Richtlijn 2009/29 - Wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de EG te verbeteren en uit te breiden - Hoofdinhoud
5.6.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 140/63 |
RICHTLIJN 2009/29/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 23 april 2009
tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) stelt een regeling vast voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (Gemeenschapsregeling) teneinde de emissies van broeikasgassen op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te verminderen. |
(2) |
De uiteindelijke doelstelling van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), dat namens de Europese Gemeenschap werd goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad (5), is de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer op een niveau te stabiliseren waarbij gevaarlijke, door de mens teweeggebrachte effecten op het klimaatsysteem worden voorkomen. Om deze doelstelling te halen mag de algehele stijging van het mondiale jaarlijkse gemiddelde van de oppervlaktetemperatuur niet hoger uitkomen dan 2 °C boven het pre-industriële niveau. Uit het meest recente evaluatieverslag van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) blijkt dat om dit te bereiken de mondiale emissie van broeikasgassen na 2020 niet verder mag stijgen. Dit betekent dat de activiteiten van de Gemeenschap moeten worden opgevoerd, dat de ontwikkelde landen snel bij de emissiereductie moeten worden betrokken en dat de deelname van ontwikkelingslanden aan dit proces moet worden gestimuleerd. |
(3) |
De Europese Raad van maart 2007 heeft de vaste verbintenis op zich genomen om de algehele emissie van broeikasgassen door de Gemeenschap tegen 2020 met ten minste 20 % ten opzichte van 1990 te verlagen en met 30 % mits de andere ontwikkelde landen zich vastleggen op een vergelijkbare emissiebeperking en de economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheid en capaciteiten. Tegen 2050 moet de mondiale emissie van broeikasgassen met ten minste 50 % ten opzichte van 1990 zijn gedaald. Alle sectoren van de economie, met inbegrip van de internationale zeescheepvaart en luchtvaart, moeten ertoe bijdragen deze emissiereducties te bereiken. De luchtvaart draagt bij tot deze beperking doordat deze sector in de Gemeenschapsregeling is opgenomen. Indien er uiterlijk op 31 december 2011 via de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) geen internationale overeenkomst waarin de emissies van de internationale zeescheepvaart in de reductiestreefcijfers worden opgenomen, door de lidstaten is goedgekeurd of een dergelijke via het UNFCCC tot stand gekomen overeenkomst niet door de Gemeenschap is goedgekeurd, dient de Commissie een voorstel te doen inzake de opneming van de emissies van de internationale zeescheepvaart overeenkomstig geharmoniseerde modaliteiten in de reductieverplichting van de Gemeenschap, zulks met het oog op de inwerkingtreding van het voorgestelde besluit uiterlijk in 2013. Dit voorstel dient eventuele negatieve gevolgen voor de concurrentiepositie van de Gemeenschap, rekening houdend met de potentiële milieuvoordelen, tot een minimum te beperken. |
(4) |
In zijn resolutie van 31 januari 2008 over de resultaten van de Conferentie op Bali over klimaatverandering (COP 13 en COP/MOP 3) (6) herinnert het Europees Parlement aan zijn standpunt dat de geïndustrialiseerde landen zich moeten vastleggen op het verlagen van hun broeikasgasemissies met ten minste 30 % tegen 2020 en met 60 tot 80 % tegen 2050, in vergelijking met 1990. Aangezien het anticipeert op een positief resultaat van de COP 15-onderhandelingen in Kopenhagen in 2009, dient de Europese Unie te beginnen met de voorbereidingen voor strengere emissiereductiedoelstellingen voor 2020 en daarna en dient zij ervoor te zorgen dat de Gemeenschapsregeling na 2013 zo nodig strengere emissieplafonds mogelijk maakt, als onderdeel van de bijdrage van de Unie aan een toekomstige internationale overeenkomst inzake klimaatverandering (hierna: „internationale overeenkomst inzake klimaatverandering”). |
(5) |
Als bijdrage tot de verwezenlijking van deze doelstellingen op lange termijn dient er een voorspelbare route te worden uitgestippeld voor de beperking van de emissie van installaties die onder de Gemeenschapsregeling vallen. Om de toezegging van de Gemeenschap om de emissie van broeikasgassen met ten minste 20 % ten opzichte van 1990 te verlagen, op een kosteneffectieve wijze te realiseren, moeten de voor deze installaties toegekende emissierechten tegen 2020 21 % lager liggen dan hun emissieniveau van 2005. |
(6) |
Om de zekerheid en voorspelbaarheid van de Gemeenschapsregeling te bevorderen dienen er bepalingen te worden vastgesteld om de bijdrage van de Gemeenschapsregeling op te voeren teneinde tot een algehele beperking van meer dan 20 % te komen, met name gelet op de doelstelling van de Europese Raad voor een beperking met 30 % tegen 2020, die op wetenschappelijke gronden noodzakelijk wordt geacht om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. |
(7) |
Zodra de Gemeenschap en derde landen een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering sluiten voor een adequaat mondiaal optreden na 2012, dient er aanzienlijke steun te worden gegeven aan kredieten voor emissiebeperkingen in die landen. Vooruitlopend op een dergelijke overeenkomst dient er echter meer zekerheid te worden gegeven over de continuering van het gebruik van kredieten van buiten de Gemeenschap. |
(8) |
Hoewel uit de ervaring gedurende de eerste handelsperiode blijkt welke mogelijkheden de Gemeenschapsregeling biedt en de afronding van de nationale toewijzingsplannen voor de tweede handelsperiode tegen 2012 voor significante emissiebeperkingen zal zorgen, heeft een in 2007 verrichte evaluatie bevestigd dat het absoluut noodzakelijk is de regeling voor de handel in emissierechten verder te harmoniseren teneinde de baten van de handel in emissierechten beter te benutten, verstoringen op de interne markt te voorkomen en de koppeling van regelingen voor de handel in emissierechten te vergemakkelijken. Daarnaast moet er voor meer voorspelbaarheid worden gezorgd en moet de werkingssfeer van de regeling worden uitgebreid tot nieuwe bedrijfstakken en gassen teneinde een krachtiger koolstofprijssignaal te geven, dat nodig is om de nodige investeringen op gang te brengen, en door het bieden van nieuwe reductiemogelijkheden, die voor lagere algehele reductiekosten en een grotere efficiëntie van de regeling zullen zorgen. |
(9) |
De definitie van broeikasgassen dient in overeenstemming te worden gebracht met de definitie in het UNFCCC en er moet meer duidelijkheid worden gecreëerd over de vaststelling en actualisering van het aardopwarmingsvermogen van de verschillende broeikasgassen. |
(10) |
De Gemeenschapsregeling dient te worden uitgebreid tot andere installaties waarvoor bewaking, rapportage en verificatie van de emissie met dezelfde mate van nauwkeurigheid mogelijk is als krachtens de huidige eisen inzake bewaking, rapportage en verificatie van toepassing is. |
(11) |
Wanneer er gelijkwaardige maatregelen voor de beperking van de emissie van broeikasgassen, met name belastingheffing, zijn ingevoerd voor kleine installaties waarvan de emissie niet hoger ligt dan een drempelwaarde van 25 000 t CO2-equivalent per jaar, dient er een procedure te zijn waarmee de lidstaten deze kleine installaties van de regeling voor de handel in emissierechten kunnen uitsluiten zolang deze maatregelen worden toegepast. Ziekenhuizen kunnen ook worden uitgesloten indien zij gelijkwaardige maatregelen treffen. Met het oog op administratieve eenvoud biedt deze drempelwaarde relatief gezien de maximale winst qua verlaging van administratieve kosten per ton CO2-equivalent die van de regeling wordt uitgesloten. Omdat er een einde komt aan de vijfjaarlijkse toewijzingsperioden en om de zekerheid en voorspelbaarheid op te voeren, dienen er bepalingen te worden vastgesteld voor de frequentie van de herziening van emissievergunningen voor broeikasgassen. Het is aan de lidstaten om maatregelen voor kleine installaties voor te stellen waarmee een bijdrage tot de emissiereducties wordt verwezenlijkt gelijkwaardig aan de maatregelen van de Gemeenschapsregeling. Tot dergelijke maatregelen kunnen belastingheffing, overeenkomsten met de industrie en regelgeving behoren. Met het oog op de noodzaak om onnodige administratieve lasten voor kleine vervuilers te verminderen, mogen lidstaten vereenvoudigde procedures en maatregelen voor de naleving van deze richtlijn vaststellen. |
(12) |
Informatie over de toepassing van deze richtlijn dient gemakkelijk toegankelijk te zijn, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). |
(13) |
De hoeveelheid emissierechten voor de hele Gemeenschap, berekend vanaf halverwege de periode van 2008 tot 2012, dient op een lineaire wijze te worden verlaagd om ervoor te zorgen dat de regeling voor de handel in emissierechten in de loop der tijd een geleidelijke en voorspelbare emissiebeperking oplevert. De jaarlijkse verlaging van de emissierechten dient gelijk te zijn aan 1,74 % van de emissierechten die krachtens de beschikkingen van de Commissie inzake de nationale toewijzingsplannen van de lidstaten voor de periode van 2008 tot 2012 door de lidstaten worden verleend, zodat de Gemeenschapsregeling een kosteneffectieve bijdrage levert tot de verwezenlijking van de verbintenis van de Gemeenschap om de algehele emissie tegen 2020 met ten minste 20 % te verlagen. |
(14) |
Deze bijdrage komt overeen met een emissiebeperking in 2020 in de Gemeenschapsregeling tot 21 % onder de gerapporteerde niveaus van 2005, inclusief het effect van de uitgebreide werkingssfeer voor de periode van 2008 tot 2012 ten opzichte van de periode van 2005 tot 2007 en de emissiecijfers van 2005 voor de handelssector die zijn gebruikt voor de beoordeling van de Bulgaarse en Roemeense nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot 2012, hetgeen leidt tot een verlening van ten hoogste 1 720 miljoen emissierechten in 2020. De exacte emissiehoeveelheden zullen worden berekend zodra de lidstaten de emissierechten krachtens de beschikkingen van de Commissie inzake hun nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot 2012 hebben verleend, aangezien de goedkeuring van de toewijzing aan bepaalde installaties afhankelijk is gesteld van de staving en verificatie van hun emissies. Zodra de emissierechten voor de periode van 2008 tot 2012 zijn verleend, zal de Commissie de hoeveelheid emissierechten voor de hele Gemeenschap publiceren. De hoeveelheid voor de hele Gemeenschap dient te worden aangepast in verband met installaties die gedurende de periode van 2008 tot 2012 of vanaf 2013 in de Gemeenschapsregeling worden opgenomen of daarvan worden uitgesloten. |
(15) |
Vanwege de extra bijdrage die de Gemeenschapseconomie moet leveren, is het onder andere noodzakelijk dat de herziene Gemeenschapsregeling met een optimale economische efficiëntie en op basis van volledig binnen de Gemeenschap geharmoniseerde toewijzingsvoorwaarden functioneert. Veiling dient derhalve het basisbeginsel voor toewijzing te zijn, aangezien dit het meest eenvoudige systeem is en algemeen als economisch het meest efficiënt wordt beschouwd. Dit moet ook een eind maken aan onverhoopte winsten en moet nieuwkomers en sneller dan gemiddeld groeiende economieën in dezelfde concurrentiepositie brengen als bestaande installaties. |
(16) |
Teneinde de milieu- en administratieve efficiëntie van de Gemeenschapsregeling te behouden en verstoringen van de mededinging en voortijdige uitputting van de reserve voor nieuwkomers te voorkomen, moeten de voorschriften met betrekking tot nieuwkomers geharmoniseerd worden om te verzekeren dat alle lidstaten dezelfde aanpak hebben, met name met betrekking tot de betekenis van de „aanzienlijke uitbreiding” van installaties. Derhalve dienen bepalingen inzake de vaststelling van geharmoniseerde regels voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn te worden opgenomen. In deze regels moet een „aanzienlijke uitbreiding” waar nodig worden gedefinieerd als een uitbreiding met ten minste 10 % van de bestaande geïnstalleerde capaciteit van een installatie of als een aanzienlijke verhoging van de emissies van de installatie die verband houdt met de verhoging van de geïnstalleerde capaciteit. Toewijzing uit de reserve voor nieuwkomers dient alleen te geschieden voor de aanzienlijke uitbreiding van de installatie. |
(17) |
Alle lidstaten zullen fors moeten investeren om de koolstofintensiteit van hun economie tegen 2020 te verlagen en lidstaten waar het inkomen per hoofd van de bevolking nog aanzienlijk lager ligt dan het communautaire gemiddelde en waarvan de economie bezig is de rijkere lidstaten in te halen, zullen hard moeten werken aan een verbetering van hun energie-efficiëntie. Aangezien het de bedoeling is om verstoring van de concurrentie binnen de Gemeenschap te elimineren en te zorgen voor een optimale economische efficiëntie bij de overgang van de Gemeenschapseconomie naar een veilige en duurzame koolstofarme economie, zou het onjuist zijn bedrijfstakken in de verschillende lidstaten bij de Gemeenschapsregeling verschillend te behandelen. Daarom moeten er andere mechanismen worden ontwikkeld om de lidstaten met een relatief lager inkomen per hoofd van de bevolking en hogere groeivooruitzichten in hun activiteiten te steunen. Van de totale hoeveelheid emissierechten die worden geveild, dient 88 % onder de lidstaten te worden verdeeld aan de hand van hun relatieve aandeel in de emissie in de Gemeenschapsregeling van 2005 of, als dit meer is, het gemiddelde van de periode 2005 tot en met 2007. Van de totale hoeveelheid dient 10 % met het oog op solidariteit en groei in de Gemeenschap ten behoeve van bepaalde lidstaten te worden verdeeld om met het oog op emissiebeperking en aanpassing aan de effecten van klimaatverandering te worden gebruikt. Bij de verdeling van deze 10 % dient rekening te worden gehouden met het inkomen per hoofd van de bevolking in 2005 en de groeivooruitzichten van de lidstaten en dient het aandeel van lidstaten met een laag inkomen per hoofd van de bevolking en hoge groeivooruitzichten groter te zijn. Lidstaten met een gemiddeld inkomen per hoofd van de bevolking dat meer dan 20 % hoger ligt dan het gemiddelde in de Gemeenschap, moeten een bijdrage tot deze verdeling leveren, behalve wanneer de directe kosten van het geraamde totaalpakket in de effectbeoordeling van de Commissie van het pakket uitvoeringsmaatregelen in verband met de EU-doelstellingen inzake klimaatverandering en duurzame energie meer dan 0,7 % van het bbp bedragen. Daarnaast dient 2 % van de totale hoeveelheid emissierechten die wordt geveild, te worden verdeeld onder de lidstaten waarvan de broeikasgasemissies in 2005 minimum 20 % lager lagen dan hun emissies op het niveau van het basisjaar die voor hen gold op grond van het Protocol van Kyoto. |
(18) |
Gezien de forse inspanningen die nodig zijn ter bestrijding van de klimaatverandering en de aanpassing aan de onvermijdelijke effecten daarvan, zou ten minste 50 % van de opbrengsten van de veiling van emissierechten moeten worden gebruikt voor de beperking van de emissie van broeikasgassen, voor de aanpassing aan de effecten van klimaatverandering, voor de financiering van onderzoek en ontwikkeling voor emissiebeperking en aanpassing, voor de ontwikkeling van duurzame energie om te voldoen aan de toezegging van de Unie om tegen 2020 20 % duurzame energie te gebruiken, om te voldoen aan de toezegging van de Gemeenschap om de energie-efficiëntie tegen 2020 met 20 % op te voeren, om te voorzien in het milieutechnisch veilig afvangen en de geologische opslag van broeikasgassen, om bij te dragen tot het Wereldfonds voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie en tot het Aanpassingsfonds, dat operationeel werd gemaakt door de Conferentie inzake klimaatverandering van Poznan (COP 14 en COP/MOP 4), om te voorzien in maatregelen om ontbossing te voorkomen en aanpassing in ontwikkelingslanden te vergemakkelijken, en voor de aanpak van maatschappelijke aspecten zoals een mogelijke stijging van de elektriciteitsprijzen in huishoudens met een laag en gemiddeld inkomen. Dit percentage ligt aanzienlijk lager dan de verwachte netto-opbrengsten voor de overheid uit veilingen, waarbij rekening is gehouden met mogelijkerwijs lagere inkomsten uit de vennootschapsbelastingen. Daarnaast dienen de opbrengsten uit de veiling van emissierechten te worden gebruikt voor de administratieve uitgaven voor het beheer van de Gemeenschapsregeling. In deze richtlijn dienen ook bepalingen te worden opgenomen voor de bewaking van het gebruik van de opbrengst van veilingen voor deze doeleinden. Het verstrekken van informatie over het gebruik van de opbrengst ontslaat de lidstaten echter niet van de in artikel 88, lid 3, van het Verdrag neergelegde verplichting om bepaalde nationale maatregelen aan te melden. Deze richtlijn laat het resultaat van toekomstige staatssteunprocedures die overeenkomstig de artikelen 87 en 88 van het Verdrag kunnen worden ingeleid, onverlet. |
(19) |
Dit betekent dat voor de elektriciteitssector met ingang van 2013 de regel dient te zijn dat er uitsluitend wordt geveild, aangezien deze de hogere kosten van CO2 kan doorberekenen, en dat voor het afvangen en de opslag van CO2 geen kosteloze toewijzing dient te worden gegeven, aangezien de stimulering hiervan voortvloeit uit het feit dat voor emissies die worden opgeslagen geen emissierechten behoeven te worden ingeleverd. Om concurrentievervalsing te voorkomen kunnen elektriciteitsopwekkers kosteloos emissierechten krijgen voor stadsverwarming en -koeling, en voor verwarming of koeling die wordt geproduceerd via hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de energiemarkt (7), wanneer er voor de productie van dergelijke warmte door installaties in andere bedrijfstakken kosteloos emissierechten worden gegeven. |
(20) |
De belangrijkste stimulering op de lange termijn voor het afvangen en de opslag van CO2 en nieuwe hernieuwbare energietechnologieën is dat er geen emissierechten moeten worden ingeleverd voor CO2-emissies die permanent worden opgeslagen, of vermeden. Om de demonstratie van de eerste commerciële faciliteiten en van vernieuwende hernieuwbare energietechnologieën te versnellen, dienen er daarnaast emissierechten van de nieuwkomersreserve opzij te worden gezet om over een gegarandeerde beloning voor de eerste van dergelijke faciliteiten in de Unie te beschikken voor de tonnen CO2 die — op een voldoende omvang — worden opgeslagen of vermeden, op voorwaarde dat er een overeenkomst is over uitwisseling van kennis. De aanvullende financiering dient te gelden voor projecten met een voldoende omvang, die vernieuwend zijn en die door de exploitant in belangrijke mate medegefinancierd worden, in beginsel meer dan de helft van de relevante investeringskosten, met inachtneming van de levensvatbaarheid van het project. |
(21) |
Voor andere bedrijfstakken die onder de Gemeenschapsregeling vallen, dient een overgangsregeling te worden vastgesteld waarvoor de kosteloze toewijzing in 2013 80 % dient te bedragen van de hoeveelheid die overeenkomt met het percentage van de totale emissie van de Gemeenschap in de periode van 2005 tot 2007 die deze installaties hebben uitgestoten, berekend als percentage van de totale jaarlijkse hoeveelheid emissierechten van de Gemeenschap. Daarna dient de kosteloze toewijzing elk jaar met gelijke hoeveelheden te worden verlaagd, zodat er in 2020 30 % kosteloze toewijzing is, met als doel geen kosteloze toewijzing meer in 2027. |
(22) |
Om te zorgen voor een ordelijk functioneren van de koolstof- en elektriciteitsmarkten, moet de veiling van emissierechten voor de periode vanaf 2013 in 2011 beginnen en gebaseerd worden op duidelijke en objectieve beginselen die ruim van tevoren zijn vastgesteld. |
(23) |
Om concurrentieverstoring binnen de Gemeenschap tot een minimum te beperken dienen de kosteloze overgangstoewijzingen volgens geharmoniseerde regels voor de hele Gemeenschap („ex ante benchmarks”) aan installaties te worden verstrekt. Deze regels dienen rekening te houden met de meest broeikasgas- en energie-efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, het gebruik van biomassa, duurzame energie en het afvangen en de opslag van CO2. Deze regels mogen niet aanzetten tot een toename van de emissies en moeten ervoor zorgen dat een groeiend percentage van deze emissierechten wordt geveild. De toewijzingen moeten vóór de handelsperiode worden vastgesteld, zodat de markt adequaat kan functioneren. In deze geharmoniseerde regels mag ook rekening worden gehouden met emissies als gevolg van het gebruik van brandbare rookgassen wanneer de productie van deze rookgassen in het industriële proces niet kan worden vermeden. Hierbij kunnen de regels voorzien in de kosteloze toewijzing van emissierechten aan de exploitanten van de installaties die de rookgassen in kwestie verbranden of aan de exploitanten van de installaties waar deze gassen ontstaan. Ook mogen ze niet leiden tot een ongepaste concurrentieverstoring op de markten voor de levering van elektriciteit, verwarming en koeling aan industriële installaties. Evenmin mogen ze leiden tot een ongepaste concurrentieverstoring tussen industriële activiteiten in installaties die door één exploitant worden beheerd en productie in installaties in onderaanneming. Deze regels moeten gelden voor nieuwkomers die dezelfde activiteiten uitvoeren als bestaande installaties die kosteloze overgangstoewijzingen ontvangen. Om concurrentieverstoring binnen de interne markt te voorkomen mag er geen kosteloze toewijzing worden verstrekt voor de opwekking van elektriciteit door nieuwkomers. Emissierechten die in 2020 in de reserve voor nieuwkomers resteren, dienen te worden geveild. |
(24) |
De Gemeenschap zal het voortouw blijven nemen bij de onderhandelingen over een ambitieuze internationale overeenkomst inzake klimaatverandering waarmee de doelstelling om de mondiale temperatuurstijging tot 2 °C te beperken, wordt gerealiseerd en beschouwt de op de dertiende conferentie van de partijen bij het UNFCCC en derde vergadering van de partijen bij het Protocol van Kyoto, gehouden in Bali (Indonesië) op 3-14 december 2007 geboekte vorderingen op weg naar deze doelstelling als een stimulans. Mochten andere ontwikkelde landen en andere grote uitstoters van broeikasgassen niet aan deze internationale overeenkomst meedoen, dan zou dit kunnen leiden tot een stijging van de emissie van broeikasgassen in derde landen waar de industrie niet onder vergelijkbare CO2-beperkingen zou vallen („CO2-weglekeffect”) en zouden er tevens economische nadelen kunnen ontstaan voor bepaalde energie-intensieve bedrijfstakken en deeltakken in de Gemeenschap die aan internationale concurrentie onderhevig zijn. Dit kan de milieu-integriteit en de baten van maatregelen van de Gemeenschap ondermijnen. Vanwege het risico op het ontstaan van een weglekeffect moet de Gemeenschap 100 % kosteloos emissierechten toewijzen aan bedrijfstakken of deeltakken die aan de desbetreffende criteria voldoen. De vaststelling van deze bedrijfstakken en deeltakken en de vereiste maatregelen moet opnieuw worden beoordeeld om ervoor te zorgen dat er waar nodig maatregelen worden genomen en overcompensatie wordt voorkomen. Voor de specifieke bedrijfstakken of deeltakken waarvan afdoende kan worden aangetoond dat het risico op het weglekeffect niet op een andere manier kan worden voorkomen en waar elektriciteit een groot deel van de productiekosten uitmaakt en op efficiënte wijze wordt opgewekt, kan bij de genomen maatregelen rekening worden gehouden met het elektriciteitsverbruik bij het productieproces, zonder dat de totale hoeveelheid emissierechten wordt gewijzigd. Het risico van een weglekeffect in deze bedrijfstakken of deeltakken dient te worden geëvalueerd, in eerste instantie op het niveau met drie cijfers (NACE-3-code) of, indien nodig en indien daarvoor gegevens beschikbaar zijn, op het niveau met vier cijfers (NACE-4-code). |
(25) |
De Commissie dient derhalve uiterlijk op 30 juni 2010 de situatie te evalueren, alle relevante maatschappelijke partners te raadplegen en in het licht van de resultaten van de internationale onderhandelingen een verslag met eventuele voorstellen in te dienen. In deze context dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2009 te signaleren welke energie-intensieve bedrijfstakken of deeltakken wellicht gevoelig kunnen zijn voor het weglekeffect. Zij dient in haar analyse uit te gaan van een beoordeling in hoeverre het voor bedrijfstakken mogelijk is de kosten van de vereiste emissierechten in de productprijzen door te berekenen zonder een significant verlies van marktaandeel aan installaties buiten de Gemeenschap die geen vergelijkbare maatregelen nemen om hun emissie te beperken. Energie-intensieve bedrijfstakken waarvan wordt vastgesteld dat het weglekeffect een significante risicofactor vormt, zouden een grotere kosteloze toewijzing kunnen krijgen of er zou een effectieve koolstofcompensatieregeling kunnen worden ingevoerd teneinde installaties uit de Gemeenschap waarvoor het weglekeffect een significante risicofactor vormt en installaties uit derde landen een vergelijkbare uitgangspositie te geven. Een dergelijke regeling zou aan importeurs eisen kunnen opleggen die niet minder gunstig zijn dan de eisen die voor installaties binnen de Gemeenschap gelden, bijvoorbeeld door de inlevering van emissierechten verplicht te stellen. Alle genomen maatregelen zouden in overeenstemming moeten zijn met de beginselen van het UNFCCC, met name het beginsel van gezamenlijke doch verschillende verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden, rekening houdend met de specifieke situatie van de minst ontwikkelde landen. Tevens moeten ze in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, met inbegrip van de verplichtingen uit hoofde van de WTO-overeenkomst. |
(26) |
Het debat in de Europese Raad over de aanwijzing van de bedrijfstakken of deeltakken waar het weglekeffect een significante risicofactor vormt, heeft een uitzonderlijk karakter en heeft geen gevolgen voor de procedures betreffende de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden die op grond van artikel 202 van het Verdrag zijn toegewezen aan de Commissie. |
(27) |
De lidstaten kunnen het nodig achten tijdelijk compensatie toe te kennen aan bepaalde installaties waarvan is vastgesteld dat ze een aanzienlijk risico tot weglekeffect hebben voor de in de elektriciteitsprijzen doorberekende kosten voor broeikasgasemissies. Dergelijke steun dient alleen te worden toegekend indien deze nodig en evenredig is, en dient te waarborgen dat de stimulansen van de Gemeenschapsregeling om energie te besparen en de overstap van „grijze” op „groene” elektriciteit te bevorderen, worden gehandhaafd. |
(28) |
Teneinde gelijke concurrentievoorwaarden binnen de Gemeenschap te waarborgen moet het gebruik van kredieten voor emissiebeperking buiten de Gemeenschap die door exploitanten binnen de Gemeenschapsregeling worden gebruikt, worden geharmoniseerd. In het Protocol van Kyoto worden gekwantificeerde emissiedoelstellingen voor ontwikkelde landen voor de periode van 2008 tot 2012 geformuleerd en worden gecertificeerde emissiereducties (CER’s) en emissiereductie-eenheden (ERU’s) uit respectievelijk het mechanisme voor schone ontwikkeling (CDM) en projecten van gemeenschappelijke uitvoering (JI) gecreëerd, die door ontwikkelde landen kunnen worden gebruikt om gedeeltelijk aan deze doelstellingen te voldoen. Binnen het Kyoto-kader kunnen weliswaar met ingang van 2013 geen ERU’s worden gecreëerd zonder dat er nieuwe gekwantificeerde emissiedoelstellingen voor de gastlanden worden vastgesteld, maar het genereren van CDM-kredieten blijft mogelijk. Als er een internationale overeenkomst is over klimaatverandering, dient te worden gezorgd voor een verder gebruik van CER’s en ERU’s, uit landen die deze overeenkomst hebben geratificeerd. Zonder een dergelijke overeenkomst zou een verder gebruik van CER’s en ERU’s deze stimulering ondermijnen en het moeilijker maken de doelstellingen van de Gemeenschap voor een toename van het gebruik van duurzame energie te verwezenlijken. Het gebruik van CER’s en ERU’s dient verenigbaar te zijn met de doelstelling van de Gemeenschap dat 20 % van de energie tegen 2020 afkomstig is van duurzame energiebronnen en dat energie-efficiëntie, innovatie en technologische ontwikkeling moeten worden gestimuleerd. Wanneer dit verenigbaar is met de verwezenlijking van deze doelstellingen, moet de mogelijkheid worden gecreëerd dat er overeenkomsten met derde landen worden gesloten om te zorgen voor de stimulering van emissiebeperking in deze landen die zorgt voor reële, aanvullende emissiebeperking van broeikasgassen en tevens de innovatie door binnen de Gemeenschap gevestigde bedrijven en de technologische ontwikkeling in derde landen stimuleert. Deze overeenkomsten kunnen door meer dan een land worden bekrachtigd. Zodra de Gemeenschap een bevredigende internationale overeenkomst inzake klimaatverandering goedkeurt, dient de toegang tot kredieten uit projecten in derde landen tegelijk met de stijging van het emissiebeperkingsniveau dat via de Gemeenschapsregeling moet worden gehaald, te worden opgevoerd. |
(29) |
Met het oog op de voorspelbaarheid dienen de exploitanten zekerheid te krijgen over hun mogelijkheden om na 2012 CER’s en ERU’s te gebruiken tot het restant van het niveau dat zij in de periode van 2008 tot 2012 mochten gebruiken, uit soorten projecten die in de periode van 2008 tot 2012 in de Gemeenschapsregeling voor gebruik in aanmerking kwamen. Aangezien de lidstaten geen CER’s en ERU’s waarover exploitanten beschikken, tussen verbintenisperioden uit hoofde van internationale overeenkomsten („opsparen” van CER’s en ERU’s) kunnen overdragen vóór 2015, en alleen als de lidstaten ervoor kiezen het opsparen van deze CER’s en ERU’s toe te staan binnen de context van beperkte rechten om dergelijke kredieten op te sparen, dient deze zekerheid te worden gegeven door de lidstaten ertoe te verplichten exploitanten toe te staan deze CER’s en ERU’s die zijn verleend voor emissiebeperkingen vóór 2012, in te wisselen voor emissierechten die met ingang van 2013 geldig zijn. Aangezien de lidstaten echter niet verplicht moeten worden om CER’s en ERU’s te accepteren waarvan het niet zeker is dat ze deze met het oog op hun bestaande internationale verplichtingen zullen kunnen gebruiken, dient deze verplichting niet verder te gaan dan 31 maart 2015. De exploitanten dienen dezelfde zekerheid te krijgen voor dergelijke CER’s die afkomstig zijn van projecten die vóór 2013 zijn vastgesteld met het oog op emissiebeperking met ingang van 2013. Het is van belang dat kredieten van projecten die de lidstaten gebruiken, reële, verifieerbare, aanvullende en permanente emissiereducties vertegenwoordigen met duidelijke voordelen op het terrein van duurzame ontwikkeling en zonder significante negatieve gevolgen op milieu- of maatschappelijk terrein. Er zou een procedure moeten worden ingevoerd die de uitsluiting van bepaalde soorten projecten mogelijk maakt. |
(30) |
Wanneer de sluiting van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering vertraging oploopt, dient de mogelijkheid te worden gecreëerd dat kredieten uit kwalitatief hoogwaardige projecten via overeenkomsten met derde landen in de Gemeenschapsregeling worden gebruikt. Dergelijke overeenkomsten, die bilateraal of multilateraal kunnen zijn, zouden het mogelijk kunnen maken dat de erkenning van projecten die tot 2012 ERU’s hebben opgeleverd maar dit niet langer binnen het Kyoto-kader kunnen doen, in de Gemeenschapsregeling gehandhaafd blijft. |
(31) |
De MOL’s zijn bijzonder kwetsbaar voor de effecten van klimaatverandering en zijn slechts in zeer geringe mate verantwoordelijk voor de emissie van broeikasgassen. Daarom moet er bijzondere prioriteit worden gegeven aan de behoeften van de MOL’s, wanneer de opbrengsten uit veilingen worden gebruikt voor de bevordering van de aanpassing van ontwikkelingslanden aan de effecten van klimaatverandering. Aangezien er in deze landen maar heel weinig CDM-projecten tot stand zijn gekomen, dient er zekerheid te worden gegeven over het accepteren van kredieten uit projecten die na 2012 in MOL’s worden gestart, ook als er geen internationale overeenkomst inzake klimaatverandering is, wanneer deze projecten duidelijk een toegevoegde waarde hebben en bijdragen tot duurzame ontwikkeling. Dit recht dient tot 2020 voor de MOL’s te gelden, mits ze tegen die tijd een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering of een bilaterale of multilaterale overeenkomst met de Gemeenschap hebben bekrachtigd. |
(32) |
Zodra er een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering tot stand is gekomen, mogen extra kredieten tot ten hoogste 50 % van de extra reductie die in de Gemeenschapsregeling plaatsvindt worden gebruikt en dienen CDM-kredieten van hoge kwaliteit uit derde landen alleen in de Gemeenschapsregeling te worden geaccepteerd vanaf 2013 wanneer deze landen de internationale overeenkomst hebben bekrachtigd. |
(33) |
De Gemeenschap en haar lidstaten dienen alleen toestemming te geven voor projectactiviteiten wanneer alle deelnemers aan het project hun hoofdkwartier hebben in een land dat de internationale overeenkomst inzake dergelijke projecten heeft gesloten, teneinde „meeliften” door bedrijven in landen die geen internationale overeenkomst hebben gesloten te ontmoedigen, behalve wanneer die bedrijven zijn gevestigd in derde landen of in subfederale of regionale entiteiten die aan de Gemeenschapsregeling voor de handel in emissierechten zijn gekoppeld. |
(34) |
Het feit dat in sommige bepalingen van deze richtlijn naar de goedkeuring van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering door de Gemeenschap wordt verwezen, laat onverlet dat ook de lidstaten die overeenkomst sluiten. |
(35) |
De bepalingen van de Gemeenschapsregeling op het gebied van de bewaking, rapportage en verificatie van emissies dienen in het licht van de ervaring te worden verbeterd. |
(36) |
De Unie moet werken aan de invoering van een internationaal erkend stelsel om de ontbossing te reduceren en bebossing en herbebossing te doen toenemen, ter ondersteuning van de doelstelling om, binnen het UNFCC, financieringsmechanismen te ontwikkelen, met inachtneming van bestaande regelingen, als onderdeel van een effectieve, efficiënte, eerlijke en samenhangende financiële architectuur binnen de in de klimaatveranderingsconferentie van Kopenhagen (COP 15 en COP/MOP 5) overeen te komen internationale overeenkomst inzake klimaatverandering. |
(37) |
Om te verduidelijken dat alle soorten stookketels, branders, turbines, verwarmingstoestellen, ovens, verbranders, gloeiovens, draaiovens, droogovens, drogers, motoren, brandstofcellen, chemische looping-verbrandingseenheden, fakkels en thermische of katalytische naverbranders onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, dient er een definitie van verbranding te worden toegevoegd. |
(38) |
Om ervoor te zorgen dat emissierechten zonder enige beperking tussen personen binnen de Gemeenschap kunnen worden overgedragen en om ervoor te zorgen dat de Gemeenschapsregeling aan regelingen voor de handel in emissierechten in derde landen en subfederale en regionale entiteiten kan worden gekoppeld, dienen alle emissierechten met ingang van januari 2012 te worden bijgehouden in het register van de Gemeenschap dat is ingesteld bij Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto (8). Dit dient geen afbreuk te doen aan de instandhouding van nationale registers voor emissies die niet onder de Gemeenschapsregeling vallen. Het register van de Gemeenschap moet diensten van dezelfde kwaliteit leveren als de nationale registers. |
(39) |
Met ingang van 2013 dienen het op milieuvriendelijke wijze afvangen, het vervoer en de geologische opslag van CO2 op geharmoniseerde wijze onder de Gemeenschapsregeling te vallen. |
(40) |
Er dient te worden voorzien in regelingen om de wederzijdse erkenning van emissierechten mogelijk te maken tussen de Gemeenschapsregeling en andere verplichte regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten met absolute emissieplafonds die in een derde land of subfederale of regionale entiteit worden vastgesteld. |
(41) |
Aan de Unie grenzende derde landen moeten worden aangemoedigd om zich aan te sluiten bij de Gemeenschapsregeling indien zij aan de vereisten van deze richtlijn voldoen. De Commissie dient alles in het werk te stellen om in de onderhandelingen met en bij de verlening van financiële en technische bijstand aan kandidaat-lidstaten, potentiële kandidaat-lidstaten en landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, deze doelstelling te bevorderen. Dit zou de overdracht van technologie en kennis aan deze landen vergemakkelijken, hetgeen een belangrijke manier is om allen economische, ecologische en sociale voordelen te verschaffen. |
(42) |
Deze richtlijn dient erin te voorzien dat overeenkomsten worden gesloten inzake de erkenning van emissierechten tussen de Gemeenschapsregeling en andere verplichte regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten met absolute emissieplafonds, verenigbaar met die van de Gemeenschapsregeling, waarbij rekening wordt gehouden met het nagestreefde milieuresultaat en het voorhanden zijn van een deugdelijk en vergelijkbaar systeem voor bewaking, rapportage, verificatie en naleving. |
(43) |
Rekening houdend met de ervaring met de Gemeenschapsregeling zou het mogelijk moeten zijn emissierechten te verlenen voor projecten die de emissie van broeikasgassen beperken, mits deze projecten worden uitgevoerd volgens geharmoniseerde regels die op communautair niveau worden vastgesteld en deze projecten niet tot gevolg hebben dat emissiebeperkingen dubbel worden geteld of een belemmering vormen voor de uitbreiding van de werkingssfeer van de Gemeenschapsregeling of de uitvoering van andere beleidsmaatregelen om emissies te beperken die niet onder de Gemeenschapsregeling vallen. |
(44) |
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9). |
(45) |
In het bijzonder dient de Commissie de bevoegdheid te worden gegeven maatregelen vast te stellen voor de harmonisatie van de regels betreffende de definitie van „nieuwkomer”, de veiling van emissierechten, de toewijzing van overgangsemissierechten voor de hele Gemeenschap, de vaststelling van de criteria en de modaliteiten voor de selectie van bepaalde demonstratieprojecten, de vaststelling van een lijst van bedrijfstakken en deeltakken die door een significant risico op een weglekeffect worden gekenmerkt, het gebruik van kredieten, de bewaking, rapportage en verificatie van emissies, de accreditatie van verificateurs, de invoering van geharmoniseerde regels voor projecten, alsook het wijzigen van bepaalde bijlagen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft die beogen niet-essentiële onderdelen van Richtlijn 2003/87/EG te wijzigen onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten ze worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. |
(46) |
Derhalve moet Richtlijn 2003/87/EG dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(47) |
Er dient te worden gezorgd voor een snelle omzetting van de bepalingen die de herziene werking van de Gemeenschapsregeling met ingang van 2013 voorbereiden. |
(48) |
Teneinde de handelsperiode van 2008 tot 2012 op correcte wijze af te ronden dienen de bepalingen van Richtlijn 2003/87/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG (10), Richtlijn 2008/101/EG (11) en Verordening (EG) nr. 219/2009 (12) van toepassing te blijven zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid voor de Commissie om de nodige maatregelen vast te stellen voor de herziene werking van de Gemeenschapsregeling met ingang van 2013. |
(49) |
De toepassing van deze richtlijn laat de artikelen 87 en 88 van het Verdrag onverlet. |
(50) |
Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend. |
(51) |
Aangezien de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken. |
(52) |
Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (13) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2003/87/EG
Richtlijn 2003/87/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Aan artikel 1 worden de volgende alinea’s toegevoegd: „Deze richtlijn voorziet tevens in een sterkere verlaging van de emissies van broeikasgassen teneinde bij te dragen tot het reductieniveau dat op wetenschappelijke gronden nodig wordt geacht om een gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. In deze richtlijn worden tevens bepalingen vastgesteld voor de beoordeling en uitvoering van een strengere reductieverbintenis van de Gemeenschap van meer dan 20 %, die moet gelden na de goedkeuring door de Gemeenschap van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die tot grotere broeikasgasemissiereducties leidt dan op grond van artikel 9 vereist is, zoals weerspiegeld in de 30 %-verbintenis die de Europese Raad van maart 2007 heeft onderschreven.”. |
2) |
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
In artikel 3 quater, lid 2, wordt het woord „artikel 11, lid 2” vervangen door „artikel 13, lid 1”. |
4) |
In artikel 3 octies worden de woorden „de volgens artikel 14 aangenomen richtsnoeren” vervangen door „de in artikel 14 bedoelde verordening”. |
5) |
Artikel 4 wordt vervangen door: „Artikel 4 Vergunningen voor broeikasgasemissies De lidstaten dragen er zorg voor dat vanaf 1 januari 2005 geen installatie een in bijlage I genoemde activiteit verricht welke een voor die activiteit gespecificeerde emissie tot gevolg heeft, tenzij haar exploitant in het bezit is van een door een bevoegde autoriteit overeenkomstig de artikelen 5 en 6 verleende vergunning, of de installatie uit hoofde van artikel 27 is uitgesloten van de Gemeenschapsregeling. Dit geldt tevens voor installaties die overeenkomstig artikel 24 zijn opgenomen.”. |
6) |
Artikel 5, onder d), wordt vervangen door:
|
7) |
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
Artikel 7 wordt vervangen door: „Artikel 7 Wijzigingen in installaties De exploitant stelt de bevoegde autoriteit in kennis van voorgenomen wijzigingen in de aard of de werking, van voorgenomen uitbreidingen of van aanzienlijke capaciteitsvermindering van de installatie, waarvoor een aanpassing van de broeikasgasemissievergunning vereist kan zijn. Zo nodig stelt de bevoegde autoriteit de vergunning bij. Bij een verandering in de identiteit van de exploitant van de installatie past de bevoegde autoriteit de vergunning aan door vermelding van de naam en het adres van de nieuwe exploitant.”. |
9) |
Artikel 9 wordt vervangen door: „Artikel 9 Hoeveelheid emissierechten voor de hele Gemeenschap De hoeveelheid emissierechten die met ingang van 2013 elk jaar voor de hele Gemeenschap wordt verleend, neemt lineair af vanaf het tijdstip halverwege de periode van 2008 tot 2012. De hoeveelheid neemt af met een lineaire factor van 1,74 % van de gemiddelde jaarlijkse totale hoeveelheid emissierechten die door de lidstaten overeenkomstig de beschikkingen van de Commissie inzake hun nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot 2012 worden verleend. De Commissie publiceert uiterlijk op 30 juni 2010 de absolute hoeveelheid emissierechten voor 2013 voor de gehele Gemeenschap, die is gebaseerd op de totale hoeveelheden emissierechten die door de lidstaten overeenkomstig de beschikkingen van de Commissie inzake hun nationale toewijzingsplannen voor de periode van 2008 tot 2012 zijn of zullen worden verleend. De Commissie evalueert de lineaire factor en dient indien nodig na 2020 een voorstel in bij het Europees Parlement en bij de Raad, opdat uiterlijk in 2025 een besluit kan worden goedgekeurd.”. |
10) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 9 bis Aanpassing van de hoeveelheid emissierechten voor de hele Gemeenschap
Deze gegevens worden uiterlijk op 30 april 2010 overeenkomstig de bepalingen aangenomen overeenkomstig artikel 14, lid 1, bij de desbetreffende bevoegde autoriteit ingediend. Als de ingediende gegevens afdoende worden gestaafd, stelt de bevoegde autoriteit de Commissie uiterlijk op 30 juni 2010 daarvan in kennis en wordt de te verlenen hoeveelheid emissierechten, verminderd met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor, dienovereenkomstig aangepast. Voor installaties die andere broeikasgassen dan CO2 uitstoten, kan de bevoegde autoriteit een kleinere hoeveelheid emissies opgeven overeenkomstig het emissiereductiepotentieel van die installaties.
|
11) |
Artikel 10 wordt vervangen door: „Artikel 10 Veiling van emissierechten
Met het oog op punt a) wordt het aandeel van de lidstaten die in 2005 niet aan de Gemeenschapsregeling hebben deelgenomen, berekend aan de hand van hun geverifieerde emissie krachtens de Gemeenschapsregeling in 2007. Indien nodig worden de onder b) en c) genoemde percentages evenredig aangepast om te zorgen dat de verdeling 10 % respectievelijk 2 % bedraagt.
De lidstaten voldoen aan het in dit lid bepaalde indien zij een fiscaal of financieel steunbeleid hebben en uitvoeren, waaronder met name in ontwikkelingslanden, of nationale reguleringsmaatregelen uitvoeren die financiële steunverlening in de hand werken, dat is opgezet om de in de eerste alinea vermelde doelstellingen te verwezenlijken en dat een waarde heeft die gelijk is aan ten minste 50 % van de opbrengsten uit de in lid 2 bedoelde veilingen van emissierechten, met inbegrip van alle opbrengsten uit de in lid 2, onder b) en c), bedoelde veilingen. De lidstaten stellen de Commissie in hun krachtens Beschikking nr. 280/2004/EG ingediende verslagen in kennis van het gebruik van opbrengsten en van de uit hoofde van dit lid ondernomen acties.
De veilingen worden zodanig opgezet dat:
Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. De lidstaten brengen verslag uit wat betreft de correcte toepassing van de veilingregels voor elke veiling, met name met betrekking tot de eerlijke en open toegang, transparantie, prijsinformatie en technische en operationele aspecten. Deze verslagen worden uiterlijk één maand na de bedoelde veiling ingediend en gepubliceerd op de website van de Commissie.
|
12) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: „Artikel 10 bis Overgangsregels voor de hele Gemeenschap voor een geharmoniseerde kosteloze toewijzing
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. De in de eerste alinea bedoelde maatregelen bevatten voor zover mogelijk voor de hele Gemeenschap geldende ex ante benchmarks die waarborgen dat de toewijzing gebeurt op een wijze die de reductie van broeikasgasemissies en het gebruik van energie-efficiënte technieken stimuleert door rekening te houden met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, energie-efficiënt hergebruik van rookgassen, het gebruik van biomassa en het afvangen en de opslag van CO2, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, en zetten niet aan tot een toename van de emissie. Er wordt geen kosteloze toewijzing gegeven voor elektriciteitsopwekking, behalve in gevallen als bedoeld in artikel 10 quater en voor met rookgassen geproduceerde elektriciteit. Voor elke bedrijfstak en deeltak wordt de benchmark in principe eerder berekend op basis van het product dan op basis van de inputs, teneinde te zorgen voor een zo groot mogelijke reductie van de broeikasgasemissie en een zo groot mogelijke energiebezuiniging in het hele productieproces van de betrokken bedrijfstak of deeltak. Bij het bepalen van de grondslagen voor het vaststellen van ex ante benchmarks in afzonderlijke bedrijfstakken en deeltakken, raadpleegt de Commissie de relevante belanghebbenden, met inbegrip van de betrokken bedrijfstakken en deeltakken. De Commissie toetst, zodra de Gemeenschap haar goedkeuring heeft gehecht aan een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering die verplichte reducties van de emissies van broeikasgassen oplegt die vergelijkbaar zijn met die van de Gemeenschap, deze maatregelen om ervoor te zorgen dat kosteloze toewijzing alleen plaatsvindt wanneer deze in het licht van die overeenkomst volledig gerechtvaardigd is.
De overeenkomstig de artikelen 14 en 15 vastgestelde verordeningen zorgen voor geharmoniseerde voorschriften inzake bewaking, rapportage en verificatie van productiegerelateerde broeikasgasemissies, met het oog op de vaststelling van de ex ante benchmarks.
Waar nodig wordt een uniforme correctiefactor voor alle bedrijfstakken toegepast.
Deze maatregelen zijn gebaseerd op ex ante benchmarks voor de indirecte CO2-emissie per geproduceerde eenheid. Deze ex ante benchmarks worden voor een gegeven bedrijfstak of deeltak berekend als het product van het elektriciteitsverbruik per geproduceerde eenheid overeenkomend met de meest efficiënte beschikbare technologieën en de CO2-emissies van de Europese elektriciteitsproductiemix in kwestie.
De toewijzingen worden aangepast met de in artikel 9 bedoelde lineaire factor. Voor elektriciteitsopwekking door nieuwkomers wordt geen kosteloze toewijzing gegeven. De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2010 geharmoniseerde regels vast voor de toepassing van de definitie van „nieuwkomer”, in het bijzonder voor wat betreft de definitie van „aanzienlijke uitbreiding”. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
De emissierechten worden beschikbaar gesteld ter ondersteuning van demonstratieprojecten die zorgen voor de totstandkoming van een breed, geografisch gezien evenwichtig gespreid gamma koolstofafvang- en -opslagtechnologieën en innovatieve technologieën op het gebied van hernieuwbare energie die economisch gezien nog niet levensvatbaar zijn. De verlening ervan hangt af van de vaststelling dat CO2-emissies daadwerkelijk voorkomen worden. De projecten worden geselecteerd aan de hand van objectieve en transparante criteria die vereisten inzake kennisdeling omvatten. Deze criteria en de voorschriften worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing, en worden ter beschikking van het publiek gesteld. Er worden emissierechten gereserveerd voor projecten die aan de in de derde alinea bedoelde criteria voldoen. De ondersteuning van deze projecten loopt via de lidstaten en vormt een aanvulling op een aanzienlijke medefinanciering door de exploitant van de installatie. De projecten kunnen, evenals door andere instrumenten, ook door de lidstaten worden medegefinancierd. Voor geen enkel project zal de steun uit hoofde van het in dit lid bepaalde mechanisme meer dan 15 % bedragen van de totale hoeveelheid voor dit doel beschikbare emissierechten. Deze emissierechten worden meegerekend bij de toepassing van lid 7.
Elk jaar kan de Commissie op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat een bedrijfstak of deeltak toevoegen aan de in de eerste alinea bedoelde lijst, mits in een analytisch verslag kan worden aangetoond dat deze bedrijfstak of deeltak voldoet aan de criteria van de leden 14 tot en met 17 als gevolg van een verandering die aanmerkelijke gevolgen heeft voor de activiteiten van de betrokken bedrijfstak of deeltak. Voor de doeleinden van de toepassing van dit artikel raadpleegt de Commissie de lidstaten, de betrokken bedrijfstakken of deeltakken, en andere belanghebbenden. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Artikel 10 ter Maatregelen ter ondersteuning van bepaalde energie-intensieve industrieën in geval van koolstoflekkage
Bij de beoordeling welke maatregelen in aanmerking komen, wordt ook rekening gehouden met bindende sectorale overeenkomsten die leiden tot een mondiale broeikasgasemissiebeperking die een omvang heeft die nodig is om klimaatverandering effectief aan te pakken, die te bewaken en te verifiëren zijn en waarvoor verplichte handhavingsregelingen bestaan.
Artikel 10 quater Voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de elektriciteitsopwekking
De betrokken lidstaat legt de Commissie een nationaal plan voor dat voorziet in investeringen in de aanpassing en modernisering van de infrastructuur en schone technologieën. Het nationale plan voorziet ook in de diversificatie van de energiemix en de bevoorradingsbronnen van de lidstaat, voor een bedrag dat in de mate van het mogelijke gelijk is aan de marktwaarde van de kosteloze toewijzing, met betrekking tot de voorgenomen investeringen, rekening houdend met het feit dat prijsstijgingen als rechtstreeks gevolg hiervan zo veel mogelijk moeten worden beperkt. De betrokken lidstaat legt de Commissie elk jaar een verslag voor over de investeringen die zijn gedaan in de modernisering van de infrastructuur en schone technologieën. Investeringen die na 25 juni 2009 worden verricht, kunnen hierbij worden meegerekend.
De betrokken lidstaat mag besluiten dat de overeenkomstig dit artikel gegeven toewijzingen slechts mogen worden gebruikt door de exploitant van de installatie tegen inlevering van overeenkomstig artikel 12, lid 3, afgegeven emissierechten voor de emissies van dezelfde installatie gedurende het jaar waarvoor de toewijzingen worden gegeven.
|
13) |
De artikelen 11 en 11 bis worden vervangen door: „Artikel 11 Nationale uitvoeringsmaatregelen
Artikel 11 bis Gebruik van CER’s en ERU’s uit projectactiviteiten in de Gemeenschapsregeling vóór de inwerkingtreding van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering
Tot 31 maart 2015 voert de bevoegde autoriteit een dergelijke ruil op verzoek uit.
De eerste alinea geldt voor alle CER’s en ERU’s die in de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in de Gemeenschapsregeling.
De eerste alinea geldt voor CER’s voor alle soorten projecten die in de periode van 2008 tot en met 2012 in aanmerking kwamen voor gebruik in de Gemeenschapsregeling, totdat deze landen een desbetreffende overeenkomst met de Gemeenschap hebben bekrachtigd, maar uiterlijk tot 2020.
De exploitanten kunnen kredieten boven de in de eerste alinea bedoelde 11 % gebruiken tot een hoeveelheid waarmee de gecombineerde kosteloze toewijzing in de periode van 2008 tot en met 2012 en de totale hoeveelheid projectkredieten waarop zij recht hebben gelijk is aan een bepaald percentage van hun geverifieerde emissies in de periode van 2005 tot en met 2007. Nieuwkomers, met inbegrip van nieuwkomers in de periode van 2008 tot en met 2012 die noch kosteloze toewijzing, noch rechten op het gebruik van CER’s en ERU’s hebben gekregen in de periode van 2008 tot en met 2012, en nieuwe bedrijfstakken kunnen kredieten gebruiken tot een hoeveelheid die overeenkomt met een percentage dat niet lager zal zijn dan 4,5 % van hun geverifieerde emissies gedurende de periode van 2013 tot en met 2020. Vliegtuigexploitanten kunnen kredieten gebruiken tot een hoeveelheid die overeenkomt met een percentage dat niet lager zal zijn dan 1,5 %, van hun geverifieerde emissies gedurende de periode van 2013 tot en met 2020. Er worden maatregelen vastgesteld om het exacte percentage dat voor de eerste, tweede en derde alinea’s van toepassing is, te specificeren. Ten minste een derde van de bijkomende onder de bestaande exploitanten te verdelen hoeveelheid boven het eerste percentage dat in de eerste alinea wordt genoemd, wordt verdeeld onder de exploitanten die gedurende de periode van 2008 tot en met 2012 gecombineerd het laagste gemiddelde niveau van kosteloze toewijzing en projectkredietgebruik hadden. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het totale gebruik van toegestane kredieten niet meer bedraagt dan 50 % van de Gemeenschapswijde reducties beneden de niveaus van 2005 van de bestaande bedrijfstakken krachtens de Gemeenschapsregeling gedurende de periode van 2008 tot en met 2020, en 50 % van de Gemeenschapswijde reducties beneden de niveaus van 2005 van nieuwe bedrijfstakken en de luchtvaart vanaf de datum van hun opname in de Gemeenschapsregeling tot en met 2020. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Deze maatregelen omvatten ook de datum met ingang waarvan het gebruik van kredieten krachtens de leden 1 tot en met 4 in overeenstemming moet zijn met deze maatregelen. Deze datum is op zijn vroegst zes maanden na de vaststelling van de maatregelen of op zijn laatst drie jaar na de vaststelling ervan. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. De Commissie overweegt het comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor te leggen, wanneer een lidstaat daarom verzoekt.”. |
14) |
Aan artikel 11 ter, lid 1, wordt de volgende alinea toegevoegd: „De Gemeenschap en haar lidstaten geven alleen toestemming voor projectactiviteiten wanneer alle deelnemers aan het project hun hoofdkwartier hebben in een land dat de internationale overeenkomst inzake dergelijke projecten heeft gesloten of in een land of subfederale of regionale entiteit die overeenkomstig artikel 25 aan de Gemeenschapsregeling is gekoppeld.”. |
15) |
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
16) |
Artikel 13 wordt vervangen door: „Artikel 13 Geldigheid van emissierechten
De lidstaten kunnen personen emissierechten verlenen voor de lopende periode ter vervanging van emissierechten die zij bezaten en welke krachtens de eerste alinea zijn geannuleerd.”. |
17) |
Artikel 14 wordt vervangen door: „Artikel 14 Bewaking en rapportage van emissie
Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Deze voorschriften kunnen mede betrekking hebben op het rapporteren van emissieniveaus ten gevolge van onder de Gemeenschapsregeling vallende elektriciteitsopwekking bij de productie van dergelijke goederen.
|
18) |
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
|
19) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 15 bis Openbaarmaking van informatie en beroepsgeheim De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat alle besluiten en verslagen die verband houden met de hoeveelheid emissierechten en de toewijzing ervan en met de bewaking, rapportage en verificatie van emissies onverwijld openbaar worden gemaakt op een passende wijze die zorgt voor toegang op niet-discriminerende basis. Informatie die onder het beroepsgeheim valt mag niet openbaar worden gemaakt aan andere personen of autoriteiten, tenzij op grond van de toepasselijke wettelijke, bestuursrechtelijke of administratieve bepalingen.”. |
20) |
Artikel 16, lid 4, wordt vervangen door: „4. De boete wegens overmatige emissies in verband met emissierechten die met ingang van 1 januari 2013 worden verleend, wordt overeenkomstig het Europese indexcijfer van de consumptieprijzen verhoogd.”. |
21) |
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
|
22) |
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
|
23) |
Artikel 22 wordt vervangen door: „Artikel 22 Amendementen op de bijlagen De bijlagen van deze richtlijn, met uitzondering van de bijlagen I, II bis en II ter, kunnen worden gewijzigd in het licht van de in artikel 21 bedoelde verslagen en de ervaring met de toepassing van deze richtlijn. De bijlagen IV en V kunnen worden gewijzigd teneinde de bewaking, de rapportage en de verificatie van de emissies te verbeteren. Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
24) |
Aan artikel 23 wordt het volgende lid toegevoegd: „4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.”. |
25) |
Artikel 24 wordt vervangen door: „Artikel 24 Procedures voor de unilaterale opneming van verdere activiteiten en gassen
Deze maatregel, die beoogt niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, wordt vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.”. |
26) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 24 bis Geharmoniseerde regels voor projecten die de emissies verlagen
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing. Dergelijke maatregelen mogen niet leiden tot het dubbel tellen van emissiereducties en geen belemmering vormen voor de uitvoering van andere beleidsmaatregelen voor de reductie van emissies die niet onder de Gemeenschapsregeling vallen. Maatregelen worden uitsluitend vastgesteld wanneer opneming overeenkomstig artikel 24 niet mogelijk is en bij de eerstvolgende herziening van de Gemeenschapsregeling wordt overwogen de werkingssfeer voor deze emissies over de hele Gemeenschap te harmoniseren.
Deze maatregelen, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 23, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Dergelijke projecten zullen worden uitgevoerd op basis van een overeenkomst met de lidstaat op wiens grondgebied het project plaatsvindt.”. |
27) |
In artikel 25 worden de volgende leden ingevoegd: „1 bis. Er kunnen overeenkomsten worden gesloten om te zorgen voor de erkenning van emissierechten tussen de Gemeenschapsregeling en verenigbare verplichte regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten met absolute emissieplafonds die in een ander land of in een subfederale of regionale entiteit worden vastgesteld. 1 ter. Er kunnen met derde landen of met subfederale of regionale entiteiten niet-bindende regelingen worden getroffen voor administratieve en technische coördinatie in verband met emissierechten in de Gemeenschapsregeling of andere verplichte regelingen voor de handel in broeikasgasemissierechten met absolute emissieplafonds.”. |
28) |
De artikelen 27, 28 en 29 komen als volgt te luiden: „Artikel 27 Uitsluiting van kleine installaties onder voorbehoud van gelijkwaardige maatregelen
Ziekenhuizen kunnen ook worden uitgesloten indien zij gelijkwaardige maatregelen treffen.
Na de inlevering van de emissierechten voor de periode gedurende welke de installatie in de Gemeenschapsregeling is opgenomen, wordt de installatie uitgesloten en verleent de lidstaat geen kosteloze emissierechten meer aan de installatie overeenkomstig artikel 10 bis.
In dergelijke gevallen blijft de installatie in de Gemeenschapsregeling voor de rest van de handelsperiode.
Artikel 28 Aanpassingen die van toepassing worden na de goedkeuring door de Gemeenschap van een internationale overeenkomst inzake klimaatverandering
Dit voorstel berust op de beginselen van transparantie, economische efficiëntie en kosteneffectiviteit alsmede op een eerlijke en solidaire verdeling van de inspanningen tussen de lidstaten.
Artikel 29 Verslag met het oog op een betere werking van de koolstofmarkt Indien het de Commissie op grond van de geregelde verslagen over de koolstofmarkt als bedoeld in artikel 10, lid 6), blijkt dat de koolstofmarkt niet naar behoren werkt, legt zij een verslag voor aan het Europees Parlement en aan de Raad. Dit verslag kan zo nodig vergezeld gaan van voorstellen met het oog op een transparantere koolstofmarkt en maatregelen voor de verbetering ervan.”. |
29) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: „Artikel 29 bis Maatregelen in geval van buitensporige prijsschommelingen
Deze maatregelen worden vastgesteld volgens de beheersprocedure als bedoeld in artikel 23, lid 4.
|
30) |
Bijlage I wordt vervangen door de tekst van bijlage I bij deze richtlijn. |
31) |
De bijlagen II bis en II ter worden toegevoegd als vastgesteld in bijlage II bij deze richtlijn. |
32) |
Bijlage III wordt geschrapt. |
Artikel 2
Omzetting
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2012 aan deze richtlijn te voldoen.
Zij doen echter de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2009 aan artikel 9 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG, zoals ingevoegd bij artikel 1, onder 10), van deze richtlijn, en aan artikel 11 van Richtlijn 2003/87/EG, zoals gewijzigd bij artikel 1, onder 13), van deze richtlijn, te voldoen.
De lidstaten passen de in de eerste alinea bedoelde bepalingen toe met ingang van 1 januari 2013. Wanneer de lidstaten de in de eerste en tweede alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
-
2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallend gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere lidstaten hiervan in kennis.
Artikel 3
Overgangsbepaling
De bepalingen van Richtlijn 2003/87/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2004/101/EG, Richtlijn 2008/101/EG en Verordening (EG) nr. 219/2009, blijven tot 31 december 2012 van toepassing.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 5
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 23 april 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
-
P.NEČAS
-
Advies van het Europees Parlement van 17 december 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 6 april 2009.
-
Richtlijn 2004/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 oktober 2004 houdende wijziging van Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol van Kyoto (PB L 338 van 13.11.2004, blz. 18).
-
Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG teneinde ook luchtvaartactiviteiten op te nemen in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PB L 8 van 13.1.2009, blz. 3).
-
Verordening (EG) nr. 219/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot aanpassing aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van een aantal besluiten waarop de procedure van artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing betreft — Aanpassing aan de regelgevingsprocedure met toetsing — Deel twee (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 109).
BIJLAGE I
Bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG wordt vervangen door:
„BIJLAGE I
CATEGORIËN ACTIVITEITEN, BEDOELD IN DEZE RICHTLIJN
-
1.Installaties of delen van installaties die voor onderzoek, ontwikkeling en het testen van nieuwe producten en processen worden gebruikt, en installaties die uitsluitend biomassa gebruiken, vallen niet onder deze richtlijn.
-
2.De hieronder genoemde drempelwaarden hebben betrekking op de productiecapaciteit of op het vermogen. Wanneer in dezelfde installatie verscheidene, onder dezelfde categorie vallende activiteiten worden uitgevoerd, worden de vermogens van de activiteiten bij elkaar opgeteld.
-
3.Wanneer het totale nominaal thermisch ingangsvermogen van een installatie wordt berekend met het oog op het nemen van een besluit inzake de opneming ervan in de Gemeenschapsregeling, worden het nominaal thermisch ingangsvermogen van alle technische eenheden die deel uitmaken van de installatie en waarin brandstoffen worden verbrand, bij elkaar opgeteld. Deze eenheden kunnen onder andere alle soorten stookketels, branders, turbines, verwarmingstoestellen, ovens, verbranders, gloeiovens, draaiovens, droogovens, drogers, motoren, brandstofcellen, chemische looping-verbrandingseenheden, fakkels en thermische of katalytische naverbranders omvatten. Eenheden met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 3 MW en eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken, worden bij deze berekening buiten beschouwing gelaten. Tot „eenheden die uitsluitend biomassa gebruiken” behoren ook eenheden waarin alleen bij het opstarten of uitschakelen fossiele brandstoffen worden gebruikt.
-
4.Wanneer een eenheid gebruikt wordt voor een activiteit waarvoor de drempel niet is uitgedrukt als het totale nominaal thermisch ingangsvermogen, primeert de drempel voor deze activiteit bij het besluit inzake opneming in de Gemeenschapsregeling.
-
5.Indien blijkt dat de capaciteitsdrempel van een van de in deze bijlage vermelde activiteiten in een installatie wordt overschreden, worden alle eenheden waarin brandstoffen worden verbrand, met uitzondering van eenheden voor de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen of van huishoudelijk afval, opgenomen in de vergunning voor broeikasgasemissie.
-
6.Vanaf 1 januari 2012 vallen alle vluchten die vertrekken van of aankomen op een luchtvaartterrein dat gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, onder de luchtvaartactiviteit.
Activiteiten |
Broeikasgassen |
||||||||||||||||||||||||
Verbranden van brandstof in installaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW (met uitzondering van installaties voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen of huishoudelijk afval) |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Raffineren van aardoliën |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van cokes |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Roosten of sinteren, met inbegrip van pelletiseren, van ertsen (met inbegrip van zwavelhoudend erts) |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van ruwijzer of staal (primaire of secundaire smelting) inclusief continugieten, met een capaciteit van meer dan 2,5 t per uur |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie of bewerking van ferrometalen (inclusief ferrolegeringen) waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. Bewerking omvat, onder andere, walserijen, herverhitters, gloeiovens, smederijen, gieterijen, coating en beitsen. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van primair aluminium. |
Kooldioxide en perfluorkoolstoffen |
||||||||||||||||||||||||
Productie van secundair aluminium waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie of bewerking van non-ferrometalen, met inbegrip van de productie van legeringen, raffinage, gieterijen enz., waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen (met inbegrip van brandstoffen die als reductoren worden ingezet) van meer dan 20 MW worden gebruikt. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 t per dag of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van kalk of het calcineren van dolomiet of magnesiet in draaiovens of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 t per dag. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Fabricage van glas, met inbegrip van de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dag. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Fabricage van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit van meer dan 75 t per dag. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Fabricage van isolatiemateriaal uit minerale wol met gebruikmaking van glas, steen of slakken met een smeltcapaciteit van meer dan 20 t per dag. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Drogen of calcineren van gips of het produceren van gipsplaten en andere gipsproducten, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van pulp uit hout of andere vezelhoudende materialen |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van papier of karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 t per dag |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van roet waarbij organische stoffen zoals olie, teer en kraak- en destillatieresiduen worden verkoold, waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van salpeterzuur |
Kooldioxide en distikstofoxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van adipinezuur |
Kooldioxide en distikstofoxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van glyoxal en glyoxylzuur |
Kooldioxide en distikstofoxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van ammoniak |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van organische bulkchemicaliën door kraken, reforming, gedeeltelijke of volledige oxidatie of vergelijkbare processen, met een productiecapaciteit van meer dan 100 t per dag. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van waterstof (H2) en synthesegas door reforming of gedeeltelijke oxidatie met een productiecapaciteit van meer dan 25 t per dag. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Productie van natriumcarbonaat (Na2CO3) en natriumbicarbonaat (NaHCO3). |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Afvangen van broeikasgassen van installaties die onder deze richtlijn vallen met het oog op vervoer en geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Vervoer van broeikasgassen via pijpleidingen met het oog op geologische opslag op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Geologische opslag van broeikasgassen op een opslaglocatie waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend. |
Kooldioxide |
||||||||||||||||||||||||
Luchtvaart Vluchten die vertrekken vanaf of aankomen op een luchtvaartterrein op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is. Buiten deze activiteit vallen:
|
Kooldioxide |
BIJLAGE II
Aan Richtlijn 2003/87/EG worden de volgende bijlagen als bijlage II bis en bijlage II ter ingevoegd:
„
BIJLAGE II bis
Verhoging van het percentage aan emissierechten die overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder a), door de lidstaten moet worden geveild, met het oog op solidariteit en groei in de Gemeenschap, gericht op reductie van de emissies en aanpassing aan de effecten van klimaatverandering
Aandeel van de lidstaat |
|
België |
10 % |
Bulgarije |
53 % |
Tsjechië |
31 % |
Estland |
42 % |
Griekenland |
17 % |
Spanje |
13 % |
Italië |
2 % |
Cyprus |
20 % |
Letland |
56 % |
Litouwen |
46 % |
Luxemburg |
10 % |
Hongarije |
28 % |
Malta |
23 % |
Polen |
39 % |
Portugal |
16 % |
Polen |
53 % |
Slovenië |
20 % |
Slowakije |
41 % |
Zweden |
10 % |
BIJLAGE II ter
VERDELING VAN DE EMISSIERECHTEN DIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 10, LID 2, ONDER C), DOOR DE LIDSTATEN MOETEN WORDEN GEVEILD OM RECHT TE DOEN AAN DE VROEGE INSPANNINGEN VAN SOMMIGE LIDSTATEN OM DE EMISSIES VAN BROEIKASGASSEN MET 20 % TE VERMINDEREN
Lidstaat |
Verdeling in percentages van de 2 % van de referentiewaarde overeenkomstig het Protocol van Kyoto |
Bulgarije |
15 % |
Tsjechië |
4 % |
Estland |
6 % |
Hongarije |
5 % |
Letland |
4 % |
Litouwen |
7 % |
Polen |
27 % |
Roemenië |
29 % |
Slowakije |
3 % |
”
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.