Besluit 2001/517 - Door Nederland toegekende staatssteun ten gunste van SCI-Systems

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32001D0517

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32001D0517

2001/517/EG: Beschikking van de Commissie van 13 februari 2001 betreffende de door Nederland toegekende staatssteun ten gunste van SCI-Systems (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 402)

Publicatieblad Nr. L 186 van 07/07/2001 blz. 0043 - 0057

Beschikking van de Commissie

van 13 februari 2001

betreffende de door Nederland toegekende staatssteun ten gunste van SCI-Systems

(kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 402)

(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2001/517/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, inzonderheid op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken(1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

  • 1. 
    PROCEDURE
  • (1) 
    In november 1997 koos SCI Systems Netherlands BV hierna "SCI" genoemd, het "Internationaal Bedrijvenpark Friesland", hierna "IBF" genoemd, in Heerenveen (Provincie Friesland) als locatie voor de bouw van een fabriek voor de assemblage van desktop-pc's voor Hewlett-Packard.
  • (2) 
    Bij schrijven van 3 maart 1998 (geregistreerd op 11 maart 1998 onder nummer A/32006) stelde een particuliere derde dat steun was verleend die het bestek van de door de Commissie goedgekeurde regionale steunregeling (Investeringspremieregeling, hierna "IPR"(2) genoemd) te buiten ging. De regionale autoriteiten zouden, gezien de felle concurrentiestrijd met andere potentiële vestigingsplaatsen in Nederland, bijkomende "ad hoc" steun hebben toegezegd om het investeringsproject naar Heerenveen te lokken. Bij schrijven van 20 maart 1998 (D/51297) en 28 oktober 1998 (D/54393) verzocht de Commissie de Nederlandse autoriteiten om bijkomende inlichtingen. Bij schrijven van 19 mei 1998 (geregistreerd op 25 mei 1998 onder nummer A/33974) en 4 januari 1999 (geregistreerd op 6 januari 1999 onder nummer A/30095) verstrekten de Nederlandse autoriteiten deze inlichtingen. Bij brieven van 10 oktober 1998 (geregistreerd op 6 november 1998 onder nummer A/38015) en 15 januari 1999 (geregistreerd op 20 januari 1999 onder nummer C00231) verstrekte de derde partij meer informatie en zond zij krantenartikelen betreffende deze zaak.
  • (3) 
    Bij besluit van 6 februari 1999 gaf de Commissie een zogenoemd "Italgrani-bevel"(3) met betrekking tot de steun die in het kader van de IPR was verleend en leidde zij de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in ten aanzien van verschillende bijkomende steunmaatregelen ad hoc. Bij schrijven van 9 maart 1999 (D/01700) stelde de Commissie Nederland in kennis van dit besluit. Dit besluit werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(4). De Commissie nodigde de belanghebbenden uit om hun opmerkingen over de steun te maken.
  • (4) 
    De Commissie ontving twee opmerkingen van belanghebbenden (brief van l juni 1999, geregistreerd op 8 juni 1999 onder nummer A/34233 en brief van 7 juni 1999, geregistreerd op 11 juni 1999 onder nummer A/34377). Zij stuurde deze bij brief van 28 juni 1999 (D/62723) door aan Nederland, dat daarmee in staat werd gesteld om erop te reageren. Nederland reageerde op de inleiding van de procedure bij brief van 13 april 1999 (geregistreerd op 14 april 1999 onder nummer A/32920). Bij schrijven van 2 augustus 1999 (geregistreerd op 3 augustus 1999 onder nummer A/36064) maakte het zijn standpunt bekend ten aanzien van de opmerkingen van derden. Bij schrijven van 18 juni 1999 (geregistreerd op 24 juni 1999 onder nummer A/34661) stuurde een van de derden bijkomende inlichtingen.
  • (5) 
    Aangezien nog steeds belangrijke informatie ontbrak, verzocht de Commissie bij schrijven van 20 oktober 1999 (D/64378), 15 mei 2000 (D/52950), 14 september 2000 (D/54696) en 4 oktober 2000 (D/55028) om bijkomende inlichtingen. De Nederlandse autoriteiten verzochten bij schrijven van 3 november 1999 (geregistreerd op 5 november 1999 onder nummer A/38403), 14 december 1999 (geregistreerd op 17 december onder nummer A/39869) en 30 oktober 2000 (geregistreerd op 3 november 2000 onder nummer A/39018) om uitstel, hetgeen werd verleend bij brieven van 15 november 1999 (D/64719), 10 januari 2000 (D/50073) en 23 november 2000 (D/55817). De Nederlandse regering antwoordde bij schrijven van 24 januari 2000 (geregistreerd op 26 januari 2000 onder nummer A/30682), 14 juni 2000 (geregistreerd op 3 juli onder nummer A/35437), 6 december 2000 (geregistreerd op 11 december 2000 onder nummer A/40422) en 2 februari 2001 (geregistreerd op 2 februari 2001 onder nummer A/30985). Op bijeenkomsten van 5 januari 2000 en 5 december 2000 werden nadere toelichtingen gegeven. De derde stuurde bijkomende inlichtingen bij brieven van 21 maart 2000 (geregistreerd op 28 maart 2000 onder nummer A/32654), 4 mei 2000 (geregistreerd op 18 mei 2000 onder nummer A/34095), 28 juni 2000 (geregistreerd op 10 juli 2000 onder nummer A/35646) en 12 september 2000 (geregistreerd op 19 september 2000 onder nummer A/37630).
  • 2. 
    GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN

2.1. De begunstigde onderneming

  • (6) 
    SCI is een internationale gediversifieerde producent van elektronische onderdelen en verkoopt haar diensten aan ondernemingen zoals Hewlett-Packard en Apple Computers. Zij verzorgt deelassemblages die op de computer-, telecommunicatie-, medische, consumenten- en defensiemarkten worden gebruikt. Voorts bouwt SCI honderden afgewerkte producten, waaronder pc's, beeldterminals, communicatiesystemen voor militaire vliegtuigen en decoderkastjes voor internettelevisie(5). Hewlett-Packard heeft SCI als partner gekozen om haar pc's in Nederland te produceren. Hewlett-Packard is een van de grootste computerorganisaties van de wereld(6).
  • (7) 
    Naar verwachting zou de nieuwe SCI-fabriek in Heerenveen tegen eind 1999 pc's produceren. Voorafgaand aan de oplevering van de fabriek begon SCI met de productie van pc's in tijdelijke productiefaciliteiten in Leek (ongeveer 30 km van Heerenveen).

2.2. Investeringssteun

  • (8) 
    Bij schrijven van 9 december 1998 zegde het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken SCI investeringssteun toe ten belope van 20 % van de subsidiabele investeringskosten met een maximum van 5,67 miljoen EUR (12,5 miljoen NLG), in het kader van de IPR-regeling. Op dat moment werden de investeringskosten geraamd op 31,1 miljoen EUR (68,5 miljoen NLG(7)). Deze omvatten de bouw van een fabriek en distributiecentrum voor pc's in Heerenveen.
  • (9) 
    De Nederlandse autoriteiten bevestigden dat de steun werd verstrekt conform de IPR-regeling. De Commissie heeft deze regeling goedgekeurd(8). De maximale steunintensiteit krachtens de IPR-regeling is gelijk aan het regionale steunplafond van 20 % bruto steunequivalent. Een jaar na het verstrijken van de projectduur worden in een beschikking de subsidiabele kosten vastgesteld. Deze vormen de basis voor de exacte hoogte van de subsidie. De huidige verwachting is dat de werkelijke investeringskosten aanzienlijk lager zullen zijn dan aanvankelijk is gemeld. De Nederlandse autoriteiten gaven aan dat de nieuwe schatting zo'n 18 miljoen EUR (40 miljoen NLG) bedraagt. Overeenkomstig de maximale steunintensiteit van 20 % zal de IPR-steun verlaagd worden tot maximaal ongeveer 3,6 miljoen EUR (8 miljoen NLG). Conform de gangbare praktijk zal de declaratie van de onderneming inzake de subsidiabele kosten vergezeld gaan van een verklaring van een onafhankelijke accountant. De einddeclaratie zal worden geverifieerd door de Accountantdienst van het ministerie van Economische Zaken(9). De Nederlandse autoriteiten hebben verklaard dat zij bereid zijn de einddeclaratie te zijner tijd toe te sturen.
  • (10) 
    De Nederlandse autoriteiten hebben de Commissie medegedeeld dat alle kostenposten in de begroting subsidiabele investeringskosten in de zin van de IPR-regeling zijn en dat het steunplafond van de regeling werd gerespecteerd. Zij legden uit dat kostenelementen als centrale voorzieningen en computers in overeenstemming waren met de IPR-regeling en met de interne richtsnoeren voor de toepassing van de regeling, die (onder andere) gebaseerd zijn op eerdere rechtspraak met betrekking tot de regeling. Wat de relatief hoge kosten voor de magazijnen betreft, legden de Nederlandse autoriteiten uit dat dit verband hield met het specifieke karakter van de onderneming. Aangezien het om een contract-manufacturer gaat, worden hoge eisen gesteld ten aanzien van de logistieke keten en de automatisering daarvan.
  • (11) 
    Wat de kosten voor infrastructuur betreft, hebben de Nederlandse autoriteiten op basis van originele documenten bevestigd dat er geen dubbeltelling bestond met kosten voor de ontwikkeling van het terrein die waren betaald door IBF. IBF is verantwoordelijk voor de aanleg van de infrastructuur om het bedrijventerrein toegankelijk te maken, alsmede voor het aanbrengen van nutsvoorzieningen als riolering, elektriciteitsinfrastructuur, openbaar groen, enz. Blijkens de in 1999 geactualiseerde exploitatiebegroting van IBF bedroegen de infrastructuurkosten 9,1 miljoen EUR (20,1 miljoen NLG). Volgens de Nederlandse autoriteiten blijkt uit de jaarverslagen van IBF en alle verzoeken van IBF om voorschotten in het kader van de EFRO-subsidie (alle vergezeld van verklaringen van de accountant) dat deze kosten alleen de kosten voor de infrastructuur buiten de grenzen van het door SCI aangekochte individuele perceel omvatten, dat zij geen betrekking hebben op het eigen perceel van SCI en dat er geen dubbeltelling is met declaraties in het kader van de IPR-regeling.

2.3. Het "2000-banenplan"

  • (12) 
    SCI is de voornaamste begunstigde van het "2000-banenplan"(10). Dit plan werd opgezet door het Regionaal Bureau voor de Arbeidsvoorziening Friesland (hierna "RBA") en voorziet in een integrale aanpak voor langdurig werklozen en andere kansarme groepen. Vacatures bij de bedrijven die in Friesland investeren (nieuwe investeringen of aanzienlijke uitbreidingsinvesteringen) worden gemeld aan de lokale arbeidsbureaus. In het kader van hun normale activiteiten zoeken deze arbeidsbureaus banen voor de werkzoekenden en zorgen zij ervoor dat de werkzoekenden de noodzakelijke opleiding volgen en/of de nodige ervaring opdoen. Om zeker te stellen dat de werkzoekende de baan werkelijk krijgt, kan een directe loonkostensubsidie worden verleend.
  • (13) 
    Het "2000-banenplan" werd goedgekeurd en gefinancierd door de Provincie Friesland. De maatregel bestrijkt alleen die provincie en heeft een totaal budget voor de periode 1998-2000 van 18,6 miljoen EUR (41 miljoen NLG), waarvan 11,2 miljoen EUR (24,8 miljoen NLG) bestemd zijn voor de directe loonkostensubsidies. Het plan ging in maart 1998 van start in aansluiting op het voormalige "700-banenplan" uit 1997. Het RBA is verantwoordelijk voor de uitvoering. Jarenlang was het werkloosheidspeil in Friesland ongeveer 3 % hoger dan het nationale gemiddelde. Deze kloof verminderde tot ongeveer 2 % in 1997. Het aandeel van de langdurig werklozen is echter gestegen tot meer dan 60 %.
  • (14) 
    Een onderdeel van de normale administratieve procedure is een voorafgaande overeenkomst tussen het RBA en de nieuwe of uitbreidende onderneming over het geplande gebruik van de regeling. De overeenkomst tussen het RBA en SCI werd op 3 november 1998 ondertekend. Overeengekomen werd dat SCI maximaal 1200 werklozen via het banenplan in dienst zou nemen, waartoe SCI recht zou hebben op een directe loonkostensubsidie van maximaal 7,62 miljoen EUR (16,8 miljoen NLG). Het definitieve subsidiebedrag zal worden vastgesteld op basis van het werkelijk aantal werkzoekenden dat werd aangeworven volgens de criteria van het banenplan. SCI ontvangt 4900 EUR (10800 NLG), 6500 EUR (14400 NLG) of 8200 EUR (18000 NLG) per aangeworven werkzoekende. Het laagste cijfer is van toepassing op "normale werkzoekenden", het tweede op werkzoekenden uit minderheidsgroepen of gehandicapten, herintreedsters, werkloze jongeren en "fase 2"- en "fase 3"-werklozen (die meer dan zes maanden, respectievelijk negen maanden werkloos zijn), en het hoogste cijfer is van toepassing op de langdurig werklozen (die langer dan één jaar werkloos zijn). De subsidie is strikt gebonden aan de voorheen als "werkzoekende" ingeschreven persoon, en is afhankelijk van de voorwaarde dat de persoon ten minste gedurende twaalf maanden, minimaal 18 uur per week, op een structurele arbeidsplaats in dienst treedt. De overeenkomst loopt van mei 1998 tot mei 2001. Er werden voorschotten betaald tot 80 % van de maximale subsidie: 2,3 miljoen EUR (5107180 NLG) in 1998 en 3,8 miljoen EUR (8332830 NLG) in 1999.
  • (15) 
    Het werkelijke steunbedrag zal echter aanzienlijk lager zijn dan het overeengekomen maximum. Tot en met september 2000 werden slechts 954 werknemers volgens de criteria van het banenplan aangeworven(11). Bovendien hebben velen van hen minder dan één jaar voor de onderneming gewerkt: SCI zal slechts recht hebben op subsidies voor 252 van deze werknemers, wat overeenkomt met een subsidiebedrag van l,7 miljoen EUR (3,7 miljoen NLG). Het definitieve subsidiebedrag zal pas worden vastgesteld na de einddeclaratie, ten laatste in mei 2002. Gezien deze feiten hebben de Nederlandse autoriteiten zich ertoe verbonden dat de steun op grond van de IPR en het banenplan(12) tezamen niet hoger zal zijn dan 20 % van de subsidiabele kostenbasis (zie overweging 55). Een deel van de voorschotten is inmiddels teruggevorderd. De resterende ten onrechte uitbetaalde steun zal dienovereenkomstig worden teruggevorderd.
  • (16) 
    In haar besluit van 6 februari 1999 tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag, gaf de Commissie aan dat zij eraan twijfelde of de directe loonkostensubsidies als een algemene maatregel konden worden aangemerkt, zoals de Nederlandse autoriteiten hebben aangegeven. Aangezien de regeling slechts van toepassing was op ondernemingen in Friesland, leek dat niet het geval te zijn. Bovendien leek het erop dat SCI de belangrijkste begunstigde van de regeling zou zijn, terwijl de voorgaande regeling, het 700-banenplan, voornamelijk was bedoeld voor kleine en middelgrote ondernemingen.

2.4. Grondprijs

  • (17) 
    SCI heeft grond gekocht van IBF, een voor de ontwikkeling van het bedrijvenpark opgericht overheidsbedrijf. Om het "groene" en "hoogwaardige" karakter van het bedrijventerrein te garanderen, stelde IBF als voorwaarde dat slechts 70 % van het perceel mag worden gebruikt voor gebouwen en verharding. Daarom was voor de voorgenomen investering van SCI 14 ha nodig. Volgens het bestemmingsplan, op basis waarvan de provincie Friesland de aard en de voorwaarden van het gebruik van grond vaststelt, mag evenwel slechts maximaal 15 % van de grond worden gebruikt voor gebouwen en maximaal 10 % van het overblijvende deel voor verharding. Op verzoek van SCI en IBF gebruikte de gemeente haar bevoegdheid om deze percentages te verhogen tot respectievelijk 30 % en 20 %, met een gecombineerd percentage van 40 %. Om dit gecombineerde percentage te verhogen tot 70 % (40 % voor gebouwen en 30 % voor verharding), moet de provincie het bestemmingsplan wijzigen. De procedures om dit te doen kosten veel tijd en de uitkomst ervan is om politieke en juridische redenen onzeker. Om zich aan het huidige bestemmingsplan te houden, moest SCI derhalve de wettelijke eigenaar worden van 24 ha.
  • (18) 
    Om deze reden kocht SCI 24 ha van IBF(13) en verkocht zij tegelijkertijd 10 ha terug aan IBF. De levering van de 10 ha aan IBF moet plaatsvinden binnen vier weken nadat het bestemmingsplan is gewijzigd. Zowel de koop als de terugkoop gebeurden tegen een prijs van 2,27 EUR per m2 (5 NLG per m2), wat een totaalbedrag opleverde van respectievelijk 544000 EUR (1,2 miljoen NLG) en 227000 EUR (500000 NLG), BTW niet inbegrepen. De koopsom en de terugkoopsom werden op dezelfde dag betaald.
  • (19) 
    De prijs van 2,27 EUR per m2 werd vastgesteld op basis van een taxatie door een deskundige op 18 mei 1998. Om de twijfel van de Commissie weg te nemen gaven de Nederlandse autoriteiten een andere taxateur opdracht een tweede taxatie van de grondprijs te verrichten. Deze tweede taxatie, gedateerd op 7 april 1999, kwam uit op een soortgelijke prijs, namelijk 2,54 EUR (5,60 NLG) per m2.
  • (20) 
    In haar besluit van 6 februari 1999 uitte de Commissie twijfel over de methode die in het eerste taxatierapport werd gebruikt. Deze twijfel betrof in het bijzonder het kleine gedeelte van de grond dat werkelijk zou worden betaald, de correctie voor de kosten van het bouwrijp maken van de grond en de manier waarop positieve factoren, zoals de nabijheid van de autosnelwegen, in aanmerking werden genomen. Ook had de Commissie, op basis van de oorspronkelijke kosten van IBF om het bedrijventerrein te ontwikkelen, een veel hogere prijs (24,80 EUR per m2 of 54,70 NLG) berekend. De prijs van 2,27 EUR per m2 leek veeleer overeen te komen met de prijs die in 1996 voor de niet-ontwikkelde grond was geraamd. Bovendien was de juridische status van het terugkoopcontract onduidelijk.

2.5. Steun voor tijdelijke productiefaciliteiten, beveiliging en vervoer (SEBB-fonds)

  • (21) 
    Hoewel nog niet was begonnen met de bouw van de fabriek in Heerenveen, wilde SCI reeds beginnen met de productie. De Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij, hierna "NOM" genoemd, hielp SCI om een geschikte fabriekslocatie te vinden in Leek, ongeveer 30 km van Heerenveen. De NOM had vanaf december 1997 (een deel van) de vestigingsplaats gehuurd. Om het gebouw voor productiedoeleinden te kunnen verhuren, investeerde de NOM 270000 EUR (600000 NLG) in de renovatie van het gebouw. De verhuurder van het andere deel van het gebouw deed dezelfde investering, waardoor de totale renovatiekosten op 540000 EUR (1,2 miljoen NLG) uitkwamen. De NOM verlangde van SCI een totale huurprijs van 749000 EUR (1,65 miljoen NLG) voor de periode van mei 1998 tot februari 2000 (75000 NLG per maand), toen SCI verhuisde naar de nieuwe vestiging in Heerenveen. Voor dezelfde periode betaalde de NOM een totale huurprijs aan de eigenaar Brivec BV van 880000 EUR (1939496 NLG). Het verschil bedraagt 131000 EUR (289496 NLG). Maandelijks werd voor energie een bedrag betaald van 11300 EUR (25000 NLG).
  • (22) 
    De NOM kreeg financieringsmiddelen voor deze uitgaven uit het sociaal-economisch budget voor bedrijfsomgevingsbeleid, hierna "SEBB-fonds" genoemd. Dit fonds werd door de provincie Friesland in december 1998 opgericht en had een budget van 4,5 miljoen EUR (10 miljoen NLG). Het fonds werd beschouwd als een aanvullende maatregel om het regionale investeringsklimaat te versterken, waarbij vooral aandacht werd besteed aan het scheppen van werkgelegenheid voor zeer laaggeschoolden.
  • (23) 
    In haar besluit van 6 februari 1999 verzocht de Commissie om aanvullende inlichtingen over de tijdelijke productiefaciliteit, alsmede over eventuele contracten tussen de overheid en de onderneming.
  • (24) 
    Het SEBB-fonds werd eveneens gebruikt voor het vervoer van SCI-werknemers tussen Heerenveen en de vestigingsplaats van de tijdelijke productiefaciliteiten in Leek. De kosten voor openbaar vervoer zouden een obstakel voor de werklozen vormen om van het banenplan te profiteren. Derhalve gaf de NOM opdracht aan een openbare vervoersmaatschappij om voor de nieuwe werknemers van SCI gratis vervoer beschikbaar te stellen. De kosten daarvan bedroegen 812000 EUR (1789017 NLG), BTW niet inbegrepen. Voor deze uitgaven ontving de NOM financiële middelen uit het SEBB-fonds. Voor deze transportdienst was nauwelijks bijkomend openbaar vervoer vereist, aangezien de bestaande openbare vervoersverbindingen werden gebruikt.
  • (25) 
    De NOM betaalde ook voor de beveiliging van de faciliteiten gedurende de periode dat deze door SCI werden gehuurd. De totale kosten daarvan bedroegen 353000 EUR (778552 NLG), BTW niet inbegrepen.
  • (26) 
    Krantenartikelen maakten gewag van steun voor de kosten voor de overbrenging van SCI's activiteiten van Leek naar de nieuwe fabriek in Heerenveen. De Commissie heeft evenwel geen bewijzen gevonden dat dergelijke uitgaven door het SEBB-fonds of via andere staatsmiddelen werden gefinancierd.

2.6. De huisvesting van personeel

  • (27) 
    De gemeente Heerenveen betaalde 100000 EUR (ongeveer 220000 NLG) voor de huisvesting van vijf geëxpatrieerde medewerkers van SCI die in de beginfase van het project naar Heerenveen waren overgeplaatst. Oorspronkelijk was een hoger bedrag van 159000 EUR (350000 NLG) aangegeven.
  • 3. 
    OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN
  • (28) 
    Na de publicatie van de inleiding van de procedure(14), ontving de Commissie twee opmerkingen. Beide partijen wensten anoniem te blijven.
  • (29) 
    In de eerste opmerking werd nader ingegaan op de uitgaven die via het SEBB-fonds werden gefinancierd. Vermeld werd dat een bedrag van 2,7 tot 3,2 miljoen EUR (6 tot 7 miljoen NLG) aan de NOM was toegewezen. De NOM zou ervoor zorgen dat SCI geen of slechts lage kosten zou betalen voor haar tijdelijke faciliteit in Leek. Deze middelen zouden worden gebruikt voor de betaling van huur en energie, de beveiliging rond de faciliteiten en de kosten voor het vervoer van het personeel naar en van de tijdelijke faciliteit.
  • (30) 
    De tweede opmerking betrof het volgende:
  • (31) 
    Naar werd beweerd, zouden volgens het bestemmingsplan en de exploitatie-opzet bij het bestemmingsplan alle ondernemingen 6,81 EUR (15 NLG) per m2 moeten betalen voor "energie-aansluiting". SCI werd vrijgesteld van deze kosten, wat niet het geval was voor de andere ondernemingen die zich in het bedrijvenpark zouden vestigen.
  • (32) 
    SCI zou geen overdrachtsbelasting hebben betaald over de grondtransactie met IBF, zoals normaal het geval is.
  • (33) 
    Er werden twijfels geuit over de onafhankelijkheid van de taxateur van de grondprijs alsmede over bepaalde elementen in de berekening van de waardebepaling van het terrein.
  • (34) 
    Er werd een krantenartikel(15) verstrekt, waarin werd beweerd dat SCI werkgelegenheidssteun uit het banenplan zou ontvangen voor de aanwerving van werknemers die reeds een baan hadden. Dit zou in strijd zijn met de voorwaarden van het banenplan.
  • (35) 
    Ten slotte werd nog een ander krantenartikel(16) verstrekt, waarin werd ingegaan op de bezorgdheid van de provincie Friesland over het feit dat het steunplafond voor de investering overschreden zou kunnen worden. Dezelfde partij stuurde naar aanleiding van dit laatste punt een tweede brief waarin een verslag was opgenomen over een bijeenkomst van de gedeputeerde staten van Friesland, waaruit deze bezorgdheid zou blijken.
  • (36) 
    De partijen die opmerkingen hebben gemaakt, zijn geen concurrenten van SCI of Hewlett-Packard.
  • 4. 
    OPMERKINGEN VAN NEDERLAND

4.1. Werkgelegenheidssteun

  • (37) 
    Allereerst benadrukten de Nederlandse autoriteiten het belang van de groei van de werkgelegenheid en toonden zij aan dat de werkgelegenheidsituatie in Friesland aanzienlijk achter bleef bij de algemene werkgelegenheidsontwikkeling voor Nederland. In 1997 bedroeg de werkloosheid in Nederland 5,5 %, maar in Friesland 7,5 %. De groei van de werkgelegenheid was aanzienlijk lager en het opleidingspeil ligt onder het landelijk gemiddelde. Meer dan 60 % van de werklozen waren lager opgeleiden. Het aandeel van de langdurige werklozen was gestegen tot 65 %. Deze situatie vereiste een speciale aanpak.
  • (38) 
    De Nederlandse autoriteiten beschouwden het banenplan als een algemene maatregel die geen steun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, aangezien de subsidie automatisch wordt toegekend bij elke in Friesland geschapen arbeidsplaats, en omdat het subsidiebedrag per geschapen arbeidsplaats wordt vastgesteld volgens objectieve criteria. SCI is toevallig de eerste en verreweg de belangrijkste gebruiker van het banenplan. Zij is evenwel niet de enige begunstigde. Het RBA heeft overeenkomsten met twee andere ondernemingen inzake het gebruik van het banenplan. Het heeft contacten gehad met verschillende andere partijen. Het beschikbare budget van 18,6 miljoen EUR (41 miljoen NLG) overschrijdt in grote mate de geplande subsidies ten gunste van SCI. Bovendien zou het RBA geen discretionaire bevoegdheid hebben met betrekking tot de toepassing van de regeling.
  • (39) 
    De Nederlandse autoriteiten legden tevens uit dat het banenplan bijna dezelfde stimulansen verschafte als die waarvan ondernemingen gebruik kunnen maken in het kader van de Wet Inschakeling Werkzoekenden, hierna "WIW"(17) genoemd. Deze landelijke werkgelegenheidsmaatregel werd als een algemene maatregel beschouwd. Op grond van deze regeling kan een onderneming maximaal 7700 EUR (17000 NLG) ontvangen per werkervaringsplaats voor langdurige, jonge en gehandicapte werklozen. SCI zou de mogelijkheid hebben gehad om subsidies in het kader van deze regeling te krijgen, maar aangezien cumulatie met de plaatsingsubsidies van het "2000-banenplan" niet is toegestaan, maakte zij geen gebruik van de WIW. De Nederlandse autoriteiten verwezen ook naar de Wet Vermindering Afdrachten, hierna "WVA" genoemd. Dit is een fiscale maatregel voor de indienstneming van langdurige werklozen, waarbij voordelen van een soortgelijk niveau worden gegeven. Daarbij wordt een maximale vrijstelling van sociale premies toegestaan van 8168 EUR (18000 NLG) over een periode van vier jaar per aangeworven voltijdse werkzoekende (2092 EUR of 4610 NLG per kalenderjaar)(18).

4.2. De grondprijs

  • (40) 
    De Nederlandse autoriteiten legden uit dat naar Nederlands recht koop en levering twee verschillende juridische gebeurtenissen zijn. De terugkoop is onvoorwaardelijk en wettelijk bindend voor de partijen. De levering van de grond daarentegen is afhankelijk gesteld van de wijziging van het bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan wordt gewijzigd, zal de levering binnen vier weken plaatsvinden. Dat zal de totale transactie vervolledigen. Indien het bestemmingsplan niet vóór 1 januari 2008 is gewijzigd, kunnen zowel SCI als IBF het terugkoopcontract annuleren. In dat geval zal SCI "opnieuw" de 10 ha moeten kopen, om te voldoen aan de voorwaarden van het bestemmingsplan. SCI en IBF zullen voor deze koop een nieuwe prijs moeten overeenkomen.
  • (41) 
    Nederland houdt staande dat de beide taxaties van de waarde van de grond zijn uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden van de mededeling van de Commissie over de verkoop van grond door openbare instanties. De berekende prijzen moeten derhalve als de marktprijs worden genomen.
  • (42) 
    De Nederlandse autoriteiten legden uit dat het IBF subsidies heeft ontvangen van de gemeente, de provincie, het samenwerkingsverband Noord-Nederland (dat verantwoordelijk is voor de financiële middelen van het integraal structuurplan Noord-Nederland) en het Europese Regionaal Ontwikkelingsfonds (doelstelling 5b-programma). Volgens de Nederlandse autoriteiten werden deze subsidies alleen gebruikt voor de algemene openbare infrastructuur in het bedrijvenpark en kunnen zij niet worden beschouwd als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1 van het EG-Verdrag. De Nederlandse autoriteiten gaven aan bereid te zijn ervoor te zorgen dat een onafhankelijke deskundige de einddeclaratie van IBF controleert, om zeker te stellen dat IBF geen kosten heeft gedragen voor het door SCI gekochte terrein en dat IBF te dien einde geen subsidies heeft ontvangen.
  • (43) 
    Wat de kwijtschelding van de kosten voor energieaansluiting betreft, zoals was vermeld in de opmerkingen van een van de belanghebbenden, hielden de Nederlandse autoriteiten staande dat SCI verantwoordelijk was voor alle infrastructuur op haar eigen terrein, en IBF verantwoordelijk was voor de infrastructuur om het terrein toegankelijk te maken.
  • (44) 
    Wat de overdrachtsbelasting betreft, verklaarden de Nederlandse autoriteiten dat SCI op basis van artikel 15, lid 1, onder a), van de Wet op belastingen rechtsverkeer vrijgesteld was van de overdrachtsbelasting omdat zij BTW (17,5 %) betaalde op de transactie. SCI moest BTW betalen omdat de grond beschouwd werd als bouwgrond wegens de afbraak van de bestaande gebouwen (artikel 11, lid 1, onder a), van de Wet inzake belasting op de toegevoegde waarde). Zij kan deze belasting op de normale manier in het kader van de huidige belastingwetgeving aftrekken.

4.3. Steun voor tijdelijke faciliteiten, het SEBB-fonds

  • (45) 
    De Nederlandse autoriteiten gaven uitleg over het bestaan en het gebruik van het SEBB-fonds.
  • (46) 
    De NOM had de faciliteiten in Leek gehuurd wegens de gestegen vraag naar tijdelijke en geschikte productiefaciliteiten. De door de NOM in rekening gebrachte huur voor de tijdelijke productiefaciliteiten in Leek was gebaseerd op een waardebepaling door een onafhankelijke taxateur. Deze waardebepaling gebeurde op basis van vergelijkingen met andere recente huur- en verkoopcontracten voor productiefaciliteiten in de regio. De taxateur vermeldt eveneens de recente renovatie en de gunstige technische eigenschappen van het gebouw, de beschikbare parkeerruimte en de relatief grote oppervlakte van het perceel, wat betekent dat er weinig vraag is naar dergelijke gebouwen. De Nederlandse autoriteiten vergeleken deze huurprijs ook met de huur die betaald wordt door de ondernemingen die de andere gedeelten van het gebouw gebruiken. Terwijl de huur van SCI ongeveer 27 EUR (60 NLG) per m2 bedraagt, betaalt een andere onderneming 19 EUR (42 NLG) per m2 en twee andere bedrijven 25 EUR (55 NLG) per m2. Deze laatste huren een veel kleiner deel van het gebouw dan de eerste. Ten slotte verklaarden de Nederlandse autoriteiten dat nu SCI naar Heerenveen is verhuisd, de faciliteiten worden aangeboden aan drie andere ondernemingen. Deze zouden het aanbod onderzoeken. De Nederlandse autoriteiten hebben niet aangegeven of één van deze bedrijven inmiddels daadwerkelijk (een deel van) de faciliteiten huurt.
  • (47) 
    De investeringen door de NOM en de verhuurder van het andere deel van het gebouw in Leek vormden algemene onderhoudskosten. Zij waren verplicht deze investeringen te doen op grond van artikel 1586 van Boek 7A van het burgerlijk wetboek, dat bepaalt dat de verhuurder verplicht is het gebouw in een zodanige staat te onderhouden dat het tot het gebruik kan dienen waartoe het wordt verhuurd. Aangezien de huur gebaseerd is op een waardebepaling van een onafhankelijke taxateur, waren de Nederlandse autoriteiten van mening dat de investeringen geen staatssteun konden inhouden. Een verder argument daarvoor is het feit dat het gebouw onder vergelijkbare voorwaarden beschikbaar is voor alle ondernemingen. Als zodanig zoekt de NOM actief naar andere ondernemingen om de tijdelijke faciliteit te huren.
  • (48) 
    De kosten voor het vervoer van het personeel tussen Leek en Heerenveen moet worden gezien als steun aan particuliere personen. Alle obstakels voor de langdurig werklozen die van het banenplan zouden profiteren, moesten worden weggenomen. Aangezien deze personen in de regel weinig financiële middelen hebben, zouden de vervoerskosten hen er gemakkelijk van hebben kunnen weerhouden om zich kandidaat te stellen voor een baan in Leek. Het vervoersinitiatief zou eveneens zeer goed passen in het provinciale beleid om het gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren. Ten slotte is SCI niet verplicht enige vorm van openbaar vervoer voor haar personeel ter beschikking te stellen, noch krachtens de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst voor de betrokken sector, noch in het kader van de individuele arbeidscontracten.
  • (49) 
    De Nederlandse autoriteiten waren van mening dat de betaalde bedragen voor de beveiligingsmaatregelen geen staatssteun vormen, omdat de NOM anders zou zijn blootgesteld aan vorderingen van SCI in geval van diefstal. In artikel 1586 van Boek 7A van het burgerlijk wetboek is, naast het hierboven vermelde, bepaald dat de verhuurder verplicht is de huurder het "rustig genot" van het verhuurde te doen hebben zolang de huur duurt. Zonder de beveiligingsmaatregelen zou het gebouw niet geschikt zijn voor de doeleinden waarvoor het zou worden verhuurd, en zou het ook niet voldoen aan de vereiste van het "rustig genot". Aangezien voor de assemblage van computers voorraden met een aanzienlijke waarde zijn vereist, werden de veiligheidsrisico's als groot beschouwd. De NOM zou dezelfde verplichting tegenover andere ondernemingen hebben en derhalve zouden de beveiligingsmaatregelen ook als een algemene maatregel moeten worden beschouwd.

4.4. De huisvesting van personeelsleden

  • (50) 
    De Nederlandse regering betoogde dat de steun voor de huisvesting van de vijf in Heerenveen gevestigde geëxpatrieerde medewerkers van HP-SCI in de beginfase van het project moet worden beschouwd als "de minimis"-steun(19).

4.5. Reactie op de opmerkingen van derden

  • (51) 
    Ten aanzien van de opmerkingen van derden maakten de Nederlandse autoriteiten de algemene opmerking dat zij aanwijzingen hadden dat de opmerkingen niet door concurrerende ondernemingen of door kopers van vergelijkbare of andere industrieparken waren ingediend. Derhalve konden deze partijen niet worden beschouwd als belanghebbenden zoals bedoeld in artikel 1, onder h), van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag(20). Voorts werden de hierboven beschreven specifieke opmerkingen gemaakt.
  • 5. 
    BEOORDELING VAN DE MAATREGELEN

5.1. Het "2000-banenplan"

5.1.1. Staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag

  • (52) 
    Aangezien de directe loonkostensubsidies van het banenplan alleen van toepassing zijn op de provincie Friesland, worden de ondernemingen in (of in de nabijheid van) deze provincie specifiek bevoordeeld. Het specifieke karakter van de steun vloeit ook voort uit het feit dat alleen ondernemingen die nieuwe investeringen of aanzienlijke uitbreidingsinvesteringen doen, in aanmerking komen voor de subsidies. Bovendien viel de komst van SCI samen met de uitbreiding van het oude "700-banenplan" naar het "2000-banenplan". Dit laatste is genereuzer. Hoewel er objectieve redenen bestaan voor (een aantal van) de verschillen, is het onwaarschijnlijk dat het hier om een louter toeval gaat. Aangezien de regeling met staatsmiddelen wordt bekostigd en de producten van de begunstigden normaal gezien worden verhandeld (voor de producten van SCI is dit zeker het geval), zal de steun naar alle waarschijnlijkheid het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden en valt deze derhalve onder de definitie van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. De Commissie betreurt dat de Nederlandse autoriteiten niet hebben voldaan aan hun verplichting om de steun aan SCI uit hoofde van het 2000-banenplan aan te melden op grond van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag.

5.1.2. Beoordeling

  • (53) 
    De directe loonkostensubsidie voor SCI houdt verband met haar investering, aangezien de regeling alleen steun verleent aan ondernemingen die voor het eerst in Friesland investeren en ondernemingen die investeren in een aanzienlijke uitbreiding. Dit betekent dat de Commissie de subsidie aan SCI moet beoordelen als investeringssteun op grond van de richtsnoeren inzake regionale maatregelen(21), hierna "regionale-steunrichtsnoeren", en niet op grond van de richtsnoeren betreffende werkgelegenheidssteun(22). Het relevante regionale steunplafond voor de provincie Friesland is vastgesteld op 20 % bruto-subsidie-equivalent.
  • (54) 
    De loonkostensubsidies cumuleren met de investeringssteun die in het kader van de IPR wordt verleend, zoals werd beschreven in punt 2.2 hierboven. In de punten 4.18 tot en met 4.21 van de regionale-steunrichtsnoeren is vastgelegd op welke manier deze cumulatie wordt beoordeeld.
  • (55) 
    Aangezien de definitieve subsidies nog vastgesteld moeten worden, is de som van de investerings- en werkgelegenheidssteun nog onbekend. Deze som zal zeker hoger zijn dan het resultaat van de toepassing van het regionale-steunplafond (20 % bruto-subsidie-equivalent) op de nog te bepalen investeringskosten, zelfs indien de kosten van de aankoop van de grond (zie overwegingen 9 en 62) zouden worden meegerekend in de subsidiabele kosten. Mogelijk overschrijdt de som ook het resultaat van de toepassing van het regionale-steunplafond op de verwachte loonkosten van de aangeworven personen, berekend over een periode van twee jaar. Oorspronkelijk werd verwacht dat de investering 1200 banen met zich zou meebrengen. De huidige verwachting is dat het om 700 banen zal gaan. De gemiddelde maandelijkse bruto loonkosten worden geschat op 1967 EUR (4335 NLG). Derhalve worden de subsidiabele kosten geraamd op 33 miljoen EUR (72,8 miljoen NLG), hetgeen zou resulteren in een steunplafond van 6,6 miljoen EUR (14,6 miljoen NLG). Zoals in overweging 15 is beschreven, hebben de Nederlandse autoriteiten zich ertoe verbonden de gecombineerde investerings- en werkgelegenheidssteun te beperken tot het plafond van 20 % van de in aanmerking komende kostenbasis die volgens deze methode wordt berekend(23). Derhalve concludeert de Commissie dat de door deze verbintenis gebonden werkgelegenheidssteun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Aangezien de definitieve subsidies nog niet werden vastgesteld, en de gecreëerde banen gedurende vijf jaar in stand moeten worden gehouden, verzoekt de Commissie om gedetailleerde verslagen over de uitvoering van het investeringsproject en de toegewezen subsidies.

5.2. De verkoop van grond

5.2.1. Het steunelement in de grondprijs

  • (56) 
    De verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties kan staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag inhouden ten gunste van de kopers. In de mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties is een algemeen richtsnoer beschreven dat moet worden gebruikt om vast te stellen of er sprake is van een dergelijk staatssteunelement(24). De Commissie beoordeelt onderhavige zaak in het licht van deze mededeling.
  • (57) 
    Volgens artikel 2, onder a), van de bovenvermelde mededeling hebben de openbare instanties de mogelijkheid om vóór de verkooponderhandelingen een onafhankelijke taxatie van de grondprijs te verrichten om de marktwaarde vast te stellen. De aldus vastgestelde marktprijs is de minimale aankoopprijs die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun verleend wordt. De Commissie heeft vastgesteld dat op 18 mei 1998 een eerste taxatie werd verricht nadat de onderhandelingen waren gestart. SCI had haar besluit om de fabrieken in Heerenveen te vestigen reeds in november 1997 gepubliceerd en de openbare instanties hadden oorspronkelijk een prijs van 1,36 EUR (3 NLG) per m2 aangegeven. Bovendien meende de Commissie dat de prijs van 2,27 EUR (5 NLG) per m2, waarop de eerste taxatie uitkomt, niet als marktprijs kan worden genomen. Op grond van de hierna beschreven overwegingen is de Commissie van mening dat in deze taxatie de waarde van de grond die gebruikt zal worden als groengebied en de verwachte waardestijging als gevolg van de wijziging van het bestemmingsplan, aanzienlijk worden onderschat.
  • (58) 
    Bovendien is in artikel 2, onder d), van de mededeling bepaald dat de kosten die de openbare instanties oorspronkelijk hebben gemaakt bij de aankoop van gronden of gebouwen een aanwijzing vormen voor de marktwaarde. In dit geval bedraagt de "kostprijs" 7,42 EUR (16,36 NLG) per m2(25).
  • (59) 
    De prijs van 2,54 EUR (5,60 NLG) per m2, die in het tweede taxatierapport werd berekend, kan evenmin gemakkelijk worden aanvaard als een marktprijs. Aangezien het aan SCI verkochte perceel relatief groot is, bestaan er rond Heerenveen geen vergelijkbare grondverkooptransacties, en dus geen vergelijkbare grondprijzen. Derhalve maakte de taxateur een theoretische berekening van de voordelen die een commerciële ontwikkelaar zou kunnen hebben indien het land in kleinere stukken wordt verkocht (waarvoor vergelijkbare prijzen bestaan). Aangezien de aan SCI verkochte grond zich niet in een vergelijkbare toestand bevond, werden verschillende "correcties" gemaakt, waarna voor 24 ha een netto verkoopprijs van 620318 EUR (1370000 NLG) overbleef, wat overeenkomt met de prijs van 2,54 EUR per m2.
  • (60) 
    De Commissie is evenwel van mening dat de "marktprijs" niet gelijk is aan de prijs die een dergelijke commerciële ontwikkelaar bereid zou zijn te betalen, maar veeleer aan de prijs waartegen deze commerciële ontwikkelaar bereid zou zijn hetzelfde perceel te verkopen aan een koper als SCI. Dit betekent dat bepaalde verminderingen niet zouden mogen worden meegeteld, aangezien een commerciële ontwikkelaar deze kosten zal doorberekenen aan zijn klanten. Bovendien zou bij de berekening rekening moeten worden gehouden met de te verwachten waardestijging wegens de voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan.
  • (61) 
    In een verkennende notitie van de gemeente Heerenveen worden verschillende opmerkingen gemaakt over de procedures die nodig zijn om het bestemmingsplan te wijzigen(26). Daarin wordt geconcludeerd dat na de herziening nog steeds een lage bebouwingsgraad en een groene, parkachtige omgeving mogelijk zal zijn. Naar verwachting zou geen nieuwe milieueffectrapportage nodig zijn, hoewel het aspect van verkeerslawaai deze conclusie zou kunnen wijzigen. In de notitie worden geen andere specifieke risico's vermeld en wordt geconcludeerd dat de wijziging over twee jaar zou kunnen worden goedgekeurd. In hun brief van 6 december 2000 verklaarden de Nederlandse autoriteiten evenwel dat er in 1998 nog steeds een juridische procedure voor de Raad van State liep tegen het IBF als zodanig. Deze zaak werd pas in januari 1999 beslecht. In november 2000 moest de gemeente Heerenveen nog altijd de formele beslissing over de voorgenomen wijziging nemen. Zelfs in het meest optimistische geval, zo argumenteerden de Nederlandse autoriteiten, zou de wijziging van het bestemmingsplan geen rechtsgeldigheid hebben vóór 2005/2006. Om die reden zou geen enkele commerciële ontwikkelaar in 1998 vooruitlopen op een dergelijke wijziging. De Commissie concludeert dat er in 1998 aanzienlijke onzekerheid moet hebben bestaan over de toekomstige wijziging van het bestemmingsplan.
  • (62) 
    Op basis van het tweede taxatierapport kon de Commissie een prijs berekenen van 6,58 EUR tot 14,51 EUR per m2(27), waarvoor een theoretische ontwikkelaar bereid zou zijn het perceel te verkopen aan een verkoper als SCI. De kostprijs van 7,42 EUR per m2 is laag binnen de aangegeven grenzen, wat een relatief hoge onzekerheid met betrekking tot de wijziging van het bestemmingsplan impliceert. In deze omstandigheden kan de Commissie, zoals is vastgelegd in artikel 2, onder d), van haar mededeling inzake de verkoop van gronden door openbare instanties, de oorspronkelijke aankoopprijs gebruiken als een aanwijzing voor de marktwaarde. De waarde van de door SCI gekochte 14,4 ha grond bedraagt derhalve 1,07 miljoen EUR (2359000 NLG). SCI betaalde 318000 EUR (700000 NLG), en derhalve beloopt het steunelement in de transactie 753000 EUR (1659000 NLG).
  • (63) 
    Deze berekende marktprijs van 7,42 EUR lijkt redelijk, hoewel deze lager is dan de 12,25 EUR (27 NLG) per m2, welke de in 1998 aangegeven prijs was voor het IBF om kostendekkend te werken. Aangezien SCI een belangrijke "launching customer" is, wekt dit geen verbazing. Bovendien wordt bij de kostendekkende prijs het volledige industrieterrein in aanmerking genomen, met inbegrip van de infrastructuurkosten. Bovendien is het eveneens waar dat, zelfs indien in de toekomst hogere marktprijzen te verwachten zijn, tot november 2000 geen enkele andere onderneming een nieuwe fabriek heeft gevestigd in het bedrijvenpark van IBF. Dit bevestigt de moeilijkheid om grote investeringen aan te trekken in het noordelijk deel van Nederland, zoals ook werd geconcludeerd uit het geringe aantal investeringen in andere belangrijke industriezones, zoals de Eemshaven.
  • (64) 
    De berekende marktprijs van 7,42 EUR kan worden beschouwd als een prijs waarin de kosten voor energieaansluiting zijn inbegrepen. Zoals in overweging 31 werd beschreven, bedroegen deze kosten 6,81 EUR (15 NLG) per m2, maar IBF stelde SCI daarvan vrij. Het feit dat IBF alleen de kosten voor de energieaansluiting buiten het perceel van SCI heeft gedragen, en dat SCI de volledige kosten voor de energieaansluiting op haar eigen perceel heeft gedragen, zoals werd aangevoerd door de Nederlandse autoriteiten (overweging 42), is niet relevant aangezien deze kosten moeten worden gezien als de bijdrage van de koper in de algemene infrastructuur. Een dergelijke heffing op zich kan de marktprijs echter niet doen stijgen.
  • (65) 
    Wat de taxatie van de grondtransactie betreft, hebben de Nederlandse autoriteiten aangetoond dat, in tegenstelling tot wat een derde suggereerde, het feit dat SCI geen overdrachtsbelasting moest betalen, in overeenkomst is met de Nederlandse belastingwetgeving. Derhalve vloeit hieruit geen steunelement voort.
  • (66) 
    De verkoop en terugkoop van 10 ha op zich bevat geen steunelement, aangezien beide werden verricht tegen dezelfde prijs. In het geval echter dat het bestemmingsplan niet wordt gewijzigd zal SCI de 10 ha "opnieuw" moeten terugkopen van het IBF. De Commissie herinnert de Nederlandse autoriteiten eraan dat in dit geval de passende marktprijs moet worden toegepast.
  • (67) 
    Uit het bovenstaande concludeert de Commissie dat het steunelement bij de grondtransactie tussen IBF en SCI 753000 EUR (1659000 NLG) bedraagt.

5.2.2. Verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt

  • (68) 
    Aangezien het om een maatregel ad hoc gaat, is de vrijstelling van artikel 87, lid 3, onder c), waarin is voorzien in de regionale-steunrichtsnoeren niet van toepassing, tenzij kan worden aangetoond dat het evenwicht tussen de daaruit voortvloeiende concurrentieverstoring en de voordelen van de steun wat de ontwikkeling van een achtergebleven regio aangaat, kan worden gewaarborgd. Dit is niet het geval: de assemblage van computers is een op internationaal niveau concurrerende bedrijfstak en het besluit om de investering in Heerenveen te doen werd voorafgegaan door hevige concurrentie van andere gemeenten in Nederland. De meeste (zo niet alle) onderdelen zullen door ondernemingen in andere regio's worden geleverd en de activiteiten vergen voor een groot deel slechts laaggeschoolde arbeid. Bovendien voerden de Nederlandse autoriteiten geen argumenten aan om een dergelijk standpunt te ondersteunen. De Commissie heeft nagegaan of andere vrijstellingen zoals vervat in artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag van toepassing zijn op het steunelement in de verkoop van grond. De vrijstellingen van lid 2 van artikel 87 van het EG-Verdrag zouden kunnen dienen als een basis om de steun als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te beschouwen. Het gaat echter niet om steunmaatregelen a) van sociale aard aan individuele verbruikers, b) tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen, en c) die noodzakelijk zijn om de economische nadelen te compenseren die veroorzaakt worden door de deling van Duitsland. Evenmin zijn de vrijstellingen van artikel 87, lid 3, onder a), b) en d), van het EG-Verdrag van toepassing, die betrekking hebben op de bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, op projecten van gemeenschappelijk Europees belang of voor de bevordering van de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed.
  • (69) 
    Wat de vrijstelling van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag betreft, met name steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken: deze vrijstelling is evenmin van toepassing, zoals hierboven werd beschreven. Bovendien waren met de steun geen doelstellingen verbonden op het gebied van O & O, milieu of investeringen door kleine of middelgrote ondernemingen (KMO's).
  • (70) 
    De Nederlandse autoriteiten hebben evenmin geprobeerd de steun te rechtvaardigen op grond van de hierboven beschreven elementen.
  • (71) 
    Derhalve concludeert de Commissie dat het steunelement bij de verkoop van grond niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

5.3. Tijdelijke productiefaciliteiten, veiligheid en vervoer (SEBB-fonds)

5.3.1. De huur voor de tijdelijke productiefaciliteiten

  • (72) 
    Het taxatierapport over de huur voor de tijdelijke productiefaciliteiten heeft een aantal ernstige tekortkomingen. Ten eerste is de "markthuurprijs" gebaseerd op vergelijkingen met de huurprijs in recentelijk gesloten contracten in de grotere steden van de provincies Groningen en Drenthe. Veel van deze steden zouden echter geen serieuze optie voor SCI zijn, aangezien zij te ver weg zouden zijn van Heerenveen. Het feit dat de NOM koos voor een vestigingsplaats waar aanzienlijke aanpassingen moesten gebeuren alvorens zij door SCI kon worden gebruikt, wijst op een tekort aan geschikte tijdelijke productiefaciliteiten. Het wekt ook verbazing dat geen huurprijzen in de provincie Friesland in beschouwing worden genomen. Ten tweede wordt bij de waardebepaling geen rekening gehouden met de huurprijs die de NOM zelf betaalt. Om deze redenen kan de Commissie er niet van uitgaan dat het resultaat een marktprijs is.
  • (73) 
    De vergelijking met de door de andere ondernemingen in hetzelfde gebouw betaalde huurprijs geeft evenmin veel houvast. In drie gevallen is de huurprijs per m2 lager dan de door SCI betaalde prijs, maar de Nederlandse autoriteiten hebben de door de drie andere ondernemingen betaalde huurprijs niet berekend. In feite betalen deze ondernemingen een hogere huurprijs. Bovendien verklaart de huidige eigenaar van het betrokken deel van het gebouw dat deze huurprijzen niet "marktconform" door de voormalige eigenaar werden vastgesteld, aangezien al deze bedrijven zelf moesten betalen voor de noodzakelijke aanpassingen van de gehuurde ruimtes. Eén van de ondernemingen betaalde daarvoor ongeveer 360000 EUR (800000 NLG). Al deze vergelijkingen worden echter bemoeilijkt door de kwalitatieve verschillen tussen de gehuurde faciliteiten en de uiteenlopende specificaties in het contract, bijvoorbeeld inzake de duur waarvoor het contract wordt gesloten.
  • (74) 
    Er ligt nauwelijks een tijdverschil tussen de overeenkomsten inzake de door de NOM aan Brivec betaalde huur en de aan SCI doorberekende huur. De NOM huurde de faciliteiten vanaf december 1997, toen SCI reeds had gekozen voor Heerenveen, terwijl in het taxatierapport de huurprijs wordt berekend met ingang van 26 januari 1998. Ook benadrukten de Nederlandse autoriteiten dat er geen sprake kon zijn van een staatssteunelement ten gunste van Brivec, aangezien de NOM er belang bij had de laagst mogelijke prijs overeen te komen. Derhalve beschouwde de Commissie de door de NOM zelf betaalde prijs als de marktprijs, wat inhoudt dat aan SCI staatssteun werd verleend ten belope van 131000 EUR (289496 NLG).
  • (75) 
    De door de NOM betaalde 272000 EUR (600000 NLG) als investering in de tijdelijke faciliteit kan niet worden beschouwd als een normale markttransactie. Integendeel, de Nederlandse autoriteiten hebben bevestigd dat de NOM in deze tijdelijke productiefaciliteit had geïnvesteerd omdat er een tekort merkbaar was op de markt voor dergelijke faciliteiten. Sinds SCI naar haar nieuwe vestiging is verhuisd, heeft de NOM de faciliteiten echter (nog) niet aan andere ondernemingen kunnen verhuren. Derhalve twijfelt de Commissie eraan of er een werkelijk tekort aan tijdelijke faciliteiten bestaat, ten minste met betrekking tot faciliteiten met een dergelijk relatief grote oppervlakte. Bovendien zou de NOM dergelijke activiteiten slechts mogen ondernemen wanneer zij een normaal marktrendement kan verwachten. De NOM had ofwel de huurprijs moeten verhogen met een overeenkomstig bedrag, of SCI had zelf voor de aanpassing van de gebouwen moeten betalen, zoals de andere ondernemingen in het gebouw. Dat is niet het geval geweest. Aangezien dit alles via het SEBB-fonds werd gefinancierd, moet het volledige bedrag worden beschouwd als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.
  • (76) 
    Zowel het steunelement in de huurprijs als de steun voor de aanpassing van gebouwen moeten worden beschouwd als individuele maatregelen ad hoc. Om dezelfde redenen als in het geval van het steunelement in de grondprijs, zoals beschreven in de overwegingen 68 en 69, zijn geen van de vrijstellingsbepalingen van artikel 87, lid 2 of 3, van toepassing.
  • (77) 
    De Commissie verifieerde de werkelijke energiekosten en komt tot de conclusie dat deze overeenkomen met het maandelijks betaalde bedrag van 13000 EUR (25000 NLG), en geen staatssteunelement inhouden.

5.3.2. De beveiliging van de tijdelijke faciliteit

  • (78) 
    Wat de door de NOM gedragen kosten voor de beveiliging betreft, gaat de Commissie opnieuw na wat een commerciële verhuurder onder markteconomische voorwaarden zou hebben gedaan. In dit geval kan de Commissie het niet eens zijn met de door de Nederlandse autoriteiten gegeven uitleg. Zelfs indien de NOM deze kosten voor de beveiliging zou moeten betalen om vorderingen van SCI te voorkomen, zou een commerciële verhuurder deze kosten doorberekenen aan de onderneming die de faciliteit huurt of zou hij de faciliteit helemaal niet verhuren, aangezien dit een ernstig verlies zou vertegenwoordigen. Derhalve concludeert de Commissie dat het volledige bedrag van de beveiligingskosten, 353000 EUR (778552 NLG), staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Het bedrag moet worden beschouwd als een individuele maatregel ad hoc. Om dezelfde redenen als in het geval van het steunelement bij de grondprijs, zoals beschreven in de overwegingen 68 en 69, is geen enkele van de vrijstellingsbepalingen van artikel 87, lid 2 of 3, van toepassing.

5.3.3. De vervoerskosten

  • (79) 
    De Commissie is het eens met de Nederlandse autoriteiten dat het gratis vervoer direct ten goede kwam aan de individuele werknemers. SCI had noch in het kader van de relevante collectieve arbeidsovereenkomst, noch in het kader van de individuele contracten met haar werknemers, enige verplichting om dergelijk openbaar vervoer ter beschikking te stellen.
  • (80) 
    Zelfs indien de betaling van de transportkosten niet als een normale kost voor SCI kan worden beschouwd, moet de Commissie nog steeds onderzoeken of daaruit enige indirecte voordelen voor de onderneming zijn voortgevloeid. Zo kan het bijvoorbeeld moeilijker zijn geweest om de nieuwe werknemers aan te werven zonder het gratis vervoer. Echter, gezien de relatief kleine afstand, de tijdelijke aard van de productievestiging, de relatief hoge werkloosheid in Friesland, en het feit dat het overgrote deel van de begunstigden de via het banenplan aangeworven werklozen waren, lijken deze eventuele indirecte voordelen verwaarloosbaar. De Commissie concludeert derhalve dat de door de NOM gedragen vervoerskosten geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormen.

5.4. De huisvesting van personeel

  • (81) 
    De gemeente Heerenveen betaalde 100000 EUR (ongeveer 220000 NLG) voor de huisvesting van personeel. De Nederlandse autoriteiten hebben het steunkarakter van deze maatregel nooit ontkend, maar beweren dat deze subsidie onder het "de minimis"-plafond blijft. Dit kan worden aanvaard op voorwaarde dat de Nederlandse autoriteiten alle voorwaarden met betrekking tot de "de minimis"-regel respecteren, met inbegrip van die betreffende de cumulatie met andere "de minimis"-steun.
  • 6. 
    CONCLUSIES
  • (82) 
    De investeringssteun in het kader van de IPR-regeling, die waarschijnlijk zal kunnen worden vastgesteld op een niveau rond: 3,6 miljoen EUR (8000000 NLG) is toegekend overeenkomstig de door de Commissie goedgekeurde regionale steunregeling. De steun wordt derhalve beschouwd als bestaande steun.
  • (83) 
    Het investeringsproject van SCI bevindt zich in een regio die in aanmerking komt voor regionale steun op grond van artikel 87, lid 2, onder c), met een steunplafond van 20 % bruto-subsidie-equivalent. De Nederlandse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden dat de steunintensiteit van de IPR en de loonkostensubsidies dit plafond niet zullen overschrijden. Gebaseerd op de huidige verwachtingen ten aanzien van de omvang van het investeringsproject en het aantal geschapen banen, zullen de IPR en de loonkostensubsidies gezamenlijk waarschijnlijk beperkt blijven tot een niveau van ongeveer 6,6 miljoen EUR (14,6 miljoen NLG). Indien de IPR 3,6 miljoen EUR bedraagt, zullen de loonkostensubsidies beperkt blijven tot ongeveer 3 miljoen EUR (6,6 miljoen NLG). De Commissie acht de loonkostensubsidie in het kader van het 2000-banenplan, zoals beperkt door de verbintenis van de Nederlandse autoriteiten, verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.
  • (84) 
    De volgende maatregelen vormen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, en zijn niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt: steunelement in de grondprijs van 753000 EUR (1659000 NLG), steun in de huurprijs voor de tijdelijke faciliteiten van 131000 EUR (289496 NLG), steun bij de investering van de NOM in de tijdelijke faciliteit van 272000 EUR (600000 NLG), beveiligingsmaatregelen voor de tijdelijke faciliteit van 353000 EUR (778552 NLG). De Commissie is van mening dat Nederland deze steunmaatregelen op onwettige wijze, in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, heeft uitgevoerd.
  • (85) 
    De kosten voor de vervoersdiensten voor SCI-werknemers van en naar de tijdelijke faciliteit in Leek, ten belope van 812000 EUR (1789017 NLG) bevatten geen steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. De steun voor de huisvesting van het personeel van 100000 EUR (220000 NLG) blijft onder het "de minimis"-plafond.
  • (86) 
    Indien de steun onverenigbaar blijkt met de gemeenschappelijke markt moet de Commissie, overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie in zaak 70/72(28), welk arrest werd bevestigd in de arresten in de zaken 310/85(29) en C-5/89(30), de lidstaat gelasten alle onrechtmatig toegekende steun van de begunstigde terug te vorderen. Deze maatregel is noodzakelijk om de voorgaande situatie te herstellen en alle financiële voordelen teniet te doen die de begunstigde van de onrechtmatig toegekende steun heeft genoten vanaf de datum waarop deze steun werd toegekend. De terugvordering van de onverenigbare steun is een verplichting die de Commissie bij Verordening (EG) nr. 659/1999 is opgelegd.
  • (87) 
    De steun moet onverwijld en in overeenstemming met de procedures van Nederlands recht worden terugbetaald, voorzover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. De terug te vorderen steun omvat rente die betaalbaar is vanaf de datum waarop de steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling ervan. Deze rente wordt berekend op basis van het commerciële tarief, uitgaande van het tarief dat wordt gebruikt voor de berekening van het subsidie-equivalent van regionale steun,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De vervoersdienst voor SCI-werknemers van en naar de tijdelijke faciliteit in Leek vormt geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

Artikel 2

De steun in het kader van het 2000-banenplan, die Nederland heeft verstrekt ten gunste van SCI, welke steun beperkt is door de verbintenis van de Nederlandse autoriteiten, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor zover het totale steunbedrag van de IPR en het banenplan gezamenlijk het regionale steunplafond van 20 % bruto-subsidie-equivalent niet overschrijdt. Nederland moet ervoor zorgen dat bij de einddeclaratie van de in aanmerking komende kosten, het plafond van 20 % niet zal worden overschreden.

Artikel 3

Het steunelement in de grondprijs, de steun in de voor de tijdelijke faciliteit in rekening gebrachte huurprijs en in de investering door de NOM in de tijdelijke faciliteit, en de steun in beveiligingsmaatregelen voor de tijdelijke faciliteit, zijn onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 4

  • 1. 
    Nederland neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 3 bedoelde onwettig ter beschikking gestelde steun van de begunstigde terug te vorderen.
  • 2. 
    De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures, voorzover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze beschikking toelaten. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigde ter beschikking is gesteld tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op basis van het referentietarief dat wordt gehanteerd voor de berekening van het subsidie-equivalent in het kader van de regionale steunmaatregelen.

Artikel 5

Nederland ziet nauwlettend toe op de voortgang van het investeringsproject en verstrekt de Commissie verslagen over de definitieve subsidie in het kader van de IPR, het werkelijke aantal werknemers dat in aanmerking komt voor subsidies met de bijbehorende loonkosten en de definitieve subsidie die in het kader van het 2000-banenplan werd verleend, en over de instandhouding van de in het kader van bovenvermelde steunmaatregelen gecreëerde banen gedurende een periode van vijf jaar na de voltooiing van de investering. Wat de steun voor de huisvesting van personeelsleden betreft, moeten de Nederlandse autoriteiten de voorwaarden van de "de minimis"-regel in acht nemen, met name die inzake de cumulatie met andere "de minimis"-steun.

Artikel 6

Nederland deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de datum van de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 7

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.

Gedaan te Brussel, 13 februari 2001.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB C 144 van 22.5.1999, blz. 4.
  • (2) 
    De regeling heet thans "Besluit Subsidieregeling Regionale Investeringsprojecten".
  • (3) 
    Zie Beschikking 91/474/EEG van de Commissie (PB L 254 van 11.9.1991, blz. 14).
  • (4) 
    PB C 144 van 22.5.1999, blz. 4.
  • (5) 
    www.sci.com.
  • (6) 
    www.hp.nl.
  • (7) 
    De investeringskosten waren oorspronkelijk geraamd in US-dollar. Op het moment dat het verzoek om een subsidie in het kader van de IPR-regeling werd behandeld, in september 1998, bedroeg de wisselkoers 1 USD voor 1,96 NLG.
  • (8) 
    Brief van 19 oktober 1995, SG(95) D/12907. Wijzigingen werden goedgekeurd bij brief SG(97) D/8903 van 29 oktober 1997.
  • (9) 
    De Nederlandse autoriteiten verklaarden ook waarom in de openbare informatie over de IPR een steunintensiteit van 40 % werd vermeld, terwijl het regionale steunplafond 20 % bedroeg. Het maximum van 40 % was van toepassing bij cumulatie voor een gedeelte van de kosten met andere subsidies, zoals bijvoorbeeld bepaalde algemene fiscale investeringspremies die in de jaren tachtig bestonden. Een dergelijke subsidie hield doorgaans slechts verband met een gedeelte van het investeringsproject. Voor het totale investeringsproject gold het plafond van 20 %. De bepaling inzake de maximale steunintensiteit van 40 % werd in 1999 geschrapt, aangezien deze niet meer relevant was.
  • (10) 
    Het cijfer verwijst naar het aantal banen dat wordt gecreëerd, niet naar het jaar 2000.
  • (11) 
    Dit cijfer omvat 391 langdurig werklozen, 105 jonge werkzoekenden en 246 werkzoekenden die tot minderheidsgroepen behoren. Daarvan zijn er 701 mannen en 253 vrouwen.
  • (12) 
    Dit omvat een bijkomend steunelement in de voorschotten: SCI ontvangt voorschotten tot 80 % van de maximale steun waarop zij recht zou hebben. Alle bedragen die te veel werden ontvangen zullen worden terugbetaald, maar in de regeling is geen sprake van de betaling van rente over deze bedragen.
  • (13) 
    244190 m2 volgens het tweede taxatierapport.
  • (14) 
    PB C 144 van 22.5.1999.
  • (15) 
    Het Financieele Dagblad van 29 mei 1999.
  • (16) 
    Leeuwarder Courant van 1 en 3 juni 1999.
  • (17) 
    Kamerstukken II, 1996-97, 25122, nr. 3. Artikel 5 van de WIW voorziet in de mogelijkheid dat (gemeenten aan werkgevers subsidies verlenen voor werkervaringsplaatsen voor langdurige of jonge werklozen. Deze subsidies worden op min of meer dezelfde voorwaarden verleend. Zo moet het arbeidscontract voor de werkervaringsplaats bijvoorbeeld een minimale duur van zes maanden hebben. De maximale subsidie geldt voor contracten van twaalf maanden. Indien de duur korter is, wordt de subsidie dienovereenkomstig op een lager niveau vastgesteld.
  • (18) 
    Het RBA verbond zich ertoe dat van de personen die het aan SCI zou voordragen voor aanwerving en bemiddeling ten minste 150 personen, dan wel ten minste 12,5 % van het totaal aantal personen zouden voldoen aan de criteria zoals vastgelegd in de WVA. Een van deze criteria is dat de langdurige werkloze een contract voor ten minste twaalf weken of ten minste twaalf uur per week moet worden aangeboden. De WVA geldt alleen voor de tewerkstelling van personen onder een bepaald loonplafond. Het doel was derhalve om uit de WVA-vrijstellingen een totaal voordeel te realiseren van 1,2 miljoen EUR (2,7 miljoen NLG). SCI kreeg op haar verzoek 28 verklaringen die de aftrek van loonbelasting mogelijk maakten. De Nederlandse autoriteiten weten niet of SCI werkelijk gebruik heeft gemaakt van deze verklaringen. Cumulatie met subsidies in het kader van de WIW of het 2000-banenplan wordt toegestaan. De Commissie heeft bevestigd dat de regeling beschouwd kan worden als een algemene maatregel en niet als steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, bijvoorbeeld in haar beschikking tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, in het geval van steun aan Reebok (PB C 233 van 14.8.1999, blz. 42).
  • (19) 
    Mededeling van de Commissie inzake de "de minimis"-steun, (PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9).
  • (20) 
    PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.
  • (21) 
    PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9.
  • (22) 
    PB C 334 van 12.12.1995, blz. 4. In punt 10 van deze richtsnoeren is aangegeven dat het bij steun ter bevordering van de werkgelegenheid uitsluitend gaat om steun die niet in verband staat met een investering.
  • (23) 
    Inclusief het steunelement in de bevoorschotting, zie voetnoot 12.
  • (24) 
    PB C 209 van 10.7.1997, blz. 3.
  • (25) 
    In dit geval kan deze indicatieve kostprijs worden berekend op basis van de kosten voor de aankoop van 60 ha grond. Het IBF kocht 80 ha, waarvoor in de herziene begroting voor 1998 een kostprijs van 13090000 NLG was aangegeven. 20 ha waren nodig voor infrastructuur. De kosten voor de overblijvende 60 ha bedragen 60/80 * 13090000 NLG = 9,8 miljoen NLG, wat overeenkomt met een prijs van 16,36 NLG per m2. De infrastructuurkosten ten belope van 9,1 miljoen EUR (20,1 miljoen NLG), volgens de herziene exploitatiebegroting van 1999 van het IBF, dienen niet in aanmerking te worden genomen.
  • (26) 
    Gemeente Heerenveen 00-22-03/03-05-00, Verkennende notitie met betrekking tot de mogelijkheden en consequenties van een herziening van het bestemmingsplan voor het IBF.
  • (27) 
    Dit laatste cijfer kan iets te hoog zijn, aangezien hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen voor bebouwing bestemde grond en voor verharding bestemde grond. Het ingestelde plafond van 70 % voor de combinatie van bebouwing en verharding omvat een relatief lage 40 % voor gebouwen en een hoge 30 % voor de verharding. In het geval van SCI meent de Commissie evenwel dat dit onderscheid slechts van weinig belang is: aangezien SCI veel parkeerruimte nodig heeft, kan het gecombineerde maximum van 70 % worden genomen als de bindende voorwaarde voor haar plannen.
  • (28) 
    Arrest van 12 juli 1973 in zaak 70/72, Commissie/Duitsland, Jurisprudentie 1973, blz. 813.
  • (29) 
    Arrest van 24 februari 1987 in zaak 310/85, Deufil GmbH und Co. KG/Commissie, Jurisprudentie 1987, blz. 901.
  • (30) 
    Arrest van 20 september 1990 in zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, Jurisprudentie 1990, blz. I-3437.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.