Verordening 2006/1177 - Uitvoering van Verordening 2160/2003 wat betreft voorschriften voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee

1.

Wettekst

2.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 212/3

 

VERORDENING (EG) Nr. 1177/2006 VAN DE COMMISSIE

van 1 augustus 2006

ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft voorschriften voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (1), en met name op artikel 8, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EG) nr. 2160/2003 bevat voorschriften voor de opsporing en bestrijding van salmonella bij pluimvee. Krachtens artikel 8, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 2160/2003 kan worden besloten dat in het kader van de door de lidstaten vastgestelde nationale bestrijdingsprogramma's om de communautaire doelstellingen overeenkomstig die verordening te verwezenlijken, bepaalde bestrijdingsmethoden niet mogen worden gebruikt.

 

(2)

Krachtens artikel 8, lid 1, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 2160/2003 kan worden besloten dat specifieke bestrijdingsmethoden kunnen of moeten worden toegepast met het oog op het terugdringen van de prevalentie van zoönoses en zoönoseverwekkers in het stadium van de primaire dierlijke productie en in andere stadia van de voedselketen, en kunnen voorschriften worden aangenomen voor de wijze waarop dergelijke methoden mogen worden gebruikt.

 

(3)

Overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 raadpleegt de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voordat zij voorschriften voor specifieke bestrijdingsmethoden voorstelt.

 

(4)

De Commissie heeft de EFSA geraadpleegd over het gebruik van antimicrobiële stoffen en vaccins voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee. Naar aanleiding van dat verzoek heeft de EFSA op 21 oktober 2004 twee afzonderlijke adviezen over die onderwerpen uitgebracht.

 

(5)

In haar advies over het gebruik van antimicrobiële stoffen voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee heeft de EFSA aanbevolen het gebruik van antimicrobiële stoffen te ontmoedigen wegens de risico’s voor de volksgezondheid die verbonden zijn aan de ontwikkeling, selectie en verspreiding van resistentie. Het gebruik van antimicrobiële stoffen moet gebonden worden aan formeel vastgestelde voorwaarden die zorgen voor de bescherming van de volksgezondheid, en moet vooraf volledig worden gerechtvaardigd en door de bevoegde autoriteit worden geregistreerd.

 

(6)

Daarom moet op grond van het advies van de EFSA worden bepaald dat antimicrobiële stoffen niet mogen worden gebruikt in het kader van de overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 goed te keuren nationale bestrijdingsprogramma’s, behalve in de uitzonderlijke omstandigheden die de EFSA in haar advies noemt.

 

(7)

In ieder geval mogen alleen geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik worden gebruikt die zijn toegelaten overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (2) of Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (3).

 

(8)

Antimicrobiële geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik worden in deze verordening antimicrobiële stoffen genoemd. Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (4) kunnen echter ook producten als toevoegingsmiddel voor diervoeders worden toegelaten die als antimicrobiële stoffen worden aangemerkt. Die producten moeten van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, omdat het gebruik van die toevoegingsmiddelen een middel kan zijn om via het voeder de salmonellabesmetting te beperken zonder dat er sprake is van de ontwikkeling, selectie en verspreiding van resistentie.

 

(9)

In haar advies over het gebruik van vaccins voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee concludeert de EFSA dat vaccinatie van pluimvee wordt beschouwd als een aanvullende maatregel ter vergroting van de weerstand van de dieren tegen blootstelling aan salmonella en ter beperking van de uitscheiding van bacteriën.

 

(10)

De EFSA stelt in haar advies met name ook dat, mits de detectiemethoden het mogelijk maken een onderscheid te maken tussen vaccinstammen en veldstammen, zowel de geïnactiveerde als de levende stammen die momenteel beschikbaar zijn tijdens de gehele levensduur van de dieren veilig kunnen worden gebruikt, behalve gedurende de wachttijd vóór het slachten, en wat levende vaccins betreft, gedurende de productieperiode van legkippen. Vaccinatie van legkippen wordt een nuttige maatregel geacht om de uitscheiding van bacteriën en besmetting van de eieren te beperken als het erom gaat een hoge prevalentie terug te dringen. Salmonella Enteritidis is de belangrijkste oorzaak van uitbraken bij de mens als gevolg van de consumptie van eieren.

 

(11)

Daarom moet op grond van het advies van de EFSA worden bepaald dat de momenteel beschikbare levende vaccins in het kader van de overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 goed te keuren nationale bestrijdingsprogramma’s niet mogen worden gebruikt bij legkippen tijdens de productieperiode. Levende vaccins dienen niet te worden gebruikt als de fabrikant geen geschikte methode biedt om veldstammen van salmonella bacteriologisch van vaccinstammen te onderscheiden.

 

(12)

Op grond van de momenteel beschikbare wetenschappelijke gegevens moet het gebruik van levende of geïnactiveerde vaccins tegen Salmonella Enteritidis verplicht gesteld worden in lidstaten met een hoge prevalentie, teneinde de volksgezondheid beter te beschermen. De prevalentie van Salmonella Enteritidis zoals bepaald tijdens een basisstudie overeenkomstig Beschikking 2004/665/EG van de Commissie (5) en in het kader van de testschema's overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 2160/2003 moet als drempelwaarde voor verplichte vaccinatie gelden.

 

(13)

Voor vermeerderingskoppels bevat Verordening (EG) nr. 1091/2005 van de Commissie van 12 juli 2005 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft eisen voor het gebruik van specifieke bestrijdingsmethoden in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee (6) bepalingen voor het gebruik van antimicrobiële stoffen en vaccins in het kader van de nationale programma's voor de bestrijding van salmonella bij vermeerderingskoppels van Gallus gallus.

 

(14)

Voor de duidelijkheid moet Verordening (EG) nr. 1091/2005 worden ingetrokken en door deze verordening worden vervangen.

 

(15)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze verordening bevat voorschriften voor het gebruik van antimicrobiële stoffen en vaccins in het kader van de nationale programma’s voor de bestrijding van salmonella die overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2160/2003 worden goedgekeurd (hierna „de nationale bestrijdingsprogramma's” genoemd).

Artikel 2

Gebruik van antimicrobiële stoffen

  • 1. 
    Antimicrobiële stoffen worden niet als specifieke methoden voor de bestrijding van salmonella bij pluimvee gebruikt.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1 en met inachtneming van de onder a), b) en c), en in lid 3 vastgestelde voorwaarden mogen de overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2001/82/EG of artikel 3 van Verordening (EG) nr. 726/2004 toegelaten antimicrobiële stoffen in de volgende uitzonderlijke omstandigheden worden gebruikt:
 

a)

in het geval van pluimvee dat een salmonella-infectie vertoont met dusdanige klinische symptomen dat dit waarschijnlijk onnodig lijden voor de dieren veroorzaakt; de met antimicrobiële stoffen behandelde besmette koppels worden nog steeds als met salmonella besmet beschouwd; bij vermeerderingskoppels worden passende maatregelen genomen om het risico van verspreiding van salmonella in de rest van de vermeerderingspiramide zoveel mogelijk te beperken;

 

b)

voor het veilig stellen van waardevol genetisch materiaal in vermeerderingskoppels om nieuwe salmonellavrije koppels te vormen, waaronder „elitekoppels”, koppels van bedreigde rassen en voor onderzoeksdoeleinden gehouden koppels; uit broedeieren geboren kuikens van met antimicrobiële stoffen behandeld pluimvee worden onderworpen aan een tweewekelijkse bemonstering tijdens de opfokfase in het kader van een schema waarmee 1 % prevalentie van relevante salmonella met een betrouwbaarheid van 95 % kan worden opgespoord;

 

c)

bij door de bevoegde autoriteit van geval tot geval gegeven toestemming voor andere doeleinden dan salmonellabestrijding in een van salmonella-infectie verdacht koppel, met name naar aanleiding van epidemiologisch onderzoek van een door voedsel overgedragen uitbraak of de detectie van salmonella op de broederij of het bedrijf; de lidstaten mogen echter in noodgevallen een behandeling zonder voorafgaande toestemming toestaan, op voorwaarde dat een erkende dierenarts zoals gedefinieerd in artikel 2, onder g), van Verordening (EG) nr. 854/2004 (7) monsters neemt en de behandeling onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit wordt gemeld; als geen bemonstering overeenkomstig dit lid heeft plaatsgevonden, worden de koppels als besmet met salmonella beschouwd.

  • 3. 
    Het gebruik van antimicrobiële stoffen gebeurt onder toezicht van de bevoegde autoriteit, die hierover een verslag ontvangt. Dit gebruik is zo veel mogelijk gebaseerd op de resultaten van bacteriologische bemonstering en gevoeligheidstesten.
  • 4. 
    De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op stoffen, micro-organismen en preparaten die als toevoegingsmiddel voor diervoeder zijn toegelaten overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1831/2003.

Artikel 3

Gebruik van vaccins

  • 1. 
    Levende salmonellavaccins worden niet in het kader van nationale bestrijdingsprogramma's gebruikt als de fabrikant geen geschikte methode biedt om veldstammen van salmonella bacteriologisch van vaccinstammen te onderscheiden.
  • 2. 
    Levende salmonellavaccins worden niet in het kader van nationale bestrijdingsprogramma's gebruikt bij legkippen tijdens de productieperiode, tenzij is aangetoond dat het gebruik veilig is en de vaccins voor dat doel overeenkomstig Richtlijn 2001/82/EG zijn toegelaten.
  • 3. 
    Zolang lidstaten niet aan de hand van de resultaten van de basisstudie overeenkomstig artikel 1 van Beschikking 2004/665/EG of de bewaking in verband met de communautaire doelstelling die is vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2160/2003 hebben aangetoond dat de prevalentie lager is dan 10 %, worden in die lidstaten uiterlijk vanaf 1 januari 2008 bij alle legkippen ten minste tijdens de opfokfase vaccinatieprogramma's tegen Salmonella Enteritidis uitgevoerd ter beperking van de uitscheiding van de bacterie en de besmetting van de eieren.

De bevoegde autoriteit mag van deze bepaling afwijken indien:

 

zij de op het opfokbedrijf en het legbedrijf genomen preventieve maatregelen toereikend acht, en

 

aangetoond is dat gedurende de twaalf aan de aankomst van de dieren voorafgaande maanden op het opfokbedrijf en het legbedrijf geen Salmonella Enteritidis aanwezig was.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is voor elke pluimveepopulatie van toepassing met ingang van de in kolom 5 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2160/2003 voor die populatie aangegeven datum.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 1 augustus 2006.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie

 

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.