Richtlijn 1978/1015 - Harmonisatie van nationale wetgeving betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorrijwielen - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Richtlijn 78/1015/EEG van de Raad van 23 november 1978 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorrijwielen
Publicatieblad Nr. L 349 van 13/12/1978 blz. 0021 - 0030
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 2 blz. 0120
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 15 Deel 1 blz. 0189
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 2 blz. 0120
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 9 blz. 0124
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 9 blz. 0124
++++
RICHTLIJN VAN DE RAAD
van 23 november 1978
inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorrijwielen
( 78/1015/EEG )
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ) ,
Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ) ,
Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorrijwielen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder andere betrekking hebben op het toelaatbare geluidsniveau en de uitlaatinrichting ;
Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in plaats van hun huidige regelingen ;
Overwegende dat de toeneming van het aantal en de uitbreiding van het gebruik van motorrijwielen bijdraagt tot vergroting van de geluidshinder en dat het derhalve noodzakelijk blijkt het geluidsniveau van motorrijwielen te beperken , op basis van een representatieve meetmethode ;
Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorrijwielen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controle erkennen die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften wordt uitgevoerd ;
Overwegende dat het verplicht stellen van grenswaarden voor het geluidsniveau van motorrijwielen een stap vooruit naar de verbetering van het milieu betekent ; dat evenwel moet worden voortgegaan met de bevordering van de technische ontwikkeling van minder luidruchtige motorrijwielen ; dat er in het bijzonder voor krachtiger motorrijwielen naar dient te worden gestreefd om voor 1985 te komen tot vermindering van de thans vastgestelde grenswaarden tot ongeveer 80 dB(A ) ; dat het ook voor de overige categorieën motorrijwielen noodzakelijk is te blijven streven naar geluidsvermindering ; dat bij de vastgestelde niveaus rekening moet worden gehouden met de technische middelen welke op die datum kunnen worden toegepast en dat voorts deze niveaus tijdig moeten worden vastgesteld zodat de fabrikanten over voldoende tijd beschikken om hun produkten te verbeteren ,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :
Artikel 1
Onder " motorrijwiel " wordt in deze richtlijn verstaan ieder voertuig op twee wielen , al dan niet met zijspan , voorzien van een motor , bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 50 km per uur .
Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder " nationale goedkeuring " de administratieve handeling die
-
-in de Belgische wetgeving , " aanneming " / " agréation par type " ,
-
-in de Deense wetgeving , " standardtypegodkendelse " ,
-
-in de Duitse wetgeving , " Allgemeine Betriebserlaubnis " ,
-
-in de Franse wetgeving , " réception par type " ,
-
-in de Ierse wetgeving , " type approval " ,
-
-in de Italiaanse wetgeving , " omologazione " of " approvazione del tipo " ,
-
-in de Luxemburgse wetgeving , " agréation " ,
-
-in de Nederlandse wetgeving , " typegoedkeuring " ,
-
-in de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk , " type approval " ,
wordt genoemd .
Artikel 3
1 . Op verzoek van een fabrikant of diens gevolmachtigde verricht iedere Lid-Staat de in bijlage I bedoelde proeven om na te gaan of een type motorrijwiel aan de geharmoniseerde voorschriften voldoet . Voor een zelfde type motorrijwiel mag dit verzoek slechts in één enkele Lid-Staat worden ingediend .
Na afloop van de keuring geeft de Lid-Staat een certificaat betreffende de meting van het geluidsniveau af , hierna te noemen " certificaat " , volgens het model van bijlage II , waarin onder meer wordt vermeld of het type motorrijwiel al dan niet voldoet aan de geharmoniseerde voorschriften .
2 . De Lid-Staat die het certificaat heeft afgegeven waarin wordt verklaard dat een type motorrijwiel voldoet aan de geharmoniseerde voorschriften , neemt de nodige maatregelen om er , voor zover nodig , op toe te zien dat de produktie overeenstemt met het type waarvoor dit certificaat is afgegeven , zulks zo nodig in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staten . Deze controle beperkt zich tot steekproeven .
Artikel 4
De bevoegde instanties van iedere Lid-Staat zenden binnen een maand aan de bevoegde instanties van de overige Lid-Staten een afschrift van de certificaten voor ieder type motorrijwiel waarop zij de proeven volgens deze richtlijn hebben verricht . Een afschrift van het certificaat wordt ook aan de aanvrager verstrekt . De overige Lid-Staten aanvaarden dit document als bewijs dat de proeven volgens deze richtlijn werden uitgevoerd , en herhalen deze proeven niet .
Artikel 5
1 . In de Lid-Staten waarin motorrijwielen of een bepaalde categorie motorrijwielen nationaal worden goedgekeurd , treden op verzoek van de fabrikant of diens gevolmachtigde de geharmoniseerde technische voorschriften in de plaats van de overeenkomstige nationale voorschriften als grondslag voor de nationale goedkeuring .
2 . In de Lid-Staten waarin motorrijwielen of een bepaalde categorie motorrijwielen niet nationaal worden goedgekeurd , mag de registratie niet worden geweigerd en mogen de verkoop , het in het verkeer brengen of het gebruik van deze motorrijwielen niet worden verboden omwille van het feit dat aan de geharmoniseerde technische voorschriften in plaats van aan overeenkomstige nationale voorschriften is voldaan .
Artikel 6
1 . De Lid-Staat die het certificaat heeft afgegeven waarin wordt verklaard dat een type motorrijwiel voldoet aan de geharmoniseerde voorschriften , neemt de nodige maatregelen om zich op de hoogte te stellen van elke wijziging van een der in bijlage I , punt 1.1 , vermelde onderdelen of kenmerken .
2 . Is deze Staat van oordeel dat een wijziging van dien aard geen wijziging meebrengt in de gegevens waarmee rekening is gehouden voor de opstelling van het certificaat , dan stellen de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat de fabrikant of diens gevolmachtigde hiervan in kennis .
3 . Constateert deze Staat daarentegen dat een wijziging van dien aard een voldoende reden is voor nieuwe controles of nieuwe proeven en daardoor een wijziging van het bestaande certificaat of de opstelling van een nieuw certificaat meebrengt , dan stellen de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat de fabrikant of diens gevolmachtigde hiervan in kennis en zenden zij aan de bevoegde autoriteiten van de overige Lid-Staten binnen een maand na de datum waarop zij zijn opgesteld deze nieuwe documenten , alsmede het framenummer van het laatste motorrijwiel dat conform het oude certificaat is vervaardigd en , in voorkomend geval , het framenummer van het eerste motorrijwiel dat conform het gewijzigde of nieuwe certificaat is vervaardigd .
Artikel 7
1 . De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om voor 1 oktober 1980 aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis .
De Lid-Staten mogen evenwel gedurende een periode van 30 maanden na de kennisgeving van deze richtlijn , de nationale goedkeuring en/of de registratie , de verkoop , het in verkeer brengen of het gebruik niet weigeren van een type motorrijwiel dat , wat het geluidsniveau betreft , voldoet aan de nationale voorschriften die van kracht waren op het ogenblik van de kennisgeving van deze richtlijn .
2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede , die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen .
Artikel 8
Voor 31 december 1984 besluit de Raad op voorstel van de Commissie tot verlaging van de in bijlage I toegestane grenswaarden van het geluidsniveau .
Artikel 9
De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen aan te passen aan de vooruitgang van de techniek , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 4 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 78/547/EEG ( 5 ) ; de toegestane grenswaarden van het geluidsniveau mogen in geen geval worden verhoogd . Voor punt 2.1.1 van bijlage I geldt deze procedure echter pas vanaf 1 juli 1984 .
Artikel 10
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .
Gedaan te Brussel , 23 november 1978 .
Voor de Raad
De Voorzitter
J . ERTL
( 1 ) PB nr . C 40 van 20 . 2 . 1975 , blz . 18 .
( 2 ) PB nr . C 125 van 8 . 6 . 1976 , blz . 48 .
( 3 ) PB nr . C 204 van 30 . 8 . 1976 , blz . 25 .
( 4 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .
( 5 ) PB nr . L 168 van 26 . 6 . 1978 , blz . 39 .
BIJLAGE I
DEFINITIES , TOEGESTANE GELUIDSNIVEAUS , UITLAATINRICHTING
1 . DEFINITIES
1.1 . Type motorrijwiel voor wat betreft het geluidsniveau en de uitlaatinrichting
Onder " type motorrijwiel voor wat betreft het geluidsniveau en de uitlaatinrichting " , worden verstaan motorrijwielen die onderling geen essentiële verschillen vertonen ten aanzien van :
1.1.1 . motortype ( twee - of viertakt , zuigermotor of draaizuigermotor , aantal cylinders en cylinderinhoud , aantal en type carburators of injectiesystemen , plaatsing van de kleppen , maximumvermogen en daarbij behorend toerental ) .
Bij de toepassing van deze richtlijn dient voor draaizuigermotoren het dubbele kamervolume als cylinderinhoud te worden beschouwd ;
1.1.2 . overbrengingssysteem , in het bijzonder het aantal versnellingen en hun overbrengingsverhoudingen ;
1.1.3 . aantal , type en plaatsing der uitlaatinrichtingen .
1.2 . Uitlaatinrichting
Onder " uitlaatinrichting " wordt verstaan , een volledig samenstel van onderdelen dat noodzakelijk is om het geluid veroorzaakt door de motor van het motorrijwiel en de uitlaat daarvan te beperken .
1.3 . Uitlaatinrichtingen van verschillend type
Onder " uitlaatinrichtingen van verschillend type " worden verstaan , inrichtingen die onderling belangrijke verschillen vertonen , welke verschillen betrekking kunnen hebben op de volgende kenmerken :
1.3.1 . inrichtingen waarvan de onderdelen verschillende merk - of fabrieksnamen dragen ;
1.3.2 . inrichtingen waarvan de materiaalkenmerken ten aanzien van enig onderdeel verschillend zijn , of inrichtingen waarvan de onderdelen verschillende vorm of afmeting hebben ;
1.3.3 . inrichtingen waarvan de werkingsprincipes van ten minste één onderdeel verschillend zijn ;
1.3.4 . inrichtingen waarvan de onderdelen verschillend zijn gecombineerd .
1.4 . Onderdeel van een uitlaat - of inlaatgeluiddemper
Onder " onderdeel van een uitlaat - of inlaatgeluiddemper " wordt verstaan , een van de afzonderlijke bestanddelen die samen de uitlaatinrichting ( bijvoorbeeld uitlaatpijpen en buizenstelsels , de eigenlijke demper ) of inlaatinrichting ( luchtfilter ) vormen .
Indien de motor voorzien is van een luchtfilter en/of een inlaatgeluiddemper , noodzakelijk om de grenswaarden van het geluidsniveau in acht te kunnen nemen , dan moeten deze filter en deze inlaatgeluiddemper worden beschouwd als onderdelen die even belangrijk zijn als de uitlaatinrichting .
2 . TOEGESTANE GELUIDSNIVEAUS
2.1 . Geluitsmeting aan rijdende motorrijwielen
2.1.1 . Grenzen
Het geluidsniveau van de motorrijwielen , gemeten overeenkomstig de bepalingen van de punten 2.1.2 tot en met 2.1.5 , mag onderstaande grenzen niet overschrijden :
Cylinderinhoud in cm3 * Grenswaarden van het geluidsniveau in dB(A ) *
-
*80 * 78 *
-
*125 * 80 *
-
*350 * 83 *
-
*500 * 85 *
> 500 * 86 *
2.1.2 . Meetapparatuur
2.1.2.1 . Akoestische metingen
Het akoestische meetapparaat moet een precisiegeluidsniveaumeter zijn overeenkomstig het type als omschreven in Publikatie 179 " precisiegeluidsniveaumeters " , 2e uitgave , van de Internationale Elektrotechnische Commissie ( IEC ) . Voor de metingen wordt gebruik gemaakt van de " snelle " responsie en de beoordelingscurve " A " , die eveneens in deze publikatie zijn beschreven .
Aan het begin en het einde van iedere meetreeks moet de geluidsniveaumeter volgens de aanwijzingen van de fabrikant met een geschikte geluidsbron ( bijvoorbeeld pistonfoon ) worden geijkt .
2.1.2.2 . Snelheidsmetingen
Toerental van de motor en snelheid van het motorrijwiel op het proeftraject moeten worden bepaald met een nauwkeurigheidsmarge van 3 % .
2.1.3 . Wijze van meting
2.1.3.1 . Toestand van het motorrijwiel
Tijdens de metingen moet het motorrijwiel in bedrijfsklare toestand zijn ( met koelvloeistof , smeermiddelen , brandstof , outillage , reservewiel en bestuurder ) .
Voor de aanvang der metingen wordt de motor van het motorrijwiel op de normale bedrijfstemperatuur gebracht . Bij automatisch in - en uitschakelende ventilatoren mag met het oog op de geluidsmeting niet in de schakelautomatiek worden ingegrepen . Bij motorrijwielen met meer dan één aangedreven wiel wordt alleen de voor normaal wegverkeer aangewezen aandrijving gebruikt . Indien een motorrijwiel is voorzien van een zijspan , wordt dit verwijderd voor de proef .
2.1.3.2 . Proefterrein
Het proefterrein moet uit een centraal gelegen versnellingstraject bestaan dat door een nagenoeg vlak terrein is omgeven . Het versnellingstraject moet waterpas zijn ; het oppervlak moet droog zijn en van dien aard dat de banden geen overmatig geluid produceren .
Op het proefterrein moeten de voorwaarden aangaande het vrije geluidsveld tussen een geluidsbron in het midden van het versnellingstraject en de microfoon in acht genomen worden tot op 1 dB nauwkeurig . Aan deze voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan indien in een straal van 50 m rondom het middelpunt van het versnellingstraject geen grote geluidweerkaatsende voorwerpen zoals omheiningen , rotsen , bruggen of gebouwen voorkomen . Het terreinoppervlak moet in een straal van ten minste 10 m rondom het middelpunt van het versnellingstraject uit een hard materiaal zoals beton , asfalt of een akoestisch gelijkwaardig materiaal bestaan en mag niet zijn bedekt met losse sneeuw , hoog gewas , mulle grond of as .
In de nabijheid van de microfoon mag geen hindernis voorkomen die van invloed kan zijn op het geluidsveld en tussen de microfoon en de geluidsbron mag zich niemand bevinden . De persoon die de meetapparatuur afleest moet zich zodanig opstellen dat hij op geen enkele wijze de aanwijzing van het meetapparaat beïnvloedt .
2.1.3.3 . Diversen
De metingen mogen niet bij ongunstige weersomstandigheden , en met name windvlagen , worden verricht .
Bij metingen moet het geluidsniveau volgens de kromme A van andere geluidsbronnen dan het geteste motorrijwiel of van de wind minstens 10 dB(A ) lager zijn dan het door het motorrijwiel veroorzaakte geluidsniveau . Aan de microfoon mag een passend windscherm zijn aangebracht mits met de invloed hiervan op de gevoeligheid en de richtingskarakteristieken van de microfoon rekening wordt gehouden .
2.1.4 . Meetmethode
2.1.4.1 . Aantal en aard van de metingen
Het maximum geluidsniveau uitgedrukt in decibel ( dB ) volgens kromme A wordt gemeten tijdens het voorbijrijden van het motorrijwiel tussen de lijnen AA' en BB' ( figuur 1 ) . De meting is ongeldig indien een van het algemene geluidsniveau sterk afwijkende piekwaarde wordt vastgesteld .
Aan iedere zijde van het motorrijwiel worden tenminste 2 metingen verricht .
2.1.4.2 . Plaats van de microfoon
De microfoon moet op 1,2 m hoogte boven het rijbaanvlak worden geplaatst op een afstand van 7,5 m van de referentielijn CC' ( figuur 1 ) van de rijbaan .
2.1.4.3 . Wijze van rijden
Het motorrijwiel nadert met een constante beginsnelheid overeenkomstig 2.1.4.3.1 en 2.1.4.3.2 de lijn AA' . Zodra de voorkant van het motorrijwiel de lijn AA' bereikt , wordt de gashandel zo snel als in de praktijk mogelijk is in de stand gebracht die overeenkomt met vol gas . De gashandel blijft in deze stand totdat de achterkant van het motorrijwiel de lijn BB' bereikt , waarna de gashandel zo snel mogelijk weer in de stand stationair draaien wordt gebracht .
Bij alle metingen moet het motorrijwiel zodanig recht over het versnellingstraject worden gereden dat het middenlangsvlak van het motorrijwiel zo dicht mogelijk bij de lijn CC' ligt .
2.1.4.3.1 . Gebruik van de eventuele versnellingsbak
Wanneer het motorrijwiel is uitgerust met een versnellingsbak met handbediening dan wel met voetbediening met maximaal vier versnellingen , wordt de tweede versnelling ingeschakeld .
Wanneer het motorrijwiel is uitgerust met een versnellingsbak met handbediening dan wel met voetbediening met meer dan vier versnellingen
-
-wordt de derde versnelling ingeschakeld voor motorrijwielen met een cylinderinhoud van niet meer dan 350 cm3 ,
-
-wordt de tweede versnelling ingeschakeld voor motorrijwielen met een cylinderinhoud van meer dan 350 cm3 .
Wanneer het motorrijwiel is uitgerust met een automatische versnellingsbak met een keuzehandel , dan wordt deze geplaatst in de positie onmiddellijk voor de positie voor de maximumsnelheid van het motorrijwiel .
2.1.4.3.2 . Naderingssnelheid
Het motorrijwiel nadert de lijn AA' met een constante snelheid :
-
-van 50 km/h bij een motortoerental tussen 50 en 75 % van het toerental bij het maximumvermogen als bedoeld in punt 2.4 van bijlage II , of
-
-van minder dan 50 km/h bij een motortoerental dat gelijk is aan 75 % van het toerental bij het maximumvermogen als bedoeld in punt 2.4 van bijlage II , of
-
-van meer dan 50 km/h bij een motortoerental dat gelijk is aan 50 % van het toerental bij het maximumvermogen als bedoeld in punt 2.4 van bijlage II .
2.1.5 . Resultaten ( keuringsrapport )
2.1.5.1 . In het keuringsrapport dat wordt opgesteld met het oog op de afgifte van het certificaat van bijlage II worden alle voor de meetresultaten belangrijke omstandigheden en invloeden vermeld .
2.1.5.2 . De waarden worden , op de dichtst bij zijnde decibel afgerond , van het meettoestel afgelezen .
Voor de afgifte van het certificaat van bijlage II mogen alleen meetwaarden worden gebruikt waarvan het verschil bij twee opeenvolgende metingen aan dezelfde zijde van het motorrijwiel niet meer dan 2 dB(A ) bedraagt .
2.1.5.3 . Ten einde rekening te houden met afwijkingen bij de meting wordt het resultaat van elke meting gevormd door de op het apparaat afgelezen waarde verminderd met 1 dB(A ) .
2.1.5.4 . Aan het voorschrift sub 2.1.1 wordt geacht te zijn voldaan indien de vier meetresultaten lager zijn dan of gelijk aan het maximaal toegestane niveau voor de categorie waartoe het motorrijwiel bij de proef behoort .
Indien één van de vier resultaten het maximum toegestane niveau overschrijdt , en deze overschrijding niet meer dan 1 dB(A ) bedraagt , wordt een tweede reeks van vier metingen verricht . In dit geval wordt aan het voorschrift sub 2.1.1 slechts geacht te zijn voldaan indien deze vier nieuwe resultaten lager zijn dan of gelijk zijn aan het maximum toegestane niveau .
Aan het voorschrift sub 2.1.1 wordt geacht niet te zijn voldaan in alle andere gevallen .
2.2 . Geluidsmeting aan stilstaande motorrijwielen
2.2.1 . Geluidsdrukniveau op kleine afstand
Ten einde de latere controle van het geluidsniveau van het in het verkeer zijnde motorrijwiel te vergemakkelijken wordt bovendien het geluidsdrukniveau op korte afstand van de monding van de uitlaatinrichting ( geluiddemper ) overeenkomstig onderstaande voorschriften gemeten en wordt het meetresultaat geregistreerd in het keuringsrapport dat wordt opgesteld met het oog op de afgifte van het certificaat van bijlage II .
2.2.2 . Meetinstrumenten
Er wordt een precisiegeluidsniveaumeter overeenkomstig punt 2.1.2.1 gebruikt .
2.2.3 . Wijze van meting
2.2.3.1 . Toestand van het motorrijwiel
Voor de aanvang der metingen wordt het motorrijwiel op de normale bedrijfstemperatuur gebracht . Bij automatisch in - en uitschakelende ventilatoren mag tijdens de geluidsmeting niet in de schakelautomatiek worden ingegrepen .
Tijdens de metingen moet de versnellingshandel in de vrijloop staan . Indien het onmogelijk is de overbrenging te ontkoppelen , moet het aangedreven wiel van het motorrijwiel vrij draaien , bijvoorbeeld door het op de standaard te plaatsen .
2.2.3.2 . Proefterrein ( figuur 2 )
Als proefterrein mag iedere ruimte worden gebruikt waar zich geen belangrijke akoestische storingen voordoen . In het bijzonder geschikt zijn vlakke terreinen die met beton , asfalt of met een ander hard materiaal zijn bedekt en sterk reflecteren ; oppervlakken van vastgewalste aarde zijn uitgesloten . Het proefterrein moet de afmetingen van een rechthoek hebben waarvan de zijden ten minste 3 meter van de omtrek van het motorrijwiel ( exclusief het stuur ) zijn verwijderd . Binnen deze rechthoek mag zich geen enkele belangrijke hindernis , bijvoorbeeld een persoon - met uitzondering van de waarnemer en de bestuurder - bevinden . Het motorrijwiel wordt binnen de genoemde rechthoek zodanig opgesteld dat de meetmicrofoon ten minste 1 meter verwijderd is van eventueel aanwezige trottoirbanden .
2.2.3.3 . Diversen
Door omgevingsgeluid en wind veroorzaakte aanwijzingen van het meettoestel moeten ten minste 10 dB(A ) lager zijn dan het te meten geluidsniveau . Aan de microfoon mag een passend windscherm zijn aangebracht , mits met de invloed hiervan op de gevoeligheid van de microfoon rekening wordt gehouden .
2.2.4 . Meetmethode
2.2.4.1 . Aantal en aard van de metingen
Het maximale geluidsniveau uitgedrukt in decibel ( dB ) volgens kromme A wordt gemeten tijdens de in punt 2.2.4.3 bedoelde periode van werking .
Aan ieder meetpunt worden ten minste drie metingen verricht .
2.2.4.2 . Plaats van de microfoon ( figuur 2 )
De microfoon moet ter hoogte van de monding van de uitlaat worden gehouden , doch in geen geval lager dan 0,2 m boven het rijwegoppervlak . De kop van de microfoon moet naar de opening zijn gericht waaruit de uitlaatgassen stromen en 0,5 m van deze opening zijn verwijderd . De as van de hoofdgevoeligheid van de microfoon moet evenwijdig aan het rijwegoppervlak zijn en een hoek van 45 * min of meer 10 * vormen met het loodrechte vlak waarin de emissierichting van de uitlaatgassen ligt .
Met betrekking tot dit loodrechte vlak wordt de microfoon opgesteld aan de kant waar de afstand tussen de microfoon en de omtrek van het motorrijwiel ( exclusief het stuur ) maximaal is .
Indien de uitlaatinrichting meer mondingen heeft waarvan de middelpunten onderling niet meer dan 0,3 m zijn verwijderd , wordt de microfoon gericht op de monding die zich het dichtst bij de omtrek van het motorrijwiel ( exclusief het stuur ) of zich het hoogst boven het rijwegoppervlak bevindt . Indien de afstand tussen de middelpunten van de mondingen meer dan 0,3 m bedraagt , worden er afzonderlijke metingen voor iedere monding verricht , waarbij de grootste gemeten waarde wordt aangehouden .
2.2.4.3 . Werking van de motor
Het toerental van de motor wordt op een van de volgende waarden constant gehouden :
-
-S/2 indien S meer dan 5 000 omw./min bedraagt ,
-
-3 S/4 indien S gelijk is aan , of minder bedraagt dan 5 000 omw./min
waarbij " S " het toerental bij het maximumvermogen is als bedoeld in punt 2.4 van bijlage II .
Wanneer het constante toerental is bereikt , wordt de gashandel snel weer in de stationaire stand gebracht . Het geluidsniveau wordt gemeten tijdens een periode van werking , die een kort ogenblik waarin het toerental constant wordt gehouden en de gehele duur van de vertraging omvat ; hierbij geldt als meetwaarde de maximale aanwijzing van de geluidsniveaumeter .
2.2.5 . Resultaten ( keuringsrapport )
2.2.5.1 . In het keuringsrapport dat wordt opgesteld met het oog op de afgifte van het certificaat van bijlage II worden alle nodige gegevens vermeld , vooral die betreffende de geluidsmeting aan het stilstaande voertuig .
2.2.5.2 . De waarden worden van het meettoestel afgelezen , met afronding op de dichtst bij zijnde hele decibel .
Alleen meetwaarden die bij 3 onmiddellijk opeenvolgende metingen werden verkregen en onderling niet meer dan 2 dB(A ) verschillen , mogen worden gebruikt .
2.2.5.3 . Als meetresultaat geldt de hoogste van de drie meetwaarden .
3 . UITLAATINRICHTING ( GELUIDDEMPER )
3.1 . Indien het motorrijwiel voorzieningen voor vermindering van het uitlaatgeluid ( geluiddemper ) heeft , dienen de voorschriften van dit punt 3 te worden nageleefd . Als de aanzuigbuis van de motor voorzien is van een luchtfilter en/of een inlaatgeluiddemper om te waarborgen dat het toegestane geluidsniveau niet wordt overschreden , dan worden dit filter en/of inlaatgeluiddemper geacht deel uit te maken van de geluiddemper en gelden de voorschriften van dit punt 3 ook voor dit filter en/of inlaatgeluiddemper .
3.2 . Het schema van de uitlaatinrichting moet bij het keuringsformulier als bedoeld in bijlage II van het motorrijwiel worden gevoegd .
3.3 . De geluiddemper moet zijn voorzien van een duidelijk leesbare en onuitwisbare merk - en typeaanduiding .
3.4 . De geluiddemper mag slechts voorzien zijn van geluiddempend materiaal van vezelige substantie indien de volgende voorwaarden zijn vervuld :
3.4.1 . er mag geen geluiddempend materiaal van vezelige substantie worden aangewend in de delen van de geluiddemper waardoor gas stroomt ;
3.4.2 . met passende voorzieningen dient te worden verzekerd dat het geluiddempende materiaal van vezelige substantie gedurende de gehele gebruiksduur van de geluiddemper op zijn plaats blijft ;
3.4.3 . het geluiddempende materiaal van vezelige substantie moet bestand zijn tegen een temperatuur die ten minste 20 % hoger ligt dan de bedrijfstemperatuur die kan voorkomen op de plaats waar dat materiaal in de geluiddemper is gebruikt .
Figuur 1
METING AAN EEN RIJDEND MOTORRIJWIEL : zie P.b .
Figuur 2
METING AAN EEN STILSTAAND MOTORRIJWIEL : zie P.b .
BIJLAGE II
MODEL
Aanduiding van de instantie
CERTIFICAAT BETREFFENDE DE METING VAN HET GELUIDSNIVEAU VAN HET MOTORRIJWIEL
( overeenkomstig Richtlijn 78/1015/EEG van de Raad van 23 november 1978 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorrijwielen )
Opgesteld aan de hand van :
Rapport nr . ... van de technische dienst ... d.d . ...
1 . Motorrijwiel :
1.1 . Fabrikant :
1.1.1 . Eventuele gevolmachtigde :
1.2 . Type :
1.3 . Soort :
1.3.1 . Uitvoering :
1.4 . Framenummer :
2 . Motor :
2.1 . Fabrikant :
2.2 . Type :
2.3 . Soort :
2.4 . Maximumvermogen ( de gebruikte norm vermelden ) : ... kW bij ... omw./min .
2.5 . Door de constructie bepaalde maximumsnelheid :
3 . Overbrenging : met de hand bediende versnellingsbak/automatische versnellingsbak ( 2 )
4 . Uitrusting :
4.1 . Uitlaatgeluiddemper :
Fabrikant , eventuele gevolmachtigde :
Soort :
Type :
volgens tekening nr . : ...
4.2 . Inlaatgeluiddemper :
Fabrikant , eventuele gevolmachtigde :
Soort :
Type :
volgens tekening nr . : ...
4.3 . Afmeting der banden :
5 . Metingen :
5.1 . Geluidsniveau van het rijdende motorrijwiel :
-
*Meetresultaten * Stand van de gashandel *
-
*links dB(A ) ( 1 ) * rechts dB(A ) ( 1 ) * *
1e Meting * * * *
2e Meting * * * *
3e Meting * * * *
4e Meting * * * *
Meetresultaat : dB(A)/E ( 3 ) * *
5.2 . Geluidsniveau van het stilstaande motorrijwiel :
-
*dB(A ) * motoromw./min * Testomstandigheden ( 2 ) *
1e Meting * * * n = S/2 *
-
** * n = 3 S/4 *
2e Meting * * n = S/2 *
-
** * n = 3 S/4 *
3e Meting * * * n = 3 S/2 *
-
** * n = 3 S/4
Meetresultaat : dB(A)/E ( 3 ) * *
6 . Het type motorrijwiel voldoet/voldoet niet ( 2 ) aan de voorschriften van Richtlijn 78/1015/EEG .
7 . Plaats :
8 . Datum :
9 . Handtekening :
( 1 ) De met 1 dB(A ) verminderde meerwaarden aangeven .
( 2 ) Doorhalen wat niet van toepassing is .
( 3 ) " E " geeft aan dat het metingen overeenkomstig Richtlijn 78/1015/EEG betreft .
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.