitsdoelstellingen te verscherpen of om nieuwe grenswaarden en aanvullende kwaliteitsdoelstellingen vast te stellen.
Artikel 7
-
1.De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om vóór 1 januari 1988 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
-
2.De Lid-Staten delen de Commissie onmiddellijk de tekst van alle bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 8
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Luxemburg, 12 juni 1986 Voor de RaadDe VoorzitterP. WINSEMIUS
(1)PB nr. L 129 van 18. 5. 1976, blz. 23.
(2)PB nr. C 70 van 18. 3. 1985, blz. 15.
(3)PB nr. C 120 van 20. 5. 1986.
(4)PB nr. C 188 van 29. 7. 1985, blz. 19.
(5)PB nr. L 20 van 26. 1. 1980, blz. 43.
BIJLAGE I
ALGEMENE BEPALINGEN Deze bijlage bestaat uit drie rubrieken met voor de stoffen geldende algemene bepalingen:
-rubriek A : grenswaarden voor de emissienormen ;
-rubriek B : kwaliteitsdoelstellingen ;
-rubriek C : referentiemeetmethoden.
De algemene bepalingen worden in bijlage II nader uitgewerkt en aangevuld met een reeks voor elke stof afzonderlijk geldende bijzondere bepalingen.
RUBRIEK A Grenswaarden, data waarop daaraan moet zijn voldaan en procedures voor het toezicht en de controle op lozingen 1.Voor de verschillende soorten industriële bedrijven zijn de grenswaarden en de data waarop daaraan moet zijn voldaan in rubriek A van bijlage II vermeld.
2.De geloosde hoeveelheden stoffen worden uitgedrukt in verhouding tot de hoeveelheden stoffen die in diezelfde periode door het industriële bedrijf worden geproduceerd, gebruikt of verwerkt, of overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Richtlijn 76/464/EEG, in verhouding tot een andere parameter die kenmerkend is voor de activiteit.
3.Voor industriële bedrijven die de in artikel 2, onder a), bedoelde stoffen lozen en die niet in rubriek A van bijlage II worden genoemd, worden de grenswaarden zo nodig door de Raad op een later tijdstip vastgesteld. Intussen stellen de Lid-Staten zelfstandig, overeenkomstig Richtlijn 76/464/EEG, voor lozingen van deze stoffen emissienormen vast. Deze normen moeten worden vastgesteld met inachtneming van de beste beschikbare technische middelen en mogen niet minder streng zijn dan de best vergelijkbare grenswaarde van bijlage II, rubriek A.
Deze paragraaf is ook van toepassing als een industrieel bedrijf andere activiteiten uitoefent dan die waarvoor in bijlage II, rubriek A, grenswaarden zijn vastgesteld en die lozingen van stoffen als bedoeld in artikel 2, onder a), ten gevolge kunnen hebben.
4.De grenswaarden, uitgedrukt in concentratiewaarden die in beginsel niet mogen worden overschreden, zijn voor de betreffende industriële bedrijven in rubriek A van bijlage II opgenomen. In geen geval mogen de grenswaarden, uitgedrukt in maximale concentratiewaarden, wanneer dit niet de enige geldende waarden zijn, hoger zijn dan die welke zijn uitgedrukt in gewicht gedeeld door de benodigde hoeveelheid water per kenmerkend onderdeel van de verontreinigende activiteit. Aangezien de concentraties van deze stoffen in afvalwater evenwel afhankelijk zijn van de betrokken hoeveelheid water, die per procédé en bedrijf verschilt, dienen de grenswaarden van rubriek A van bijlage II, uitgedrukt in het gewicht aan geloosde stoffen in verhouding tot de kenmerkende parameters van de activiteit, in alle gevallen in acht te worden genomen.
5.Ten einde na te gaan of de lozingen van de in artikel 2, onder a), bedoelde stoffen voldoen aan de emissienormen, dient een controleprocedure te worden ingesteld.
Deze procedure moet omvatten: het nemen en analyseren van monsters, het meten van het lozingsdebiet en de hoeveelheid verwerkte stoffen, of, in voorkomend geval, het meten van de kenmerkende parameters van de verontreinigende activiteit die in rubriek A van bijlage II worden genoemd.
In het bijzonder kan de controleprocedure, indien de hoeveelheid verwerkte stoffen niet is te bepalen, worden gebaseerd op de hoeveelheid stoffen die, volgens de produktiecapaciteit op basis waarvan de vergunning is verleend, kan worden gebruikt.
6.Er wordt een monster genomen dat representatief is voor de lozing gedurende een periode van 24 uur. De per maand geloosde hoeveelheid stoffen wordt berekend op basis van de hoeveelheden stoffen die per dag worden geloosd.
Voor lozingen van bepaalde stoffen kan in bijlage II echter een drempelhoeveelheid worden vastgesteld, waarbeneden de Lid-Staten een vereenvoudigde controleprocedure mogen toepassen.
7.Het nemen van monsters en het meten van het lozingsdebiet als bedoeld in lid 5, geschieden normaliter op het punt waar de grenswaarden overeenkomstig artikel 3, lid 2, van deze richtlijn gelden.
Om te bewerkstelligen dat de metingen voldoen aan de eisen van rubriek C van de bijlagen, mag de Lid-Staat echter toestaan dat dit nemen van monsters en het meten van het debiet geschieden op een ander punt, dat vóór het punt ligt waar de grenswaarden gelden, op voorwaarde dat:
-al het van het bedrijf afkomstige water dat met de betrokken stof verontreinigd kan zijn, bij die metingen in aanmerking wordt genomen;
-uit regelmatige controlecampagnes blijkt dat de metingen een goed beeld geven van de hoeveelheden die worden geloosd op het punt waar de grenswaarden gelden of altijd een hogere uitkomst geven.
RUBRIEK B Kwaliteitsdoelstellingen, data waarop daaraan moet zijn voldaan en procedure voor het toezicht en de controle op de kwaliteitsdoelstellingen 1.Voor de Lid-Staten die zich op de uitzondering van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 76/464/EEG beroepen, worden de emissienormen die de Lid-Staten overeenkomstig artikel 5 van genoemde richtlijn moeten vaststellen en doen toepassen zodanig vastgesteld dat aan de krachtens de punten 2 en 3 vastgestelde passende kwaliteitsdoelstelling(en) is (zijn) voldaan in de zone die door de lozingen van de in artikel 2, onder a), bedoelde stoffen wordt beïnvloed. De bevoegde instantie wijst per geval het beïnvloede gebied aan en kiest uit de krachtens de punten 2 en 3 hierna vastgestelde kwaliteitsdoelstellingen die welke haar, gelet op de bestemming van het beïnvloede gebied, geschikt lijkt (lijken), waarbij zij rekening houdt met het feit dat met deze richtlijn wordt beoogd aan alle verontreiniging een einde te maken.
2.Met het oog op de beëindiging van de verontreiniging bedoeld in Richtlijn 76/464/EEG en krachtens artikel 2 van deze richtlijn worden de kwaliteitsdoelstellingen en de termijnen waarbinnen die van toepassing worden, vastgesteld in bijlage II, rubriek B.
3.Behoudens andersluidende bijzondere bepalingen in rubriek B van bijlage II komen alle als kwaliteitsdoelstellingen vermelde concentraties overeen met het rekenkundig gemiddelde van de in een jaar verkregen resultaten.
4.Wanneer voor de wateren in een gebied verscheidene kwaliteitsdoelstellingen gelden, moet de waterkwaliteit aan elk van deze doelstellingen voldoen.
5.Bij de verlening van een vergunning krachtens deze richtlijn preciseert de bevoegde instantie de voorschriften, de wijze van toezicht en de data die voor de naleving van de betreffende kwaliteitsdoelstelling(en) gelden.
6.Overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 76/464/EEG brengt de Lid-Staat voor iedere gekozen en toegepaste kwaliteitsdoelstelling aan de Commissie verslag uit over:
-de lozingspunten en de verspreidingsinrichting,
-de zone waarin de kwaliteitsdoelstelling geldt,
-de gekozen bemonsteringspunten,
-de bemonsteringsfrequentie,
-de bemonsterings- en meetmethoden,
-de verkregen resultaten.
7.De monsters moeten worden genomen op een punt dat voldoende dicht bij het lozingspunt ligt om representatief te zijn voor de kwaliteit van het aquatisch milieu in het door de lozingen beïnvloede gebied en de bemonsteringsfrequentie moet hoog genoeg zijn om eventuele veranderingen in het aquatisch milieu aan het licht te brengen, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met natuurlijke veranderingen in de hydrologische gesteldheid.
RUBRIEK C Referentiemeetmethoden en waarnemingsdrempel 1.De definities van Richtlijn 79/869/EEG van de Raad van 9 oktober 1979 inzake de meetmethode en de frequentie van de bemonstering en de analyse van het oppervlaktewater dat is bestemd voor de produktie van drinkwater in de Lid-Staten(1) zijn in het kader van deze richtlijn van toepassing.
2.De referentiemeetmethoden ter bepaling van de concentraties van de bedoelde stoffen, alsmede de waarnemingsdrempel per milieucomponent, zijn vastgelegd in rubriek C van bijlage II.
3.De waarnemingsdrempels, de nauwkeurigheid en de precisie van de methode staan per stof aangegeven in rubriek C van bijlage II.
4.Het debiet van het afvalwater moet worden bepaald met een nauwkeurigheid van ± 20 %.
(1)PB nr. L 271 van 29. 10. 1979, blz. 44.
BIJLAGE II
BIJZONDERE BEPALINGEN 1.Inzake tetrachloorkoolstof 2.Inzake DDT 3.Inzake pentachloorfenol De nummering van de in deze bijlage opgenomen stoffen komt overeen met de nummering van de lijst van 129 stoffen in de Mededeling van de Commissie aan de Raad van 22 juni 1982(1).
Indien er in de toekomst in deze bijlage stoffen worden opgenomen die niet in bovengenoemde lijst zijn vermeld, worden zij in chronologische volgorde van opname verder genummerd, te beginnen bij nr. 130.
-
I.Bijzondere bepalingen inzake tetrachloorkoolstof (Nr. 13)(1) CAS - 56 - 23 - 5(2) >RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Rubriek C (13): Referentiemeetmethode 1.De referentiemeetmethode voor het bepalen van tetrachloorkoolstof in afvalwater en wateren is gaschromatografie.
Er moet een gevoelige detector worden gebruikt wanneer de concentratie lager is dan 0,5 mg/l; in dat geval ligt de bepalingsdrempel(1) op 0,1 ìg/l. Voor een concentratie hoger dan 0,5 mg/l is een bepalingsdrempel(1) van 0,1 mg/l adequaat.
2.De nauwkeurigheid en de precisie van de methode moeten ± 50 % bedragen bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel.
II. Bijzondere bepalingen inzake DDT (nr. 46)(1)(2) CAS - 50 - 29 - 3(3) STANDSTILL:De concentratie van DDT in water, sedimenten en/of weekdieren en/of schaal- en schelpdieren en/of vissen mag in de loop van de tijd niet significant toenemen.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Rubriek C (46): Referentiemeetmethode 1.De referentiemeetmethode voor het bepalen van DDT in afvalwater en wateren is gaschromatografie met detectie door elektronenvangst, na extractie met een geschikt oplosmiddel. De bepalingsdrempel(1) ligt voor DDT totaal, naargelang van het aantal storende begeleidende stoffen in het monster, voor water bij ongeveer 4 íg/l en voor afvalwater bij ongeveer 1 ì/l.
2.De referentiemethode voor het bepalen van DDT in sedimenten en organismen is gaschromatografie met detectie door elektronenvangst, na een geschikte voorbereiding van het monster. De bepalingsdrempel(1) ligt bij 1 ìg/kg.
3.De nauwkeurigheid en de precisie van de methode moeten ± 50 % bedragen bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel(1).
III. Bijzondere bepalingen inzake pentachloorfenol (Nr. 102)(1)(2) CAS - 87 - 86 - 5(3) STANDSTILL:De concentratie van PCP in sedimenten en/of weekdieren en/of schaal- en schelpdieren en/of vissen mag in de loop van de tijd niet significant toenemen.
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Rubriek C (102): Referentiemeetmethode 1.De referentiemeetmethode voor het bepalen van pentachloorfenol in afvalwater en wateren is hogedrukvloeistofchromatografie of gaschromatografie met detectie door elektronenvangst, na extractie met een geschikt oplosmiddel. De bepalingsdrempel(1) ligt bij 2 ìg/l voor afvalwater en bij 0,1 ìg/l voor water.
2.De referentiemethode voor het bepalen van pentachloorfenol in sedimenten en organismen is hogedrukvloeistofchromatografie of gaschromatografie met detectie door elektronenvangst, na een geschikte voorbereiding van het monster. De bepalingsdrempel(1) ligt bij 1 ìg/kg.
3.De nauwkeurigheid en de precisie van de methode moeten ± 50 % bedragen bij een concentratie van tweemaal de bepalingsdrempel(1).
(1)PB nr. C 176 van 14. 7. 1982, blz. 3.
(1)Artikel 5 is met name van toepassing op het gebruik van tetrachloorkoolstof in industriële wasserijen.
(2)CAS-nummer (Chemical Abstract Service).
(1)Onder de bepalingsdrempel xg van een gegeven stof wordt verstaan de kleinste met een gegeven werkwijze in een monster kwantitatief bepaalbare hoeveelheid die nog van nul kan worden onderscheiden.
(1)De som van de isomeren 1,1,1-trichloor-2,2 bis (p-chloorfenyl)ethaan;
1,1,1-trichloor-2- (o-chloorfenyl)-2-(p-chloorfenyl)ethaan 1,1,1 - dichloor-2,2 bis (p-chloorfenyl)ethyleen; en 1,1,1 - dichloor-2,2 bis (p-chloorfenyl)ethaan.
(2)Artikel 5 is van toepassing op DDT voor zover andere dan de in deze bijlage vermelde verontreinigingsbronnen worden geïdentificeerd.
(3)CAS-nummer (Chemical Abstract Service).
(1)Onder de bepalingsdrempel xg van een gegeven stof wordt verstaan de kleinste met een gegeven werkwijze in een monster kwantitatief bepaalbare hoeveelheid die nog van nul kan worden onderscheiden.
(1)De chemische verbinding 2,3,4,5,6-pentachloor-1-hydroxy-benzeen en haar zouten (1).
(2)Artikel 5 is van toepassing op pentachloorfenol, met name op het gebruik ervan voor het behandelen van hout.
(3)CAS-nummer (Chemical Abstract Service).
(1)Onder de bepalingsdrempel xg van een gegeven stof wordt verstaan de kleinste met een gegeven werkwijze in een monster kwantitatief bepaalbare hoeveelheid die nog van nul kan worden onderscheiden.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.